op zoek naur een geschiedenis VERKEERDE STEEN VAN MIDDELBURG ER IS IN MIDDELBURG een merkwaardige ge denksteen: liij zit gemetseld in een zijmuur van de Nieuwe Kerk dichtbij de ingang van het districts bureau van de rijkspolitie. En de steen vermeldt dat op die plaats het huis heeft gestaan van Zacharias Jansen, de uitvinder (in 1590) van de verrekijker. Dat nu is het merkwaardige van deze steen: er wordt iets op meegedeeld dat nooit bewezen is. Nooit is namelijk onomstotelijk komen vast te staan, dat Za charias Jansen de kijker heeft uitgevonden. In de loop der eeuwen zijn allerlei namen genoemd van mannen, die dat wel zouden hebben gedaan. En voor zover het is na te gaan maakte een van hen een vage kans, eveneens een Middelburger, namelijk Hans Lip- perhey. Maar óók hij is tenslotte afgevallen. Het opvallende is, dat óók zijn huis tegen de Nieuwe Kerk heeft gestaan Het verhaal over Jnasen en Lipperhey en van hun „kijker" begint niet in Middelburg, maar in Versailles, aan het hof van Lodewijk de Veertiende. Daar werkt Pierre Borel, de arts van zijne majesteit. Deze eminente geleerde was in 1655 op onderzoek uitgetogen wie nu toch wel de verrekijker had uitgevonden. Sommigen zeiden: Galilei, anderen spraken van Metius van Alkmaar, ook de naam van een Melser uit Augs burg werd genoemd. Wie o wie? Borel bespreekt het probleem met een bijna-naamgenoot, Willem Boreel, baron van Vroe- dijke, heer van Duinbeke en Westhove, gezant van de Staten- Generaal bij de Franse koning. Wie de verrekijker uitgevonden heeft? Aha, monsieur le médicin du Roi is aan een goed adres, zegt Boreel glim- lachend. „Ik heb die uitvinder zelfs gekend. Zijn naam is me ontschoten, maar ik zal er voor U naar informeren. De zaak zit zo: toen ik als kind in Middelburg woonde heeft men mij vaak een man aangewezen en men vertelde er dan bij: dia man heeft voor prins Maurits de verrekijker uitgevonden. Maar ik weet werkelijk niet meer hoe de naam was van deze inventeur. Doch maakt U zich geen zorgen dokter, ik zal vanavond nog een brief om inlichtingen schrijven aan de vroedschap van Middelburg". De brief kon\t in Middelburg aan en onverwijld beginnen burgemeesters, schepenen en raden van de stad hun onder zoek. Zij horen drie oude Middelburgers, namelijk de zeven tigjarige Jacob Willemsen, concierge van de wisselbank, voorts Eewoud Kien, zevenenzestig jaar, bode van Middelburg op Antwerpen, en tenslotte Abraham de Jonge, meester-smid zevenenzeventig jaar, drie bejaarde poorters van wie wordt aangenomen dat ze de uitvinder van de verrekijker hebben gekend. „Of ik die gekend heb" zegt Jacob Willemsen. „Det was de brillemaker uit de Capoenstraat, hij woonde in het huis waar nu de stopper woont of in het huis daarnaast. I,kl heb hem dikwijls horen vertellen over de uitvinding. Prins Maurits had hem er voor geprezen. U moet weten, dat ik vier of vijf huizen verder heb gewoond. Hoe die brillemaker heette? Laprey, Hans Laprey". Bode Eewoud Kien knikt. Hans Laprey, precies zo: Jacob Willemssen heeft gelijk. „Hij kwam van Wezel, meneer de burgemeester, die brillemaker" begint Eewoud zijn herinne ringen. „Als ik me niet vergis is hij in het jaar negentien overleden, het zal oktober zijn geweest". De oude smid Bram de Jonge weet echter niet meer hoe de uitvinder heette. „We noemden hem altijd Hans de brillemaker. We woonden niet ver van elkaar en toen hij was gestorven heb ik hem als buurman helpen begraven. Hij heeft me vaak het verhaal ge daan over zijn kijkers en over excellentie Maurits". Hans de brillemaker! Hans de brillemaker? Uitvinder van de verrekijker? Het verhaal van het onderzoek in het stadhuis doet de ronde Middelburg en het strijkt ook langs de ramen van Johannes Zachariassen, die opticien. „Het oude verhaal" zegt Johannes grimmig en hij trekt op onderzoek uit: wat wilde men weten op het stadhuis over de uitvinding van de verrekijker? En jawel, daar had je het weer: Hans Lipperhey, al jaren dood, was weer eens opgedoken om de uitvinding van de verrekijker op zijn naam te krijgen die rechtens toe hoorde aan Johannes vader Zacharias. Woedend gaat de opticien naar het stadhuis om het de heren eens goed te vertellen. Als levend bewijsmiddel brengt hij tante Saar, vader szuster, mee en bovendien heeft hij een verklaring op papier gezet, waarin hij met importante namen schermt: was René Descartes nog maar in leven, hij zou in deze zaak kunnen getuigen. De vroedschap zit er een beetje mee in de maag: daar ver telt me die Johannes hij beweert 52 jaar te zijn dat niet Hans Lipperhey de uitvinder van de verrekijker zon zijn, maar zijn bloedeigen vader Zacharias Jansen. En dat zou ziel» al in 1590 hebben afgespeeld! „Laat meue Saar het maar bevestigen" roept Johannes uit. En tante Saar, de 72-jarige weduwe Goedaert knikt, maar veel weet ze toch niet te ver tellen. „We zullen proces-verbaal van uw verklaring maken", zegt de pensionaris tenslotte, „en dat stuk zullen we óók opsturen aan meneer Boreel in Parijs". Zo geschiedt het. Maar het gemeentebestuur kan niet nalaten de ambassadeur mee te delen, dat het lid van de vroedschap Blondel vijf enzestig jaar oud, zoals nauwkeurig wordt vermeld Lip perhey ook heeft gekend en dat Johannes Zacharias zich ver moedelijk wel zal hebben vergist dan wel „kwalijk moet heb ben onthouden". Wat zeggen nu de stukken van de activiteiten van Lipper hey en Jansen? Niet veel. In een Frans vlugschrift uit 1608 men zou het een soort krant kunnen noemen wordt verteld over een merkwaardige demonstratie. Op de toren van het Haagse Stadhouderskwartier wordt geëxperimenteerd met 'n kijker in aanwezigheid van een groot aantal hooggeplaatste heren, onder wie prins Maurits. Die kijker was aangeboden zo meldt 't vlugschrift door een arm, godvruchtig en god vrezend man, een brillemaker uit Middelburg. Het is een fantastische uitvinding: „staande op de toren van Den Haag kan men met deze kijker duidelijk de wijzers van de klok van Delft zien en de ramen van de kerk in Leiden", vertelt het blad verder. Dit bericht gaat door Europa als een lopend vuurtje: een paar maanden later wist men het al in Rome. De godvrezende man nu was Hans Lipperhey uit Middelburg. In september van het jaar 1608 had hij van de Staten van Zeeland een aanbevelingsbrief gekregen voor de Staten-Gene- raal en in oktober reeds onderhandelt hij met de Heren Hoog- mogenden. Hij toont hun zijn verrekijker en vraagt octrooi voor dertig jaar om het instrument alleen te mogen maken: hij wil dus het monopolie in de republiek. De heren onder zoeken de uitvinding, maar eisen een verbetering. De kijker moet dubbel worden* zodat er met beide ogen doorgekeken kan worden. De bri'iemaker gaat aan de slag en alles ver loopt naar wens: Lriyerhey krijgt weliswaar zijn octrooi nog niet, maar wel opdracht meer kijkers te maken. Dan echter komen de kapers op de kust: kort na de opzienbarende de monstratie op de toren van het Stadhouderskwartier arri veert Jacob Metius uit Alkmaar in Den Haag. Hij vraagt eveneens octrooi voor een uitvinding „omme het gesichte verre te doen uytstrekken", maar het wordt hem al spoedig duidelijk dat Lipperhey hem is voor geweest. Men ziet: dé uitvinding hangt in de lucht. Dat laatste hadden de Staten van Zeeland, die Lipperhey zo hartelijk in Den Haag hadden aanbevolen, inmiddels tot hun schrik ook bemerkt. In Middelburg was namelijk onge veer gelijktijdig met het bezoek van Lipperhey aan Den Haag een jongeman bij de Staten gekomen, die aantoont dat óók hij verrekijkers kan maken. Die jongeman is inderdaad hier duikt hij dan voor het eerst op Zacharias Jansen. De Zeeuwse Staten rapporteren hun bevindingen ijlings aan Den Haag en de gevolgen blijven niet uit. Lipperhey krijgt zijn octrooi niet, omdat gebleken is zoals de Staten-Generaal het voorzichtig formuleren „dat verscheyden andere weten schap hebben van de inventie om verre te zien" Lipperhey was dus niet de uitvinder. Dan toch Jansen? Ver moedelijk evenmin. Deze merkwaardige man zoon van een Vlaamse brillenslijper is een soort kermisgast, die de jaarmarkten met zijn snuisterijen en brillen afreist. Nboit echter heeft hij zich er op laten voorstaan dat hij de kijker zou hebben uitgevonden. Dat heeft alleen zijn zoon gedaan. Daar zit de knoop: zoon Johannes heeft in later jaren voort durend betoogd dat zijn vader de kijker had uitgevonden. Dat zou al in 1590 zijn gebeurd: in werkelijkheid was vader Zacha rias toen nog maar een kleutertje. Waarom dat jaartal 1590 dan toch zo nadrukkelijk genoemd Dat is later duidelijk ge worden uit een dagboek van de eveneens uit Zeeland afkom stige geleerde Isaac Beeckman. Deze Zeeuw leerde bij zoon Johannes lenzen slijpen en noteerde toen in zijn dagboek dat deze zoon hem in 1634 twintig jaar dus vóór de Middel burgse vroedschap een onderzoek instelde -had verteld, dat zijn vader Zacharias de eerste kijker had gemaakt, maar naar Italiaans voorbeeld, waarop het jaartal 1590 stond afgebeeld. Daar hebben we dus het jaartal voor het eerst, het jaartal van de steen in de muur van de Nieuwe Kerk, het jaartal uit het verhoor ten behoeve van Borel, het jaartal dat Jo hannes gebruikte om de uitvinding op naam van zijn vader te krijgen. Maar het was het jaartal op een Italiaanse kijker, derhalve een voorbeeld! De kijker bestond toen al! Lipperhey en Jansen waren vermoedelijk imitatoren, al hebben zij mis schien wel verbeteringen aangebracht. De steen in de zijmuur van de Nieuwe Kerk te Middelburg is er dus eigenlijk een beetje naast, er naast omdat Zacharias Jansen er ten onrechte alleen op staal en Lipperhey is vergeten, er naast ook omdat hier eigenlijk niemand weet wie de uitvinder is. Die anonieme uitvinder, Hans Lipperhey, Zacharias Jansen, zij zijn de figuren van het tweede en derde plan in een boeiende eeuw, waarin het wereldbeeld van de mens totaal wordt ver nieuwd. Op het eerste plan staan de grote geleerden als Co pernicus, Kepler, Galilei, Descartes en later Newton, op het tweede maar even noodzakelijk de ambachtslieden en instrumentmakers zoals Hans Lipperhey er een was. Mannen als hij stammen af van generaties van marskramers en ker misklanten, die Europa met hun spullen afreisden. Zacharias Jansen is nog zo één, in feite een late middeleeuwer. En daar mee is tevens het verschil aangeduid tussen hem en Lipper hey. Hans de brillemaker was geen middeleeuwer meer, maar veel meer de ondernemende burger en vakman uit een nieuwe epoche, een middenstander avant la lettre. Beiden zijn zij figuren uit het schemerige grensgebied tussen twee tijdvak ken, een grensgebied waarin in Europa is Gntstaan dat merk waardige Instrument „omme verre te sïen": de Hollandse Het is alleen maar optisch bedrog. Anders niet. Het lijkt erop alsof de angstig hoge schoorsteenmuren als de bolle wanden van een vat naar elkaar toebuigen, daarbij een hoog cirkeltje lucht van strak oktober- blauw openlatend. Maar de muren zijn recht. Kaarsrecht. Buiten schijnt de zon, binnen hangt een kille don kere stilte. Echo's doen het er uit stekend. Onderin de schoorsteen een ronde zaal waar diverse gangen in uitmon den, het aanbrengen van een plafond lijkt uit de hand gelopen staat een flinke plas water. Langs de muren kan men lopen zo men wilover losse stenen, die de neiging hebben te kan telen onder het gewicht van voet stappen. Een ladder van ijzeren ha ken langs de binnenwand naar de to renhoge top ontbreekt. Langs de bui tenwand trouwens ookeen ideale ge vangenis. Oscar Wilde had er de be ginregels van zijn Ballad of Reading Goal kunnen schrijven: I never saw a man who looked with such a wish- full eye, upon that little tint of blue, which prisoners call the sky... Tussen de nalte bodem en het cirkeltje blauw, waar de donkere toren in de hemel uitmondt, is de ruwe bakstenen muur: kaal, niet te beklimmen. In alle op zichten een normale binnenwand van een fabrieksschoorsteen met ruwe korrelige stenen. Toch ontbreekt er iets aan: het is geen vuile wand, er zitten geen dikke lagen zwart rogt op. Zwart roet waarin met een scherp gepunt voorwerp de geschiedenis van de fabriek gekrast zou kunnen worden, voorzover zo'n door de jaren aangekoekte roetlaag zelf geen boekdelen spreekt. Men zou er met het scherpe voorwerp krassend zelfs iets aan die geschiedenis kunnen toe voegen: initialen of namen voluit, desnoods harten met pylen. Zodoende de ervaring van het historisch moment te beleven, het heden met het verleden te verbinden. Het is de emotie die het graveren met nagelvyl van de eigen initialen plus datum in een hoeksteen van het Romeinse Colosseum of de krijtrotsen van Dover geeft. Maar in die Temeuzense fabrieksschoor steen zit geen bejaarde roetkorst. Er is dan ook geen fabrieksgeschiedenis. Er valt hoe genaamd niets te krassen. Bulten de schoorsteen, in de stille oktober- zon op het fabrieksterrein, groeit het raad sel. Hoe kan het dat aan een zo groot fa briekscomplex de geschiedenis ontbreekt? Die vier eenzame torenhoge schoorstenen staan er toch niet voor niets? Zwygzaam staan ze er op een introverf rijtje, langs het kanaal van Terneuzen naar Gent. Roer loos bewaken ze de slordige brokstukken aan hun voeten, het onbegrijpelijke laby- rinthcomplex van tientallen gave en inge storte onderaardse gangen en kanalen. Op de meest onverwachte plaatsen brokkelen de toegangen tot dit onderaardse zich door de groene wei, die het geheel met de man tel der liefde probeert te bedekken. Onver stoorbaar grazende koeien doen daar regel matig nog een schepje bovenop. Surrealisten als De Chirico en Dall zouden zichzelf herkennen in de lange muren met regelmatige boogvormige openingen (ra men?) en streng perspectivisch verloop. Tussen die muren weer de ingestorte gan gen. kelders en gemetselde rookkanalen. Wat is hier gebeurd? Bombardement? Exodus? Ergens moet de geschiedenis van de fa briek toch liggen: de ruïnes gillen om uit leg. Zelfs de duiven, die zich in de resten van het hogere gebouw gevestigd hebben, lijken op zoek te zyn. Zou het de fabrieksgeschiedenis zijn die aanvangt met de komst van deftige onderhandelende heren naar Terneuzen? Of is het de prélude van een Indrukwek kende tragi-komische operette? We moe ten terug naar het einde van de vorige eeuw om er getuige van te zijn dat de oude boer Dees de deftige heren zijn 40 koste lijke bunder groen land langs het kanaal verkoopt. Precies 6700 gulden krijgt hij er voor, dat is zestien driekwart cent per vier kante meter. En daar moet de grote staal fabriek komen! Het industrieel bolwerk van de Société Anonyme des Forges et Acières Neerlandaises Terneuzen, goed voor 140.000 ton walsprodukten per jaar! Terneuzen wrijft zich in de handen: wat een groot concern op eigen bodem. Werk gelegenheid voor honderden arbeiders uit de buurt! Zqs miljoen oude Belgische franken worden omgetoverd in een reusachtige fabriek met twee koepelovens van ieder twintig ton, drie convertors van tien ton per stuk, drie stel walsstraten, gieterijen, draaierijen, elektrische centrale, werkplaatsen en kapi tale bedrijfswoningen. Op de drempel van de nieuwe eeuw is het zo ver: de negentiende december 1899 wordt voor Terneuzen een dag van onge kend gewicht. Van heinde en ver stromen internationale autoriteiten, consuls en an dere hooggeplaatste personen toe. Het we melt van de zwarte jassen, hoge hoeden en statige koetsen. Onder gejuich en warm applaus doet burgemeester J. Geill de on derneming officieel open en hij ontvangt er een zilveren troffel voor. Terneuzen heeft zijn hypermoderne staalfabriek: het inter nationale gezelschap werpt zich op de kreeft, industriebaronnen drinken glunde rend champagne en het feest bruist nog lang door op die negentiende december. Drie jaar later draait de fabriek nog steeds niet. De nieuwe eeuw is onver stoorbaar begonnen, Terneuzenaars en vele anderen vragen zich bedenkelijk af wat dat nu moet worden. Klucht? Van wie is die fabriek eigenlijk? Inderdaad, van de Socié té Anonyme etc. etc. Buitengewoon ano niem. De naam van de Belgische industrie- magnatenfamilie Wilmar wordt vaak ge noemd, maar het kan net zo goed een Duit ser zijn. Plotseling is er een tekort van 43.330 fran ken. Waar komt zo'n tekort ineens van daan? Hoe kan een fabriek die niet werkt met verliezen werken? En dat op die veer tig mooie bunder van Dees... Er is dus nog steeds geen fabrieksgeschie denis. Er zijn nog geen werkgeluiden ge weest, er stijgt nog geen rook uit de schoorstenen. Trots, fonkelnieuw en onbe roerd staat daar aan het kanaal nog steeds de grootste fabriek van de omgeving. En voordat er ook maar één Zeeuws-Vlaming een droge boterham in het indrukwekkende complex heeft kunnen verdienen is al dui delijk geworden dat de fabriek nooit zal gaan draaien. Opgekocht door de concurrentie. Grote namen worden genoemd, zoals die van de bekende staalmagnaat Boëll, van Duitse industriëlen, zelfs die van Krupp. Terneuzen kwam er niet aan te pas. De omgeving, waarvoor al die ruimte met werkgelegenheid bestemd was, heeft alleen maar toegekeken. Gezegd wordt dat het kostbare machinepark handig werd door verkocht, voordat het verval intrad. Is dat de geschiedenis van de staalfabriek? Is hiermee die geschiedenis geschreven? Wat betreft de kostbare operette met in ternationale trekjes wel, maar een fa brieksgeschiedenis is het nog steeds niet. De opvallend snelle bouw van het impo sante samenstel heeft zich sinds 1903 omgezet in een uiterst traag proces van afbraak en verval. De omgekeerde richting dus. Handelaren in oude metalen zagen wel wat in de zware dikke staven van be wapening in het beton. Van tijd tot tijd mochten ze er een vrachtje uithalen. Fijn In de tweede wereldoorlog deden de be zetters er in het proces van afbraak nog een schepje bovenop: met veel omhaal van kruitdamp en vuur bliezen ze enkele schoorstenen op. Van de plechtigheid wer den foto's gemaakt die opvallende plaatsen innamen op de voorpagina's van de thuis frontkranten: „Kyk", schreeuwden de on derschriften, verwijzend naar die brokke lende grandeur, „kyk", zo vernietigen onze superieure Duitse wapens de Engelse oor logsindustrie". En verder De ruïnes staan er nog steeds, pyniyke, taaie herinneringen aan een co pieuze klucht. De gronden gaan naar de gemeente Terneuzen en van de gemeente Terneuzen naar de Brusselse meneer Petit die er zyn N.V. Keracem-vloertegelfabriek zal stichten. Opnieuw een werkgelegenheid voor honderden streekbeivoners Het ziet er naar uit: Keracem belooft er gemakke lijk zo'n vierhonderd te kunnen plaatsen, zo omstreeks 1960. Prachtig De ontwik keling van de Kanaalzone komt op gang, dus de gemeente met aan het hoofd Keracem-commissaris, voormalig burge meester mr. P. H. W. F. Teilegen ver koopt de veertig bunder met graagte voor één gulden per vlerkante meter aan de nieuwe fabriek. Het contract rept met geen woord over een tydslimiet waarbinnen de fabriek moet zijn gesticht, waarbinnen die vierhonderd arbeiders aan de slag kunnen. En zo komt het dat de gronden met de ruïnes er eigeniyk nog net zo braak liggen als er toen er nog geen Keracem was. Zo vervaardigt op het stille stukje grond by de stille hoge schoorstenen een handjevol mannen vloertegels. Vloertegels. In enkele van de staalfabriek overgebleven nevengebouwen die vroeger deel uitmaak ten van het kostbare luchtkasteel, is een werkplaatsje, een kantoortje en nog zo hier en daar iets ondergebracht. Een vredig en stil bedryfje, daar by die ruïnes. Vogels fluiten er het hoogste lied. Maar de, kans om die hoge vlucht naar vierhonderd man personeel te nemen, krijgt de vloertegelfabriek niet. De vloertegelfa briek moet weg. Het kan nog wel even du ren, maar hy moet weg. Ook de brokkelige ruïnes van de staalfabriek, het labyrinth van gangen en rookkanalen, de restanten van gebouwen en zelfs de hoge schoorste nen moeten verdwynen. Alles moet weg, inclusief die veertig bunder van boer Dees. Want er komt een nieuwe haven. Een nieu we haven die Terneuzen extra welvaart moet brengen, precies op die plaats waar vlak voor de eeuwwisseling de kapitale klucht met kreeft en champagne zyn hoog tepunt had. Zullen we dan aan het definitieve einde komen van het avontuur van de Société Anonyme des Forges et Acières Neerlan daises Terneuzen Het einde is in zicht, maar zelfs dat einde kan nog een beetje bitter worden. Beetje bitter voor het Ter- neuzense gemeentebestuur dat zich met on verbloemd groeiende zorg afvraagt wat er per vierkante meter op tafel gelegd zal moeten worden om die veertig mooie bun der met ruïnes weer in handen te krijgen. Het gaat om een kostbaar stuk industrie terrein met een echte vloertegelfabriek er op. Maar dat moet duur betaald worden Een slimme Belg, die alles begrepen heeft, deed nog niets eens zo lang geleden al een bod van zes gulden per vierkante meter. Dat gaat naar de twee-en-een-half miljoen toe Wat moeten wij er dan wel niet voor gaan betalen klaagde een Terneuzens raadslid bedroefd toen hy grauw en somber het speculatiespook tegen de Temeuzense hemel zag opdoemen. foorlopig zijn het alleen nog maar V de vier roerloze schoorstenen die zich scherp tegen de Temeuzense he mel aftekenen, 's Morgens maken ze zich in het ochtendgloren voorzichtig los uit het nachtdonker en 's avonds verliezen ze zich in de schemering. Vier onontloopbare herinneringen aan een zotte operette. Zelfs wanneer ze voorgoed verdwijnen zal de fa brieksgeschiedenis nog niet geschre ven kunnen worden: de fabriek heeft geen geschiedenis, op z'n hoogst een verleden. De nieuwe Temeuzense ha ven zal dat verleden komen uitwissen, diep en grondig. Een flinke dynamiet- lading, listig aangebracht in de don kere kille voet van de grote schoor steen, zal voldoende zijn voor zijn val. Schokkend, steunend misschien zullen de brokstukken van hun hoge plaats eerloos naar beneden storten. Het zal een mooi spektakel worden: zeker de moeite waard om te gaan zien. ACfrmce^_

Krantenbank Zeeland

Provinciale Zeeuwse Courant | 1962 | | pagina 11