KIND TEKENT Charles en Mulisch: poging tot analyse LOEK LIMBURG: kopzorg voor t.v.-actrices Maak de schermen hoger" WOENSDAG 15 AUGUSTUS 1962 PROVINCIALE ZEEUWSE COURANT Advertentie WAAKZAAM TOT HET UITERSTE 'EtiltuÖN Het kindje denkt en het kindje praat en zegt tegen zijn moeder: „Jij hebt twee besjes in je oogjes!" Het kindje denkt en het kindje vraagt: „Drinken de vissen ook water? waarom wordt de zee nooit leeg? wordt ik óók zwart, als ik naar Afrika ga? is grootvader ook jarig in zijn graf?" Het kindje tekent, verslonden in zijn werk, met zijn potlood druk krassend rondom een klein figuurtje op het blad. Trots laat hij het aan zijn moeder zien, die schuchter vraagt: „Wat is dat?" „Dat is een eend", zegt het kindje, wijzend op het figuurtje in het midden. „Maar dat daar om de eend heen?" Het kind begint vrolijk te lachen. „Dat is stro. Maar zeg het niet tegen de eend! Die denkt dat het water is!" de duivetillen, de herdershonden en de net-echte boerderyen, perspectief en slagschaduw incluis. En nog steeds komen hij de hoofden van scholen de nnipj«» met „tekenvoor- beelden" binnen: dat geeft immers een „nette" tekening, die je op kunt hangen Waarom toch? Concessie aan ouders die willen „herkennen", die de taal van hun kind niet willen horen of verstaan in zyn onbeholpenheid Concessie aan de meester die de techniek van zijn leerlingen wil de monstreren? Het is zo dood, zo on persoonlijk, zo jammerlijk stakkerig vaak. Zo is het gelukkig niet meer overal, al moet men niet te optimistisch zijn. Maar langzamerhand wordt het tekenen, aarzelend begopnen thuis, óp school niet meer afgebroken of omgebogen, maar liefdevol opgevan gen en verder geleid. Want van grote betekenis voor de vorming van ziel en geest is dit tekenen, dit scheppend bezig zijn. En met dit laatste heeft kopiëren naar voorbeel den niets van doen. Of al die kinderen kunstenaars wor den? Dat is af te wachten. Het gaat ook niet om overschatting, maar om de mogelijkheid zich uit te drukken. En dat wij niet alles verstaan is ook niet erg: waarom willen we dat toch altijd? Tóch zijn de tekeningen dei- kinderen de „documente van het laatste nog onontdekte volk der aar de, der nog niet teleurgestelde graal zoekers van het leven, het volk dei- kinderen". Uit de anekdote van het jongetje met de eend spreekt duidelijk en sterk de magie in de tekening, niet alleen bij kinderen bekend overigens. Er zijn méér kenmerken van het kindertekenen: het spontane, de uit drukking van het gevoel, het naar voren brengen van wat voor het kind werkelijk belangrijk is en dat dan ook ongeproportionneerd groot gete kend wordt! Er zijn symbolen die telkens terugkeren; er is de volsla gen afwezigheid van perspectief. Lesjes daarin zijn voor het jonge kind dan ook bijzonder onlogisch. Met zijn symbolen kan het kleine kind alles vertellen wat het wil, en beter dan met woorden! Hij krabbelt en krast dan ook bij gebrek aan een door hem beheerste taal, en dit is dan ook zijn taal! Het is daarom ge vaarlijk hem van zijn uitdrukkings wijze te beroven. Het onbewuste, en niet een zin- tuigelijkc waarneming is de bron: Een kind heeft zijn ogen doorgaans goed open, zijn herinnering mengt zich met wat hij zag en met zijn ver beelding, die hoe langer hoe sterker wordt. Een kind „ziet" heel anders dan een volwassene. Het is daarom zo dwaas zijn kleuren te willen ver- heteren of te wijzigen. Tot het 7e of 8ste jaar zijn de kleuren immers ge voelsmatig, het kind wil de natuur helemaal niet nabootsen en daarom kan gras rood zijn maar ook geel. Trouwens: „zien" is ook maar een gewoonte, die men leert als alle andere. Natuur vraag tevoor- vanneer moet het kind naar „voorbeelden" of. „naar de na tuur" schetsen? Deskundigen zeg gen: zo lang mogelyk niet! Het scheppend element wordt er door in het gedrang gebracht en dan is het ook nog veel moeilijker dan tekenen uit verbeelding plus herinnering! Bet bekende onderzoek van Ker- schensteiner, al vóór de eerste wereldoorlog, in Miinchen, dat 30.000 tekeningen van 5800 kinderen om vatte die deels naar voorbeelden en deels vry gemaakt waren, bewoog deze leraar ertoe het „tekenen naar voorbeelden" te verbieden vóór de puberteit bereikt was. Natuurlijk zijn niet alle kinderen in dezelfde mate begaafd, maar er is wel geen kind zonder verbeelding. Nog alty'd komt de scliyn En die is er met moeite, geduld, in spiratie, het scheppen van een „gun stig klimaat" altijd uit te halen, raadgevend, leidend, begeleidend lie ver. Aanmoedigend en prijzend ook, al hoeft men niet te prijzen wat men werkelijk niet mooi vindt. Een kind doorziet een groot mens volkomen en weet wanneer deze liegt. Maar er is immers altijd wel iets te prijzen! Sommige kinderen schijnen niet te willen tekenen. Men moet hen dan niet dwingen, maar wel iets anders geven. Anderen willen dadelijk met verf beginnen waarom ook niet? Zij moeten goede sterke kleuren hebben (geen waterverf, die moeilijk is). Men kan hen papier laten knip pen of scheuren, en er is klei, om mee te boetseren. Interessant leek ons de ontdekking dat boetseren met klei de beheersing der taal bevor- dert. En hoe sceptisch men ook tegenover het woord „testen" mag staan, zeker schijnt wel te zijn dat de intelligentie van zwakke leerlin gen omhoog gaat wanneer het on derricht van de hand goed is ge weest. Franz Cizek (1897) was de eerste die overtuigend aantoonde dat kin deren kunstenaars zijn. Hij had in Wenen een jeugdkunstklas en uit heel de wereld trokken daar duizen den kunstenaars, Ieraren en psycho logen heen. In 1947 stierf hij, maar de overwinning van zijn ideeën be leefde hij nog, al had ook hij jarenlang tegen onverstandige en fantasieloze mensen moeten optor nen. Dat zijn vvy soms wel allemaal in onze houding tegenover liet kind: on-verstandig, fatasieloos. En dan nog pretentieus! Er is nog zoveel over te lezen. Over de perioden die het kind in zijn tekenen doormaakt: vanaf dat van de „ltoppotige mens" via de „schemaperiode" (een oog is een „o", een mond altijd een een neus altijd een „1", want als naar een inwendig voorbeeld tekent het kind) tot aan die van het vorm- en lijnge- voel, waarin het van de delen naar het geheel leert analyseren, enzo voort. Maar dat alles is de, techniek, en die is het belangrijkste niet. Belangrijk is wél dat „tekenen en schilderen voeren tot stilte, beschou wing, innerlijke beheersing, waarbij de mens niet uiterlijk maar innerlijk rijk wordt en zich leert bezinnen; waarbij de ogen zich openen voor de wonderen van ons korte bestaan". (Jakob Weidinann) GERTIE EVENHUIS Wat anders kan men doen dan het kindje knuffelen en niet weten of men lacht en schreit van geluk of van iets ongrijpbaar weemoedigs. Oen wonderlijk onbestemd gevoel van zacht buitengesloten te staan In wat voor wondere wereld, geheel van hemzelf, leeft toch ons kindje? Wie van ons heeft zelfs tot de wereld gangZ?yn eigen klnderen vollecl,£ toc" ttOOOQOOOOQOOOOOaXXXXXXXXXmXHOOOOaXXXXlOOOQOOOOaX)^^ Zoals uit het brabbelen en mompelen in zichzelf zich langzaam dat eerste woordje vormt van het wonder: de taal, waarvan het kind bezit gaat nemen zoals uit de grimassen van het kleine gezichtje opeens de dui delijk herkenbare glimlach door breekt. die tot tranen toe ontroeren en verblijden kan zo groeit voor onze ogen uit het moeizame en onbe heerst onhadigc gekras het wonder baarlijke tekenen. Kindervragen In een oud nummer van het Zwit serse tijdschrift „DU" vonden wij kindervragen, briefjes van kinderen, tekeningen, zomaar verzameld zoals men het zelf met die van zijn kinde ren of leerlingen zou doen. En wat er omheen verteld werd was verheu gend, omdat hot duidelijk maakte dat hoe langer hoe meer het tekenen van het kind anders wordt verstaan en gewaardeerd dan heus nog niet zo lang geleden. „Wat er niet in zit laat zich er ook niet uithalen", zegt Walter R. Corti in genoemd tijdschrift. Maar het mag ons troosten dat er meestal veel meer inzit dan de „uithalers" ver moeden! Met de gcijk'e en conven tionele zoekharken vindt men het echter niet. Het meest verborgene komt ér het liefst vanzelf, spontaan, uit. wanneer de omgeving, het „kli maat" gunstig en geschikt is. Wij hebben zoveel pretenties: dat hoeven wij niet alleen schoolmeesters te verwijten. Maar wiens oog is ge schoold 'om het kind. zijn kind. te verstaan cri te zien? Wie zegt niet later, volledig voorbijgeleefd te heb ben aan dal wondere bezigzijn van zijn kind? Is het onze haast, ons in beslaggenomen zijn door werk en door al wat het gezin al van ons vraagt ook aan nuchtere praktische zaken: is het ons teveel gericht zijn op onszelf? Iets verandert er wel. Er zijn af en toe tentoonstellingen van kinderte keningen; ouders geven hun kinde ren béter materiaal om te tekenen en zH bewaren de kleine krabbels ook. En op de scholen gingen school meesters baanbrekend voor, zoals de tekenleraren Lecflang en Harclen- berg hier te lande, van wie wij uit hun boeiende studie over het kinder- tckenen citeren: het natekenen van plaatjes maakt op ons toch altijd de indruk het kind onbewust te leren liegen. Ze pronken met andermans veren en zien dit voor eigen werk aan. Dat ze het graag «loen hewyst niets! Na doen en gemakzucht hoeft men niet aan tc kweken. Er is maar één mid del om aan die gevaren te ontko men: de kindertekening zonder re serve. te aanvaarden als uitgangs punt." Ze zijn er En ze. zyn er nog, ze zjjn er nog meer dan 1' denkt: de. ouder avonden met aan de lokaahvanden EEN KAPPER OVER HAAR EN HAAR Waar kan een vrouw het gezel ligst roddelen Bij de kapper ze heeft or dan uren de tijd voor en bovendien schijnt de sfeer bij de kapper stimulerend te werken op het roddelinstinct. We hebben het ervaren bij Loeit Limburg, één van de t.v.-coif- feurs, die o.a. de omroepsters Ellen Berger, Jetta van Leeu wen, Karin Kraaykamp, Rie Gilheys, Rika. Jansen, Ellen Craamer en Sacha Denisent, „onder de kap" heeft gehad. Zij doen ook aan roddelen: een on schuldig, maar aangenaam tijd verdrijf. Zelfs Loek zelf wordt er door aangestoken, en hij ver telt over de moeilijkheden van het kapper-zijn van t.v.-actrices. „Hel liefst", zegt Lock Limburg, „het liefst zou ik hebben dat een t.v.- beeklschcrm hoger was dan breed. In de hoogte kan een kapper beter uit do voeten, maar je krijgt meteen een kwaaie camerarigisscur aan de telefoon, die zich beklaagt dat hij zo geen close-up kan maken, want het kapsel loopt het beeld uit. Ik heb •lotta van Leeuwen eens moeten kap pen voor het oudejaarsavondfeest "an de t.v.. en ik had voor in haar kapsel een groot glinsterend juweel gezet, dut moest er uit van de regisseur „T.V."1 zei hjj, „is net een groot gezin en wc willen een huiséUjkc oudejaarsavond, niet met zo'n hele dure omroepster." Dat vind ik persoonHjk een beetje een mis kenning van de persooniykheid van •letta van Leeuwen: als ze allure 'oeft dan mag dat ook gezien wor den. Er zijn actrices die bij een kapper blyven, dat zijn de rustige arri- véos, al bedoel ik dat niet onvriende- ïyk. Het z'tjn mensen als Dora Paul sen, die al ver voor de oorlog be roemd was van de Nelson.cabarets, 'ïora Paulsen komt bij je binnen en •viebt. rustic in W«- seis in a la Brigitte Bardot of Farah Dibah, een Juliètte Gréco-hoofd of een Audrey Hepburn kopje, wat heb ik daar een verdriet van gehad. De vrouwen die bij je komen en vra gen: „Maak een Brigitte van me of een Farah of een Juliètte", en dan lijken ze hoegenaamd niet op haar voorbeelden. Als ik op straat of in een restaurant Ingrid Valerius tegen kom, dan zegt ze strijk en zet :„ik kom eens bij je voor een kapsel", maar ze komt nooit en daar ben ik blij om. Het enige kapsel dat bij haar past is geen kapsel, gewoon de slordige haardos waar ze 's morgens vergeet de kam door te halen. Me vrouw Rie Gilhuys heeft krullen van zichzelf, maar ze heeft wat niemand heeft: een sterke krul op haar kruin, ciaar weet geen enkele kapper goed weg mee, maar zij zelf wel: ze zit soms in de studio in Bussum zo ingenieus zelf haar kapsel te ma ken. dat ik er bewonderend bij sta te kijken. Zulk haar is overigens wel lastig voor een actrice, stel dat'ze in een stuk van 1900 moet spelen dan moet je koptelefoons maken of zoiets, en dat wil dat haar dan niet. Pruiken derend, op huur beurt. Is liet zover, dan zegt ze: „Je weet het wel. Maak liet een beetje leuk maar niet te ingewikkeld, want ik kan het toch niet nalaten te krabben Persoontjes Ais Kapoer proueer je natuurlijk de af en toe op myn hoofd persoonlijkheid van iedere vrouw in |.pf wmr in Kaar kapsel tot uitdrukking te bren- vr„nr peht on'-- ,.mode"-kap- Hct werken met pruiken gaat er bij de actrices uit. In de studio werk ik het liefst als er een monitor by de hand is: dan zie je hoe zo'n coiffure er op het beeldscherm uit ziet. en dat valt soms tegen. Een t.v.-trucje is: in donker haar lichte puntjes don ker haar dat anders een zwarte vlek wordt, krijgt dan diepte. Karin Kraaykamp, die in Rotterdam woont, komt ook af en toe bij me en zegt: .Blonde puntjes, Loek". Ze heeft al tijd hetzelfde kapsel. dat wil het mbliek van haar omdat ze zoiets als len dochter geworden is voor vele -ijkers. (lyn lastigste klanten zijn geweest vier hondjes: twee keesjes, een poe del en een bokser. Ik heb er pruiken voor gemaakt, gewoon voor een grapje. We hebben er volle twee naanden over gedaan, en er zijn min stens vierhonderd ballen gehakt aan besteed om die honden een beetje fotogeniek met een scheef kopje op het beeld te krygen, dan hielden we ze een bal gehakt voor. De pruik van de poedel was zo'n enorm ding dat de vrouw van mijn broer, de mannequin Tanja Trijbels hem nog maanden gedragen heeft op mode showsnou ju. I"" «"Koop OÖOOO(XXXXXXXXXXXXXXXXXXAXXXX)U(AXAXAAXAAXAAA)tAAXXAAXXAAAAAAAAXA>vAAAAA>UAAMJUMUUUUUUUJOUüOOOÜÜOÜÜOÜOOÜOOOOOOÜÜOOÜOÜÜ(XXXXXjOÜ(XXXXXXXXAXXXXXXXXXXXXXAXXXXMUUUUÜOUÜOOOOOI „Van het kleine koude front" en „De zaak 40/61" LTET IS VOORAL naar aanlei ding van zijn onlangs versche nen boek „Van het kleine koude front", dat J. B. Charles in het brandpunt der (literaire) belang stelling staat en ook natuurlijk, omdat daar ten overvloede de (on langs door Hans Warren bespro ken) roman „De vrouw van Jupi ter" op volgde. Maar het is vooral „Van het kleine koude front geweest", dat opnieuw de aandacht vestigde op de mili taire auteur van het vele jaren eer der verschenen „Volg het spoor terug"een boek dat zoals men zich zal herinneren kon gelden als een soort afrekening met het recente oorlogsverleden én met alle uit dat verleden voortgevloeide consequenties. Dit is ook het geval met „het kleine koude front" even eens een afrekening, een heftige poging tot analyse meer; een ana lyse van zoals Charles het zelf in een voorwoord noemt het vraagstuk van de oorlogvoerende mens. J. B. Charles in het brandpunt. Geen wonder. Samen met de auteur van o.m. „De zaak 40/61, een reportage", Harry Mulisch, vormt Charles als het ware een duo, dat zich nolens volens inzet om de mensheid zo niet wakker te schudden, dan toch wakker te houden. „Nolens vo- lens", omdat men zowel by het lezen I van de een als van de ander onmïsken- I baar gegrepen wordt door de overtui- ging, dat beiden niet anders kunnen. Zij moeten wel. Zij worden gedreven door een onblusbare drang tot doorvorsen, zij weigeren beiden het evrschijnsel fascis- I me om het sterkst sprekende voor- I beeld te noemen te aanvaarden zon- der meer en zeker niet om het als afge- daan te beschouwen. Van hen beiden is het met name Charles (pseudoniem voor prof. mr. W. H. Nagel), die waakzaam blijft tot het uiterste; die per se weigert zich in slaap te laten sussen en die daar om door bijvoorbeeld een Max Nord in „Het Parool" gekenschetst werd als „een in het verzet gefixeerde maniakale ha ter van het fascisme". Niet alléén daar om natuurlijk, maar goed, Nord schreef het dan tocli maar. Reactie van Charles in een recent inter view met Bibeb in „Vrij Nederland": „Het is een zeer vals stuk", waarbij hij uiteraard uiteenzet waarom het stuk van Nord naar zijn mening een vals stuk is. Daar gaat het hier verder trouwens niet om. Het gaat er wel om aan te to nen, dat J. B. Charles er grondig in slaagt althans een deel der mensheid wakker te houden en vervolgens kan men dan desgewenst nog gaan rede twisten over de manier waarop hij dat doet. Dat is een heel bijzondere manier. Daar kan men zich het beste van overtuigen door zich „Van het kleine koude front" aan te schaffen en te ervaen op welk een fanatieke wijze J. B. Charles zich vastbijt in zyn onderwerpen. HARRY MULISCH ...grondig... Want of hij nu afrekent met de my the „Colijn" (en hoe of zich ver diept in het verschijnsel „Thanatische zinnelijkheid", dan wel Eiehmann en Heusinger onder de loep neemt, hij doet het allemaal met een fascine rende verbetenheid, die meesleept en verbijstert. Jawel, Charles draaft wel eens een enkele keer door, maar dat gebeurt dan in het vuur van zijn geheiligde overtuiging, die ten dele wortelt in deze belijdenis (pag. 294): „Er leeft namelijk een verkeerd vent je in de mens, een Oude Adam, een rotzakje. Dat is de fascist-avant-la- lettre". J. B. Charles vecht er tegen. Als een Don Quichotte De tijd zal ook dit leren. Mulisch Dat ook Mulisch, zoals hiervoor opge merkt, gedreven wordt door een drang tot doorvorsen, kan men ervaren bij het lezen van zijn reportage over de zaak- Eichmann. in boekvorm verschenen on der de titel „De zaak 40/61, een repor tage". Zelden zal een „zaak" zo grondig zijn verslagen als dit in Jeruzalem ge voerde proces, zó persoonlijk beleefd ook als deze zaak-Eichmann door Mulisch werd beleefd. Direct, op een der eerste bladzijden al, proeven we iets van de verbazing, de verbijstering, die de „ver slaggever" voortdurend beeft ervaren, wanneer hij verklaart: „Het is een der meest fantastische salto-mortales van de geschiedenis, dat dit proces in Jeruza lem gevoerd zal worden. In diezelfde stad is een man veroordeeld, over wie het geheimzinnige bericht gaat, dat hij „de zonden der mensheid op zich geno men" beeft. Nu staat er een rnan te recht. die ze bijkans werkelijk gepleegd zou hebben Mulisch heeft niet slechts het proces verslagen: hij woonde het bij. reisde door Israël, bezocht Berlijn, voormalige con centratiekampen, kortom liet niets on beproefd om daadwerkelijk te analyse ren. te siernaleren. Hij doet het meesle pend. zonder nochtans de worsteling om begrip te winnen, maar niemand beter dan Mulisch beseft, dat bet een uit- zichtsloze worsteling is die hij aangaat. Zelden immers zal de zo versleten uit drukking „het verstand staat er bij stil" raker te bezigen zijn dan ten opzichte van hetgeen in uazi-Uihtslanrt geschied de. Mulisch echter weigert zyn verstand stil te zetten en dat heeft hii met Char les gemeen en daarom brachten wy bei den samen onder de noemer van deze ene boekbespreking, die wij willen be sluiten met een uitspraak van Charles over Mulisch, gedaan ih hetzelfde, eer der geciteerd interview van Bibeb: ,.Mu- 'isch'- ..Zeek 40'fil: ..Pracblisr. Dat ligt niet aan aan Mulisch. Een briliant ta'ont. Wat hij aanboort, gaat spuiten Wot is rn'k. overvloedig". Tot besluit nog één citaat uit „De zaak 40/61" „Eiehmann is een zie ke geworden. Als een hulpeloze, uit haar net genomen hakenkruisspin luistert hij naar de openbare aankla ger. slaat zijn ogen alleen neer als liii ziïn neus snuit, en het is duide lijk, dat hij nauwelijks begrijpt wat er aan het gebeuren is- Wanneer men een leeg SS-uniform in de kooi zou neerzetten, een SS-pet er boven zwe vend. zou men een verdachte van groter werkelijkheid hebben. Toen men hem bii zijn arrestatie in Argen tinië een SS-pet opzette om hem te identificeren, sloeg het uur van de waarheid meer dan wanneer nu de ademende, spijsverterende. niesende man in de zaal verschijnt. Mensen, die hem in concentratiekampen heb ben gezien, heb ik gevraagd in hoe ver hij veranderde. Zij konden zich alleen een pet. glimmende laarzen en een vierkante rijbroek herinneren". J B. Charles. „Van het kleine koude front", uitgeverij De Bezige Bij. A'dam; Harry Mulisch. „De zaak 40/61", even eens De Bezige Bij.

Krantenbank Zeeland

Provinciale Zeeuwse Courant | 1962 | | pagina 3