DELTA, POORT VAN EUROPA
,,D' ARTAGNAN (DU PERRON)
EN JAN (ZENTGRAAF) FUSELIER
IN AUVERS
STAAT EEN
HUIS TE
KOOP
Een Indische
polemiek
zaterdagnummer
Zaterdag 10 nov. 1962
Pittig boek van
J. H. W. Veenstra
J H. W. VEENSTRA HEEFT
Du Perron niet persoonlijk ge
kend. Hij behoort echtei tot de -
gelukkig vrij grote - groep men
sen die, wanneer zij Du Perrons
stem hebben gehoord, gefasci
neerd blijven. Eigenlijk is gefasci
neerd een te oppervlakkig woord,
want de bewondering voor Du Per
ron wordt veelal gemengd met ge
voelens van een eerbiedige vriend
schap. Du Perron is een van de
heel zeldzame Nederlandse schrij
vers die persoonlijk uit zijn boeken
te voorschijn treedt. Zijn geschre
ven woord wekt de illusie van zijn
aanwezigheid, het is of hij naast U
komt zitten, met U praat; hij acti
veert, stimuleert, prikkelt tot we
derwoord, houdt uw geest paraat.
Steeds is hij springlevend aanwe
zig, in ieder stuk, ieder fragment
zelfs.
Een vrijwel ideale versmelting van
goede Indische, Franse en Nederland
se elementen maakt hem daarbij tot
een volkomen unieke figuur in onze
letteren. Zijn capaciteiten wekken de
bewondering, zijn eerlijke en bemin
nelijke persoonlijkheid, die uit zijn
geschriften blijkt, wekken de gevoe
lens van vriendschap, na zovele ja
ren steeds nog gemengd met wee
moed omdat hij zo bitter jong stierf.
(Du Perron was in 1899 te Meester
Cornelis geboren, en hij stierf op de
dag van de capitulatie, 14 mei 1940,
aan een hartkwaal die reeds enige ja
ren zijn leven bedreigde)
Letterkundige kroniek
door HMS WARREK
Veenstra heeft hem dus niet gekend. Maar
wel heeft hij als journalist in Indië de we
reld gekend waarin Du Perron de laatste
jaren van zijn leven actief was: de jour-
nalistiek-literaire kring op Java in de ja
ren vóór de tweede wereldoorlog. Du Per
ron was eind 1936 naar Indië terugge
keerd na vijftien jaar Europa Hij wilde
z(jn land van herkomst weerzien, het ver
leden toetsen aan het heden. Die confron
tatie viel zoals te verwachten was
niet erg mee; naast enkele verrukkelijke
momenten bracht het tweede Indische ver
blijf, dat tot augustus 1939 duren zou, veel
tegenslag, ergernis en ziekte. Tegenslag
doordat Du Perron in maatschappelijk op
zicht niet goed aan de slag kon komen,
ergernis omdat hij zich overal stootte aan
de onder de Nederlanders in Indië heer
sende mentaliteit, ziekte omdat zijn li
chaam het Bataviase klimaat niet meer
verdroeg en zijn hart mogelijk toen al niet
zo best meer functioneerde. Niettemin is
zijn activiteit bijzonder groot geweest in
die tijd, en één facet van zijn veelzijdige
werkzaamheden wordt uitvoerig belicht in
„D'Artagnan tegen Jan Fuselier", E. du
Perron als Indisch polemist, van J. H. W.
Veenstra 0
En wel de pennestrijd die hij heeft ge
voerd met de hoofdredacteur van de
„Java-Bode", H- C. Zentgraaff (geb. 1 okt.
1874 te Hontenisse, overleden 22 maart
1940). Zentgraaff was, na eerst als letter
zetter te Amsterdam gewerkt te hebben,
op achttienjarige leeftijd naar Indië ge
gaan; hij had als sergeant gevochten in
Atjeh, was later in de journalistiek te
rechtgekomen en had kans gezien de
machtigste, meest gevreesde journalist
in Indië te worden. Macht en angst be
rustten voor een groot deel op een veron
dersteld „geheim archief" dat hij bezitten
zou, en dat als chantagemiddel zou kun
nen worden toegepast om letterlijk ieder
een de mond te snoeren. Of dit fameuze
archief werkelijk bestaan heeft is eigen
lijk niet bekend, maar het geval is op
zichzelf meer dan tekenend. Zentgraaff
was bovendien de exponent van een be-
paalde koloniale mentaliteit in die dagen,
en zo hij al niet openlijk N.S.B.-er was,
dan toch fascist en hevig sympatiserend,
en anti-semiet. De toon die uit zijn ge
schriften opklinkt is een onvervalste nazi-
toon. Du Perron, die lid was van het Co
mité van Waakzaamheid, en die zodra hij
in Priok aan wal ging al gewaarschuwd
was: „Ja, hier is hst fijn als je hier
maar niks van de N.S.B. zegt, dan zal je
je weg wel vinden" („Indies Memoran
dum", pag. 7) ergerde zich overal aan de
tegen het fascisme aanleunende mentali
teit en de nazi-terminologie. Hij „vond
zijn weg" dan ook niet; het tijdelijke baan
tje aan het Landsarchief, dat hij uiteinde
lijk kreeg, was, al „kleedde" het, niet be
paald illuster; rondkomen van een 150,
per maand met vrouw en kind in Indië in
die tijd was geen weelderig bestaan. Maat
schappelijk gezien was Zentgraaff een der
machtigsten, geen andere krant durfde
tegen hem op. Daarbij was hij de spreek
buis van de echte compagniesmentaliteit.
Du Perron daarentegen, stond vrijwel al
leen, bekleedde maatschappelijk gezien
een te verwaarlozen functie en had dan
ook nog „Het land van herkomst" ge
schreven. Dat was weliswaar een der wei
nige boeken van Europees formaat uit
onze letteren, maar de provinciaal-fascis
tische kring op Java was daar allesbehalve
aan toe, beschouwde het boek als „ont
aarde kunst" en de schrijver ervan als een
ongezonde en ontspoorde geest. Zo was die
roman, althans aanvankelijk, eerder een
nadeel dan een voordeel voor Du Perron
in zjjn strijd.
Toch heeft deze David deze Goliath aan
gedurfd en, althans op punten, versla
gen. (De polemiek is glansrijk door Du
Perron gewonnen, maar eigenlijk ook ver
zand). Er is nogal eens wat over te doen
geweest: zelfs bewonderaars van Du Per
ron hebben wel gevonden dat hij zich in
zekere zin degradeerde door zo'n Indische
persrel te ontketenen, door zich als tegen
stander te kiezen iemand die zó weinig
zijn portuur was. Daar is iets vóór en veel
tegen te zeggen. Vóór, dat Zentgraaff, hoe
'n machtige positie hij ook bekleedde, als
mens en schrijver inderdaad geen portuur
voor Du Perron was. H|j blijkt in deze
strijd een erbarmelijk, log, platvloers en
dom polemist, een ware speelbal voor zijn
watervlugge, scherpe tegenstander, die
werkelijk de vloer met hem aanveegt en
zelfs zwakheden (zoals het onbenullige
gedoe over de aanhalingstekens by „suc
cessen") tot wapens weet om te smeden.
Doch tegen, en uit die behoefte is Veen-
stra's boek eigenlijk ontstaan, dat Du Per
ron hier iets aan de orde stelt van het
allergrootste belang. Zentgraaff was zijn
béte noire, „in Zentgraaff belichaamde
zich een kwasi stoere Hollands-koloniale
mentaliteit, die evenzeer zijn weerzin wek
te als het kwasi verheven idealisme had
gedaan dat destijds Dirk Coster vertegen
woordigde. Maar gevaarlijker dan de moe
derlandse was de koloniale Jan Lubbes, ge
figureerd in „Van Hurk". Gevaarlijker
omdat aan hem een deel van Du Perrons
eigen moeilijkheden kon worden geweten
en gevaarlijker omdat zijn mentaliteit
steeds openlijker tegen de nationaal-so-
cialistische ging aanleunen en er de argu
menten aan ontleende. Het ging niet meer
om een literaire of levensbeschouwelijke
strijd. Het ging om de totale strijd op een
eenzame post, waar de „smalle mens" nog
juist voor zijn hardnekkig verdedigde
waarden kan opkomen. Een guerrilla, niet
meer, want de frontlinie was toen schaars
bezet. Hoe schaars zouden de komende
jaren bewijzen", schrijft Veenstra in zijn
inleidend „Terzake".
ï"~\eze mentaliteit heeft Du Perron be
streden en aan de kaak gesteld, en dit
maakt hem tot een der grootste Neder
landers in dit tragische Nederlands- Indo
nesische tijdsgewricht. Ten slotte kóós Du
Perron voor Nederland, het fatum besliste
niet anders, maar hij was een der nobele
figuren die de schakel vormden, en zijn
dood werd ook door zijn Indonesische
vrienden, die hem als een goeroe be
schouwden, diep betreurd.
„Met een ontroerende eensgezindheid
van gevoelens wordt Du Perron door
zijn Indische vrienden herdacht, door
de Indonesische en Nederlandse vrien
den gezamenlijk. En dan blijkt over
duidelijk wat hij voor hen was geweest,
voor die kleine groep van eerlijk wil
lende, zuiver voelende en onbevangen
denkende mensen, die in dat Indië een
te verliezen zaak voorstonden. Hij was
hun vóórbeeld geweest bij hun verweer
tegen de corruptie van de geest en de
corrosie van de ziel, die elk koloniaal
bestel eigen zijn", schrijft Veenstra, en
hij illustreert dit met treffende voor
beelden. „Wat hij voor zijn Indonesische
vrienden gedaan heeft, maakt voor hun
gevoel drie eeuwen onrecht geheel
goed" schreef Soegondo Djojopoe3pïto.
Het is de verdienste van Veenstra's boek
dat hij niet alleen Du Perron aan het
woord laat, maar ook de tegenstander een
kans geeft met ruime citaten en een even
ruim oordeel. Du Perrons laatste Indische
jaren komen daardoor in een duidelijk re
liëf. Van groot belang is ook, dat hier een
boeiende bijdrage geleverd is tot de ge
schiedschrijving van de Indische pers, een
tot nu toe volkomen verwaarloosd ge
bied. Informatieve bladzijden als b.v. de
inleiding tot „Met armslag" (97-8) beho
ren zeker tot de boeiendste van dit boek.
Van bijzonder gehalte is ook een beeld
spraak als deze: „Het trieste schotschrift
was kennelijk geschreven door een even
rancuneuze als ridicule N.S.B.-er, die met
een verstopte neus de literatuur had be
snuffeld en in het kripto-fascisme van de
Vlaamse nationalisten het nee plus ultra
van volksgezondheid had geroken". Ook
Veenstra's analyse aan het slot van het
boek is scherp geformuleerd en door ware.
zij het niet blinde, vriendschap ingegeven.
Veenstra droeg dit pittige, mannelijke
boek aan de vrienden van Du Perron op.
Het lijkt me, dat Du Perron zélf er plezier
in zou hebben gehad.
J. H. W. Veenstra: D'Artagnan tegen
Jan Fuselier. G. A. van Oorschot, Amster
dam, Stöa-reeks.
(Van onze Parijse correspondent)
Tn Auvers-sur-Oise staat het huis van dr. Gachet te koop. De koop
1 werd enkele weken geleden aangekondigd per advertentie in het Pa
rijse avondblad „Le Monde"„Dertig kilometer buiten Parijs, in An-
vers-sur-Oise, eigendom van dr. Gachet te koop. Acht kamers. Schoon
uitzicht op het dal van de Oise. Schilderachtige tuin, grotten en bos,
2800 vierkante meter. Geen tussenpersonen. Zich te wenden tot
Herinneringen aan
Vincent van Gogh
Dr. Gachet is in de Van Gogh-litteratuur
een bekende persoonlijkheid. Hij was
niet alleen medicus en psychiater van be
roep, maar ook een ijverig kunstverza
melaar en zelf graveur. Hij was dorps-
arts in het noorden van Frankrijk, maar
kwam drie dagen per week naar Au-
vers, waar hij in zijn huis bekende schil
ders heeft ontvangen als Guillaumin,
Pissarro, Monet, Renoir en Cézanne.
Toen Vincent van Gogh het krankzinni
gengesticht van Saint-Rémy vaarwel
had gezegd, vestigde hij zich in Auvers-
sur-Oise op een zolderkamer van een
herberg tegenover het raadhuis, die er
nog altijd staat.
Dr. Gachet woonde er met zijn zeven
tienjarige zoon Paul, zijn twintigjarige
dochter Marguérite en een gouvernante.
Zijn vrouw was overleden.
Beide mannen, dr. Gachet en Vincent
van Gogh, die elkaar tevoren niet ken
den, werden grote en intieme vrienden.
De diagnose van dr. Gachet, sterk af
wijkend van die van andere medici, luid
de eenvoudig: Vincent had volgens hem
als Noorderling te veel geleden onder de
hete zon van de Midi, moest zo weinig
mogelijk aan zijn geestelijke afwijkingen
denken en hard werken, met andere
woorden: veel schilderen. Voor die raad
mag het nageslacht dr. Gachet dank
baar zijn, want inderdaad heeft Vincent
in Auvers gewerkt als een paard. Aan
vankelijk kwam hij in het café Saint-
Aubin terecht, maar omdat de pension-
prjjs er te hoog was zes frank per
dag zocht Vincent onderdak in het
zeer bescheiden café van Gustave Ra-
voux tegenover het raadhuis, waar h|j
maar drie en een halve frank betaalde.
Hij betrok er op de tweede verdieping
een armoedige zolderkamer, waar het
in die zomermaanden van 1890 ondrage
lijk heet moet zijn geweest. Staande op
een keukenstoel met matten zitting kon
hij door het enige dakraam in de verte
de kerk uit de twaalfde-dertiende eeuw
van Auvers zien, die hij razend knap, zo
als hij die zag in z(jn verbeelding, heeft
geschilderd. Er stond, tegen de licht
blauw gekalkte muur, een ijzeren ledi
kant, er was een lage, ingebouwde kast
met wat planken voor het opbergen van
schetsen, een tafeltje met een waskom
-, en verder niets. Aan de wanden hin
gen zijn oningelijste doeken, in koorts
achtig tempo geschilderd: één per dag.
De wijde vlakte buiten het dorp, de
krassende raven boven het goudgeel van
de korenvelden en de hooimijten, de bo
men, de kerk en het kasteel waren voor
zijn grenzeloze fantasie onuitputtelijk.
Dr. Gachet en Vincent hadden beiden
eenzelfde hartstocht voor dc beel
dende kunst, eenzelfde temperament, de
zelfde melancholie en vergelijkbare te
leurstellingen in 't leven. Onder zijn lei
ding voelde Vincent zich verjongd. Hij
dacht niet meer aan zijn ziekte. Van zijn
penseel voelde hij zich zekerder dan ooit.
Zijn gezondheid in die paar maanden
was voortreffelijk, 's Avonds om negen
uur kroop hij, zonder licht, in zijn ijze
ren ledikant en was er de volgende mor
gen om vijf uur uit, in extase over de
ontwakend, goddelijke natuur. Met die
verrukking, met die bijna kinderlijke
blijheid op het naar verre horizonten kij
kende gezicht, heeft Zadkine hem ge
beeldhouwd. Het meer dan levensgrote
standbeeld in brons staat in de tuin van
een kindertehuis in Auvers, op nog geen
tweehonderd meter afstand van Vincents
zolderkamer.
Op 21 mei 1890 kwam Vincent in Au
vers. Een kort bezoek aan zijn weldoe
ner, zijn broer Théo in Parijs, deed hem
geen goed. Waarschijnlijk was hij er diep
onder de indruk gekomen van de finan
ciële zorgen van Théo, die z|jn ongeluk
kige broer met maandelijkse bijdragen
in het leven hield. Gebroken keerde Vin
cent naar z|jn zolderkamer in Auvers
terug, schilderde er in panische angst de
laatste van zijn zeventig doeken sedert
zijn komst in Auvers o.m. de kerk
en toen kon hij niet meer. Op zondag,
27 juli, dwaalde hrj rusteloos door de vel
den en nam 's avonds de weg naar het
kasteel. Een voorbijkomende boer hoor
de hem mompelen: „c'est impossible,
impossible", waarna het noodlot zich aan
Vincent voltrok. H|j nam een van Ra-
voux geleend pistool en schoot zich door
de borst.
De Ijlings ontboden dr. Gachet verbindt
hem zo góed mogelijk op de zolderka
mer en laat zijn zoon Paul de gehele
nacht bij Vincent waken. H|j wil" Théo
laten waarschuwen, maar Vincent wei-
f ert hardnekkig het adres van jiijn broer
e noemen. De gehele nacht rookt Vin
cent rustig zijn pijp. Geen woord komt
over zijn lippen. De maandag verloopt
rustig. Lang. in hun moedertaal, praten
Vincent en de toch nog gehaalde Théo.
Als Théo zegt, dat dr. Gachet goede hoop
heeft hem in het leven te houden, ant
woordt Vincent: „c'est inutile, la tristes-
se urera toute la vie"! Dat is niet meer
nodig, want dc droefheid zal het gehele
leven duren. Op dinsdagmorgen, half
twee, blaast Vincent de laatste adem uit.
De bittere drinkbeker is tot de laatste
drüppel geledigd.
Op het kerkhof liggen de twee broers
begraven, naast elkaar, onder de
zelfde klimop, die hun graf bedekt. Twee
simpele, rechtop staande stenen: „lei
repose Vincent van Gogh, 18531890"
en „lei repose Théodore van Gogh, 1857
1891". Achter de stenen kerkhofmuur,
waartegen hun stoffelijk overschot rust,
ploegen de boeren de aarde. Achter de
muur de vlakte, de eeuwigheid.
Met de twee broers zijn ook de Gachets
ten grave gedaald. Eerst dc vader, dc
medicus. Daarna z|jn zoon Paul. De ge
hele schilderijenverzameling van de Ga
chets, waaronder de laatste schilderijen
van Vincent, zijn aan de Franse staat
vermaakt. Een collectie voor vele miljoe
nen. Maar het huis, historisch monu
ment, v\
woond,
ICJ I.u
"Vmctirr «n cèSff
Het te koop staande huis van dr. Gachet
in Auvers-sur-Oise foto bovenen Vin
cents graf, door klimop overgroeid.
h(
aan het open vuur in de grote schouw
hebben gewarmd, is volgens testament
aan vijf erfgenamen vermaakt. Vijf erf
genamen, die Paul Gachet nauwelijks
lebben gekend. Z|j vragen voor hot huis
een bedrag van achttien miljoen oude
franken.
Voor de aankoop van het huis geeft de
staat geen krediet. Het departement van
de Oise aarzelt. Het dorp Auvers is
maar een boerengehucht van 4000 inwo
ners en heeft geen geld. Opgericht is
een vereniging van vrienden van dr. Ga
chet, die overal bedelt om geld voor aan
koop van het huis bij elkaar te krijgen.
Het huis wordt zo goed mogelijk onder
houden door madame Paule Lizot, een
zestigjarige, die ons bij wijze van uit
zondering in Auvers heeft willen ont
vangen. ofschoon op dc ondcrète trede
van de hoge stoep, achter het permanent
gesloten hek, een bordje staat: „Ne re-
goit pas". Geen bezoek.
Alles in do kille salon staat nog op de
zelfde plaats als in de laatste jaren van
de vorige eeuw: de antieke priesterstad
uit een afgebroken abd|j, het dressoir
met de gedraaide poten, do f(jn bewerk
te houten bergkist, de schouw en do
zware middentafel, waar Vincent van
Gogh aan do dokter om lichamelijke en
geestelijke bijstand kwam vragen en
waar Ii|j hem, in een korte vlaag van
waanzin, met een pistool bedreigde.
Moet dat huis onder slopershanden? En
is er niemand, die het zolderkamertje
van Vincent van Gogh, waar ook nog al
les op zijn plaats staat, voor het nage
slacht bewaart? Kan althans voor dio
sterfkamer van Vincent Nederland niets
doen
De Stichting Nederlandse Pantomime, on
der-directie van Jan Bronk, viert van 17
tot Si november haar tienjarig bestaan.
Deze stichting omvat het pantomime-theater
voor de jeugd „Carrousel", de mimische
werkgemeenschap en de mimeschool. Doel-
„een steeds groter publiek ontvankelijk
maken voor de „taal der beweging" en de
zelfwerkzaamheid stimuleren"
Op de foto een aantal leden van het Mime-
theater, dat ook deel uitmaakt van de ju
bilerende stichting.
De Uitgeverij Roelofs van Goor in Amersfoort
heeft een nieuw fotoboek aan haar fonds toe
gevoegd: Delta, poort van Europa. Professor
Groenman schreef de telkst, en de Amster
damse fotograaf Aart Klein tekende voor de foto's.
Om deze bespreking met de tekst te beginnen: in dit
nieuwe boek is dunkt ons niet in de eerste plaats
de hoogleraar Groenman aan het woord, maar veel
meer de journalist. Het is een bijzonder goed leesba
re inleiding, vaardig en vlot geschreven, gebaseerd op
goed gegroepeerd feitenmateriaal. Onze aanvankelij
ke vrees, dat hier een tekst zou komen met veel ach-
en-wee-geroep om wat verloren ging met daarbij aller
lei sociologische beschouwingen, deze vrees is niet
bewaarheid geworden. Gelukkig Professor Groen
man blijkt een nuchter toeschouwer, die niet jammert
over de gang der tijden, maar van de niet tegen te
houden ontwikkeling uitgaat. Om een voorbeeld te
geven van zijn betoogtrant willen wij hier de slotali
nea van zijn beschouwing citeren, een alinea die ken
merkend is voor de gehele opzet van zijn inleiding.
„Het ligt alle3 zo tastbaar bijeen, die wereld van
vroeger en de onze. Het nieuwe en moderne geeft de
toon aan: de snelwegen, de auto's, de silo's, de wo
ningen, de fabrieken, de machines, maar het oude is
grondstramien gebleven en overal doet het zich gel
den. Het wordt levende werkelijkheid op elk ogen
blik. Er zijn landschappen, waarin temidden van de
jonge bodemlagen oude formaties opduiken, zodat
een bonte kaart ontstaat. Zó is in dit gebied het
menselijk verleden van eeuwen her aan de opper
vlakte van onze samenleving nog voorhanden. Vroe
ger grenst aan nu."
Men zal het met ons eens z|jn: dit is een prettige, vlotte tekst,
waarin bondig enkele lijnen worden getrokken. De gehele in
leiding is aldus geschreven en daarmee is een' uitmuntende
basis ontstaan voor het „plaatjes kjjken". Er bestaat wel eens
de neiging bij fotoboeken de tekst maar over te slaan, hetgeen
hier nog wordt bevorderd door de opzet tekst en foto's
streng gescheiden maar in dit geval moet men de inleiding
niet laten schieten: zij is waard om gelezen te worden.
Een enkele opmerking, detailkritiek echter. A- en toe blijkt
dat de eigen waarneming ontbreekt en dat de inleider is af
gegaan op de literatuur. Bijvoorbeeld zijn opmerking over de
„spelers op hot toekomstig schouwtoneel": er wordt gewezen
op de duizenden werkers, die hun brood verdienen bij de aan
leg van de dammen, sluizen en wegen, een brokje samenleving
in een vreemde omgeving. Wij hebben dc indruk, dat hier nog
altijd speelt het betoog dat destijds een socioloog heeft opgezet
over de Invloed van de vreemde arbeiders in de delta-samen
leving naar aanleiding van soortgelijke ervaringen bij de Zui
derzeewerken, met name in de Wieringermeer. Toen die op
merking werd gemaakt was iedereen er nogal van onder dc
indruk, zozeer zelfs dat zij nog altijd een echo-effect In aller
lei publlkatles heeft. Maar wij geloven dat de werkelijkheid
anders is dan de theorie, anders doordat de samenleving in
het deltagebied er aan gewoon is „andere brokjes samenle
ving" in haar midden te hebben (toerisme), anders ook door
dat het dijkleger in feite niet zo is als de traditionele voor
stellingswereld wil doen voorkomen, (polderjongens). Boven
dien: Zuidwest Nederland heeft in het verleden veel en veel
meer (oorlog en overstroming) werkkampen gehad dan tegen
woordig, men denke aan Walcheren, Zeeuwsch-Vlaanderen,
Schouwen-Duiveland. Neen, w(j geloven dat hier een brokje
(sociologische) literatuur in professor Groenmans inleiding is
geslopen. Het effect van het dijkleger op de samenleving is
vrijwel te verwaarlozen.
Op één punt echter menen wij, dat de inleider een groot ver
zuim heeft gepleegd. Met slechts een enkel woord rept hij van
het waterschapswezen. En juist op dit terrein is de gang der
tijden duidelijk zichtbaar, is de band met verleden en toekomst
zo aantoonbaar. Het beheer van het deltagebied is bovendien
kenmerkend voor Zuidwest Nederland: de polders en de wa- i
terschappen, sinds eeuwen werkend volgens het principe: wie
water deert, die water keert. Na de ramp bleek, dat dc uit het
verleden overgeleverde versnippering niet langer meer houd-
baar was en dat in grotore lijnen moest worden gedacht. De
wijze waarop dit in Zeeland tot stand kwam, achten wij nog
altijd een duidelijk voorbeeld van het scherpe inzicht, dat men
in deze gewesten had en heeft voor de eisen van een nieuwe i
tijd. Professor Groenman heeft dat vergeten, althans heeft
het afgedaan met een terloops zinnetje over het beheer van I
de dijken. Bovendien een onjuiste opmerking: „...dan voelen
w|j ons bepaald eerst gerust als tegen 1980 de korte kustlijn I
van duinen en dammen toevertrouwd aan de zorgen van het t
rijk, het land (en het zoete water) zal beschermen." Wat be
doelt de professor: leve het r|jk, weg met de waterschappen?
Nee, de auteur zit er hier naast.
Fotograaf Aart Klein heeft prachtige foto's voor dit boek
geleverd, waarvan uiteraard 'n groot deel betrekking heeft
op Zeeland. Zij geven een goede indruk van het leven in het
deltagebied, een leven vol contrasten, van oud en nieuw, van
stilstand en ontwikkeling. Helaas zijn enkele onderschriften
onjuist slordigheden? Bij foto veertien is de onjuistheid
zonder meer een blunder: „Trefpunt der eeuwen, marktdrukte
met abd|j te Middelburg" meldt het onderschrift, terwijl do
foto het stadhuis toont. En het onderschrift bij foto 115 deelt
de lezer mee dat het gaat om de jachhaven van Breskens, j
„eerste schrede naar de toekomstige watersport op de nieuwe
binnenmeren". We zouden zeggen, dat de man die de onder
schriften heeft samengesteld eerst de inleiding van professor
Groenman maar eens had moeten lezen: daarin wordt name
lijk nadrukkelijk meegedeeld dat de Westerschelde openblijft.
Onze siotiudruk: een uitnemend boek, fraai verzorgd, zowel
wat indeling als druk betreft, een uitstekende inleiding, zij het
hier en daar met het kenmerk, dat z|j door een buitenstaander
is geschreven, indrukwekkende foto's tenslotte, waarbij echter
een enkel onderschrift eveneens de hand van dc niet-wetcr
verraadt. Als geheel een prachtig boeit. a