Sprankelende brieven in
„Erotisch schimmenspel"
HOKUSAI IN RIJKSPRENTENKABINET
Nationale Bal
begon het seizoen
MAAKTE INDRUK IN BERLIJN
"et
Correspondentie van een
uitzonderlijke vrouw
Gezichten op heilige berg
Hans Werner Henze, meesier der Festwochen
„ELEGIE FUR JUNGE LIEBENDE"
Meer dan goed
vakmanschap
alleen
OKTOBER 1962
PROVINCIALE ZEEUWSE COURANT
11
EEN GROOT EPISTOLAIR TALENT
,f)e Riokogu-brug bij avond",
een van Hokusa*'s „Zesender
tig gezichten op de Fuji". Een
voortreffelijk voorbeeld van
het Ukiyo-e-karakter van deze
prentkunst: ■weliswaar is de
Fuji in de compositie opgeno
men en zelfs een onmisbaar
onderdeel ervan, maar het ac
cent valt toch op de activiteit
van de veerschipper en van de
wasvrouw.
TN 1797 ONTMOETTE Julie Talma, toen nog de echtgenote van
de beroemde acteur Frangois-Joseph Talma, de al even beroem
de schrijver-politicus Benjamin Constant. Julie Talma liep toen
tegen de veertig, Constant was dertig. Mme Talma was van
obscure, Constant van voorname afkomst, maar hun geesten, zeer
verwant, vonden elkaar. „Haar gedachten en gevoelens vertoonden
met mijn eigen mentaliteit de grootste gelijkenis", verklaarde
Constant later. Tussen hen ontstond een vriendschap, die duren
zou tot Mme Talma's dood in 1805. Niet meer dan vriendschap,
hoewel Mme Talma vele minnaars gehad had, en Constant talloze
minnaressen. De liefde was ook in die dagen een vlotte aangele
genheid- Mme Talma en Constant waren echter in die achtjarige
vriendschap vrijwel voortdurend gescheiden: zij woonde in Parijs,
hij was bij Mme de Staël in Zwitserland of trok elders rond. Zij
schreven elkander veelvuldig. Constant heeft al zijn brieven aan
Julie Talma verbrand, direct na haar dood. Doch die van Mme Tal
ma zijn grotendeels bewaard gebleven, en zij werden in 1933 door
een familielid, een barones Constant de Rebecque uitgegeven.
H. L. Mulder kreeg op een goede
dag een exemplaar van die uit
gave in handen, las, en werd zo
getroffen dat hij, louter voor
zijn genoegen, de brieven ging
vertalen. Zijn grote bewonde
ring legde hem de plicht op, zo
fijnzinnig mogelijk te vertalen.
Hij vond, gelukkig, ook nog een
uitgever voor dit werk, en daar
aan danken we dan de verruk
kelijke publikatie waar we van
daag uw aandacht voor vragen:
„Erotisch Schimmenspel, brie
ven van Julie Talma aan Benja
min Constant".
Julie Talma was een vrouw uit de
galante wereld. Zij heette Louise
Jully Pioch, en werd 8 januari 1756
geboren als buitenechtelijke dochter
van Marie Careau, van wie niets, en
van Frangois Pioch, van wie enkel
bekend is dat hij haar in 1801, na
haar scheiding van Talma. als zijn
dochter erkende. Zij werd opgeleid tot
balletdanseres (debuteerde in 1772)
en kreeg veel bewonderaars, die haar
in de hogere kringen brachten. Daar
was deze uitzonderlijke vrouw van
nature in haar element. Haar salon
was een trefpunt van cultuur en no
blesse. Drie zoons met illustre, adel
lijke namen kreeg zij, maar een ver
hoopt huwelijk met de Vicomte de
Ségur, met wie zij tien jaar lang een
liaison had, bleef uit. Zij leerde toen
de jonge, veelbelovende acteur Tal
ma kennen, en huwde hem in 1791.
Zij stimuleerde hem en steunde hem
met haar vermogen, maar het huwe
lijk was een mislukking, in '94 gin
gen zij reeds uit elkaar, in 1801
scheidden zij. In 1801 sterft ook Ju-
lies oudste zoon, Alexis de Brunville,
in 1804 wordt haar derde zoon, Jules
de Saint-Léger naar India gezonden,
waar hij dysenterie oploopt en sterft,
in 1805 sterft Félix de Ségur, haar
tweede zoon en enige overgebleven
kind, een jong officier, na een lang
lijden en na grote opofferingen van
zijn moeder, aan tuberculose. Drie
maanden later, 5 mei 1805, sterft
Mme Talma aan dezelfde kwaal.
(Reeds 17 juni 1801 schrijft ze aan
B. C.: „Adieu, ik geef bloed op, een
mooi vooruitzicht".)
i der triest eindigend leven,
haaldelyk lezen we in Constants
Dagboeken, na de vermelding van
haar naam: „arme, arme vriendin"
of „Deklagenwaardige vrouw". Con
stant had een diepe genegenheid voor
haar. Zijn leven was overbezet met
liefdes, werk, afspraken, society-ver-
plichtingen. Helaas heeft hij behalve
de beroemde „Lettre sur Julie", ge
schreven kort na haar dood, niet zo
veel over haar genoteerd, In z(jn dag
boek van 1804 vindt men enkele re
gels over het korte verblijf bij haar,
in juli, in Soleure (Zwitserland) waar
zij genezing zocht voor haar zoon,
en in december van hetzelfde jaar
zocht hij haar op in Moulins, waar
heen zij met Félix, die bij zijn regi
ment wilde z(jn voor enig vertier met
zijn vrienden, vertrokken was. Doch
die notities betreffen meer de ziekte
van Félix en haar zelfopoffering.
Aangrijpend in zijn beknoptheid is
het telegramstijlverslag In Constants
.Journal abrégé"; van februari tot
mei 1805 volgen we duar het op en
neer gaan van de levensvlam, nu eens
„Mme Talma stervende", dan, onver
wachts, weer „veel beter", tot er 2
mei staat: „Gedineerd bij Mme Tal
ma. Zij is stervende en liever dan
ooit". Op 3 mei de kreet: „Gedineerd
bij Mme Talma. Mocht de dood toch
spoedig komen!" 4 mei: „Mme Talma
zeer achteruitgegaan. Arme, onge
lukkige vriendin". 5 mei: „Zondag.
Mme Talma is gestorven. Ik heb
haar zien sterven. Na haar verschei
den heb ik haar lange tijd in mijn ar
men gehouden. Ik heb mijn beste, on-
baatzuchtigste vriendin verloren".
„Que ma vie est déserte" staat er 6
mei. Deze hartekreet van een man
van de wereld die talloze lieve, knap
pe, hoogst intelligente, ja, zeldzaam
begaafde vriendinnen had, bewijst dat
Julie Talma een vrouw van ongewo
ne allure en zeldzame kwaliteiten
geweest moet zijn. Haar brieven, in
„Erotisch Schimmenspel" gebundeld,
bevestigen dit. Wie deze brieven leest,
bewondert haar intelligentie, haar
fijngevoeligheid, haar heldere inzicht
(ook in politieke zaken) haar on
voorstelbare levensmoed, haar gees
tigheid, gevatheid, zelfspot, spot en
haar sprankelende humor. Zij had het
niet gemakkelijk in de jaren waarin
zij deze brieven schreef. Als moeder,
en zij was een goede moeder, moest
zij de zwaarste offers brengen, en...
zij hield van Benjamin Constant.
aar. doen twijfelen of zij er geen
spel van maakte, maar er is een ver
raderlijk zinnetje: „Zonder jouw le
ven cn dat van m(jn zoon is 't mijne
eigenlijk niets waard" (11 februari
1804, ais Félix reeds zwaar ziek is)
Maar zij wist dat Constant enkel
vriendschap voor haar voelde, al
was die dan ook van een edel soort.
„De veronderstelling, dat ik op een
galant avontuur uit ben, moet je uit
je hoofd zetten" schrijft ze reeds in
het begin van hun briefwisseling. Zij
is zijn vertrouwelinge in liefdesaffai-
res, onder andere in de ingewikkelde
verhouding van B. C. met haar goe
de vriendin Anna Lindsay (de EI-
léonore uit „Adolphe") en ook in
kwesties met Mme de Staël, en nim
mer is er van enige echte verbitte
ring sprake. „Als ik vergeet dat ik
een vrouw ben, houd ik van je, maar
als vrouw vind ik je weerzinwekkend.
Je hebt geluk, dat ik het bijna ver
geet. Maar als Anna over je praat,
lukt het me niet. Adieu". Of: „Adieu,
mijn beste. Wat zeg je? Ben ik de
enige, die je trouw schrijft? Dat kan
ik me niet voorstellen. Vergis je je
niet? Mijn aanhankelijkheid is zó
vanzelfsprekend, dat ik je verbiedt
er enige verdienste aan toe te ken
nen. Zo lang ik leef, hoef je niet
dankbaar te zijn, dat ik ademhaal.
Dat zou een beetje al te beleefd zijn.
Ik houd van je zoals ik adem, dood
gewoon omdat ik leef".
Een ander citaat om te laten zien
hoe ze hem door had en dat vlak
af durfde zeggen: „Gekunsteldheid
is altfld een bewijs van onnozel
heid. Maar jij hebt nu eenmaal
een zwak voor gemaaktheid, wat
bewezen wordt door je sympathie
voor die magere koele aanstelster
Madame Condorcet. Zo'n vreem
de voorkeur is alleen maar te ver
klaren door de eerste indrukken,
die je hebt opgedaan. De eerste
vrouwen die jou het hoofd op hol
hebben gebracht, waren vast om
je dood te lachen. Door een lief
lijke herinnering uit je jeugdjaren
kijk je nu nog met belangstelling
naar de onnozele aanstelsters".
Elders noemt ze hem „gewoon
een aartskokette juffrouw" en na
zijn bezoek in Moulins, dec. '04,
heet het. „Je indrukwekkende
zelfingenomenheid bezorgt me het
gevoel, dat alle onbeschaamdheid
en bitterheid, waarover ik beschik,
tekortkomingen zyn. Een kwart
van alles wat ik tegen jou heb
gezegd, was voldoende geweest
om iedereen zijn zelfbeheersing te
doen verliezen, maar dat genoegen
is me bij jou niet gegund".
Er is zo veel meer in deze spranke
lende brieven. Haar kritiek op
de literatuur uit haar dagen is mees
terlijk, of het nu „Delphine" van
Mme de Staël dan wel een vergeten
romannetje betreft. En ook van haar
grote vriend bewondert ze niet alles:
„Je boek over de godsdienst van de
Grieken lijkt me zó onschuldig, dat
ik geen zin heb om het te gaan le
zen. Als een boek of een schrijver
niet de brandstapel verdienen, is voor
mij het plezier er al af". Zo'n opmer
king op zichzelf zou voldoende zijn
om haar onsterfelijk te maken!
Op de politiek van de dag heeft zij
een mordant, hoogst vermakelijk
commentaar. Zij voelde republikeins
en kreeg dus in de eerste jaren van
de 19e eeuw heel wat te verwerken.
Het is waarlijk geen wonder dat haar
brieven destijds niet uitgegeven kon
den worden omdat men moeilijkheden
met Napoleon vreesde. Eigenlijk was
Constants „Lettre sur Julie" als voor
woord bedoeld.
Benjamin Constant achtte het epis-
tolaire talent van Julie Talma alleen
te vergelijken met dat van Mme de
Sévigné. De tijd heeft hem gelijk
gegeven. Mogelijk dat de huidige le
zer zelfs sterker getroffen wordt
door Mme Talma, die natuurlijker,
spontaner, echter is. Mulders verta
ling leest allerplezierigst.
Julie Talma: Erotisch Schimmenspel.
Stoa-reeks, G. A. van Oorschot, Am
sterdam.
Twee jubilarissen bij
Concertgebouworkest
Na afloop van het eerste abonne
mentsconcert van het 75-jarige
Concertgebouworkest in Amster
dam, waarin violist Zino Frances-
catti als solist in Mendelssohns
vioolconcert optrad, zijn donder
dagavond twee orkestleden gehul
digd. Het waren alt-violist Ab de
Groot, die 40 dienstjaren b(j het
hoofdstedelijke orkest heeft ver
vuld, en de aanvoerder van de
hoorngroep Jan Mos (Groninger
van origine), die zijn zilveren ju
bileum vierde.
De jubilarissen werden met geschen
ken overladen. Hartelijke toespra
ken werden ook gericht tot het be
stuur van het Concertgebouwor
kest. Piet Beishuizen kwam na
mens een grammafoonplatenmij.
alle 105 orkestleden verblijden
met een grammofoonplaat van
Mahlers eerste symfonie o.l. van
Bernhard Haitink en een repeti
tieplaat met Pierre Monteux als
dirigent.
Bovendien bood hij voorzitter Greup
een cheque aan voor het sociaal
fonds voor orkest- en personeels
leden van de Nederlandse Orkest
stichting. Het jarige Concertge
bouworkest begint nu met een
tournee langs de provinciale
hoofdsteden.
(Van onze redacteur beeldende kunsten).
T~)e Fuji-yama is meer dan een gewone dode vulkaan. Hij is het
nationale symbool van Japan: hij is een heilige berg de be
klimming ervan nog meer dan een sportieve prestatie, een bede
vaart. Dat verklaart waarschijnlijk, waarom zovele Japanse schil
ders en tekenaars zich tot de uitbeelding van de slanke kegel van
de berg aangetrokken hebben gevoeld. Dat verklaart dan ook,
waarom Hokusai, de beroemdste van deze Japanse kunstenaars,
liefst twee series prenten aan de Fuji heeft gewijd. Het is daarom
zo merkwaardig, omdat deze meester wordt gerekend tot een groep
kunstenaars, wier belangstelling voornamelijk uitging naar het
leven van courtisanes, geisha's, toneelspelers, worstelaars en al
die andere figuren, die de pretwijk Yosjiwara in Edo (het 1
woordige Tokio) in hun dagen bevolkten.
Deze tekenaars en schilders pleegt
men om hun onderwerpen de „mees
ters van het vlietende leven" (Ukiyo-
e) te noemen. Zij vormden in de
vorige eeuw een scherp afgescheiden
stroming tégenover hen, die de al te
traditionele, op de Chinese literaten
geïnspireerde, landschapskunst be
oefenden. De literatenkunst was
trouwens al in verval, toen Hokusai
(1760-1849) optrad en deze „oude
tekengek" belichaamde in zekere zin
ook het einde van de bloei der Uki-
yo-e-prenten. Maar zijn tot zes en
veertig bladen uitgebreide serie „Zes
en dertig gezichten op de Fuji" be
wijst nog eenmaal, waartoe een groot
kunstenaar in staat was. Niet alleen
overigens: want wel maakte Hokusai
in fijne penseelstreken de tekeningen,
maar bloksnijders en drukkers zorg
den ervoor, dat zijn intenties met
evenveel bekwaamheid als zorg wer
den gerealiseerd.
Deze serie prenten is ongetwijfeld
het belangrijkste, wat de toch bui
tengewoon produktieve Japanse
prentkunst heeft opgeleverd. Zij is
zelfs belangrijker dan de later in
boekvorm verschenen reeks „Hon
derd gezichten op de Fuji", die alleen
qua druk al minder van kwaliteit is,
maar die bovendien in de behande
ling van het onderwerp laat zien,
dat een dergelijke opgave zelfs voor
Hokusai te veel was. In deze „Hon
derd gezichten" is de afwisseling
van visie vaak meer geforceerd dan
geïnspireerd ontstaan. Dat zal ook de
voornaamste reden zijn geweest,
waarom Hokusai met zijn uitbrei
ding van de „Zes en dertig gezich
ten tlAnifr trtf ïiAnHarS nrantan ïo
geko:
neeft gelaten.
Het is heel gelukkig, dat het Rijks
prentenkabinet in Amsterdam
op het ogenblik (tot 3 december)
een bijzonder fraaie druk van deze
zesendertig gezichten kan laten zien.
De geleerden zijn het er niet altijd
over eens, of dit nu wel de eerste
druk is maar in de meeste gevallen
is, als de datering te achterhalen
valt, de tweede editie toch wel merk
baar minder van kwaliteit. Hier en
daar is de herhaling bepaald funest
geworden: de kleur verslapte, in de
voorstelling werd soms zonder enig
begrip voor de oorspronkelijke be
doeling gewijzigd en geknoeid. Er is
echter ook een enkele prent, waar-
Scène uit Hans Werner Hen-
tig gezichten op de Fuji". Een
(Van een bijzondere medewerker)
jVJet zesendertig levensjaren is Hans Werner Henze „arrivé", een
AV1 aanvaarde „maestro" en tot op zekere hoogte een kassucces.
Dat kan rnen reeds nu, in de „Berliner Festwochen 1962" en na de
première van „Elegie für junge Liebende" vaststellen.
Henze's toch uitermate moderne en allesbehalve „in het gehoor
liggende" opera werd in hét opera-theater van West-Berlijn opge
voerd en stormachtig toegejuicht, Henze kreeg niemand minder
dan Dietrich Fischer Dieskau als solist voor de hoofdrol, Henze
mocht zelf de decors voor zijn werk ontwerpen en merkwaar
digste van alles Henze mocht zelf de regie voeren.... en dat in
het theater waar de grote Sellner intendant is, waar gastregisseurs
van het formaat Wieland Wagner in en uit gaan!
De betekenis hiervan gaat ver buiten
de grenzen van West-Berlijn en ver
buiten de grenzen van Duitsland.
Zelfs indien men bedenkt dat Arnold
Schönberg pas twee jaar geleden in
Nederland in het Holland Festival
een zekere „aanvaardheid" verkreeg,
zal deze verschuiving der publiekelijk
aanvaarde waarden zich ook bij ons
doen gevoelen, uiteraard met Neder
landse vertraging.
Voor een balans is het nog te vroeg,
tenslotte omvat dit festival ongeveer
honderd evenementen die in circa
tweehonderdveertig opvoeringen wor
den gepresenteerd, en niemand kan
nog zeggen of Henze's jongste opera
als gebeurtenis de belangrijkste
wordt. Evenmin laat zich het lot. dat
een nieuw werk op den duur wacht,
voorspellen. Maar voor onze dagen
lijkt het niet twijfelachtig, dat voor
de nieuwe muziek en de hedendaagse
opera „Elegie für junge Liebende"
een mijlpaal is.
Henze kroeg zjjn libretto van W. H.
Auden en Chester Kallman die in
dertijd voor Strawinsky „The rake's
progress" schreven. Beter dichter
schap dan dat van Auden en bekwa
mer theatervakmanschap dan van dit
tweetal behoeft zich geen componist
te wensen. Zo ontstond „theater"
naar onwrikbare klassieke normen
met een expositie van karakters, een
verwikkeling van het conflict en een
derde fase der ontknoping.
De bestanddelen van het werk zijn
traditioneel: de jonge geliefden
op wie de dood wacht, behoren sinds
eeuwen tot de eigenste theaterstof.
Het noodlot wordt aan het voltrok
ken door een figuur waarvan de ka-
raktervorm zeer hedendaags uiteenge
rafeld is: de „dichter" Mittenhofer,
zielkundige parasiet die zijn mede
mens slechts voor zyn eigen doelein
den kan gebruiken. Hij gebruikt de
visioenen van een waanzinnige, die
reeds veertig jaar op haar veronge
lukte bruidegom wacht, voor zijn
poëtische inspiratie zoals hij eet en
drinkt van het geld der hem slaafs
bediende gravin, zoals h(j zijn vriend
en lijfarts gebruikt en het levensge
luk van diens zoon verwoest. De jon
ge geliefden zijn deze zoon en Mitten-
hofers jonge geliefde Elisabeth.
Schijnbaar vergeeft Mittenhofer de
tussen hen ontloken liefde, maar dan
stuurt hij hen ten afscheid de bergen
in om bloemen te plukken die hij voor
zijn inspiratie nodig heeft en als dan
een sneeuwstorm in aantocht is, ver
bergt hij voor de Alpengids, dat het
tweetal in gevaar is en zendt hen zo
de dood in. Aan het slot leest hij, als
gevierde dichter, ter ere van zijn zes
tigste verjaardag tijdens een plech
tigheid zijn „Elegie" voor.
Het zijn alles eeuwige gevoelens en
drijfveren, die hier worden verwerkt.
Ook Henze maakt gebruik van tra
ditionele bestanddelen zoals hat klas
sieke sextet met de bariton als mid
delpunt, de afwisseling van lyrische,
komische en dramatische duetten.
Maar dat zijn de hulpmiddelen, de
vervoermiddelen als het ware, voor
een rijk geïnspireerde muziek.
Trouwens, Henze geeft bl(jk van een
zeldzame rijpheid en trefzekere vak
bekwaamheid. Dat hij in zijn muzi
kale taai eerder een stap terug dan
nog een stap verder gegaan is, lijkt
mij duidelijk. Zyn lyriek is zangeriger
om niet te zeggen gevoelvoller dan
bijvoorbeeld toen hij zyn, destyds uit
gefloten, „König Hirsch" schreef. Het
systeem van de wisselzang, aange
kondigd in „Der Graf von Homburg"
en uitgewerkt in „Antifonen" heeft
hy hier breeduit gehanteerd. Zyn
klankwereld is hedendaags maar
daarby even doorzichtig dis en tege
lijk vloeiender en daardoor doorgron-
deiyber dén bijvoorbeeld Boulez.
Het succes was onmiskenbaar en
om meer dan één reden opmerke
lijk. Want het was klaarblijkelijk
méér dan het succes van goed vak
manschap, zoals dat goede vakman
schap méér is dan de toepassing van
„vondsten" Als Mittenhofer tenslotte
dan zyn „Elegie" zal voorlezen, is het
libretto óp het dodelijk gevaarlijke
punt gekomen waarop een kunste
naar moet worden uitgebeeld mét zijn
kunstwerk. De historie is vol van
voorbeelden waarin dit smadelijk
mislukte. In Henze's stuk staat Mit
tenhofer eenzaam aan een katheder
en de toeschouwers zijn zrjn feest-
publiek. Hij zegt geen woord, er klin
ken koorstemmen terwijl de dichter
blad na blad omslaat: op het hoogte
punt ruimt het woord het veld voor
de absolute klank.
Dit, als zoveel in „Elegie für junge
Liebende". gaat vér uit boven vondst
en kunstgreep. Het is meesterschap
en het opmerkelijke is, dat de valse
noten 't publiek niet beletten, dit
meesterschap te herkennen. Niet min
der opmerkelijk is, dat dit doorslaan-
de succes niet in de concertzaal maar
in het theater werd behaald.
Dat werpt een vraag op. En mis
schien gaf Luigi Dallapiccola, de Ita-
laanse componist die ook in Berlijn
is, een treffend antwoord toen men
hem vroeg naar de bestaansmogelijk
heden van een hedendaagse opera.
„De opera? Och, die is immers al
honderd jaar dood, dood sinds Verdi,
dood sinds Debussy, vermoedelijk al
dood sinds Beethoven en Monteverdi.
En ze bestaat desondanks, bestaat al
tijd opnieuw. Men zal er altyd op
schimpen, want opera is een kans
spel waarby zovéél kan misgaan, dat
perfectie onbereikbaar is. Eén fout
van de belichter kan meer bederven
dan een verkeerde inzet of een foutief
tempo. Maar geen kunst staat ons
nader, geen kunst omvat méér en di
recter ons hele leven. De magie van
de zanger is uit de tyd, maar de ma
gie van de muziek is nog even sterk
als tolk van wat ons werkelijk aan
gaat".
bij de herhaling beter schijnt te zijn
dan het origineel. Maar ook hier zijn
de meningen omtrent de volgorde
van de beide drukken nog verdeeld...
Het boeiende van de „Zesendertig
Gezichten" is overigens wel, dat Ho
kusai hier de landschapsstijl der lite
raten heeft weten te interpreteren in
de Ukiyo-e-stijl. Hij kende beide stij
len: in de ene was hij in zijn jeugd
opgeleid, totdat hij zich na een hevi
ge ruzie van zijn leermeester had
losgemaakt, de andere had hij zich
in de loop der jaren eigen gemaakt
als het voertuig van zijn artistieke
impulsen. In deze prenten nu vond
hij de verbinding: telkens opnieuw
slaagde hij erin, een harmonische
eenheid te scheppen tussen de berg
en de bedrijvigheid aan zijn voet.
Want Hokusai heeft niet slechts tel
kens een ander aspect van de berg
en van het land er omheen laten
zien. Hy heeft zijn „gezichten" in de
omringende provincies gesitueerd en
daarby menselijke activiteiten afge
beeld, die voor die streek typerend
zijn: het werk van de rijstboeren die
hun oogst op ezeltjes naar huis bren
gen, de arbeid van een kuiper, het
bedrijf van de vissers, de houthandel
en -bewerking. Of hij toont reizigers,
wier bagage door een windvlaag in
de lucht wordt gezogen, dan wel de
vulkaankegel tussen de water-en-
schuimflarden van een omkantelende
golf door.
Telkens komt de heilige berg op de
achtergrond voor. Telkens weer
speelt hij een zinvolle rol in het ge
heel van de compositie. Hij is niet
alleen maar decor, maar wordt door
de steeds wisselende handeling op de
voorgrond, door „beeldrijm" (de
golf), door merkwaardige en uit het
onderwerp voortvloeiende omlijstin
gen (het vat van de kuiper) in een
steeds wisselende „rol" in het geheel
opgenomen. Deze prenten zijn ver
rukkelijk van tekening en uitvoering:
zij zijn van een prachtige, sterke,
maar steeds harmonische kleur. Zij
verraden een meesterschap van schil
der en drukker, dat later nooit weer
benaderd wordt: voor sommige bla
den zijn tien blokken nodig geweest
om alje kleurmengingen en -nuances
te bereiken, die Hokusai nodig had...
Men mag wel zeggen, dat deze pren
ten de meester op zijn best tonen.
Zijn ongelooflijk knappe en boeiende
penseeltekeningen en krabbels zijn
slechts de vingeroefeningen die aan
het beleven van deze voortreffelijke
prentkunst voorafgaan. Niet alleen
de Fuji en zijn omgeving heeft trou
wens herhaaldelijk zijn aandacht ge
had. Hokusai vervaardigde ook se
ries prenten naar andere gewijde
plaatsen van Japan: de watervallen,
waarin hij al even gelukkig was in
de vereniging van natuurbeeld en
menselijk doen. Maar misschien heeft
hij zelf nog wel de meeste voldoening
beleefd aan die reeks, waarin hg
belangrijke bruggen laat zien. Het is
bekend, dat hij een zeer grote be
langstelling had voor architectuur en
houtconstructies. In de bruggepren-
ten heeft hij deze belangstelling on
bekommerd uitgeleefd. Het resultaat
is alweer een boeiende reeks geweest.
Eerbetoon voor
,oude tekengek'
Hokusai is een meester van de
prentkunst. Weliswaar noemde
hij zichzelf „tekengek", maar aan de
andere kant vond hij op zijn tachtig
ste jaar. dat hjj er nu pas wat van
begon te kunnen... Al zijn teken
kunst was op de prenten gericht.
Wel heeft hij ook op Hollands
papier aquarellen gemaakt, maar
die komen voor mijn gevoel op geen
stukken aan zijn prenten toe: qua
tekening misschien nog het meest,
qua kleur in geen enkel opzicht.
Maar zij bewijzen, hoe hij ook naar
andere mogelijkheden heeft gezocht,
mogelijkheden, die hij een moment
meende te vinden in de Europese
kopergravure.
Hij heeft dus de aanraking met de
westerse kunst niet geschuwd. Maar
zij heeft uiteindelijk weinig voor hem
betekend. Omgekeerd is zyn waarde
voor de Europese kunst buitenge
woon groot geweest. Hokusai heeft
met zyn prenten de westerse kunst
van zijn dagen bevrjjd van het foto
grafisch zien door haar de zelfstan
digheid van het kunstwerk ten op
zichte van de natuur duidelijk te
maken. Hij bewees, dat kunst niet is
een imitatie, maar een interpretatie
van het gegeven.
Hokusai's kunst is in Japan een tijd
lang vrijwel vergeten geweest. Maar
de bewondering van de Europeanen
ervoor heeft uiteindelijk toch ook in
het eigen land tot een verdiende her
ontdekking geleid.
Nu definitief van
internationale allure
J-Jet Nationale Ballet is donder
dag in Den Haag zijn tweede
seizoen begonnen. Anders dan
het Nederlands Danstheater,
dat het seizoen '62-'63 met een
opvallende première begon (de
„Carmina Burana" van Carl
Orff), vertoonde het Nationale
Ballet een oud programma. Wat
dat betreft was het begin van
het tweede seizoen dus niet
spectaculair, maar het was on
juist dat Den Haag verstek liet
gaan en het ensemble van Sonia
Gaskell in de holle leegte van
het gebouw van K. en W. liet
optreden.
De veeleisende tournee door Spanje
heeft de groep namelijk goed gedaan.
Dc groep is een onmiskenbare een
heid. Ook heeft het ballet in de loop
van het eerste jaar aan allure ge
wonnen. Het danst de moeilijkste
werken van het internationale reper
toire met een gemak en allure, die
gezien de korte tijd van samen
werking opvallend is. Door deze
aanpak in grootse stijl is het ook
mogelijk gebleken de nieuwe solis
ten van het gezelschap, die Marianne Een landschap van Renoir ter waarde van
Hilarides, Maria Bovet en Peter Ap- =0 °00 gulden, dat vorige week uit de open
pel vervangen, in te voegen zonder kofferruimte van een auto werd verloren, is
aat het al te opvallend is dat zij naar de politie in Londen teruggebracht, na-
nieuw zijn Het wil niet zeggen dat dat een beloning ter waarde van 5000 gulden
die nieuwelingen reeds opmerkelijke was uitgeloofd. Het schilderij was in Londen
dingen hebben laten zien. In het teruggevonden, nadat verscheidene auto's er-
openingsballet „Les presages", ge- overheen hadden gereden. Twee mannen had-
zet door Leonide Massine op de vijf- den het naar huis meegenomen, in de waan
de symfonie van Tsjaikowsky, was dat het waardeloos was. Het zou bij Sothe-
de Zweedse Viveka Ljung te zien. bey, de beroemde Londensc kunsthandel.
Ze bleek, vooralsnog althans, een worden geveild,
technisch beheerste, maar nogal star
re danseres te zijn. In „Les présa- De grote prijs van het r.-k. internationale
ges" presenteerde zich ook de Hon- filmbureau is toegekend aan „Oordeel in
gaarse danser Imre Varady. Hij Neurenberg" van Stanley Kramer.
aan zjjn maniertjes en ook had hij
glittertjes in zijn naar. Daarmee was
hg nog geen groot danser. Hij is
zwaar en heeft nog niet die lange lij
nen, welke het stempel zijn van dan
sers, die langer onder Gaskell wer
ken. Wel is nij een betrouwbare en
vooral sterke partner (in dit geval
voor Sonja van Beers, die na enige
jaren stilstand, weer haar prachtige
developpees hervonden heeft én
daaraan had het Nationale Ballet be
hoefte.
Het corps de ballet was rommelig,
zodat het openingsballet van het
seizoen '62-'63 alles bij alles niet
meeviel. Daarna zag men echter het
Nationale Ballet op zijn best. In de
door Jack Carter gezette „Pas de
deux romantique" (een lieflijk geval
letje. maar eigenlijk een onding,
want een componist van vandaag
schrijft geen muziekjes meer in de
stijl van Schuberts „Standchen" liet
Sylvester Campell (nu voor het der
de seizoen in Nederland) een serie
virtuoze sprongen zien, die hem met
een plaatste op de eerste plaats van
de mannelijke solisten. Uit het Hol
land-Festivalprogramma 1962 waren
de baletten „Shirah" en „De gevan
genen van de Kaukasus" overgeno
men. „Shirah" is een dieptefiloso-
fisch expressieballet, het tweede een
spectaculair theaterballet. Beide in
stijl zozeer verschillende balletten
kregen een opwindende perfecte ver
tolking.
Nu geen onrust in liet korps meer,
maar kundige routine en in de so-
iistenrollen prestaties, die uit het en
semble naar voren sprongen. Het Na
tionale Ballet is niet schnchter meer.
Zijn stijl is nu definitief van inter
nationale allure, zyn dansknnde nog
niet geheel, maar dat mag na een
jaar nog niet worden verwacht.