DENISE" nieuwe romanproeve van Hans Andreus Het puikje van de pocketboeken MIME: GESTYLEERDE POËZIE zaterdagnummer TIEN JAAR PANTOMIME Zaterdag 1 dec. 1962 J-JOEWEL HANS ANDREUS een van onze belangrijkste jonge dichters is, was het proza dat hij tot nu toe publiceerde erg onbevredi gend. „Bezoek", gewild banaal, en „Valentijn", licht maar onbedui dend, hebben geen indruk nagela ten. Juist omdat we Andreus zeer waarderen als dichter was dit een teleurstelling. Van de ruimte, de brandende helderheid, de diepe, verschuivende gedachten, van het lieve speelse, kortom van alles wat zijn goede verzen zo boeiend maakt, was niets te bespeuren in dit constant vervelende, doffe pro za. En toch moet er iets aantrekke lijks geschuild hebben juist in die tegenstelling, of ons vertrouwen in de dichter Andreus is onverwoest baar, want zijn nieuwe roman Letterkundige kroniek door HANS WARREN '„Denise" lag nog niet op tafel of we begonnen er in te lezen. Toch een flodderig boekje om zo te zien in een bepaald afstotend omslag. „Bezoek" en „Valentijn" waren al te degelijk van uitvoering geweest. Maar schijn bedriegt ook hier, want „Denise" is een brok boeiend pro za. In „Denise" ontmoet men een levend mens, iemand die iets waagt, zich bloot geeft. „Bezoek" en „Valentijn" waren maatwerk, ze hebben de schrijver stellig wel wat zweet doch geen druppel hartebloed gekost. Met „Denise" is dat anders. We beweren niet dat „Denise" als roman bijzon der geslaagd is; daarvoor is het boek wel wat te egocentrisch, komen de fi guren te weinig uit de achtergrond, of liever uit het weefsel van de ge- dachtenspinsels van de auteur los; daarvoor heeft ook het plotselinge en onbevredigende slot te veel van een vuurpijl die niet af wil gaan en sputterend in 't ongewisse duister verdwijnt. Maar als belijdenis van een liefde die méér dan een verliefd heid is geweest, van het verschrikke lijke tekort van onze liefde, als belij denis van een dwalende, eerlijke zoe ker in deze ongelukkige, onzekere tijd is het een soms aangrijpend en bijna steeds overtuigend stuk proza. Proza zoals we dat van iemand van An dreus' formaat mochten verwachten. Het gegeven is zo eenvoudig of zo gecom pliceerd als maar zijn kan:: dc liefde van Bert en Denise, Hollander en Frangaise. Bert (dichter, half de dertig nu) gedenkt zijn liefde voor Denise, een episode van tien jaar geleden die droevig eindigde, en hij richt met dit boekje een klein monu ment op voor haar. voor die liefde. Hij was toen dus vijfentwintig, een argeloze jon gen nog eigenlijk. Hij kwam natuurlijk in Parijs terecht, het eeuwig licht waarheen alle generaties jonge kunstenaars onweer staanbaar heengetrokken worden om oog in oog met die vlam te overwinnen, terug te deinzen of te verschroeien. Voor iedere ge neratie betekent Parijs iets anders, voor de onze mogelijk méér dan ooit het oude, oeroude, halfdode maar onsterfelijke Eu ropa dat nergens zo groots en vervallen, zo grijs, zo nostalgiek zonnig, zo eeuwig oud en zo eeuwig jeugdig, verdorven en on bevangen, schrijnend en verrukkelijk schijnt te leven als juist daar aan de Seine- oevers. Een mooie Parisienne gaat voorbij, men wordt er verliefd, een coup de foudre. In zijn Hilversumsc atelier heeft edelsmid Richard Braun zijn nieuw- ste schepping „Het zilveren stuurwiel" voltooid. Ter gelegenheid van de opening van een accufabriek in Diemen door prins Bernhard, heeft directeur K. Vyth een fonds ingesteld, waaruit elk jaar drie „Zilveren stuurwielen" zullen worden bekostigd. De onderscheidingen worden toegekend aan mensen, die zich op het gebied van het automobilisme verdienstelijk hebben gemaakt. De jury, die uit een aantal kandidaten de drie personen heeft gekozen aan wie binnenkort voor de eerste keer het „Zilveren stuurwiel" zal worden aangeboden, bestaat uit de heren Harinxma thoe Slooten (K.N.A.C.), A. G. M. Boost (A.N.W.B.), J. B. Th. Hugenholtz (circuit van Zandvoort), W. Fick (verkeersjournalist), J. H. Strumphler Tide- man (burgemeester van Diemen) en C. J. Tonneman (verkeersdes- kundige) Bij het ontwerpen van het zilveren stuurwiel stelde Richard Braun primair de gedachte, dat de mens bij het rijden met een auto de be- schikking krijgt over het leven van anderen en van zichzelf. Het kunstwerk is een zilveren abstractie van een stuur geworden, omhoog rijzend uit de aarde, verbonden met drie vegetatieve yormen, die als koesterende handen dit stuurwiel omvatten. J)e Stichting „Nederlandse Pantomime" bestaat tien jaar. Als men daaraan toe voegt: zonder subsidie, is met een gekenschetst welk onver flauwd enthousiasme directeur Jan Bronk en zijn mensen hebben opgebracht. Want pantomime en meer nog „mime" zijn kunstvor men, die in de moderne thea terwereld met moeite een be scheiden plaatsje hebben te- rugveroverd. Zo vergaat het Bert, die zich verveelt, in het teken van het uitstel rondzwerft door stad én leven. Hij ontmoet Denise, een Frans meisje, bevriend met Hollandse vrienden van hem, allen op de „Wosec' een opgeblazen internationale culturele in stelling, werkend. Wat opzettelijk geeft Ar dreus ons hier een sleutel in de hand, doel het is wel aardig. Denise is in zoverre geen typisch Fran; meisje meer, dat zij losgeslagen is uit het ouderlijke milieu, haar strenge beschutting wil verlaten. Weliswaar heeft zij nog geen echte minnaar gehad vóór Bert, maar zij is toch ook niet meer volkomen ongerept. Met een grote gevoeligheid, eerlijkheid en met een natuurlijke kiesheid wordt het ontbloeien van hun lichamelijke liefde uitgebeeld. Niet onvermakelijk is de tegen kanting van Denises familie en die var. haar chef bij de Wosec, een geestelijk ver groeide Engelsman, bij wie een grotesk, dagje in de banlleue wordt doorgebracht. Wanneer hun liefde gevolgen zal hebben, wenst Denise dit niet, Bert zou het eigenlijk wel leuk vinden. Is dit de reden van hun' uiteindelijke breuk, zoals o.a- op de laatste pagina wordt gesuggereerd? Of was Bert eigenlijk te jong, te zwervend nog, te la biel? Was er iets fundamenteel mis met Denise na de breuk met haar familie? (de wonderlijke, goed vertelde droom?). De vragen werpen zich op, doch antwoord ge ven is, als in het leven zelf meestal, on mogelijk. Bovendien houdt schrijver Bert zich afzijdig misschien weet hij het nu. na tien jaar, een beetje, doch wat doet uit leg er toe, inderdaad? Bovendien: dit boek is ook geen. afrekening, eerder een aftas ten, een steun zoeken. Tijdens een vakantie in Italië staat Bert Denise opeens naar het leven. Hij weet zich te beheersen en te vluchten, neemt uit Rome een vliegtuig naar huis in Amsterdam en stort psychisch ineen. Na herhaald pogen tot een hereniging over jaren uitgestrekt gaan Bert en Denise ten slotte voorgoed uit elkander. Waarom ja waarom. De lezer respecteert eigenlijk Denises en Berts verdriet. Hij had graag verder gelezen na die verrukkelijk beschre ven tocht in de Franse vrachtauto naar het zuiden. Maar opeens is het uit, -stuk, het is erg, maar mag men het iemand kwalijk nemen Er is heel veel goeds in dit boek, en het is geen gering verdienste dat men au fond onverteerbaar geworden procédés, als een monologue intérieur (Bert op weg naar de kliniek) of een droomprotocol (van Denise) jia de eerste schrik moet dat nu werke lijk beslist accepteert en de uitwerking ervan savoureert. Even is er een wat goedkope opsporing op pag. 112, dat had iets fijner gekund om toch hetzelfde te zeggen. Doch daartegen over: „Ik geloof niet in psycho-analyse. Jij?" .Alleen zoals je aan een kapstok ge looft wanneer je je jas kwijt wil. Of aan een stoel voor de rest van je kleren. Maar bij naakte mensen schieten ze tekort". Of de schitterende vondst met het rapport van de handschriftkundige. Nogmaals: het is een erg egocentrisch boek- Een monumentje, een fragment le ven, proza, van een dichter. Doch men her kent de stem, de stein van een man die vertelt omdat hij iets vertellen móet. Dan luistert men, geboeid, bewogen. Kritisch, vooruit. Dat vroegere proza was blijkbaar aanloop, oefening. Hans Andreus: Denise. U. M. Holland, Amsterdam. J~)e oorlogsroman van Joseph Heller „Catch-22" (Dell) heeft in de ge bonden uitgave in Amerika een enorm succes gehad. Het is niet het gangbare soort oorlogsboek, het is namelijk anti-held en beschrijft de vreemdsoortige toeren, die Ameri: kaanse piloten uithalen om er het le ven af te brengen. Het boek speelt op een eiland in de Middel landse Zee en heeft als hoofdfiguur kapi tein Yossarian, feller dan wie ook om de heldendood te ontkomen. Het aantal bom- bardementsvluchten. hun als limiet in het vooruitzicht gesteld, wordt steeds groter en „catch-22" clausule 22 is een formidabel kneepje in de voorschriften. Het luidt dat het van rationeel denken getuigt wanneer men op lijfsbehoud uit is in het aangezicht van zeer reële en onmiddellijke gevaren. Alleen wie gek wordt kan vrijstel ling krijgen. Maar op die grond om vrij stelling vragen getuigt weer van het ratio nele denken dat de vrijstelling verhindert. Een uiteraard rauw boek, dat evenwel met zorg geschreven is en misschien hier en daar wat te wijdlopig is, hoewel Heller steeds weer met nieuwe verbluffende zon derlingen voor de dag weet te komen. Een kostelijk bezit is „Art treasures of the Louvre" (Dell Laurel) waarbij Re- né Huyghe, erecurator van het mu seum een tekst geschreven heeft over Eu ropese kunstgeschiedenis vanaf de Italia nen Cimabue en Giotto tot Gauguin en de Douanier Rousseau. In verhouding tot de omvang van zijn verhandeling over Hol- over zijn kleinzoontje buigt van Ghirlan- daio, voorts de Batsheba van Rembrandt, een prachtig vrouweportret van Goya, het speelse Bad van Diana van Boucher en ein digend met Odalisque van Ingres. Het boek bevat bovendien twintig reprodukties van beeldhouwwerken vanaf de Egyptenaren via de Venus van Milo en Michelangelo tot Houdon. Een familiekroniek) die het tot vele delen gebracht heeft is de Jalna-cyclus van de Canadese schrijfster Mazo de la Roche. Het verhaal van driegeneraties, wonend op het familiebezit in Ontario begon in 1927 met „Jalna", in 1929 gevolgd door „Whiteoaks of Jalna", „Finch's Fortune" (1931), „The Master of Jalna" (1933), „Young Renny" (1935) en zo door tot .Renny's Daughter", „Variable Winds at Jalna", een vijftien in totaal Het merk waardige is dat deze familiekroniek van goed gehalte is en zich zelfs in toenemen de mate in de publieke gunst mag verheu gen en wel in het bijzonder in de herdruk ken in Great Pan. Een uitgever in een land, die vertalingen van het werk van Simenon wil intro duceren, kan dat niet eens met één deeltje proberen, maar moet contracteren voor tenminste tien of iets dergelijks. De ervaring heeft namelijk geleerd, dat één deeltje geen zin heeft, maar dat bij een reeks het ene deel het andere meetrekt naar een grote verkoop. Hetzelfde is naar de importeur mjj verzekerde in ons land te zien bij de avonturenromans van de Engel se schrijver Ian Fleming. Er zijn nu een stuk of acht herdrukken van de stoute da den van de te duchten James Bond in Pan Books verschenen en ze worden hier steeds beter verkocht, zoals in Engeland trouwens ook, waar de film, gemaakt naar „Dr. No" van deze schrijver een avontuur van James Bond in de buurt van Jamaica, een over weldigend succes heeft. Er loopt door al deze verhalen: „Casino Royale", „Love and Let Die", „Diamonds Are Forever" enz. een eigenaardig sadistisch draadje, dat de verkoop blikbaar geenszins in de weg staat Combat". The War With Japan de oorlog in de Pacific van Singapore tot Hiroshima onder redactie van Don Congdon is een first edition" in Dell Books. De medewerkers zijn zeer uiteenlo pend, maar allen deskundigen of ooggetui gen. Zo is er het verslag van de oorlogs correspondent Cecil Brown over de onder gang van de Britse slagschepen Prince of Wales en Repulse, misschien wel het begin van de ondergang van het Britse prestige in het Verre Oosten. Er is een bijdrage van de Amerikaanse geschiedschrijver admiraal Samuel Eliot Morison, werk van romanschrijvers als Elliot Arnold en ma joor John Masters, een verslag van de ramp met Amerika's zware kruiser de In dianapolis, Sir William Slim schrijft over de campagne in Burma, een medicus dr. Stanley Pavillard bericht over de Jappen kampen. Naar Amerikaanse trant ligt het accent bij vrijwel al deze verslagen op de actie, het dramatische, sensationele. Toch zullen velen voor wie de namen: Kwajalein, Biak, Okinawa, Guadalcanal nog herinne ringen wakker roepen, dit boek geboeid le zen. Het eindigt met de top-secret voorbe reiding en „aflevering" van de eerste atoombom, een stuk dat de wat ongelukki ge titel „The Great White Light" draagt. landse schilderkunst komen Engeland en Duitsland er wat karig af. Het; aantrekke lijke van dit boek is natuurlijk het grote aantal zeer behoorlijk uitgevoerde repro dukties, 72 in zwart-wit en 29 in kleuren, te beginnen met een prachtige Madonna van Cimabue, het aandoenlijke portret van de oude man met de knobbelneus, die zich (Van onze medewerker voor toneel) Terugveroverd Want er zijn tijden geweest, dat de pantomime een volkskunst was met meer spelers en breder publiek dan het woordtoneel. Met name de periode van de Comedia del 'Arte in de 16de en 17de eeuw, waar de onsterfelijke figuren van Harle kijn, Pierrot, Colombine en vele anderen hun reeds in de Ro meinse tijd begonnen plankenleven tot volle wasdom zagen groeien. Daarna is het zwijgend toneel verdrongen door het sprekend, en zijn de oude volksfiguren alleen in leven gebleven in de poppenkast. Pas in 1830 werd Pierrot weer een grote theater figuur, dank zij Jean Gaspard Deburau, die in Parijs de kunst van de pantomime herstelde op het unieke niveau, waarop deze clowneske danser-acteur als kunstenaar heeft gestaan. De impuls, die de pantomime door Deburau heeft gekregen, heeft eigenlijk pas een eeuw later in de Europese kunst volledig effect gehad. In de Europese kunst, want in landen als China en Japan heeft alle eeuwen door de pantomime een beheersende rol gespeeld in de theatercultuur en zich van geslacht op geslacht verder verfijnd en toegespitst tot een acrobatische techniek van enorpie stilering en poëzie. Zulke stilering en poëzie is in Europa begonnen met Etienne Decroux in het kader van de toneelvernieuwing rondom Jacques Copeau en zijn vermaarde Thé&tre au Vieux Colombier in de twintiger jaren. Want aan deze unieke toneelschool, die ook Barrault en Marcel Marceau heeft voortgebracht, is Décroux begonnen langs wetenschappelijke en analytische weg uit het „grove en daagse proza" van het stilspel van de pantomime de „gestileerde poëzie" te ontwikkelen, die mime heet. Beide kunsten bedienen zich van de lichamelijke expressie. Bij de pantomime is dat het natuurlijke gebaar, dat ter wille van het theatereffect wordt vertraagd en „vergroot", en dat zich daarnaast bedient van bepaalde symbolische afspraken, zoals de hand-op-het-hart is liefde, of de vingercirkel-rond-het- gezicht is „een persoon". Bij de mime echter wordt het natura listisch gebaar of de natuurlijke beweging ontleed tot wezens kenmerken, wordt de lichaamstaal ontleed op de" woorden met absolute zeggenskracht. En deze „woorden" worden in een nieuw en eigen, vooral samengebald en poëtisch verband gebracht. Pantomime beeldt het leven uit, mime „verbeeldt" het door met onnatuurlijke bewegingen en gebaren de suggestie van de werke lijkheid op te roepen. Dat vereist een aparte en zeldzaam be heerste lichaamstechniek, maar dat vereist óók een ongewone kracht van kunstenaarspersoonlijkheid. Zoals er altijd méér au teurs zullen zijn die proza kunnen schrijven dan poëzie, zo zijn er ook méér talenten voor het gesproken drama dan voor het zwijgende van de mime. Want juist omdat de mime zich niet bedient van steunende middelen, zoals het woord of de muziek, moet hij van zichzelf een groter artistieke toneelaanwezigheid meebrengen dan de acteur of de danser en zanger. Daaraan schort het na deze eerste tien Nederlandse jaren mime en pantomime nog wel. Maar zolang de grote mimes in heel Europa nog op twee handen zijn af te tellen, met Marcel Mar ceau als unieke top, zolang hoeft de Nederlandse pantomime zich niet te schamen. Slechts door te werken en te experimen teren, door te zoeken en hoopgevend talent op te leiden, ontstaat de kans dat een waarlijk groot kunstenaarsschap tot deze spe ciale vorm zal worden aangetrokken om zijn artistieke potentie in mime te kristalliseren. Daarvoor is nu de basis gelegd in techniek, vakmanschap, leerschool en experiment van Jan Bronk en de zijnen. En de mogelijkheid voor weerklank wordt gescha pen door de bijna 200 jeugdvoorstellingen en nog eens honderd voorstellingen voor volwassenen, die zij jaarlijks met grote op offering weten te realiseren. Foto: Directeur vcm de pantomimestichting, Jan Bronk, bij een decoronttoerp.

Krantenbank Zeeland

Provinciale Zeeuwse Courant | 1962 | | pagina 13