Sprankelende brieven in „Erotisch schimmenspel" HOKUSAI IN RIJKSPRENTENKABINET Nationale Bal begon het seizoen MAAKTE INDRUK IN BERLIJN "et Correspondentie van een uitzonderlijke vrouw Gezichten op heilige berg Hans Werner Henze, meesier der Festwochen „ELEGIE FUR JUNGE LIEBENDE" Meer dan goed vakmanschap alleen OKTOBER 1962 PROVINCIALE ZEEUWSE COURANT 11 EEN GROOT EPISTOLAIR TALENT ,f)e Riokogu-brug bij avond", een van Hokusa*'s „Zesender tig gezichten op de Fuji". Een voortreffelijk voorbeeld van het Ukiyo-e-karakter van deze prentkunst: ■weliswaar is de Fuji in de compositie opgeno men en zelfs een onmisbaar onderdeel ervan, maar het ac cent valt toch op de activiteit van de veerschipper en van de wasvrouw. TN 1797 ONTMOETTE Julie Talma, toen nog de echtgenote van de beroemde acteur Frangois-Joseph Talma, de al even beroem de schrijver-politicus Benjamin Constant. Julie Talma liep toen tegen de veertig, Constant was dertig. Mme Talma was van obscure, Constant van voorname afkomst, maar hun geesten, zeer verwant, vonden elkaar. „Haar gedachten en gevoelens vertoonden met mijn eigen mentaliteit de grootste gelijkenis", verklaarde Constant later. Tussen hen ontstond een vriendschap, die duren zou tot Mme Talma's dood in 1805. Niet meer dan vriendschap, hoewel Mme Talma vele minnaars gehad had, en Constant talloze minnaressen. De liefde was ook in die dagen een vlotte aangele genheid- Mme Talma en Constant waren echter in die achtjarige vriendschap vrijwel voortdurend gescheiden: zij woonde in Parijs, hij was bij Mme de Staël in Zwitserland of trok elders rond. Zij schreven elkander veelvuldig. Constant heeft al zijn brieven aan Julie Talma verbrand, direct na haar dood. Doch die van Mme Tal ma zijn grotendeels bewaard gebleven, en zij werden in 1933 door een familielid, een barones Constant de Rebecque uitgegeven. H. L. Mulder kreeg op een goede dag een exemplaar van die uit gave in handen, las, en werd zo getroffen dat hij, louter voor zijn genoegen, de brieven ging vertalen. Zijn grote bewonde ring legde hem de plicht op, zo fijnzinnig mogelijk te vertalen. Hij vond, gelukkig, ook nog een uitgever voor dit werk, en daar aan danken we dan de verruk kelijke publikatie waar we van daag uw aandacht voor vragen: „Erotisch Schimmenspel, brie ven van Julie Talma aan Benja min Constant". Julie Talma was een vrouw uit de galante wereld. Zij heette Louise Jully Pioch, en werd 8 januari 1756 geboren als buitenechtelijke dochter van Marie Careau, van wie niets, en van Frangois Pioch, van wie enkel bekend is dat hij haar in 1801, na haar scheiding van Talma. als zijn dochter erkende. Zij werd opgeleid tot balletdanseres (debuteerde in 1772) en kreeg veel bewonderaars, die haar in de hogere kringen brachten. Daar was deze uitzonderlijke vrouw van nature in haar element. Haar salon was een trefpunt van cultuur en no blesse. Drie zoons met illustre, adel lijke namen kreeg zij, maar een ver hoopt huwelijk met de Vicomte de Ségur, met wie zij tien jaar lang een liaison had, bleef uit. Zij leerde toen de jonge, veelbelovende acteur Tal ma kennen, en huwde hem in 1791. Zij stimuleerde hem en steunde hem met haar vermogen, maar het huwe lijk was een mislukking, in '94 gin gen zij reeds uit elkaar, in 1801 scheidden zij. In 1801 sterft ook Ju- lies oudste zoon, Alexis de Brunville, in 1804 wordt haar derde zoon, Jules de Saint-Léger naar India gezonden, waar hij dysenterie oploopt en sterft, in 1805 sterft Félix de Ségur, haar tweede zoon en enige overgebleven kind, een jong officier, na een lang lijden en na grote opofferingen van zijn moeder, aan tuberculose. Drie maanden later, 5 mei 1805, sterft Mme Talma aan dezelfde kwaal. (Reeds 17 juni 1801 schrijft ze aan B. C.: „Adieu, ik geef bloed op, een mooi vooruitzicht".) i der triest eindigend leven, haaldelyk lezen we in Constants Dagboeken, na de vermelding van haar naam: „arme, arme vriendin" of „Deklagenwaardige vrouw". Con stant had een diepe genegenheid voor haar. Zijn leven was overbezet met liefdes, werk, afspraken, society-ver- plichtingen. Helaas heeft hij behalve de beroemde „Lettre sur Julie", ge schreven kort na haar dood, niet zo veel over haar genoteerd, In z(jn dag boek van 1804 vindt men enkele re gels over het korte verblijf bij haar, in juli, in Soleure (Zwitserland) waar zij genezing zocht voor haar zoon, en in december van hetzelfde jaar zocht hij haar op in Moulins, waar heen zij met Félix, die bij zijn regi ment wilde z(jn voor enig vertier met zijn vrienden, vertrokken was. Doch die notities betreffen meer de ziekte van Félix en haar zelfopoffering. Aangrijpend in zijn beknoptheid is het telegramstijlverslag In Constants .Journal abrégé"; van februari tot mei 1805 volgen we duar het op en neer gaan van de levensvlam, nu eens „Mme Talma stervende", dan, onver wachts, weer „veel beter", tot er 2 mei staat: „Gedineerd bij Mme Tal ma. Zij is stervende en liever dan ooit". Op 3 mei de kreet: „Gedineerd bij Mme Talma. Mocht de dood toch spoedig komen!" 4 mei: „Mme Talma zeer achteruitgegaan. Arme, onge lukkige vriendin". 5 mei: „Zondag. Mme Talma is gestorven. Ik heb haar zien sterven. Na haar verschei den heb ik haar lange tijd in mijn ar men gehouden. Ik heb mijn beste, on- baatzuchtigste vriendin verloren". „Que ma vie est déserte" staat er 6 mei. Deze hartekreet van een man van de wereld die talloze lieve, knap pe, hoogst intelligente, ja, zeldzaam begaafde vriendinnen had, bewijst dat Julie Talma een vrouw van ongewo ne allure en zeldzame kwaliteiten geweest moet zijn. Haar brieven, in „Erotisch Schimmenspel" gebundeld, bevestigen dit. Wie deze brieven leest, bewondert haar intelligentie, haar fijngevoeligheid, haar heldere inzicht (ook in politieke zaken) haar on voorstelbare levensmoed, haar gees tigheid, gevatheid, zelfspot, spot en haar sprankelende humor. Zij had het niet gemakkelijk in de jaren waarin zij deze brieven schreef. Als moeder, en zij was een goede moeder, moest zij de zwaarste offers brengen, en... zij hield van Benjamin Constant. aar. doen twijfelen of zij er geen spel van maakte, maar er is een ver raderlijk zinnetje: „Zonder jouw le ven cn dat van m(jn zoon is 't mijne eigenlijk niets waard" (11 februari 1804, ais Félix reeds zwaar ziek is) Maar zij wist dat Constant enkel vriendschap voor haar voelde, al was die dan ook van een edel soort. „De veronderstelling, dat ik op een galant avontuur uit ben, moet je uit je hoofd zetten" schrijft ze reeds in het begin van hun briefwisseling. Zij is zijn vertrouwelinge in liefdesaffai- res, onder andere in de ingewikkelde verhouding van B. C. met haar goe de vriendin Anna Lindsay (de EI- léonore uit „Adolphe") en ook in kwesties met Mme de Staël, en nim mer is er van enige echte verbitte ring sprake. „Als ik vergeet dat ik een vrouw ben, houd ik van je, maar als vrouw vind ik je weerzinwekkend. Je hebt geluk, dat ik het bijna ver geet. Maar als Anna over je praat, lukt het me niet. Adieu". Of: „Adieu, mijn beste. Wat zeg je? Ben ik de enige, die je trouw schrijft? Dat kan ik me niet voorstellen. Vergis je je niet? Mijn aanhankelijkheid is zó vanzelfsprekend, dat ik je verbiedt er enige verdienste aan toe te ken nen. Zo lang ik leef, hoef je niet dankbaar te zijn, dat ik ademhaal. Dat zou een beetje al te beleefd zijn. Ik houd van je zoals ik adem, dood gewoon omdat ik leef". Een ander citaat om te laten zien hoe ze hem door had en dat vlak af durfde zeggen: „Gekunsteldheid is altfld een bewijs van onnozel heid. Maar jij hebt nu eenmaal een zwak voor gemaaktheid, wat bewezen wordt door je sympathie voor die magere koele aanstelster Madame Condorcet. Zo'n vreem de voorkeur is alleen maar te ver klaren door de eerste indrukken, die je hebt opgedaan. De eerste vrouwen die jou het hoofd op hol hebben gebracht, waren vast om je dood te lachen. Door een lief lijke herinnering uit je jeugdjaren kijk je nu nog met belangstelling naar de onnozele aanstelsters". Elders noemt ze hem „gewoon een aartskokette juffrouw" en na zijn bezoek in Moulins, dec. '04, heet het. „Je indrukwekkende zelfingenomenheid bezorgt me het gevoel, dat alle onbeschaamdheid en bitterheid, waarover ik beschik, tekortkomingen zyn. Een kwart van alles wat ik tegen jou heb gezegd, was voldoende geweest om iedereen zijn zelfbeheersing te doen verliezen, maar dat genoegen is me bij jou niet gegund". Er is zo veel meer in deze spranke lende brieven. Haar kritiek op de literatuur uit haar dagen is mees terlijk, of het nu „Delphine" van Mme de Staël dan wel een vergeten romannetje betreft. En ook van haar grote vriend bewondert ze niet alles: „Je boek over de godsdienst van de Grieken lijkt me zó onschuldig, dat ik geen zin heb om het te gaan le zen. Als een boek of een schrijver niet de brandstapel verdienen, is voor mij het plezier er al af". Zo'n opmer king op zichzelf zou voldoende zijn om haar onsterfelijk te maken! Op de politiek van de dag heeft zij een mordant, hoogst vermakelijk commentaar. Zij voelde republikeins en kreeg dus in de eerste jaren van de 19e eeuw heel wat te verwerken. Het is waarlijk geen wonder dat haar brieven destijds niet uitgegeven kon den worden omdat men moeilijkheden met Napoleon vreesde. Eigenlijk was Constants „Lettre sur Julie" als voor woord bedoeld. Benjamin Constant achtte het epis- tolaire talent van Julie Talma alleen te vergelijken met dat van Mme de Sévigné. De tijd heeft hem gelijk gegeven. Mogelijk dat de huidige le zer zelfs sterker getroffen wordt door Mme Talma, die natuurlijker, spontaner, echter is. Mulders verta ling leest allerplezierigst. Julie Talma: Erotisch Schimmenspel. Stoa-reeks, G. A. van Oorschot, Am sterdam. Twee jubilarissen bij Concertgebouworkest Na afloop van het eerste abonne mentsconcert van het 75-jarige Concertgebouworkest in Amster dam, waarin violist Zino Frances- catti als solist in Mendelssohns vioolconcert optrad, zijn donder dagavond twee orkestleden gehul digd. Het waren alt-violist Ab de Groot, die 40 dienstjaren b(j het hoofdstedelijke orkest heeft ver vuld, en de aanvoerder van de hoorngroep Jan Mos (Groninger van origine), die zijn zilveren ju bileum vierde. De jubilarissen werden met geschen ken overladen. Hartelijke toespra ken werden ook gericht tot het be stuur van het Concertgebouwor kest. Piet Beishuizen kwam na mens een grammafoonplatenmij. alle 105 orkestleden verblijden met een grammofoonplaat van Mahlers eerste symfonie o.l. van Bernhard Haitink en een repeti tieplaat met Pierre Monteux als dirigent. Bovendien bood hij voorzitter Greup een cheque aan voor het sociaal fonds voor orkest- en personeels leden van de Nederlandse Orkest stichting. Het jarige Concertge bouworkest begint nu met een tournee langs de provinciale hoofdsteden. (Van onze redacteur beeldende kunsten). T~)e Fuji-yama is meer dan een gewone dode vulkaan. Hij is het nationale symbool van Japan: hij is een heilige berg de be klimming ervan nog meer dan een sportieve prestatie, een bede vaart. Dat verklaart waarschijnlijk, waarom zovele Japanse schil ders en tekenaars zich tot de uitbeelding van de slanke kegel van de berg aangetrokken hebben gevoeld. Dat verklaart dan ook, waarom Hokusai, de beroemdste van deze Japanse kunstenaars, liefst twee series prenten aan de Fuji heeft gewijd. Het is daarom zo merkwaardig, omdat deze meester wordt gerekend tot een groep kunstenaars, wier belangstelling voornamelijk uitging naar het leven van courtisanes, geisha's, toneelspelers, worstelaars en al die andere figuren, die de pretwijk Yosjiwara in Edo (het 1 woordige Tokio) in hun dagen bevolkten. Deze tekenaars en schilders pleegt men om hun onderwerpen de „mees ters van het vlietende leven" (Ukiyo- e) te noemen. Zij vormden in de vorige eeuw een scherp afgescheiden stroming tégenover hen, die de al te traditionele, op de Chinese literaten geïnspireerde, landschapskunst be oefenden. De literatenkunst was trouwens al in verval, toen Hokusai (1760-1849) optrad en deze „oude tekengek" belichaamde in zekere zin ook het einde van de bloei der Uki- yo-e-prenten. Maar zijn tot zes en veertig bladen uitgebreide serie „Zes en dertig gezichten op de Fuji" be wijst nog eenmaal, waartoe een groot kunstenaar in staat was. Niet alleen overigens: want wel maakte Hokusai in fijne penseelstreken de tekeningen, maar bloksnijders en drukkers zorg den ervoor, dat zijn intenties met evenveel bekwaamheid als zorg wer den gerealiseerd. Deze serie prenten is ongetwijfeld het belangrijkste, wat de toch bui tengewoon produktieve Japanse prentkunst heeft opgeleverd. Zij is zelfs belangrijker dan de later in boekvorm verschenen reeks „Hon derd gezichten op de Fuji", die alleen qua druk al minder van kwaliteit is, maar die bovendien in de behande ling van het onderwerp laat zien, dat een dergelijke opgave zelfs voor Hokusai te veel was. In deze „Hon derd gezichten" is de afwisseling van visie vaak meer geforceerd dan geïnspireerd ontstaan. Dat zal ook de voornaamste reden zijn geweest, waarom Hokusai met zijn uitbrei ding van de „Zes en dertig gezich ten tlAnifr trtf ïiAnHarS nrantan ïo geko: neeft gelaten. Het is heel gelukkig, dat het Rijks prentenkabinet in Amsterdam op het ogenblik (tot 3 december) een bijzonder fraaie druk van deze zesendertig gezichten kan laten zien. De geleerden zijn het er niet altijd over eens, of dit nu wel de eerste druk is maar in de meeste gevallen is, als de datering te achterhalen valt, de tweede editie toch wel merk baar minder van kwaliteit. Hier en daar is de herhaling bepaald funest geworden: de kleur verslapte, in de voorstelling werd soms zonder enig begrip voor de oorspronkelijke be doeling gewijzigd en geknoeid. Er is echter ook een enkele prent, waar- Scène uit Hans Werner Hen- tig gezichten op de Fuji". Een (Van een bijzondere medewerker) jVJet zesendertig levensjaren is Hans Werner Henze „arrivé", een AV1 aanvaarde „maestro" en tot op zekere hoogte een kassucces. Dat kan rnen reeds nu, in de „Berliner Festwochen 1962" en na de première van „Elegie für junge Liebende" vaststellen. Henze's toch uitermate moderne en allesbehalve „in het gehoor liggende" opera werd in hét opera-theater van West-Berlijn opge voerd en stormachtig toegejuicht, Henze kreeg niemand minder dan Dietrich Fischer Dieskau als solist voor de hoofdrol, Henze mocht zelf de decors voor zijn werk ontwerpen en merkwaar digste van alles Henze mocht zelf de regie voeren.... en dat in het theater waar de grote Sellner intendant is, waar gastregisseurs van het formaat Wieland Wagner in en uit gaan! De betekenis hiervan gaat ver buiten de grenzen van West-Berlijn en ver buiten de grenzen van Duitsland. Zelfs indien men bedenkt dat Arnold Schönberg pas twee jaar geleden in Nederland in het Holland Festival een zekere „aanvaardheid" verkreeg, zal deze verschuiving der publiekelijk aanvaarde waarden zich ook bij ons doen gevoelen, uiteraard met Neder landse vertraging. Voor een balans is het nog te vroeg, tenslotte omvat dit festival ongeveer honderd evenementen die in circa tweehonderdveertig opvoeringen wor den gepresenteerd, en niemand kan nog zeggen of Henze's jongste opera als gebeurtenis de belangrijkste wordt. Evenmin laat zich het lot. dat een nieuw werk op den duur wacht, voorspellen. Maar voor onze dagen lijkt het niet twijfelachtig, dat voor de nieuwe muziek en de hedendaagse opera „Elegie für junge Liebende" een mijlpaal is. Henze kroeg zjjn libretto van W. H. Auden en Chester Kallman die in dertijd voor Strawinsky „The rake's progress" schreven. Beter dichter schap dan dat van Auden en bekwa mer theatervakmanschap dan van dit tweetal behoeft zich geen componist te wensen. Zo ontstond „theater" naar onwrikbare klassieke normen met een expositie van karakters, een verwikkeling van het conflict en een derde fase der ontknoping. De bestanddelen van het werk zijn traditioneel: de jonge geliefden op wie de dood wacht, behoren sinds eeuwen tot de eigenste theaterstof. Het noodlot wordt aan het voltrok ken door een figuur waarvan de ka- raktervorm zeer hedendaags uiteenge rafeld is: de „dichter" Mittenhofer, zielkundige parasiet die zijn mede mens slechts voor zyn eigen doelein den kan gebruiken. Hij gebruikt de visioenen van een waanzinnige, die reeds veertig jaar op haar veronge lukte bruidegom wacht, voor zijn poëtische inspiratie zoals hij eet en drinkt van het geld der hem slaafs bediende gravin, zoals h(j zijn vriend en lijfarts gebruikt en het levensge luk van diens zoon verwoest. De jon ge geliefden zijn deze zoon en Mitten- hofers jonge geliefde Elisabeth. Schijnbaar vergeeft Mittenhofer de tussen hen ontloken liefde, maar dan stuurt hij hen ten afscheid de bergen in om bloemen te plukken die hij voor zijn inspiratie nodig heeft en als dan een sneeuwstorm in aantocht is, ver bergt hij voor de Alpengids, dat het tweetal in gevaar is en zendt hen zo de dood in. Aan het slot leest hij, als gevierde dichter, ter ere van zijn zes tigste verjaardag tijdens een plech tigheid zijn „Elegie" voor. Het zijn alles eeuwige gevoelens en drijfveren, die hier worden verwerkt. Ook Henze maakt gebruik van tra ditionele bestanddelen zoals hat klas sieke sextet met de bariton als mid delpunt, de afwisseling van lyrische, komische en dramatische duetten. Maar dat zijn de hulpmiddelen, de vervoermiddelen als het ware, voor een rijk geïnspireerde muziek. Trouwens, Henze geeft bl(jk van een zeldzame rijpheid en trefzekere vak bekwaamheid. Dat hij in zijn muzi kale taai eerder een stap terug dan nog een stap verder gegaan is, lijkt mij duidelijk. Zyn lyriek is zangeriger om niet te zeggen gevoelvoller dan bijvoorbeeld toen hij zyn, destyds uit gefloten, „König Hirsch" schreef. Het systeem van de wisselzang, aange kondigd in „Der Graf von Homburg" en uitgewerkt in „Antifonen" heeft hy hier breeduit gehanteerd. Zyn klankwereld is hedendaags maar daarby even doorzichtig dis en tege lijk vloeiender en daardoor doorgron- deiyber dén bijvoorbeeld Boulez. Het succes was onmiskenbaar en om meer dan één reden opmerke lijk. Want het was klaarblijkelijk méér dan het succes van goed vak manschap, zoals dat goede vakman schap méér is dan de toepassing van „vondsten" Als Mittenhofer tenslotte dan zyn „Elegie" zal voorlezen, is het libretto óp het dodelijk gevaarlijke punt gekomen waarop een kunste naar moet worden uitgebeeld mét zijn kunstwerk. De historie is vol van voorbeelden waarin dit smadelijk mislukte. In Henze's stuk staat Mit tenhofer eenzaam aan een katheder en de toeschouwers zijn zrjn feest- publiek. Hij zegt geen woord, er klin ken koorstemmen terwijl de dichter blad na blad omslaat: op het hoogte punt ruimt het woord het veld voor de absolute klank. Dit, als zoveel in „Elegie für junge Liebende". gaat vér uit boven vondst en kunstgreep. Het is meesterschap en het opmerkelijke is, dat de valse noten 't publiek niet beletten, dit meesterschap te herkennen. Niet min der opmerkelijk is, dat dit doorslaan- de succes niet in de concertzaal maar in het theater werd behaald. Dat werpt een vraag op. En mis schien gaf Luigi Dallapiccola, de Ita- laanse componist die ook in Berlijn is, een treffend antwoord toen men hem vroeg naar de bestaansmogelijk heden van een hedendaagse opera. „De opera? Och, die is immers al honderd jaar dood, dood sinds Verdi, dood sinds Debussy, vermoedelijk al dood sinds Beethoven en Monteverdi. En ze bestaat desondanks, bestaat al tijd opnieuw. Men zal er altyd op schimpen, want opera is een kans spel waarby zovéél kan misgaan, dat perfectie onbereikbaar is. Eén fout van de belichter kan meer bederven dan een verkeerde inzet of een foutief tempo. Maar geen kunst staat ons nader, geen kunst omvat méér en di recter ons hele leven. De magie van de zanger is uit de tyd, maar de ma gie van de muziek is nog even sterk als tolk van wat ons werkelijk aan gaat". bij de herhaling beter schijnt te zijn dan het origineel. Maar ook hier zijn de meningen omtrent de volgorde van de beide drukken nog verdeeld... Het boeiende van de „Zesendertig Gezichten" is overigens wel, dat Ho kusai hier de landschapsstijl der lite raten heeft weten te interpreteren in de Ukiyo-e-stijl. Hij kende beide stij len: in de ene was hij in zijn jeugd opgeleid, totdat hij zich na een hevi ge ruzie van zijn leermeester had losgemaakt, de andere had hij zich in de loop der jaren eigen gemaakt als het voertuig van zijn artistieke impulsen. In deze prenten nu vond hij de verbinding: telkens opnieuw slaagde hij erin, een harmonische eenheid te scheppen tussen de berg en de bedrijvigheid aan zijn voet. Want Hokusai heeft niet slechts tel kens een ander aspect van de berg en van het land er omheen laten zien. Hy heeft zijn „gezichten" in de omringende provincies gesitueerd en daarby menselijke activiteiten afge beeld, die voor die streek typerend zijn: het werk van de rijstboeren die hun oogst op ezeltjes naar huis bren gen, de arbeid van een kuiper, het bedrijf van de vissers, de houthandel en -bewerking. Of hij toont reizigers, wier bagage door een windvlaag in de lucht wordt gezogen, dan wel de vulkaankegel tussen de water-en- schuimflarden van een omkantelende golf door. Telkens komt de heilige berg op de achtergrond voor. Telkens weer speelt hij een zinvolle rol in het ge heel van de compositie. Hij is niet alleen maar decor, maar wordt door de steeds wisselende handeling op de voorgrond, door „beeldrijm" (de golf), door merkwaardige en uit het onderwerp voortvloeiende omlijstin gen (het vat van de kuiper) in een steeds wisselende „rol" in het geheel opgenomen. Deze prenten zijn ver rukkelijk van tekening en uitvoering: zij zijn van een prachtige, sterke, maar steeds harmonische kleur. Zij verraden een meesterschap van schil der en drukker, dat later nooit weer benaderd wordt: voor sommige bla den zijn tien blokken nodig geweest om alje kleurmengingen en -nuances te bereiken, die Hokusai nodig had... Men mag wel zeggen, dat deze pren ten de meester op zijn best tonen. Zijn ongelooflijk knappe en boeiende penseeltekeningen en krabbels zijn slechts de vingeroefeningen die aan het beleven van deze voortreffelijke prentkunst voorafgaan. Niet alleen de Fuji en zijn omgeving heeft trou wens herhaaldelijk zijn aandacht ge had. Hokusai vervaardigde ook se ries prenten naar andere gewijde plaatsen van Japan: de watervallen, waarin hij al even gelukkig was in de vereniging van natuurbeeld en menselijk doen. Maar misschien heeft hij zelf nog wel de meeste voldoening beleefd aan die reeks, waarin hg belangrijke bruggen laat zien. Het is bekend, dat hij een zeer grote be langstelling had voor architectuur en houtconstructies. In de bruggepren- ten heeft hij deze belangstelling on bekommerd uitgeleefd. Het resultaat is alweer een boeiende reeks geweest. Eerbetoon voor ,oude tekengek' Hokusai is een meester van de prentkunst. Weliswaar noemde hij zichzelf „tekengek", maar aan de andere kant vond hij op zijn tachtig ste jaar. dat hjj er nu pas wat van begon te kunnen... Al zijn teken kunst was op de prenten gericht. Wel heeft hij ook op Hollands papier aquarellen gemaakt, maar die komen voor mijn gevoel op geen stukken aan zijn prenten toe: qua tekening misschien nog het meest, qua kleur in geen enkel opzicht. Maar zij bewijzen, hoe hij ook naar andere mogelijkheden heeft gezocht, mogelijkheden, die hij een moment meende te vinden in de Europese kopergravure. Hij heeft dus de aanraking met de westerse kunst niet geschuwd. Maar zij heeft uiteindelijk weinig voor hem betekend. Omgekeerd is zyn waarde voor de Europese kunst buitenge woon groot geweest. Hokusai heeft met zyn prenten de westerse kunst van zijn dagen bevrjjd van het foto grafisch zien door haar de zelfstan digheid van het kunstwerk ten op zichte van de natuur duidelijk te maken. Hij bewees, dat kunst niet is een imitatie, maar een interpretatie van het gegeven. Hokusai's kunst is in Japan een tijd lang vrijwel vergeten geweest. Maar de bewondering van de Europeanen ervoor heeft uiteindelijk toch ook in het eigen land tot een verdiende her ontdekking geleid. Nu definitief van internationale allure J-Jet Nationale Ballet is donder dag in Den Haag zijn tweede seizoen begonnen. Anders dan het Nederlands Danstheater, dat het seizoen '62-'63 met een opvallende première begon (de „Carmina Burana" van Carl Orff), vertoonde het Nationale Ballet een oud programma. Wat dat betreft was het begin van het tweede seizoen dus niet spectaculair, maar het was on juist dat Den Haag verstek liet gaan en het ensemble van Sonia Gaskell in de holle leegte van het gebouw van K. en W. liet optreden. De veeleisende tournee door Spanje heeft de groep namelijk goed gedaan. Dc groep is een onmiskenbare een heid. Ook heeft het ballet in de loop van het eerste jaar aan allure ge wonnen. Het danst de moeilijkste werken van het internationale reper toire met een gemak en allure, die gezien de korte tijd van samen werking opvallend is. Door deze aanpak in grootse stijl is het ook mogelijk gebleken de nieuwe solis ten van het gezelschap, die Marianne Een landschap van Renoir ter waarde van Hilarides, Maria Bovet en Peter Ap- =0 °00 gulden, dat vorige week uit de open pel vervangen, in te voegen zonder kofferruimte van een auto werd verloren, is aat het al te opvallend is dat zij naar de politie in Londen teruggebracht, na- nieuw zijn Het wil niet zeggen dat dat een beloning ter waarde van 5000 gulden die nieuwelingen reeds opmerkelijke was uitgeloofd. Het schilderij was in Londen dingen hebben laten zien. In het teruggevonden, nadat verscheidene auto's er- openingsballet „Les presages", ge- overheen hadden gereden. Twee mannen had- zet door Leonide Massine op de vijf- den het naar huis meegenomen, in de waan de symfonie van Tsjaikowsky, was dat het waardeloos was. Het zou bij Sothe- de Zweedse Viveka Ljung te zien. bey, de beroemde Londensc kunsthandel. Ze bleek, vooralsnog althans, een worden geveild, technisch beheerste, maar nogal star re danseres te zijn. In „Les présa- De grote prijs van het r.-k. internationale ges" presenteerde zich ook de Hon- filmbureau is toegekend aan „Oordeel in gaarse danser Imre Varady. Hij Neurenberg" van Stanley Kramer. aan zjjn maniertjes en ook had hij glittertjes in zijn naar. Daarmee was hg nog geen groot danser. Hij is zwaar en heeft nog niet die lange lij nen, welke het stempel zijn van dan sers, die langer onder Gaskell wer ken. Wel is nij een betrouwbare en vooral sterke partner (in dit geval voor Sonja van Beers, die na enige jaren stilstand, weer haar prachtige developpees hervonden heeft én daaraan had het Nationale Ballet be hoefte. Het corps de ballet was rommelig, zodat het openingsballet van het seizoen '62-'63 alles bij alles niet meeviel. Daarna zag men echter het Nationale Ballet op zijn best. In de door Jack Carter gezette „Pas de deux romantique" (een lieflijk geval letje. maar eigenlijk een onding, want een componist van vandaag schrijft geen muziekjes meer in de stijl van Schuberts „Standchen" liet Sylvester Campell (nu voor het der de seizoen in Nederland) een serie virtuoze sprongen zien, die hem met een plaatste op de eerste plaats van de mannelijke solisten. Uit het Hol land-Festivalprogramma 1962 waren de baletten „Shirah" en „De gevan genen van de Kaukasus" overgeno men. „Shirah" is een dieptefiloso- fisch expressieballet, het tweede een spectaculair theaterballet. Beide in stijl zozeer verschillende balletten kregen een opwindende perfecte ver tolking. Nu geen onrust in liet korps meer, maar kundige routine en in de so- iistenrollen prestaties, die uit het en semble naar voren sprongen. Het Na tionale Ballet is niet schnchter meer. Zijn stijl is nu definitief van inter nationale allure, zyn dansknnde nog niet geheel, maar dat mag na een jaar nog niet worden verwacht.

Krantenbank Zeeland

Provinciale Zeeuwse Courant | 1962 | | pagina 11