Stukje Nederland op de flank van de Nilgiri Zaterdag 10 noü. 1962 zaterdagnummer P r is goed nieuws geweest uit Nepal. Het alpinistisch team van de Nederlandse Himalaya-expeditie 1962 heeft op 19 oktober de top van de Nilgiri (ruim 7000 meter) be reikt. Tot dat team behoorde in casu de drie van Lookerens Campagne, de Franse gids Lionel Terray en de sherpa Sir dar Wongdhi. Of dr. De Booy de top van de Nilgiri ook nog heeft bereikt, is voorlopig onbekend. Het nieuws van de expeditie gaat telegrafisch de wereld rond. De reportages van de hand van de expeditieleden komen per ,,mail run ner". Dit wil zeggen: doodgewoon te voet. Het zal dus nog even duren, eer onze correspondent bij de expeditie, Paul van Lookeren Campagne, zelf de uitvoerige beschrijving van zijn belevenissen in Nederland zal hebben. Plet verhaal, dat van zijn hand hiernaast staat, handelt over de mars van Pokhara naar het basiskamp voorbij Tukucha. Pokhara: nog bewoonde wereld met verkeersverbindingen en een vliegveld. Tukucha: dorpje in de kloof tussen de An- napurna en de Dhaulagiri, twee toppen die tot over de achtduizend meter reiken. TUI aar ook over de Nilgiri, die onmiddellijk achter het basiskamp zijn ruigte de lucht in steekt. Het kamp werd gevestigd op drieduizend meter boven zeeniveau; dat bete kent, dat de noordwand van de berg, bedekt met gletscher- massa's en sneeuw nog eens ruim vierduizend meter boven het bivak omhoog gaat. Paul van Lookeren Campagne schrijft: „Steeds weer turen onze klimmers naar de witte wand; steeds trachten zij tevergeefs er een bruikbare route op te ontdekken. De overhangende gletschergordel is op enkele plaatsen wel onderbroken, maar de steilte van de wand is zodanig, dat zij in de Himalaya als onbeklimbaar geldt. De westwand hebben wij op de weg hierheen kunnen verken nen. De basis is echter vrijwel onbereikbaar door diepe rivierkloven. De zuidooslwand kennen wij slechts van foto's, die in 1950 vanaf de Annapurna gemaakt zijn. Van die zij de bestaat slechts één en dan nog dubieuze mogelijkheid om de berg te beklimmen. De laatste kans biedt vanuit het noordoosten de verbindingsgraat tussen Annapurna en Nil giri. We zouden deze moeten beklimmen en hem over een afstand van vier-en-een-halve kilometer westwaarts volgen op een hoogte van 6500 meter. In de Alpen geldt dit reeds als een zeer lange graat-traverse; in de Himalaya is dit een ongehoorde onderneming". Nadat de eerste dagen van oktober waren besteed aan ver kenningstochten, startte op 6 oktober de grote klim. In een kort briefje aan zijn familie meldde de schrijver op de dag daarna, dal alles naar wens liep. Het acclimatiseren ging snel; alle deelnemers waren in topvorm. Liet eerste tussenkamp werd ingericht op een hoogte van 5370 meter, het tweede op 5600 meter. Nog werd een derde kamp geprojecteerd, maar aangezien de route daar heen over twee zeer steile gletschers liep, kon de hoogte nog niet nauwkeurig worden vastgesteld. Vanaf kamp II ver wachtte de leider van het team, Lionel Terray, in drie dagen deze sleutelpassage te kunnen voorbereiden. Met alles mee zou de overwinning van de top dan binnen een week een feit geweest kunnen zijn. Het heeft in feite iets langer ge duurd. Mogelijk heeft het afleggen van de laatste etappe, die vanuit de verte als een zeer steile wand werd verkend, toch iets meer tijd gekost. Dat de „ongehoorde onderneming binnen twee weken tot een succes werd, betekent, dat de Nederlandse Himalaya-expeditie 1962 al kort na aankomst in het terrein voor de helft geslaagd kan worden genoemd. Advertentie (Door P. van Lookeren Campagne) TUKUCHA-BIVAK Tussen het tijdstip, waarop ik schrijf schrijf van de lange mars naar Tukucha, van de acht dagen lopen na ons vertrek uit Pokhara en het tijdstip, waarop dit verhaal in druk verschijnt, kunnen niet anders dan vele dagen liggen. Want vanaf de plaats die voorlopig ons tehuis hier zal zijn, naar Europa is de weg lang. Alle brie ven en pakjes moeten door koeriers worden teruggebracht naar Pokhara. Te voet. Dan wachten, op een vliegtuig naar Kath- mandu. Vandaar naar India en tenslotte met een regelmatige vliegdienst mee naar Europa. Ik schrijf dus in een volstrekt verleden tijd. In die verleden tijd trok de Nederlandse Hima laya Expeditie met niet minder dan 156 dragers, 8 sherpa's en 9 sahibs dwars door Nepal. En terwijl ik schrijf, brandt de zon op onze huid in dit verweerde dal van de Candaki, waar de rotsen woestijnachtig kaal zijn. "\X7ij hebben acht dagen nodig gehad om hier te komen. De eerste dag kwamen wij niet ver. 'n Uur of twee buiten Pok hara streken we neer op een pla teau, waar provisorisch vijfhon derd Tibetaanse vluchtelingen gehuisvest zijn. Een Zwitser van het Internatonale Rode Kruis heeft daar de leiding. Toen het donker was, bracht hij ons naar de tenten van de La ma's. AI uren hadden daaruit trommelsla gen, belgerinkel en het geluid van een vreemd blaasinstrument geklonken. De dag van morgen, legde de Zwitser uit, zou een feestdag zijn; de Tibeta- nen waren zich daarop aan het voor bereiden. Nieuwsgierig hurkten we neer voor de tentopening van de opperlama, na met gestrekte vingers voor het gelaat de gebruikelijke groet gebracht te hebben. De lama glimlachte breed en verwelkomde ons door het opsteken van de linker hand. De rechter bleef bezig in een gecompliceerd ritme op de trom. Kennelijk stoorden wij niet, het ritueel werd in hetzelfde tempo voortgezet. Als een boeddha zat de opperlama op een lage sofa. Naast hem een altaar, waarop kaarsen wat licht wierpen. Niet voldoende voor ons om de voor stelling te zien van een aantal ver geelde foto's, die er op stonden inge lijst. Tussen de lijstjes waren dierfi guren Le herkennen in kneedsels van deeg. Vóór de lama lag een losbladig boek, waarvan hij regelmatig een pa- fina met vijf regels erop omlegde, ehalve de trom bediende de lama ook een koperen bel. Daarvoor moest hij telkens even zijn gebeden onder breken; hij lachte dan vriendelijk in onze richting, maar vervolgde ter stond zijn geprevel. Toen we weggin gen, blies de man op een grote schelp. Een oneindig triest geluid, dat ons zwijgend maakte. Hier stonden we voor het verdriet van een uit eigen land verdreven volk, dat in het nieuwe land niet aarden kan wat internationale organisaties ook aan hulp mogen bieden. a Geneeskundige dienst De tweede dag begon met een klim langs een heuvelrug. We passeer den een drietal nogal welvarende dorpjes. Uit een dicht wolkendek viel af en toe motregen, de ondragelijke hitte van het kamp te Pokhara lag nu wel definitief achter ons. Vroeg in de middag arriveerde de voorhoede op een 1600 meter hoge pas, waar de keukentent al was opgeslagen en een kop thee de sahibs wachtte. Neen niet, dat de hele karavaan als een gesloten geheel marcheert. De colonne is tamelijk uitgerekt, tus sen de sterkste drager en de zwakste liggen soms we! een paar uur per dag. Toen in de loop van de middag- de overige dragers kwamen binnen druppelen begon het werk van de dokter-sahib. Wongdhi, de sirdar van de koelies fungeerde als tolk. Hij is de enige die dat kan. Wat er dan ge beurt, is dit. Wongdhi geleidt een man voor en zegt: „Sorry, doktor- sahib, this man has fever, must be malaria" neem me niet kwalijk, lieer-dokter, deze man heeft koorts, zal wel malaria zjjn. Zijn diagnosti sche suggestie is er zelden naast. Zonder deze intelligente kerel zouden wij aangewezen zijn op een zeer sum mier lichamelijk onderzoek: met de rug van de hand voelen of de patiënt hoge koorts heeft en de pijnlijke plaats betasten met de vraag: ..Doek- sa, doeksa?" hetgeen „pijn" bete kent. De meest voorkomende euvels bij dragers zijn malaria-aanvallen en voetletsels: splinters, kloofjes. De be volking komt prompt met een zeer gevarieerd gamma van kwalen. Veel Kinderen lijden aan huidaandoenin gen, de kleintjes lopen bijna zonder uitzondering rond met snotneusjes. Twee baby s zag ik met looporen. Onder de volwassenen tref je veel bronchitis en de helft van de hoesters heeft vermoedelijk tuberculose. Ja. dat zeg je dan zo: de helft heeft tu berculose. Dysenterie kwam niet zoveel voor als we verwacht hadden: tien tot vijfen twintig gevallen per dag. De dank baarste taak lag bij de tandarts, hij trok deze dag vijf kiezen en maakte daarmee een radicaal einde aan een vaak langdurig lijden. De artsen werkten soms als een kli nisch team, mooi op elkaar inge speeld. Op 'n dag volgde ik ln de ach terhoede en kreeg van een inboorling een briefje aangereikt, dat geschre ven bleek door onze tandarts. „Wil je nog even naar deze vrouw kijken? Ik kreeg haar van Tammes doorge stuurd, die een kaakabces niet zijn zakmes heeft geopend en hij vroeg na te gaan of het abces door de kie zen veroorzaakt wordt. Dat blijkt niet het geval, wil je het verband wisselen en haar op verzoek van Tammes pe nicilline geven?" Ik werd een huis binnengeleid en trof daar de patiënte, die eerst heelkundig behandeld was, vervolgens een tandheelkundig con sult genoten had en tenslotte huisbe zoek kreeg voor geneeskundige nabe handeling. Ze was er ondersteboven van. Houdt routine Na een regenachtige nacht zetten wjj de derde dag in met een stei le afdaling naar de Madi Khola, die door een diep dal stroomt. De heuvels zijn hier intensief bebouwd, beneden met rijst, hogerop met boekweit. De dorpen zien er verzorgd uit. In het dal staken we de rivier over en be gaven ons langs een zijriviertje om hoog, in een tropische hitte. De weg bleef nu stijgen. Om eens te weten te komen wat een drager ei genlijk te verzetten heeft, sjouwde dr. De Eooy zes uur lang een volledige last van 36 kilo op de gebruikelijke wijze: aan een band om het voor hoofd. De drager, van wie hij de last had overgenomen, voelde zich de hele weg diep ongelukkig. Dr. De Booy blies uit op iedere rustplaats en raak te er zeer bevriend met zijn collegae dragers. Zijn populariteit steeg dan ook zienderogen. Peter en Holger van Lookeren Cam pagne verzwaarden hun rugzakken met lijfgoederen tot dertig kilo. De overige sahibs hadden aan hun vijf tien kilo genoeg. Drijfnat van het zweet arriveerden we op een plek, waar de rivier een poel gevormd had. Het water had een temperatuur van 20 graden en koelde onze verhitte lichamen heerlijk. De onvermijdelijke spierstijfheid, reumatiek en verkoud heid erna hadden we er graag voor over. We waanden ons vlak bij het doel van de dag, het dorpje Ulleri, waarvan de naam ons nog lang zal heugen. Niet alleen bleek, dat we nog vier uur plus een klim van vijfhonderd meter voor de boek hadden, maar ook begon het te regenen. De plaats van bestem ming was al donker. Op een paar smalle terrasjes, waar maïs ver bouwd was geweest, zetten we onze tenten in de modder. Twee stonden overeind plus de keukentent, toen het ophield met zachtjes te regenen. Het hemelwater kwam in stromen naar beneden, paraplu's werden door de rukwinden uit onze handen geslagen en weldra hadden wc geen droge draad meer' aan ons lijf. Naar binnen! We kropen samen in de keukentent, waar sherpa Dnn- nu volkomen onaangedaan het avondmaal had bereid. Er stond ech ter zoveel rook, dat we in arren moe de maar weer naar buiten ginpen. 't Werd ons duidelijk, dat de dragers met onze slaapzakken ons die avond niet meer zouden kunnen bereiken. Niet slapen dus. In het kamp heerste een enorme chaos; overal stonden voorraden, waar haastig grondzeilen overheen gelegd waren. Terwijl we in het duis ter uitkeken naar de rest van de co lonne. zagen we hoe een bruine mod- derbeek van hogere terrasjes omlaag banjirde en biina een van de tenten meesleurde. We konden hem op het nippertje redden. Toen kwam dr. De Booy met de lijf spreuk van Lionel Terray: „II faut toujours s'organiser", hetgeen zoveel zeggen wil als: al schijnen de om standigheden er toe te dwingen de maaltijd erbij in te laten schieten of de nachtrust op te offeren, zie nooit lijdelijk toe, maar stel alles in het werk om de routine van eten en sla pen in stand te houden. En daar gin gen we dan. Wongdhi haalde onze slaapzakken bij elkaar, we ruimden de rommel wat op en strekten ons uit. Onze nachtrust was tenminste voor een deel gered. Wat we echter niet konden redden was de ontvangst van de Wereldomroep, er kwam geen geluidje door. Bloedzuigers De vierde dag verschilde geheel van de vorige. Het bouwland had plaats gemaakt voor ongerept oer woud. De boomstammen waren be hangen met druipende plukken baardmos en overwoekerd met va rens. Op de heuveltoppen staken ro dodendronbomen, waarvan de krui nen skeletachtig afgestorven waren, hun kale takken naar de wolkenflar den, die over de pas joegen. Met al onze spullen drijfnat in en op de rugzak haastten we ons omhoog, naar de 3000 meter. We wilden dit spookachtige woud snel achter ons hebben, vooral ook om de bloedzui gers te ontlopen. Deze beestjes zijn ongeveer vijf cen timeter lang, aan het staarteinde hebben ze een grote zuignap en aan de kop een wat kleinere dito, waar mee een wondje van 'n speldeknop groot gemaakt wordt, dat echter wel twee uur blijft bloeden. Ze werden ons tot een obsessie. Ze zaten in de slaapzak, in de kousen en onder het hemd. Dr. De Booy, die zich niet goed voelde, koorts kreeg en vaak aan de kant van de wej; moest rusten, zat letterlijk ónder. Ook ik raakte ze niet kwijt en droomde er zelfs van. Ze tasten eerst met de kop de omgeving af naar een stukje warme huid en bijten zich erin vast. 's Nachts loeide de storm over ons Wanneer tijdens de mars de avond valt en de sahibs in het kamp zijn gearriveerd, smaakt de maaltijd wel. In de tent bijeen: van links naar rechts de heren P. van Loo keren Campagne (arts), Nijhuis Bodenhausen. P. van Lookeren Campagne (landarts), Tammes, Schaar en Egeler. Hoog op een terras ligt voorbij Tukucha het basiskamp van de kamp, we waren constant in de weer om de tent vast te zetten. De ochtend van de vijfde dag zag dan ook een gehavende en mistroostige karavaan op weg gaan naar het dal van de Gandaki, aan welks bovenloop Tuku cha ligt, het doel van onze achtdaag se. Dr. De Booy was ontslagen van alle verplichtingen en strompelde mee met op zijn thermometer rond 40 gra den. Buitenkansje De brug over de kolkende kali was vernield geweest, maar juist bij onze komst werd de laatste hand aan de herstelwerkzaamheden gelegd. Al leen het middenstuk ontbrak nog, maar het oponthoud, dat hierdoor werd veroorzaakt, beperkte zich tot twee uur. De Delftenaar Holger van Lookeren Campagne zette verrukt over het hem geboden buitenkansje zpn door Fokker geconstrueerde glet- scherladder uit en asisteerde bij de herbouw. Aan de andere oever, even ten noor den van het dorpje Datopani, vonden we een rustige kampplaats. Uit de zandbanken aan de rivieroever stegen dampslierten op. We spoedden er ons heen. Zo er al warme bronnen waren, we konden nu niet anders ontdekken dan een poel, niet groter dan een badkuip, waar een petroleumkleurig vlies op dreef benevens enkele vogel veren. Het water was echter goed heet. De anderen keerden teleurge steld terug, maar Peter en ik maak ten ons gereed voor een voetbad. Dit beviel ons zo goed, dat we overgingen tot een zitbad en vervolgens na de vogelveren opgevist te hebben tot een ligbad.. Er restten ons nog drie dagen. De karavaan volgde nu het dal van de Gandaki. Onmiddellijk na Dana ver nauwde het zich tot een ijzingwek kende spleet, waarin wonder boven wonder genoeg richels op de rechter wand voorkwamen om een doortocht mogelijk te maken. Dr. De Booy, wiens aandoening herkend was als een lichte longontsteking, kon nu weer goed meekomen en zo trokken we in een klein groepje de kloof uit. Alles was hier veranderd: het kli maat en ook het terrein. Na zoveel natte dagen droogden onze kleren en pakken snel in de wind. De zon scheen hartverwarmend, zonder een broeierige hitte te veroorzaken. We liepen door dennebossen en zagen rechts boven ons de blinkend witte toppen van de Nilgiri. Het was alsof we hier thuis waren zoals in Zwit serland. Het avontuur lokte en wenk te van hoog op die witte kam. Achtduizenders Naarmate we vorderden werd het dal wyder en woestijnachtiger. De bossen maakten plaats voor spaarzaam struikgewas. Over de dui zend nieter brede rivierbedding joe gen zandstormen. We naderden liet gebied van de beruchte gebergte- woestijn. De dalwanden vertoonden Nederlandse Himalaya Expeditie. water van de Gandaki. De natuur Links beneden stroomt het woeste is er overweldigend van afmetin gen. een grillige erosie; de kleuren werden harder, feller: gele zandsteen en rode rotsformaties. Aan de flanken de wachters van dit oord: twee achtdui zenders en tientallen toppen van ze venduizend en meer. De dorpjes veranderden. Veel tem pels, veel gebedsmolens, de eerste Ti- betanen, de eerste yak. Het ging nu in weerwil van wat stakingen on der de dragers vlot: het voorlopig einddoel van de lange mars was in zicht. Op de achtste dag bereikten we Tu kucha, de plaats waar we ons basis kamp geprojecteerd hadden. Om een beter uitgangspunt voor de expeditie naar de Nilgiri te hebben, zijn we echter nog drie uur doorgegaan. Ons kamp staat nu op een droog hoekje van een drassige groene weide. Er lo- Gezicht op het doel: de onherberg zame top van de Nilgiri, vlak bij. pen beekjes langs ons bivak, die ons volop van water kunnen voorzien, ook wanneer de herfst te droog wordt. Honderd meter beneden ons stroomt de brede Gandaki langs. De geologen zijn aan het werk; de alpinisten gaan op verken ning. De eerste monsters zijn binnen. De topograaf werkt aan zijn kaart. De Nederlandse Hi malaya Expeditie heeft hier zijn tehuis gesticht.

Krantenbank Zeeland

Provinciale Zeeuwse Courant | 1962 | | pagina 17