op zoek naur
een geschiedenis
VERKEERDE STEEN
VAN MIDDELBURG
ER IS IN MIDDELBURG een merkwaardige ge
denksteen: liij zit gemetseld in een zijmuur van de
Nieuwe Kerk dichtbij de ingang van het districts
bureau van de rijkspolitie. En de steen vermeldt dat
op die plaats het huis heeft gestaan van Zacharias
Jansen, de uitvinder (in 1590) van de verrekijker.
Dat nu is het merkwaardige van deze steen: er wordt
iets op meegedeeld dat nooit bewezen is. Nooit is
namelijk onomstotelijk komen vast te staan, dat Za
charias Jansen de kijker heeft uitgevonden. In de
loop der eeuwen zijn allerlei namen genoemd van
mannen, die dat wel zouden hebben gedaan. En voor
zover het is na te gaan maakte een van hen een vage
kans, eveneens een Middelburger, namelijk Hans Lip-
perhey. Maar óók hij is tenslotte afgevallen. Het
opvallende is, dat óók zijn huis tegen de Nieuwe Kerk
heeft gestaan
Het verhaal over Jnasen en Lipperhey en van hun „kijker"
begint niet in Middelburg, maar in Versailles, aan het hof
van Lodewijk de Veertiende. Daar werkt Pierre Borel, de
arts van zijne majesteit. Deze eminente geleerde was in 1655
op onderzoek uitgetogen wie nu toch wel de verrekijker had
uitgevonden. Sommigen zeiden: Galilei, anderen spraken van
Metius van Alkmaar, ook de naam van een Melser uit Augs
burg werd genoemd. Wie o wie? Borel bespreekt het probleem
met een bijna-naamgenoot, Willem Boreel, baron van Vroe-
dijke, heer van Duinbeke en Westhove, gezant van de Staten-
Generaal bij de Franse koning.
Wie de verrekijker uitgevonden heeft? Aha, monsieur le
médicin du Roi is aan een goed adres, zegt Boreel glim-
lachend. „Ik heb die uitvinder zelfs gekend. Zijn naam is me
ontschoten, maar ik zal er voor U naar informeren. De zaak
zit zo: toen ik als kind in Middelburg woonde heeft men mij
vaak een man aangewezen en men vertelde er dan bij: dia
man heeft voor prins Maurits de verrekijker uitgevonden.
Maar ik weet werkelijk niet meer hoe de naam was van deze
inventeur. Doch maakt U zich geen zorgen dokter, ik zal
vanavond nog een brief om inlichtingen schrijven aan de
vroedschap van Middelburg".
De brief kon\t in Middelburg aan en onverwijld beginnen
burgemeesters, schepenen en raden van de stad hun onder
zoek. Zij horen drie oude Middelburgers, namelijk de zeven
tigjarige Jacob Willemsen, concierge van de wisselbank,
voorts Eewoud Kien, zevenenzestig jaar, bode van Middelburg
op Antwerpen, en tenslotte Abraham de Jonge, meester-smid
zevenenzeventig jaar, drie bejaarde poorters van wie wordt
aangenomen dat ze de uitvinder van de verrekijker hebben
gekend. „Of ik die gekend heb" zegt Jacob Willemsen. „Det
was de brillemaker uit de Capoenstraat, hij woonde in het
huis waar nu de stopper woont of in het huis daarnaast. I,kl
heb hem dikwijls horen vertellen over de uitvinding. Prins
Maurits had hem er voor geprezen. U moet weten, dat ik
vier of vijf huizen verder heb gewoond. Hoe die brillemaker
heette? Laprey, Hans Laprey".
Bode Eewoud Kien knikt. Hans Laprey, precies zo: Jacob
Willemssen heeft gelijk. „Hij kwam van Wezel, meneer de
burgemeester, die brillemaker" begint Eewoud zijn herinne
ringen. „Als ik me niet vergis is hij in het jaar negentien
overleden, het zal oktober zijn geweest". De oude smid Bram
de Jonge weet echter niet meer hoe de uitvinder heette.
„We noemden hem altijd Hans de brillemaker. We woonden
niet ver van elkaar en toen hij was gestorven heb ik hem als
buurman helpen begraven. Hij heeft me vaak het verhaal ge
daan over zijn kijkers en over excellentie Maurits".
Hans de brillemaker! Hans de brillemaker? Uitvinder van de
verrekijker? Het verhaal van het onderzoek in het stadhuis
doet de ronde Middelburg en het strijkt ook langs de ramen
van Johannes Zachariassen, die opticien. „Het oude verhaal"
zegt Johannes grimmig en hij trekt op onderzoek uit: wat
wilde men weten op het stadhuis over de uitvinding van de
verrekijker? En jawel, daar had je het weer: Hans Lipperhey,
al jaren dood, was weer eens opgedoken om de uitvinding
van de verrekijker op zijn naam te krijgen die rechtens toe
hoorde aan Johannes vader Zacharias.
Woedend gaat de opticien naar het stadhuis om het de heren
eens goed te vertellen. Als levend bewijsmiddel brengt hij
tante Saar, vader szuster, mee en bovendien heeft hij een
verklaring op papier gezet, waarin hij met importante namen
schermt: was René Descartes nog maar in leven, hij zou in
deze zaak kunnen getuigen.
De vroedschap zit er een beetje mee in de maag: daar ver
telt me die Johannes hij beweert 52 jaar te zijn dat
niet Hans Lipperhey de uitvinder van de verrekijker zon zijn,
maar zijn bloedeigen vader Zacharias Jansen. En dat zou
ziel» al in 1590 hebben afgespeeld! „Laat meue Saar het maar
bevestigen" roept Johannes uit. En tante Saar, de 72-jarige
weduwe Goedaert knikt, maar veel weet ze toch niet te ver
tellen. „We zullen proces-verbaal van uw verklaring maken",
zegt de pensionaris tenslotte, „en dat stuk zullen we óók
opsturen aan meneer Boreel in Parijs". Zo geschiedt het.
Maar het gemeentebestuur kan niet nalaten de ambassadeur
mee te delen, dat het lid van de vroedschap Blondel vijf
enzestig jaar oud, zoals nauwkeurig wordt vermeld Lip
perhey ook heeft gekend en dat Johannes Zacharias zich ver
moedelijk wel zal hebben vergist dan wel „kwalijk moet heb
ben onthouden".
Wat zeggen nu de stukken van de activiteiten van Lipper
hey en Jansen? Niet veel. In een Frans vlugschrift uit
1608 men zou het een soort krant kunnen noemen wordt
verteld over een merkwaardige demonstratie. Op de toren van
het Haagse Stadhouderskwartier wordt geëxperimenteerd met
'n kijker in aanwezigheid van een groot aantal hooggeplaatste
heren, onder wie prins Maurits. Die kijker was aangeboden
zo meldt 't vlugschrift door een arm, godvruchtig en god
vrezend man, een brillemaker uit Middelburg. Het is een
fantastische uitvinding: „staande op de toren van Den Haag
kan men met deze kijker duidelijk de wijzers van de klok van
Delft zien en de ramen van de kerk in Leiden", vertelt het
blad verder. Dit bericht gaat door Europa als een lopend
vuurtje: een paar maanden later wist men het al in Rome.
De godvrezende man nu was Hans Lipperhey uit Middelburg.
In september van het jaar 1608 had hij van de Staten van
Zeeland een aanbevelingsbrief gekregen voor de Staten-Gene-
raal en in oktober reeds onderhandelt hij met de Heren Hoog-
mogenden. Hij toont hun zijn verrekijker en vraagt octrooi
voor dertig jaar om het instrument alleen te mogen maken:
hij wil dus het monopolie in de republiek. De heren onder
zoeken de uitvinding, maar eisen een verbetering. De kijker
moet dubbel worden* zodat er met beide ogen doorgekeken
kan worden. De bri'iemaker gaat aan de slag en alles ver
loopt naar wens: Lriyerhey krijgt weliswaar zijn octrooi nog
niet, maar wel opdracht meer kijkers te maken. Dan echter
komen de kapers op de kust: kort na de opzienbarende de
monstratie op de toren van het Stadhouderskwartier arri
veert Jacob Metius uit Alkmaar in Den Haag. Hij vraagt
eveneens octrooi voor een uitvinding „omme het gesichte
verre te doen uytstrekken", maar het wordt hem al spoedig
duidelijk dat Lipperhey hem is voor geweest. Men ziet: dé
uitvinding hangt in de lucht.
Dat laatste hadden de Staten van Zeeland, die Lipperhey
zo hartelijk in Den Haag hadden aanbevolen, inmiddels tot
hun schrik ook bemerkt. In Middelburg was namelijk onge
veer gelijktijdig met het bezoek van Lipperhey aan Den Haag
een jongeman bij de Staten gekomen, die aantoont dat óók
hij verrekijkers kan maken. Die jongeman is inderdaad
hier duikt hij dan voor het eerst op Zacharias Jansen. De
Zeeuwse Staten rapporteren hun bevindingen ijlings aan Den
Haag en de gevolgen blijven niet uit. Lipperhey krijgt zijn
octrooi niet, omdat gebleken is zoals de Staten-Generaal
het voorzichtig formuleren „dat verscheyden andere weten
schap hebben van de inventie om verre te zien"
Lipperhey was dus niet de uitvinder. Dan toch Jansen? Ver
moedelijk evenmin. Deze merkwaardige man zoon van
een Vlaamse brillenslijper is een soort kermisgast, die de
jaarmarkten met zijn snuisterijen en brillen afreist. Nboit
echter heeft hij zich er op laten voorstaan dat hij de kijker
zou hebben uitgevonden. Dat heeft alleen zijn zoon gedaan.
Daar zit de knoop: zoon Johannes heeft in later jaren voort
durend betoogd dat zijn vader de kijker had uitgevonden. Dat
zou al in 1590 zijn gebeurd: in werkelijkheid was vader Zacha
rias toen nog maar een kleutertje. Waarom dat jaartal 1590
dan toch zo nadrukkelijk genoemd Dat is later duidelijk ge
worden uit een dagboek van de eveneens uit Zeeland afkom
stige geleerde Isaac Beeckman. Deze Zeeuw leerde bij zoon
Johannes lenzen slijpen en noteerde toen in zijn dagboek dat
deze zoon hem in 1634 twintig jaar dus vóór de Middel
burgse vroedschap een onderzoek instelde -had verteld, dat
zijn vader Zacharias de eerste kijker had gemaakt, maar naar
Italiaans voorbeeld, waarop het jaartal 1590 stond afgebeeld.
Daar hebben we dus het jaartal voor het eerst, het jaartal
van de steen in de muur van de Nieuwe Kerk, het jaartal
uit het verhoor ten behoeve van Borel, het jaartal dat Jo
hannes gebruikte om de uitvinding op naam van zijn vader
te krijgen. Maar het was het jaartal op een Italiaanse kijker,
derhalve een voorbeeld! De kijker bestond toen al! Lipperhey
en Jansen waren vermoedelijk imitatoren, al hebben zij mis
schien wel verbeteringen aangebracht.
De steen in de zijmuur van de Nieuwe Kerk te Middelburg
is er dus eigenlijk een beetje naast, er naast omdat
Zacharias Jansen er ten onrechte alleen op staal en Lipperhey
is vergeten, er naast ook omdat hier eigenlijk niemand weet
wie de uitvinder is.
Die anonieme uitvinder, Hans Lipperhey, Zacharias Jansen, zij
zijn de figuren van het tweede en derde plan in een boeiende
eeuw, waarin het wereldbeeld van de mens totaal wordt ver
nieuwd. Op het eerste plan staan de grote geleerden als Co
pernicus, Kepler, Galilei, Descartes en later Newton, op het
tweede maar even noodzakelijk de ambachtslieden en
instrumentmakers zoals Hans Lipperhey er een was. Mannen
als hij stammen af van generaties van marskramers en ker
misklanten, die Europa met hun spullen afreisden. Zacharias
Jansen is nog zo één, in feite een late middeleeuwer. En daar
mee is tevens het verschil aangeduid tussen hem en Lipper
hey. Hans de brillemaker was geen middeleeuwer meer, maar
veel meer de ondernemende burger en vakman uit een nieuwe
epoche, een middenstander avant la lettre. Beiden zijn zij
figuren uit het schemerige grensgebied tussen twee tijdvak
ken, een grensgebied waarin in Europa is Gntstaan dat merk
waardige Instrument „omme verre te sïen": de Hollandse
Het is alleen maar optisch bedrog.
Anders niet. Het lijkt erop alsof
de angstig hoge schoorsteenmuren
als de bolle wanden van een vat naar
elkaar toebuigen, daarbij een hoog
cirkeltje lucht van strak oktober-
blauw openlatend. Maar de muren
zijn recht. Kaarsrecht. Buiten schijnt
de zon, binnen hangt een kille don
kere stilte. Echo's doen het er uit
stekend.
Onderin de schoorsteen een ronde
zaal waar diverse gangen in uitmon
den, het aanbrengen van een plafond
lijkt uit de hand gelopen staat een
flinke plas water. Langs de muren
kan men lopen zo men wilover losse
stenen, die de neiging hebben te kan
telen onder het gewicht van voet
stappen. Een ladder van ijzeren ha
ken langs de binnenwand naar de to
renhoge top ontbreekt. Langs de bui
tenwand trouwens ookeen ideale ge
vangenis. Oscar Wilde had er de be
ginregels van zijn Ballad of Reading
Goal kunnen schrijven: I never saw
a man who looked with such a wish-
full eye, upon that little tint of blue,
which prisoners call the sky...
Tussen de nalte bodem en het cirkeltje
blauw, waar de donkere toren in de
hemel uitmondt, is de ruwe bakstenen
muur: kaal, niet te beklimmen. In alle op
zichten een normale binnenwand van een
fabrieksschoorsteen met ruwe korrelige
stenen. Toch ontbreekt er iets aan: het is
geen vuile wand, er zitten geen dikke lagen
zwart rogt op. Zwart roet waarin met een
scherp gepunt voorwerp de geschiedenis
van de fabriek gekrast zou kunnen worden,
voorzover zo'n door de jaren aangekoekte
roetlaag zelf geen boekdelen spreekt. Men
zou er met het scherpe voorwerp krassend
zelfs iets aan die geschiedenis kunnen toe
voegen: initialen of namen voluit, desnoods
harten met pylen. Zodoende de ervaring
van het historisch moment te beleven, het
heden met het verleden te verbinden. Het is
de emotie die het graveren met nagelvyl
van de eigen initialen plus datum in een
hoeksteen van het Romeinse Colosseum of
de krijtrotsen van Dover geeft.
Maar in die Temeuzense fabrieksschoor
steen zit geen bejaarde roetkorst. Er is dan
ook geen fabrieksgeschiedenis. Er valt hoe
genaamd niets te krassen.
Bulten de schoorsteen, in de stille oktober-
zon op het fabrieksterrein, groeit het raad
sel. Hoe kan het dat aan een zo groot fa
briekscomplex de geschiedenis ontbreekt?
Die vier eenzame torenhoge schoorstenen
staan er toch niet voor niets? Zwygzaam
staan ze er op een introverf rijtje, langs
het kanaal van Terneuzen naar Gent. Roer
loos bewaken ze de slordige brokstukken
aan hun voeten, het onbegrijpelijke laby-
rinthcomplex van tientallen gave en inge
storte onderaardse gangen en kanalen. Op
de meest onverwachte plaatsen brokkelen
de toegangen tot dit onderaardse zich door
de groene wei, die het geheel met de man
tel der liefde probeert te bedekken. Onver
stoorbaar grazende koeien doen daar regel
matig nog een schepje bovenop.
Surrealisten als De Chirico en Dall zouden
zichzelf herkennen in de lange muren met
regelmatige boogvormige openingen (ra
men?) en streng perspectivisch verloop.
Tussen die muren weer de ingestorte gan
gen. kelders en gemetselde rookkanalen.
Wat is hier gebeurd? Bombardement?
Exodus?
Ergens moet de geschiedenis van de fa
briek toch liggen: de ruïnes gillen om uit
leg. Zelfs de duiven, die zich in de resten
van het hogere gebouw gevestigd hebben,
lijken op zoek te zyn.
Zou het de fabrieksgeschiedenis zijn die
aanvangt met de komst van deftige
onderhandelende heren naar Terneuzen?
Of is het de prélude van een Indrukwek
kende tragi-komische operette? We moe
ten terug naar het einde van de vorige
eeuw om er getuige van te zijn dat de oude
boer Dees de deftige heren zijn 40 koste
lijke bunder groen land langs het kanaal
verkoopt. Precies 6700 gulden krijgt hij er
voor, dat is zestien driekwart cent per vier
kante meter. En daar moet de grote staal
fabriek komen! Het industrieel bolwerk
van de Société Anonyme des Forges et
Acières Neerlandaises Terneuzen, goed
voor 140.000 ton walsprodukten per jaar!
Terneuzen wrijft zich in de handen: wat
een groot concern op eigen bodem. Werk
gelegenheid voor honderden arbeiders uit
de buurt!
Zqs miljoen oude Belgische franken worden
omgetoverd in een reusachtige fabriek met
twee koepelovens van ieder twintig ton,
drie convertors van tien ton per stuk, drie
stel walsstraten, gieterijen, draaierijen,
elektrische centrale, werkplaatsen en kapi
tale bedrijfswoningen.
Op de drempel van de nieuwe eeuw is het
zo ver: de negentiende december 1899
wordt voor Terneuzen een dag van onge
kend gewicht. Van heinde en ver stromen
internationale autoriteiten, consuls en an
dere hooggeplaatste personen toe. Het we
melt van de zwarte jassen, hoge hoeden en
statige koetsen. Onder gejuich en warm
applaus doet burgemeester J. Geill de on
derneming officieel open en hij ontvangt er
een zilveren troffel voor. Terneuzen heeft
zijn hypermoderne staalfabriek: het inter
nationale gezelschap werpt zich op de
kreeft, industriebaronnen drinken glunde
rend champagne en het feest bruist nog
lang door op die negentiende december.
Drie jaar later draait de fabriek nog
steeds niet. De nieuwe eeuw is onver
stoorbaar begonnen, Terneuzenaars en vele
anderen vragen zich bedenkelijk af wat dat
nu moet worden. Klucht? Van wie is die
fabriek eigenlijk? Inderdaad, van de Socié
té Anonyme etc. etc. Buitengewoon ano
niem. De naam van de Belgische industrie-
magnatenfamilie Wilmar wordt vaak ge
noemd, maar het kan net zo goed een Duit
ser zijn.
Plotseling is er een tekort van 43.330 fran
ken. Waar komt zo'n tekort ineens van
daan? Hoe kan een fabriek die niet werkt
met verliezen werken? En dat op die veer
tig mooie bunder van Dees...
Er is dus nog steeds geen fabrieksgeschie
denis. Er zijn nog geen werkgeluiden ge
weest, er stijgt nog geen rook uit de
schoorstenen. Trots, fonkelnieuw en onbe
roerd staat daar aan het kanaal nog steeds
de grootste fabriek van de omgeving. En
voordat er ook maar één Zeeuws-Vlaming
een droge boterham in het indrukwekkende
complex heeft kunnen verdienen is al dui
delijk geworden dat de fabriek nooit zal
gaan draaien.
Opgekocht door de concurrentie.
Grote namen worden genoemd, zoals die
van de bekende staalmagnaat Boëll, van
Duitse industriëlen, zelfs die van Krupp.
Terneuzen kwam er niet aan te pas. De
omgeving, waarvoor al die ruimte met
werkgelegenheid bestemd was, heeft alleen
maar toegekeken. Gezegd wordt dat het
kostbare machinepark handig werd door
verkocht, voordat het verval intrad.
Is dat de geschiedenis van de staalfabriek?
Is hiermee die geschiedenis geschreven?
Wat betreft de kostbare operette met in
ternationale trekjes wel, maar een fa
brieksgeschiedenis is het nog steeds niet.
De opvallend snelle bouw van het impo
sante samenstel heeft zich sinds 1903
omgezet in een uiterst traag proces van
afbraak en verval. De omgekeerde richting
dus. Handelaren in oude metalen zagen
wel wat in de zware dikke staven van be
wapening in het beton. Van tijd tot tijd
mochten ze er een vrachtje uithalen. Fijn
In de tweede wereldoorlog deden de be
zetters er in het proces van afbraak nog
een schepje bovenop: met veel omhaal van
kruitdamp en vuur bliezen ze enkele
schoorstenen op. Van de plechtigheid wer
den foto's gemaakt die opvallende plaatsen
innamen op de voorpagina's van de thuis
frontkranten: „Kyk", schreeuwden de on
derschriften, verwijzend naar die brokke
lende grandeur, „kyk", zo vernietigen onze
superieure Duitse wapens de Engelse oor
logsindustrie".
En verder De ruïnes staan er nog steeds,
pyniyke, taaie herinneringen aan een co
pieuze klucht. De gronden gaan naar de
gemeente Terneuzen en van de gemeente
Terneuzen naar de Brusselse meneer Petit
die er zyn N.V. Keracem-vloertegelfabriek
zal stichten. Opnieuw een werkgelegenheid
voor honderden streekbeivoners Het ziet
er naar uit: Keracem belooft er gemakke
lijk zo'n vierhonderd te kunnen plaatsen,
zo omstreeks 1960. Prachtig De ontwik
keling van de Kanaalzone komt op gang,
dus de gemeente met aan het hoofd
Keracem-commissaris, voormalig burge
meester mr. P. H. W. F. Teilegen ver
koopt de veertig bunder met graagte voor
één gulden per vlerkante meter aan de
nieuwe fabriek. Het contract rept met geen
woord over een tydslimiet waarbinnen de
fabriek moet zijn gesticht, waarbinnen die
vierhonderd arbeiders aan de slag kunnen.
En zo komt het dat de gronden met de
ruïnes er eigeniyk nog net zo braak liggen
als er toen er nog geen Keracem was.
Zo vervaardigt op het stille stukje grond
by de stille hoge schoorstenen een
handjevol mannen vloertegels. Vloertegels.
In enkele van de staalfabriek overgebleven
nevengebouwen die vroeger deel uitmaak
ten van het kostbare luchtkasteel, is een
werkplaatsje, een kantoortje en nog zo hier
en daar iets ondergebracht. Een vredig en
stil bedryfje, daar by die ruïnes. Vogels
fluiten er het hoogste lied.
Maar de, kans om die hoge vlucht naar
vierhonderd man personeel te nemen, krijgt
de vloertegelfabriek niet. De vloertegelfa
briek moet weg. Het kan nog wel even du
ren, maar hy moet weg. Ook de brokkelige
ruïnes van de staalfabriek, het labyrinth
van gangen en rookkanalen, de restanten
van gebouwen en zelfs de hoge schoorste
nen moeten verdwynen. Alles moet weg,
inclusief die veertig bunder van boer Dees.
Want er komt een nieuwe haven. Een nieu
we haven die Terneuzen extra welvaart
moet brengen, precies op die plaats waar
vlak voor de eeuwwisseling de kapitale
klucht met kreeft en champagne zyn hoog
tepunt had.
Zullen we dan aan het definitieve einde
komen van het avontuur van de Société
Anonyme des Forges et Acières Neerlan
daises Terneuzen Het einde is in zicht,
maar zelfs dat einde kan nog een beetje
bitter worden. Beetje bitter voor het Ter-
neuzense gemeentebestuur dat zich met on
verbloemd groeiende zorg afvraagt wat er
per vierkante meter op tafel gelegd zal
moeten worden om die veertig mooie bun
der met ruïnes weer in handen te krijgen.
Het gaat om een kostbaar stuk industrie
terrein met een echte vloertegelfabriek er
op. Maar dat moet duur betaald worden
Een slimme Belg, die alles begrepen heeft,
deed nog niets eens zo lang geleden al een
bod van zes gulden per vierkante meter.
Dat gaat naar de twee-en-een-half miljoen
toe Wat moeten wij er dan wel niet voor
gaan betalen klaagde een Terneuzens
raadslid bedroefd toen hy grauw en somber
het speculatiespook tegen de Temeuzense
hemel zag opdoemen.
foorlopig zijn het alleen nog maar
V de vier roerloze schoorstenen die
zich scherp tegen de Temeuzense he
mel aftekenen, 's Morgens maken ze
zich in het ochtendgloren voorzichtig
los uit het nachtdonker en 's avonds
verliezen ze zich in de schemering.
Vier onontloopbare herinneringen
aan een zotte operette. Zelfs wanneer
ze voorgoed verdwijnen zal de fa
brieksgeschiedenis nog niet geschre
ven kunnen worden: de fabriek heeft
geen geschiedenis, op z'n hoogst een
verleden. De nieuwe Temeuzense ha
ven zal dat verleden komen uitwissen,
diep en grondig. Een flinke dynamiet-
lading, listig aangebracht in de don
kere kille voet van de grote schoor
steen, zal voldoende zijn voor zijn
val. Schokkend, steunend misschien
zullen de brokstukken van hun hoge
plaats eerloos naar beneden storten.
Het zal een mooi spektakel worden:
zeker de moeite waard om te gaan
zien.
ACfrmce^_