De opgang van een Zeeuw ABRAHAM CALAND HANDLEIDING mm i NOVEMBER 1962 PROVINCIALE ZEEUWSE COURANT uuujLrLn-rmnnnrLfiAAn-nAnAAfinanAAnrmrww\fttvwwwvwwwv^*i* - - - Op het eind van het jaar 1868 schrijft Abraham Caland aan zijn zoon Pieter, dat hij meent te bespeu ren dat Pieter in de put zit „over het gebabbel van den Rotterdamsche Waterweg en van den be- moeihals Huet. In uwe plaats zijnde, zou ik mij daarboven verheffen en zeker niet gaan naar ene voorlezing, die hij schijnt te willen houden. Het spreekwoord van mijn vader was: vegt nooit met bedelaars, want dan krijg je luizen!, dat wil zeggen, komt in geen aanraking met uwe minderen!" Hier hebben we dan drie gene raties Caland: grootvader Pieter, dijkwerker, de vader: dijkenbouwer, de zoon Pieter: de man van de Nieuwe Waterweg. „Wij drieën", heeft Abraham zich eens laten ontvallen, „voeren de tachtigjarige oorlog tegen de Abraham Caland zee Van grootvader Pieter weten we eigenlijk niets. Hy verdiende een karige boterham aan de Westkap- pelse dijk. Over de jeugd van Abraham bestaat een romantisch verhaal, dat we kannen vinden in het aardige werkje van Baart over Westkapelle uit 1889. Op zekere dag kwam een uiterst schamel gekleed knaapje by meester De Wagemafcer aankloppen om van wat overgebedeld geld onderwys te genieten. „Het feit was dat de moeder de jongen dag aan dag op de straat joeg om te bedelen, met de boodschap dat hy niet moest tehuis komen aleer hij zekere hoe veelheid duiten byeen had". De onderwijzer „getroffen door het eerlijke open oog van de leergrage jongen" heeft hem toen kosteloos onderwijs verstrekt. Misschien is de voorstelling van Baart enigszins gekleurd, hij schreef het een eeuw na de geboorte op 22 maart 1789 van zijn held. Feit is evenwel dat we met een ijverige en hardwer kende jongen te doen hebben. Charles de Coster, de schepper van de onvergetelijke Uilenspiegel, schrijft in 1875, na zijn bezoek aan Westkapelle, over Caland als iemand die, van onver mogende ouders, zich door eigen vlijt en volhardende inspanning een schitterende toekomst bereidde en tot de bekwaamste waterbouwkundigen van Nederland behoorde. Instituut Overgang Ingenieur een jaar is Caland dan arrondissementsingenieur voor Schouwen-Duiveland en tijdelijk voor Tholen. Wij zijn voorbijgegaan aan het zeer verantwoordelijke werk, dat hij in Zeeuwsch-Vlaanderen heeft verricht, waar de zeeweringen in een schromelijk verwaarloos de toestand verkeerden. Ook de wegen behoefden dringend verbetering. Onder het vele werk zal hij ook nog zijn krachten besteden aan de voorbereidingen van de aanleg van het kanaal Sas van Gent-Terneuzen. In het jaar van zijn overplaatsing (1826) naar Zierik- zee, wordt zijn zoon Pieter geboren, het vierde kind in het groeiende gezin. Het openbare leven zal nog meer tijd van hem gaan opeisen door zijn lidmaat schap van de raad van Zierikzee (1833-1837). Dan heeft hij evenwel kans gezien zijn werk over dijksbouw cn zeeweringskunde voor de druk klaar te maken. Het werk, dat in 1833 verschijnt, zal zijn hoofdwerk blijven. Zeeweringskunde Deze toekomst lag nog in nevelen gehuld, toen hij dertien jaar oud in daggeld aan de dijk werkte. Een jaar later zien wij Abraham geplaatst op het instituut in de Abdij, dat een opleiding geeft aan toe komstige technici op waterbouwkundig gebied, wier docent, J. de Kantor Phz., de jonge Caland één van zijn bekwaamste élèves zal noemen. Dit instituut voor de waterstaat, opgericht op initiatief van mr. J. W. Schorer, was de eerste inrichting van onderwys op dit gebied. Caland is de jongste van de zeven jonge lieden, die na een vergelijkend examen voor een plaats op dit technicum in aanmerking komen. Drie jaar lang genieten zij het onderwijs van De Kanter, een onderwijsman in hart en nieren. Ook voor de praktijk wordt gezorgd. In oktober 1806 wordt Caland door het Departementaal Bestuur van Zeeland voorzien van kleding en zakgeld bij de polder Walcheren gedetacheerd. Het betekent tevens zijn terugkeer naar Westkapelle, maar nu naar 's landshuis, van waaruit de technici van de polder het werk regelden voor de zeewering. Met deze dijk en met de polder Walcheren zal hij nog vele malen geconfronteerd worden. Het jonge en trotse korps van de op Franse leest geschoeide rijkswaterstaatsdienst wierp zich met elan op de talrijke taken, waarvan het onderhoud en versterken van de door de oorlogsomstandigheden verwaarloosde dijken wel een van de voornaamste was. De dienst werd hierbij geruggesteund door de re glementen voor de polders van 1811, die aan de inge nieurs van de waterstaat vooral ten aanzien van de calamiteuze polders een grote macht toebedeelden. Conflicten met de polderbesturen, die hun invloed en macht sterk gereduceerd zagen, bleven niet uit. Het moet gezegd, dat de waterstaatsmensen in deze con flicten niet altijd met de nodige tact optraden. Het zal voor een ambitieus man als Caland, een eer ge weest zijn naar dit korps te mogen overgaan. Na zijn volontairschap was hij in vaste dienst bij de Polder Walcheren gekomen. In do vergadering van 21 mei 1812 wordt in het polderbestuur de ontslagbrief van Caland voorgelezen, die als conducteur (opzichter) in waterstaatsdienst is overgegaan. Misschien stond toen de carrière van zyn hoogste chef in Zeeland, hoofd ingenieur Schraver, hem voor ogen. Schraver was immers onder gelijke omstandigheden geboren en had door hard werken deze functie bereikt- Door zyn „Handleiding" geeft liy zyn praktische kennis van de waterbouw een theoretische funde ring, maar hy beoogt een handleiding voor de praktijk, met name voor de polderbesturen. In dit werk worden niet alleen de gebruikelijke methoden bij de aanleg en verdediging van djjken en oevers be schreven: hy geeft er nieuwe denkbeelden in aan. De ontwikkeling en verbetering van deze denkbeelden hebben in de tweede helft van de vorige eeuw geleid tot toepassing van een gemengd stelsel van oeverbekle ding en stroomleiding, ook wel „het stelsen der vaste punten" genoemd. De grondgedachte hiervan is uit stekende punten nollen of dijkshoeken sterk te verde digen om de tussenliggende oevervakken tegen stroomaanval te beschermen. By de bedijkingen van de Quarlespolder, Braakman en Dijkwater, werd de sedert 1838 gebruikelijke door Cadzand geïntroduceer de constructiewijze van een buitenberm toegepast. Het werk, van de intussen in rang verhoogde inge nieur (eerste klas), is opgedragen aan de toenmalige kroonprins, de held van Quatre Bras en Waterloo. Het is de hoge bescherming van Zijne Koninklijke Hoogheid wel niet in allen opzichte waardig, maar de prinselijke aanmoediging zou een langer onthoud on verschoonbaar maken. Wij behoeven de Zeeuwen niet te zeggen wat goede zeeweringen voor onze provincie betekenen. Hierom was het Caland begonnen. Wanneer een man als hij het brengt tot hoogdingenieur, zijn benoe ming volgt in 1837, betekent het tevens een nieuwe fase in de strijd tegen het water. De minister wordt aanstonds gewezen op de noodzaak van materiaal- aanvoer voor aanleg van steenglooiing volgens de ge nomen en in zijn handleiding beschreven proeven. Ver volgens concipieert hij „Algemeene voorwaarden voor aanbestedingen" die hij aan de president van de pol der Walcheren, jhr. mr. J. L. Snouck Hurgronje, ter beoordeling voorlegt. Walcheren neemt onder de cala miteuze polders van die tijd een bijzondere plaats in. Door de grootte en belangrijkheid van deze polder was het bestuur meer zelfstandigheid gelaten. Wan neer Caland in een van de artikelen van zijn concept onder de locale directie in het algemeen de ingenieur van de waterstaat verstaat, wordt dit bestreden door Snouck Hurgronje. De bewaarde briefwisseling is tekenend voor beiden. Caland voelt zich in zyn status van hoofdingenieur aangetast en \indt in de president een hoffelijk maar onverzettelijk tegenstander. Twee bevelvoerders op een schip, schryft laatstgenoemde, is vooor de équipage moeilijk en voor de bodem allergevaarlijkst. De hoofd ingenieur is voor Walcheren gelijk aan een genees heer, die bij dreigende onheilen zyn wetenschap en kunde in dienst stelt ter genezing, maar in het nor male leven laat hij de patiënten aan hun leiding over. Giftig schryft Caland met potlood in de kantlijn: „Zooals Walcheren beheerd wordt is het altyd ziek". Ook andere marginalia wijzen er op hoe boos hy is, erger, hy is in zijn ijdelheid gekrenkt. De geschiedenis heeft haar eigen ironie. Na zyn hoofdingenieurschap wordt Caland president van Walcheren. De Betaafse en Franse tyd is voor Middelburg funest geweest: geen handel en daardoor geen nering; het inwonertal werd nagenoeg gehalverd. De oude haven was dichtgeslibd, van een nieuwe weg naar zee verwachtte men alle heil. Dit nieuwe kanaal zal uit monden beoosten Veere. In november 1815 wordt aan Caland de directie opgedragen van het eerste en tweede perceel van de havenwerken te Middelburg. Een zeer verantwoordelijk werk, dat de vereniging van het nieuwe kanaal met de binnenhaven inhoudt. Na een vermoeiende dagtaak kan hy uitrusten in ei gen home: op 20 mei van hetzelfde jaar is hij gehuwd met Catharina Wilhelmlna van der Plas. Het kanaalwerk is maar een intermezzo. Er wacht nieuw en belangrijk werk, waarbij het aankomt op het zelfstandig nemen van beslissingen en het aandur ven van verantwoordelijkheid. Hoofdingenieur Schra ver moet het werk van Caland gewaardeerd hebben, want in verband met de definitieve organisatie van de dienst draagt hij hem voor in de ingenieursrangen; 25 december 1816 volgt zijn benoeming tot ingenieur tweede klas. Hij is weer een tree verder op de ladder Zwaar verzilverde, praktisch onbruikbare, serviezei. en inkstellen waren nog niet zo lang geleden dc bewijzen van waardering voor persoon en werk Men vindt ze in elk museum. Deze vorm van waardering ondervindt Caland in 1827 voor zyn werk voor de gemeente Zierikzee. Het stads bestuur schenkt hem een theeservies: „drie zilveren stukken met liet wapen der stad voorzien". Meer dan De vader Daar tegenover beschikken we over twee brieven uit het jaar 1849, gericht aan zyn zoon Pieter, die kort tevoren was benoemd tot ingenieur van de waterstaat te Purmerend. De eerste brief schryft Caland op weg met een jachtje naar Kortgene om vandaar naar Co- lijnsplaat een besteding te gaan bijwonen. Hij ver haalt Pieter uitvoerig over het verloop van de ziekte van diens jongste broer Marinus. De knaap is er bij zonder ernstig aan toe, maar hij is voor het sterven niet bang, hij heeft alle troostgronden in de godsdienst gevonden. „Verder heeft men zijn moed en de hoop op beterschap niet uitgebluscht, want dat houde ik voor niet goed. De liefde tot het leven is toch aan elk schepsel eig en dit domineert gewis doorgaande bij hem ook allerduidelijkst, en is noodig om alles te doen, wat nog tot zijn herstel zou kunnen verstrekken, in dien het der Goddelijke Voorzienigheid nog eens mogt behagen, hem voor ons te sparen!" Vervolgens be schrijft hij zijn bezoek aan jkvr. Helena Carolina de Jonge, de verloofde van de jonge ingenieur, en haar ouders te Zierikzee. „Ik kan zeggen, dat ik er anderhalf uur met het grootste genoegen doorgebragt hebbe, en dat ik Leentje eerie der liefste en hartelijkste meisjes gevon den heb, die ik ooit ontmoette. Ik hoop en wensch uit den grond mijns harten, dat hare gezondheid sterk en bestendig moge worden, en dat het jaar, voorafgaande aan haar huwelijk daartoe alles moge bijdragen, nu zij zeker niet meer groeit". Wanneer Caland een goede maand later nogmaals een zeer ontroerende brief aan Pieter schryft over het naderen de einde van de vijftienjarige Marinus „onzer aller oogappel", doet hij zich kennen als een gevoelig man, een medelevend vader. „Ik rade U derhalve wacht nog eene po3t af, eer gy over uwe komst naar herwaarts besluit. Dan kan ik U misschien iets meer bepaalds zeggen. Nu ben ik begonnen bij hem te waken. Om vier uur in den morgen roep ik Wilhelm, en ga dan slapen, zoo het wel met het lieve kind schikt De zoon De historicus mag nooit de pretentie hebben de man, wiens leven hij beschrijft, geheel te doorgronden. Tegenwoordig is dat bijna helemaal onmogelijk: de telefoon vervangt dikwijls het voornaamste mate riaal, de brieven. Wanneer wij ten aanzien van Caland alleen af konden gaan op de brieven en stukken die betrekking hadden op zijn werk, dan zouden wij het beeld krijgen van een hard werkend, ambitieus man, die door zijn optreden zeker niet onze gehele sym pathie zou winnen. Wanneer hij zich mengt in de brochureoorlog, die er gevoerd wordt over een nieuw polderreglement in de jaren vijftig van de vorige eeuw, ontpopt hy zich als iemand die gaarne met zich zelf en de resultaten van zijn werk naar voren komt. Hij l«in het moeilijk verkroppen, dn' de polderbestu ren meer macht in eigen huis zullen krijgen. Do re glementen van 1811 waren op het punt van wetgeving van hoog gehalte, maar hadden te weinig autonomie gelaten aan eeuwenoude instellingen, waarbij later nog kwam dat het beheer der fondsen wel zeer aan do openbaarheid was ontrokken. Het jaar 1848 had de geesten wakker gemaakt. Wanneer mr. Waghto, niet altyd op faire wyze, een brochure van Caland be strijdt, antwoordt laatstgenoemde, dat hy kan begrij pen dat Waghto een jaar lang over zyn geschrift ge- sufd heeft in een dorre, langdradige stijl, waarbij men in slaap valt, vol ongerijmdheden en onwaarheden. Autoritair is hy, wy zouden bijna zeggen uit de school van Napoleon. De dykwerkersjongen van weleer verkeerde in de jaren veertig van de vorige eeuw in de eerste kringen van het gewest. In 1844 huwde hij ten tweede male, met vrouwe Anna Elisabeth Schorer (een jaar tevoren overleed zijn eerste vrouw). In de zomermaanden werd de buitenplaats Arnestein, even buiten Middelburg, bewoond. Op 1 juli 1854 hij is dan 65, het zal voor deze vitale man een fatale datum geweest zijn beëindigt hy zijn loopbaan bij de wa terstaat. Gelukkig wacht hem een nieuwe taak: hij wordt benoemd tot president van de Centrale directie van Walcheren. Bij deze benoeming zullen zijn gedach ten wel zijn teruggegaan naar 1806 toen hij zijn intree deed in 's landshuis te Westkapelle, het begin van zijn loopbaan. Het jaar 1856 brengt hem het lidmaatschap van de gemeenteraad van Middelburg. Van hem kan men zeggen dat hy nooit heeft stilgezeten. De laatste tien jaar van zyn leven heeft liy zich voortdurend met ha venwerken beziggehouden grotere schepen en uit breiding van de scheepvaart geven hiertoe aanleiding. Hij stelt bijzonder veel belang in het werk van Pieter, die de leiding heeft over een gigantisch en gedurfd werk: het graven van de Nieuwe Waterweg. Thor- becke had gezegd: het is een gewaagd werk, maar een werk dat wy moeten wagen. De natuur moest volgens de opzet van Pieter Caland de eigenlijke ri viermond verder open scheuren tot een zich regel matig zeewaarts uitbreidende rivier. Teleurstellingen zijn hem niet bespaard gebleven en de neerslag hier van vinden wij in een tweetal brieven van zijn vader uit het jaar 1868. Hij schryft aan zijn zoon, dat hij ook vroeger veel tegenwerking heeft ondervonden, maar had toen tot zich zelf gezegd: volg uwe wetenschap, doe het, en zie niet om. „Gelukkig heeft het einde 't werk be kroond. Ik betwijfel geenszins of dat zal bij uw werk even zoo gaan mits gij volhoudt, en niet om ziet; bedenkende dat er nooit iemand geweest is, die iets grootsch en buitengewoons onderneemt, of hij leed aanstoot, miskenning en somstijds verguizing; doch voor wien men naderhand geen lofgezangen genoeg hadde, je er zqlfs standbeelden voor oprichtte". Ten slotte het laatste briefje aan het einde van het jaar. waaruit we in de aanhef geciteerd hebben. „Kom, kom, wees nu geen fransman, die in voorspoed victoire roept, maar in tegenspoed wegloopt, of den kop laat hangen. In tegenspoed moet men zich groot houden, en draraan ferm het hoofd bieden om met overleg de moeilijke zaak te boven te komen, terwijl er hier, naar myn inzien, nog niet eens bijzondere tegenspoed be staat; want als het zand van de kanten der geul er niet uit de zee komt, waardoor de geul verontdiept, waar is dan de tegenspoed. Maar kunt ge het Scheur niet wat meer beteugelen, om het ebwater meer door de gegraven geul te leiden? Toe Piet, kom eens naar uwen ouden vader en breng het een en ander papier mede, dat te pas kan komen, opdat we te zamen over de zaak eens praten en daaruit de moed ontleenen om de zaak goed door te zetten en er eerlang alle eer bij te halen Wij geloven dat deze fragmenten welsprekend zyn voor de persoonlijkheid van iemand in zyn tachtigste levensjaar. Hij heeft op deze wijze zijn zoon niet lang meer kunnen helpen. Op 11 april 1869 komt het einde aan dit zo werkzame leven. Voor de zoon is na zijn dood een monument gesticht. Het is goed te bedenken dat twee Zeeuwen, do vader toch in moreel opzicht, grote verdiensten hebben gehad voor de Nieuwe Wa terweg en daarmee voor Rotterdam- M. P. de Bruin rot m RKxxt» mn DYkSBOUW ZEEWERINGSKUNDE, ABRAHAM CALAXI'. «sas:® us!*»* ajgf ïxwmtó* it,, str'tïi faux*-. TE /.IËMK2SS. tót t. ufi nxi)s auTfsu v if straws******* In 18SS verschijnt Calands hoofdwerk,-de Handleiding tot de kennis der dijks bouw en zeeweringskunde, met beschrijvingen van de gebruikelijke methoden, maar ook met nieuwe denkbeelden. In 1827 ondervond Abraham Caland waardering van de stad Zierikzee voor zijn werk, in de vorm van een theeservies. Drie zilveren stukken, voorzien van het wapen der stad. Enkele dagen geleden is het servies naar Zierikzee terugge keerd, nadat, bij testament van mevr. J. J. CalandMorsman te Enschede, het aan de plaats van herkomst was vermaakt. Het zal een plaats krijgen op de zolder van het Zierikzees gemeentemuseum.

Krantenbank Zeeland

Provinciale Zeeuwse Courant | 1962 | | pagina 17