DELTA, POORT VAN EUROPA ,,D' ARTAGNAN (DU PERRON) EN JAN (ZENTGRAAF) FUSELIER IN AUVERS STAAT EEN HUIS TE KOOP Een Indische polemiek zaterdagnummer Zaterdag 10 nov. 1962 Pittig boek van J. H. W. Veenstra J H. W. VEENSTRA HEEFT Du Perron niet persoonlijk ge kend. Hij behoort echtei tot de - gelukkig vrij grote - groep men sen die, wanneer zij Du Perrons stem hebben gehoord, gefasci neerd blijven. Eigenlijk is gefasci neerd een te oppervlakkig woord, want de bewondering voor Du Per ron wordt veelal gemengd met ge voelens van een eerbiedige vriend schap. Du Perron is een van de heel zeldzame Nederlandse schrij vers die persoonlijk uit zijn boeken te voorschijn treedt. Zijn geschre ven woord wekt de illusie van zijn aanwezigheid, het is of hij naast U komt zitten, met U praat; hij acti veert, stimuleert, prikkelt tot we derwoord, houdt uw geest paraat. Steeds is hij springlevend aanwe zig, in ieder stuk, ieder fragment zelfs. Een vrijwel ideale versmelting van goede Indische, Franse en Nederland se elementen maakt hem daarbij tot een volkomen unieke figuur in onze letteren. Zijn capaciteiten wekken de bewondering, zijn eerlijke en bemin nelijke persoonlijkheid, die uit zijn geschriften blijkt, wekken de gevoe lens van vriendschap, na zovele ja ren steeds nog gemengd met wee moed omdat hij zo bitter jong stierf. (Du Perron was in 1899 te Meester Cornelis geboren, en hij stierf op de dag van de capitulatie, 14 mei 1940, aan een hartkwaal die reeds enige ja ren zijn leven bedreigde) Letterkundige kroniek door HMS WARREK Veenstra heeft hem dus niet gekend. Maar wel heeft hij als journalist in Indië de we reld gekend waarin Du Perron de laatste jaren van zijn leven actief was: de jour- nalistiek-literaire kring op Java in de ja ren vóór de tweede wereldoorlog. Du Per ron was eind 1936 naar Indië terugge keerd na vijftien jaar Europa Hij wilde z(jn land van herkomst weerzien, het ver leden toetsen aan het heden. Die confron tatie viel zoals te verwachten was niet erg mee; naast enkele verrukkelijke momenten bracht het tweede Indische ver blijf, dat tot augustus 1939 duren zou, veel tegenslag, ergernis en ziekte. Tegenslag doordat Du Perron in maatschappelijk op zicht niet goed aan de slag kon komen, ergernis omdat hij zich overal stootte aan de onder de Nederlanders in Indië heer sende mentaliteit, ziekte omdat zijn li chaam het Bataviase klimaat niet meer verdroeg en zijn hart mogelijk toen al niet zo best meer functioneerde. Niettemin is zijn activiteit bijzonder groot geweest in die tijd, en één facet van zijn veelzijdige werkzaamheden wordt uitvoerig belicht in „D'Artagnan tegen Jan Fuselier", E. du Perron als Indisch polemist, van J. H. W. Veenstra 0 En wel de pennestrijd die hij heeft ge voerd met de hoofdredacteur van de „Java-Bode", H- C. Zentgraaff (geb. 1 okt. 1874 te Hontenisse, overleden 22 maart 1940). Zentgraaff was, na eerst als letter zetter te Amsterdam gewerkt te hebben, op achttienjarige leeftijd naar Indië ge gaan; hij had als sergeant gevochten in Atjeh, was later in de journalistiek te rechtgekomen en had kans gezien de machtigste, meest gevreesde journalist in Indië te worden. Macht en angst be rustten voor een groot deel op een veron dersteld „geheim archief" dat hij bezitten zou, en dat als chantagemiddel zou kun nen worden toegepast om letterlijk ieder een de mond te snoeren. Of dit fameuze archief werkelijk bestaan heeft is eigen lijk niet bekend, maar het geval is op zichzelf meer dan tekenend. Zentgraaff was bovendien de exponent van een be- paalde koloniale mentaliteit in die dagen, en zo hij al niet openlijk N.S.B.-er was, dan toch fascist en hevig sympatiserend, en anti-semiet. De toon die uit zijn ge schriften opklinkt is een onvervalste nazi- toon. Du Perron, die lid was van het Co mité van Waakzaamheid, en die zodra hij in Priok aan wal ging al gewaarschuwd was: „Ja, hier is hst fijn als je hier maar niks van de N.S.B. zegt, dan zal je je weg wel vinden" („Indies Memoran dum", pag. 7) ergerde zich overal aan de tegen het fascisme aanleunende mentali teit en de nazi-terminologie. Hij „vond zijn weg" dan ook niet; het tijdelijke baan tje aan het Landsarchief, dat hij uiteinde lijk kreeg, was, al „kleedde" het, niet be paald illuster; rondkomen van een 150, per maand met vrouw en kind in Indië in die tijd was geen weelderig bestaan. Maat schappelijk gezien was Zentgraaff een der machtigsten, geen andere krant durfde tegen hem op. Daarbij was hij de spreek buis van de echte compagniesmentaliteit. Du Perron daarentegen, stond vrijwel al leen, bekleedde maatschappelijk gezien een te verwaarlozen functie en had dan ook nog „Het land van herkomst" ge schreven. Dat was weliswaar een der wei nige boeken van Europees formaat uit onze letteren, maar de provinciaal-fascis tische kring op Java was daar allesbehalve aan toe, beschouwde het boek als „ont aarde kunst" en de schrijver ervan als een ongezonde en ontspoorde geest. Zo was die roman, althans aanvankelijk, eerder een nadeel dan een voordeel voor Du Perron in zjjn strijd. Toch heeft deze David deze Goliath aan gedurfd en, althans op punten, versla gen. (De polemiek is glansrijk door Du Perron gewonnen, maar eigenlijk ook ver zand). Er is nogal eens wat over te doen geweest: zelfs bewonderaars van Du Per ron hebben wel gevonden dat hij zich in zekere zin degradeerde door zo'n Indische persrel te ontketenen, door zich als tegen stander te kiezen iemand die zó weinig zijn portuur was. Daar is iets vóór en veel tegen te zeggen. Vóór, dat Zentgraaff, hoe 'n machtige positie hij ook bekleedde, als mens en schrijver inderdaad geen portuur voor Du Perron was. H|j blijkt in deze strijd een erbarmelijk, log, platvloers en dom polemist, een ware speelbal voor zijn watervlugge, scherpe tegenstander, die werkelijk de vloer met hem aanveegt en zelfs zwakheden (zoals het onbenullige gedoe over de aanhalingstekens by „suc cessen") tot wapens weet om te smeden. Doch tegen, en uit die behoefte is Veen- stra's boek eigenlijk ontstaan, dat Du Per ron hier iets aan de orde stelt van het allergrootste belang. Zentgraaff was zijn béte noire, „in Zentgraaff belichaamde zich een kwasi stoere Hollands-koloniale mentaliteit, die evenzeer zijn weerzin wek te als het kwasi verheven idealisme had gedaan dat destijds Dirk Coster vertegen woordigde. Maar gevaarlijker dan de moe derlandse was de koloniale Jan Lubbes, ge figureerd in „Van Hurk". Gevaarlijker omdat aan hem een deel van Du Perrons eigen moeilijkheden kon worden geweten en gevaarlijker omdat zijn mentaliteit steeds openlijker tegen de nationaal-so- cialistische ging aanleunen en er de argu menten aan ontleende. Het ging niet meer om een literaire of levensbeschouwelijke strijd. Het ging om de totale strijd op een eenzame post, waar de „smalle mens" nog juist voor zijn hardnekkig verdedigde waarden kan opkomen. Een guerrilla, niet meer, want de frontlinie was toen schaars bezet. Hoe schaars zouden de komende jaren bewijzen", schrijft Veenstra in zijn inleidend „Terzake". ï"~\eze mentaliteit heeft Du Perron be streden en aan de kaak gesteld, en dit maakt hem tot een der grootste Neder landers in dit tragische Nederlands- Indo nesische tijdsgewricht. Ten slotte kóós Du Perron voor Nederland, het fatum besliste niet anders, maar hij was een der nobele figuren die de schakel vormden, en zijn dood werd ook door zijn Indonesische vrienden, die hem als een goeroe be schouwden, diep betreurd. „Met een ontroerende eensgezindheid van gevoelens wordt Du Perron door zijn Indische vrienden herdacht, door de Indonesische en Nederlandse vrien den gezamenlijk. En dan blijkt over duidelijk wat hij voor hen was geweest, voor die kleine groep van eerlijk wil lende, zuiver voelende en onbevangen denkende mensen, die in dat Indië een te verliezen zaak voorstonden. Hij was hun vóórbeeld geweest bij hun verweer tegen de corruptie van de geest en de corrosie van de ziel, die elk koloniaal bestel eigen zijn", schrijft Veenstra, en hij illustreert dit met treffende voor beelden. „Wat hij voor zijn Indonesische vrienden gedaan heeft, maakt voor hun gevoel drie eeuwen onrecht geheel goed" schreef Soegondo Djojopoe3pïto. Het is de verdienste van Veenstra's boek dat hij niet alleen Du Perron aan het woord laat, maar ook de tegenstander een kans geeft met ruime citaten en een even ruim oordeel. Du Perrons laatste Indische jaren komen daardoor in een duidelijk re liëf. Van groot belang is ook, dat hier een boeiende bijdrage geleverd is tot de ge schiedschrijving van de Indische pers, een tot nu toe volkomen verwaarloosd ge bied. Informatieve bladzijden als b.v. de inleiding tot „Met armslag" (97-8) beho ren zeker tot de boeiendste van dit boek. Van bijzonder gehalte is ook een beeld spraak als deze: „Het trieste schotschrift was kennelijk geschreven door een even rancuneuze als ridicule N.S.B.-er, die met een verstopte neus de literatuur had be snuffeld en in het kripto-fascisme van de Vlaamse nationalisten het nee plus ultra van volksgezondheid had geroken". Ook Veenstra's analyse aan het slot van het boek is scherp geformuleerd en door ware. zij het niet blinde, vriendschap ingegeven. Veenstra droeg dit pittige, mannelijke boek aan de vrienden van Du Perron op. Het lijkt me, dat Du Perron zélf er plezier in zou hebben gehad. J. H. W. Veenstra: D'Artagnan tegen Jan Fuselier. G. A. van Oorschot, Amster dam, Stöa-reeks. (Van onze Parijse correspondent) Tn Auvers-sur-Oise staat het huis van dr. Gachet te koop. De koop 1 werd enkele weken geleden aangekondigd per advertentie in het Pa rijse avondblad „Le Monde"„Dertig kilometer buiten Parijs, in An- vers-sur-Oise, eigendom van dr. Gachet te koop. Acht kamers. Schoon uitzicht op het dal van de Oise. Schilderachtige tuin, grotten en bos, 2800 vierkante meter. Geen tussenpersonen. Zich te wenden tot Herinneringen aan Vincent van Gogh Dr. Gachet is in de Van Gogh-litteratuur een bekende persoonlijkheid. Hij was niet alleen medicus en psychiater van be roep, maar ook een ijverig kunstverza melaar en zelf graveur. Hij was dorps- arts in het noorden van Frankrijk, maar kwam drie dagen per week naar Au- vers, waar hij in zijn huis bekende schil ders heeft ontvangen als Guillaumin, Pissarro, Monet, Renoir en Cézanne. Toen Vincent van Gogh het krankzinni gengesticht van Saint-Rémy vaarwel had gezegd, vestigde hij zich in Auvers- sur-Oise op een zolderkamer van een herberg tegenover het raadhuis, die er nog altijd staat. Dr. Gachet woonde er met zijn zeven tienjarige zoon Paul, zijn twintigjarige dochter Marguérite en een gouvernante. Zijn vrouw was overleden. Beide mannen, dr. Gachet en Vincent van Gogh, die elkaar tevoren niet ken den, werden grote en intieme vrienden. De diagnose van dr. Gachet, sterk af wijkend van die van andere medici, luid de eenvoudig: Vincent had volgens hem als Noorderling te veel geleden onder de hete zon van de Midi, moest zo weinig mogelijk aan zijn geestelijke afwijkingen denken en hard werken, met andere woorden: veel schilderen. Voor die raad mag het nageslacht dr. Gachet dank baar zijn, want inderdaad heeft Vincent in Auvers gewerkt als een paard. Aan vankelijk kwam hij in het café Saint- Aubin terecht, maar omdat de pension- prjjs er te hoog was zes frank per dag zocht Vincent onderdak in het zeer bescheiden café van Gustave Ra- voux tegenover het raadhuis, waar h|j maar drie en een halve frank betaalde. Hij betrok er op de tweede verdieping een armoedige zolderkamer, waar het in die zomermaanden van 1890 ondrage lijk heet moet zijn geweest. Staande op een keukenstoel met matten zitting kon hij door het enige dakraam in de verte de kerk uit de twaalfde-dertiende eeuw van Auvers zien, die hij razend knap, zo als hij die zag in z(jn verbeelding, heeft geschilderd. Er stond, tegen de licht blauw gekalkte muur, een ijzeren ledi kant, er was een lage, ingebouwde kast met wat planken voor het opbergen van schetsen, een tafeltje met een waskom -, en verder niets. Aan de wanden hin gen zijn oningelijste doeken, in koorts achtig tempo geschilderd: één per dag. De wijde vlakte buiten het dorp, de krassende raven boven het goudgeel van de korenvelden en de hooimijten, de bo men, de kerk en het kasteel waren voor zijn grenzeloze fantasie onuitputtelijk. Dr. Gachet en Vincent hadden beiden eenzelfde hartstocht voor dc beel dende kunst, eenzelfde temperament, de zelfde melancholie en vergelijkbare te leurstellingen in 't leven. Onder zijn lei ding voelde Vincent zich verjongd. Hij dacht niet meer aan zijn ziekte. Van zijn penseel voelde hij zich zekerder dan ooit. Zijn gezondheid in die paar maanden was voortreffelijk, 's Avonds om negen uur kroop hij, zonder licht, in zijn ijze ren ledikant en was er de volgende mor gen om vijf uur uit, in extase over de ontwakend, goddelijke natuur. Met die verrukking, met die bijna kinderlijke blijheid op het naar verre horizonten kij kende gezicht, heeft Zadkine hem ge beeldhouwd. Het meer dan levensgrote standbeeld in brons staat in de tuin van een kindertehuis in Auvers, op nog geen tweehonderd meter afstand van Vincents zolderkamer. Op 21 mei 1890 kwam Vincent in Au vers. Een kort bezoek aan zijn weldoe ner, zijn broer Théo in Parijs, deed hem geen goed. Waarschijnlijk was hij er diep onder de indruk gekomen van de finan ciële zorgen van Théo, die z|jn ongeluk kige broer met maandelijkse bijdragen in het leven hield. Gebroken keerde Vin cent naar z|jn zolderkamer in Auvers terug, schilderde er in panische angst de laatste van zijn zeventig doeken sedert zijn komst in Auvers o.m. de kerk en toen kon hij niet meer. Op zondag, 27 juli, dwaalde hrj rusteloos door de vel den en nam 's avonds de weg naar het kasteel. Een voorbijkomende boer hoor de hem mompelen: „c'est impossible, impossible", waarna het noodlot zich aan Vincent voltrok. H|j nam een van Ra- voux geleend pistool en schoot zich door de borst. De Ijlings ontboden dr. Gachet verbindt hem zo góed mogelijk op de zolderka mer en laat zijn zoon Paul de gehele nacht bij Vincent waken. H|j wil" Théo laten waarschuwen, maar Vincent wei- f ert hardnekkig het adres van jiijn broer e noemen. De gehele nacht rookt Vin cent rustig zijn pijp. Geen woord komt over zijn lippen. De maandag verloopt rustig. Lang. in hun moedertaal, praten Vincent en de toch nog gehaalde Théo. Als Théo zegt, dat dr. Gachet goede hoop heeft hem in het leven te houden, ant woordt Vincent: „c'est inutile, la tristes- se urera toute la vie"! Dat is niet meer nodig, want dc droefheid zal het gehele leven duren. Op dinsdagmorgen, half twee, blaast Vincent de laatste adem uit. De bittere drinkbeker is tot de laatste drüppel geledigd. Op het kerkhof liggen de twee broers begraven, naast elkaar, onder de zelfde klimop, die hun graf bedekt. Twee simpele, rechtop staande stenen: „lei repose Vincent van Gogh, 18531890" en „lei repose Théodore van Gogh, 1857 1891". Achter de stenen kerkhofmuur, waartegen hun stoffelijk overschot rust, ploegen de boeren de aarde. Achter de muur de vlakte, de eeuwigheid. Met de twee broers zijn ook de Gachets ten grave gedaald. Eerst dc vader, dc medicus. Daarna z|jn zoon Paul. De ge hele schilderijenverzameling van de Ga chets, waaronder de laatste schilderijen van Vincent, zijn aan de Franse staat vermaakt. Een collectie voor vele miljoe nen. Maar het huis, historisch monu ment, v\ woond, ICJ I.u "Vmctirr «n cèSff Het te koop staande huis van dr. Gachet in Auvers-sur-Oise foto bovenen Vin cents graf, door klimop overgroeid. h( aan het open vuur in de grote schouw hebben gewarmd, is volgens testament aan vijf erfgenamen vermaakt. Vijf erf genamen, die Paul Gachet nauwelijks lebben gekend. Z|j vragen voor hot huis een bedrag van achttien miljoen oude franken. Voor de aankoop van het huis geeft de staat geen krediet. Het departement van de Oise aarzelt. Het dorp Auvers is maar een boerengehucht van 4000 inwo ners en heeft geen geld. Opgericht is een vereniging van vrienden van dr. Ga chet, die overal bedelt om geld voor aan koop van het huis bij elkaar te krijgen. Het huis wordt zo goed mogelijk onder houden door madame Paule Lizot, een zestigjarige, die ons bij wijze van uit zondering in Auvers heeft willen ont vangen. ofschoon op dc ondcrète trede van de hoge stoep, achter het permanent gesloten hek, een bordje staat: „Ne re- goit pas". Geen bezoek. Alles in do kille salon staat nog op de zelfde plaats als in de laatste jaren van de vorige eeuw: de antieke priesterstad uit een afgebroken abd|j, het dressoir met de gedraaide poten, do f(jn bewerk te houten bergkist, de schouw en do zware middentafel, waar Vincent van Gogh aan do dokter om lichamelijke en geestelijke bijstand kwam vragen en waar Ii|j hem, in een korte vlaag van waanzin, met een pistool bedreigde. Moet dat huis onder slopershanden? En is er niemand, die het zolderkamertje van Vincent van Gogh, waar ook nog al les op zijn plaats staat, voor het nage slacht bewaart? Kan althans voor dio sterfkamer van Vincent Nederland niets doen De Stichting Nederlandse Pantomime, on der-directie van Jan Bronk, viert van 17 tot Si november haar tienjarig bestaan. Deze stichting omvat het pantomime-theater voor de jeugd „Carrousel", de mimische werkgemeenschap en de mimeschool. Doel- „een steeds groter publiek ontvankelijk maken voor de „taal der beweging" en de zelfwerkzaamheid stimuleren" Op de foto een aantal leden van het Mime- theater, dat ook deel uitmaakt van de ju bilerende stichting. De Uitgeverij Roelofs van Goor in Amersfoort heeft een nieuw fotoboek aan haar fonds toe gevoegd: Delta, poort van Europa. Professor Groenman schreef de telkst, en de Amster damse fotograaf Aart Klein tekende voor de foto's. Om deze bespreking met de tekst te beginnen: in dit nieuwe boek is dunkt ons niet in de eerste plaats de hoogleraar Groenman aan het woord, maar veel meer de journalist. Het is een bijzonder goed leesba re inleiding, vaardig en vlot geschreven, gebaseerd op goed gegroepeerd feitenmateriaal. Onze aanvankelij ke vrees, dat hier een tekst zou komen met veel ach- en-wee-geroep om wat verloren ging met daarbij aller lei sociologische beschouwingen, deze vrees is niet bewaarheid geworden. Gelukkig Professor Groen man blijkt een nuchter toeschouwer, die niet jammert over de gang der tijden, maar van de niet tegen te houden ontwikkeling uitgaat. Om een voorbeeld te geven van zijn betoogtrant willen wij hier de slotali nea van zijn beschouwing citeren, een alinea die ken merkend is voor de gehele opzet van zijn inleiding. „Het ligt alle3 zo tastbaar bijeen, die wereld van vroeger en de onze. Het nieuwe en moderne geeft de toon aan: de snelwegen, de auto's, de silo's, de wo ningen, de fabrieken, de machines, maar het oude is grondstramien gebleven en overal doet het zich gel den. Het wordt levende werkelijkheid op elk ogen blik. Er zijn landschappen, waarin temidden van de jonge bodemlagen oude formaties opduiken, zodat een bonte kaart ontstaat. Zó is in dit gebied het menselijk verleden van eeuwen her aan de opper vlakte van onze samenleving nog voorhanden. Vroe ger grenst aan nu." Men zal het met ons eens z|jn: dit is een prettige, vlotte tekst, waarin bondig enkele lijnen worden getrokken. De gehele in leiding is aldus geschreven en daarmee is een' uitmuntende basis ontstaan voor het „plaatjes kjjken". Er bestaat wel eens de neiging bij fotoboeken de tekst maar over te slaan, hetgeen hier nog wordt bevorderd door de opzet tekst en foto's streng gescheiden maar in dit geval moet men de inleiding niet laten schieten: zij is waard om gelezen te worden. Een enkele opmerking, detailkritiek echter. A- en toe blijkt dat de eigen waarneming ontbreekt en dat de inleider is af gegaan op de literatuur. Bijvoorbeeld zijn opmerking over de „spelers op hot toekomstig schouwtoneel": er wordt gewezen op de duizenden werkers, die hun brood verdienen bij de aan leg van de dammen, sluizen en wegen, een brokje samenleving in een vreemde omgeving. Wij hebben dc indruk, dat hier nog altijd speelt het betoog dat destijds een socioloog heeft opgezet over de Invloed van de vreemde arbeiders in de delta-samen leving naar aanleiding van soortgelijke ervaringen bij de Zui derzeewerken, met name in de Wieringermeer. Toen die op merking werd gemaakt was iedereen er nogal van onder dc indruk, zozeer zelfs dat zij nog altijd een echo-effect In aller lei publlkatles heeft. Maar wij geloven dat de werkelijkheid anders is dan de theorie, anders doordat de samenleving in het deltagebied er aan gewoon is „andere brokjes samenle ving" in haar midden te hebben (toerisme), anders ook door dat het dijkleger in feite niet zo is als de traditionele voor stellingswereld wil doen voorkomen, (polderjongens). Boven dien: Zuidwest Nederland heeft in het verleden veel en veel meer (oorlog en overstroming) werkkampen gehad dan tegen woordig, men denke aan Walcheren, Zeeuwsch-Vlaanderen, Schouwen-Duiveland. Neen, w(j geloven dat hier een brokje (sociologische) literatuur in professor Groenmans inleiding is geslopen. Het effect van het dijkleger op de samenleving is vrijwel te verwaarlozen. Op één punt echter menen wij, dat de inleider een groot ver zuim heeft gepleegd. Met slechts een enkel woord rept hij van het waterschapswezen. En juist op dit terrein is de gang der tijden duidelijk zichtbaar, is de band met verleden en toekomst zo aantoonbaar. Het beheer van het deltagebied is bovendien kenmerkend voor Zuidwest Nederland: de polders en de wa- i terschappen, sinds eeuwen werkend volgens het principe: wie water deert, die water keert. Na de ramp bleek, dat dc uit het verleden overgeleverde versnippering niet langer meer houd- baar was en dat in grotore lijnen moest worden gedacht. De wijze waarop dit in Zeeland tot stand kwam, achten wij nog altijd een duidelijk voorbeeld van het scherpe inzicht, dat men in deze gewesten had en heeft voor de eisen van een nieuwe i tijd. Professor Groenman heeft dat vergeten, althans heeft het afgedaan met een terloops zinnetje over het beheer van I de dijken. Bovendien een onjuiste opmerking: „...dan voelen w|j ons bepaald eerst gerust als tegen 1980 de korte kustlijn I van duinen en dammen toevertrouwd aan de zorgen van het t rijk, het land (en het zoete water) zal beschermen." Wat be doelt de professor: leve het r|jk, weg met de waterschappen? Nee, de auteur zit er hier naast. Fotograaf Aart Klein heeft prachtige foto's voor dit boek geleverd, waarvan uiteraard 'n groot deel betrekking heeft op Zeeland. Zij geven een goede indruk van het leven in het deltagebied, een leven vol contrasten, van oud en nieuw, van stilstand en ontwikkeling. Helaas zijn enkele onderschriften onjuist slordigheden? Bij foto veertien is de onjuistheid zonder meer een blunder: „Trefpunt der eeuwen, marktdrukte met abd|j te Middelburg" meldt het onderschrift, terwijl do foto het stadhuis toont. En het onderschrift bij foto 115 deelt de lezer mee dat het gaat om de jachhaven van Breskens, j „eerste schrede naar de toekomstige watersport op de nieuwe binnenmeren". We zouden zeggen, dat de man die de onder schriften heeft samengesteld eerst de inleiding van professor Groenman maar eens had moeten lezen: daarin wordt name lijk nadrukkelijk meegedeeld dat de Westerschelde openblijft. Onze siotiudruk: een uitnemend boek, fraai verzorgd, zowel wat indeling als druk betreft, een uitstekende inleiding, zij het hier en daar met het kenmerk, dat z|j door een buitenstaander is geschreven, indrukwekkende foto's tenslotte, waarbij echter een enkel onderschrift eveneens de hand van dc niet-wetcr verraadt. Als geheel een prachtig boeit. a

Krantenbank Zeeland

Provinciale Zeeuwse Courant | 1962 | | pagina 12