Monument van vader voor gestorven zoon Kunst in coöperatief verband Rotterdams t'onee'leven begint nieuwe periode GERARD H. BOEDIJN, COMPONIST Pauls ontwaken" van F reder ik van Eed en mmym PROVINCIALE ZEEUWSE COURANT ZATERDAG 11 AUGUSTUS 1962 NA 45 JAAR HET IS EEN HEEL goede gedachte geweest van de uitgeverij Servire te Den Haag om in de fraai uitgevoerde reeks Luxe- Pockets een herdruk te brengen van het boek „Pauls Ontwaken" van Frederik van Eeden, dat uit 1913 dateert en tot de vrijwel geheel vergeten werken van deze nog steeds omstreden schrijver behoort. Van Eeden had dit boekje bedoeld als een monumentje voor zijn op 21 februari 1913 op 24-jarige leeftijd gestorven zoon Paid (de jongste zoon uit zijn eerste huwelijk) aan «ie hij bij zonder gehecht was. Hij was toen zelf 53, hij zou Paul nog bijna 20 jaar overleven (Van Eeden leefde van 18601932). Dit „monumentje" waarvan hij in zijn dagboek spreekt, heeft de tand des tijds weerstaan. Het draagt, zoals men verwachten kan, de sporeu van dit 45-jarig bestaan (de modernisering van de spelling kan het niet verhelen), maar het is tevens een tijdeloos werk omdat het probleem waar het om gaat van alle tijden is en op zuivere wijze gestalte kreeg, hoezeer het ook een fïn- de-sïècle stempel draagt. Het is een monument van va derliefde en kinderliefde, van wederzijds tekortschieten, en het is bovenal een treffend ge tuigenis dat de dood, zelfs de dood van een zo jong mens, geen verschrikking hoeft te brengen, maar een verheerlij king kan zijn en een zegen voor wie nablijven. Dit moge alles niets nieuws zijn, dit moge tal loze malen ervaren en uitge beeld zijn, zelden toch is het op zo ontroerende, door en door menselijk-bewogen wijze ge daan als door deze vader, deze grote, door zovele dingen aan gevochten vader, die zijn heel gewone, moeilijke, zwakke en zieke kind gedenkt, zijn tekor ten biecht, zijn zorgen, zijn be vrijding, zijn dankbaarheid, zijn geloof. Letterkundige kroniek door DAÏS WARREN' „Op vrijdag 21 februari 1913 over leed mijn zoon Paul van Eeden na vierentwintig jaren levens. Het komt niet vaak voor dat een vader de biografie schrijft van zijn zoon. Maar het zal toch wel niet strijden tegen de algemene gevoelens van kiesheid en bescheidenheid. Dat een zoon het doet van zijn vader is nooit hinder lijk gevonden, maar integendeel vaak geeerd als een werk van pië teit en liefde. En hoe sterk zijn de gevoelens van piëteit en liefde die mij dwingen tot het schrijven van deze bladzijden! Ik waag het nauwe lijks te beginnen, uit vrees dat ik het niet goed en waardig genoeg zal doen, niet genoegzaam in de geest van hem, zoals hij was bij zijn scheiden. Zo groot is mijn eerbied voor mijn eigen kind, zoals het ge worden is door lijden en geduld, en zo groot is mijn dankbaarheid voor wat hij mij gaï, in zijn korte leven en vooral bij zijn heerlijk einde" „Zijn ziekte, zijn lijden was de don kerste schaduw op mijn leven, en zijn heengaan zag ik tegemoet als de zwaarste slag die mij treffen kon maar door de wijze waarop hij stierf, is deze slag een zegen voor rnjj geworden. Jarenlang, sinds de eerste aanval zijner ziekte, was hij mijn smartekind, met wiens beter schap of verergering mijn stemming op en neer ging, en wiens lijden mij te meer folterde, om zijn innige ge negenheid en kinderlijk vertrouwen jegens mij, in wiens handen hij zijn lot altijd met volle overgave legde, en die daardoor de verantwoording voor elke misslag met soms duldeloze zwaarte droeg". Zo, omzichtig, aarzelend haast, vangt dit boekje aan men be denke dat Van Eeden het zeer kort na Pauls sterven schreef: reeds half mei 1913 waüs het klaar. Van Eeden, een der grote psychiaters in ons land, metaphysisch denker en moralist heeft natuurlijk door dit tedere re laas allerlei dingen gevlochten die hem bezig hielden en achtervolgden, en on dezelfde bladzij lezen we reeds: „Wij voelen ons te midden van een kostnos, die ons aan alle zij den te groot is, met begrijpsmidde- len die aan alle zijden te kort schie ten. Hoe meer wij denken, hoe meer wij de waan van al ons kennen be seffen. De innigste, meest algemene begrippen blijken onwaar te zijn, illusies, hulpmiddelen om voort te kunnen, krukken voor ons kreupel begrip. De ruimte is een illusie, de eenheid van tijd is een illusie de eenvou digste waarheden der mathesis kun nen gewijzigd worden, er kan naast de euclidische een niet-euclidische wiskunde bestaan. Het wetenschap pelijk ware is intuïtief onmogelijk, en de trouwste steunsels voor onze geest vernevelen bij strenge analyse tot illusies". Worstelend met zijn geloof, twij felend, ja, vertwijfeld, riep hij: „Geef mij een teken, een kenbaar heid naar mijn verstand!" „Toen gaf het verscheiden van mijn lieve zoon dat teken. Ik heb gezien met de grootste duidelijk heid die men vergen kan, hoe hij niet stierf, niet teniet ging, maar zijn lichaam verliet, in vreugde, willend en welbewust en de lege huls ons achterliet, waarop hij nog voor 't allerlaatst een blijvende expressie van verrukking en blijd schap had geprent. Dan volgen hoofdstukken waarin iets verteld wordt over Pauls jeugd en adolescentie. Anecdotes, uitspraken, feiten. Hij komt daaruit te voorschijn als een uiterst kwets bare en fijngevoelige jongen, moei lijk van karakter, maar het moet ook niet gemakkelijk zijn geweest een vader als Van Eeden te hebben En dat heeft de vader wel terdege beseft Paul had blijkbaar zwakke longen (reeds op ztjn zesde jaar kreeg hij longontsteking) maar toch werd hij. in navolging van zijn vader, vegetariër Het is een van de grote schokken in zijn korte leven ge weest, dat zijn vader op een bepaald FREDERIK VAN EEDEN op zijn zuiverst moment gedwongen was hem het ve getarisme, dat hij jarenlang en met grote wilskracht had volgehouden, te verbieden. Met bitter zelfverwijt schrijft Van Eeden: „Ik geloof niet dat de ziekte die zijn lichaam heeft verwoest, het gevolg was van zijn veeljarig vegetariërschap. Maar de morele slag was het ergste. Op zijn vaders verbod te moeten toegeven, waar jarenlange spot en verleiding hem onwrikbaar hadden bevonden dat was een bittere nederlaag. Hij zelf voelde het zo hy zei dat zijn zedelijke kracht gebroken was. Dat was niet geheel waar, maar het goe de in hem, dat zijn leven lang in nem kampte tegen wat hij als het kwade kende, heeft toen een geduchte knauw gekregen. De lust om voor een beginsel te strijden, die bron van blijheid en zedelijke kracht, was hem na zijn onverdiende nederlaag na heldhaftige strijd vergaan. En pijn lijk voelde ik mijn verantwoording daar hij toch alles gedaan had in kinderlijk vertrouwen op mijn wijs heid". Daar Paul op de gewone school niets leerde, liet zijn vader hem op de am bachtsschool in Utrecht gaan om onderricht te krijgen in zagen en schaven. Hij bleef er drie jaar, en de eerste symptomen van zijn kwaal kondigden zich reeds aan. Vaak was hij zwaarmoedig, liep hij rond mét plannen tot suïcide. Het vluchtige van alle dingen was hem reeds ge openbaard. In de agonie zeide de jonge man, de wakende mensen rond zijn bed ziende: „Jelui vervelen je zo Ik kan niet helpen dat het zolang duurt". Hoe eerlijk is dan het: „De nacht duurde mij eindeloos en ik weet met schaamte dat ik mij zeer zwak en kleinmoedig heb gedragen". „Ik kon niet in de kamer blijven, waai- de trouwe verpleegster hem niet ver liet, en ik had geen andere wens als dat het einde nu maar kwam. Het scheen mij een nodeloos gemartel. 1 Toen de morgen grauwde en de ge neesheer kwam, zei Paul met een glimlachje, als ware hij om onzentwil ongeduldig: „Vanavond lig ik nog zo Toen vroeg ik, in mijn lafheid, aan de geneesheer of het dan niet mogelijk was dit gemartel te bekor ten. Ik weet nog dat ik zeide: „Voor een hond of een kat zijn wij barm hartiger dan voor een mens". Ik meende toen nog dat er niets meer te verwachten was dan een geleide lijk uitdoven van de geest, een buiten kennis geraken en ik dacht: hoe eer hoe beter, dan is het lijden voor bij. Maar het kwam anders, en hoe dankbaar was ik dat de heersende zede, die de geneesheer het bekorten van het leven verbiedt, mijn rationa listische barmhartigheid keerde". En dan volgen de subtiele pagina's waarin hij van Pauls overgang, Pauls ontwaken tot een ander leven ver telt. Het sterven van deze jongeman was zo gelukkig, dat er geen droef heid meer was in het hart van wie er bij waren, geen klacht. „Eindelijk moest toch de samenhang van ziel en lichaam worden afgebroken, en dat moment duidde Paul aan door te zeggen: „Nu weet ik niets meer". En een ogenblik later: „Ik kan niet meer begrijpen". En daarop liet hij volgen: „Nu moest het toch gebeuren, nu moet het toch komen". Toen zeide ik, in mijn onverstand: „Het komt ook, lieve jongen Ga maar slapen Het komt". Ik deelde nog in de alge mene waan dat het ware sterven is „inslapen". Maar Paul wist beter. In het totaal onbruikbare lijf wist de geest zich nog. zó te openbaren, dat mijn dwaling werd terechtgewezen. Paul lag zoals een stervende ligt, met half gesloten ogen en open mond met neergezakte onderkaak. Maar toen hij dat gezegd had: „nu moet het komen" en ik hem ried te gaan slapen, toen deed hij juist als een die gaat ontwaken. Hij hief het hoofd wat op, sloot de mond en vouwde langzaam, met de uiterste zorg, in een laatste inspanning, de lange uit geteerde handen in elkaar. Toen knikte hij enige malen, blijde toe stemmend. Hij hoorde iets dat niet voor ons hoorbaar was, en het was een heuglijk bericht hij knikte blij. En toen deed hij de ogen wijd, wijd open, en zijn lippen prevelden een gebed. Toen zag hij iets. iets on beschrijfelijk schoons en heerlijks. Dat was onloochenbaar te zien aan zijn verheerlijkte, extatische gelaats uitdrukking. aan zijn wonderbaar verrukte blik. En zo bleef hij. Dood stil. De ademhaling hield op, als hield hij de adem in. Ik wachtte op een convulsie, - de doodssnik. Nooit had ik iemand zonder convulsie zien sterven, zonder geluid, zonder kramp. Maar Paul bleef doodstil, de mond gesloten, de handen gevouwen, de wijd-open ogen stralend van geluk. En zo bleef hij, zc liet hij zijn lijf bjj ons achter. De ogen lieten zich niet sluiten, de uitdrukking van ver heerlijking bleef, zolang wij hem ge zien hebben. De glans uit de ogen stierf eerst langzaam, langzaam weg, zoals het licht na zonsondergang". In 1923 schreef van Eeden in zijn dagboek: „Ik krijg veel brieven over het boekje over Paul". De uitgever van deze nieuwe editie voegt eraan toe: „Het zal ook nu nog zijn weg wel weer vindon". Daar twijfelen we niet aan, het toont ons Van Eeden op zyn zuiverst, op zijn best. Frederik van Eeden: Pauls Ontwa ken. N.V. Servire, Den Haag. „ARTA" WISSELT GRAFIEK UIT IN ACHT LANDEN (Van een medewerker) Toen de Zwitserse boekbinder Grossenbacher 25 jaar ge leden een kunsthandel overnam, ergerde liij zich aan de slechte reprodukties waarmee de win kel was volgestopt en die nog aftrek vonden ook. De lopende- bandschilderijen van blauwe meren en paarse heiden of van woeste bergpartijen met op de voorgrond loeiende elanden, de den het eveneens heel goed. De nieuwbakken kunsthandelaar wilde zich niet bezondigen aan de verkoop van deze kitsch. De heer Grossenbacher heeft toen ARTA gesticht. Dat is een ver eniging van kunstvrienden die in coöperatief verband litho's, etsen en ander grafisch werk aankopen. Het is een vernuftig systeem om aan kunst te ko men, die een werkelijke artis tieke waarde heeft en die nog goedkoop is ook. Een kunstschilder zal van een litho tien bladen trekken. Als hij expo seert prijst hij zo'n blad, orn een ge middelde prijs van tentoonstellingen in Nederland aan te houden, voor f 75. Als hij één blad verkoopt, heeft zijn litho f 75 opgebracht. Raakt hij alle tien de bladen kwijt, dan heeft zijn schepping f 750 opgeleverd. Maar gewoonlijk ziet de gemiddelde gra ficus nimmer kans tien klanten te vinden. Arta betaalt een kunstschilder vooi zijn litho, om een voorbeeld te noe men, f 500 en laat er vijftig bladen van trekken. De leden van ARTA kunnen zo'n litho kopen voor een tientje. Dat is goedkoop, maar de maker van de litho komt desondanks aan zijn trek. Arta heeft in Zwitserland op het ogenblik vijfduizend leden. De ver eniging heeft ook afdelingen opge richt in de Ver. Staten, in Oostenrijk, in Italië, in Zuid-Slavië. in Duitsland en in Nederland. Arta-Nederland be staat nu ongeveer acht jaar. Het le- ,JMeis]e", een ongekleurde ets van de Zwitserse schilder Heinrich Müller, zoals die voorkomt in de Arta-catalogus van dit kwartaal. Formaat in werkelijkheid: 2Jf29,5 cm. dental bedraagt vijfhonderd. Het zijn musea en verder hoofdzakelijk artsen. Ingenieurs en andere representanten van intellectuele beroepen. Het is niet veel en derhalve eigenlijk niet erg begrijpelijk, want Arta heeft veel goede Kanten. Arta-Zwitserland publiceert elk kwartaal voor de leden in de verschillende landen een centrale catalogus, waarin gemiddeld zo'n tachtig grafische werken staan ver meld. Deze zijn aangekocht van kunstschilders in elk der zeven Arta- landen. De Arta-leden hebben zo doende internationale keuze. Het aantal Zwitserse bladen over heerst De catalogus van dit kwar taal telt 48 werken van Zwitserse kunstenaars. Arta-Holland heeft zes bladen bijgedragen: twee aquatinten van Ria Ëxel, een aquatint van F. Verpoorten, een litho van Jef Die deren, een litho van Metten Koom- stra en een houtsnede van Frits Lens- velt. In de catalogus staat elk werk om schreven naar techniek, kleur (en) en formaten en deze gegevens staan af gedrukt naast een kleine afbeelding van de prent. Dat vergemakkelijkt de keuze- Arta-Holland wordt geleid door Norbert Buchsbaum, die kantoor houdt aan de Stationsweg 78 in fareorkest eindelijk een ensemble werd. Tot dat moment zat er nog geen grond in. Sax, wiens uitvinding ook de dillettanten in de gelegenheid stelde, meer instrumenten in te voe gen, heeft het koperorkest meer in gewanden gegeven. Als U nagaat, dat dc hofkapel van Napoleon uit veertien man bestond. Dat moet een hoempaatje zijn geweest. Maar wat is nu het verschil tussen een fanfare- en een harmonieorkest. De fanfareorkesten kun je in twee groepen verdelen. De Engelse bezet ting (de bekende brassbands) zonder saxofoons en zonder trompetten. Maar wel cornetten. De Frans-Belgi sche bezetting. Daarin vind je de trompetten en saxen wel. Die ensem bles hebben daardoor een ander calo- riet. Het harmonieorkest is een sa menstelling van koper en hout. Tot het hout rekenen we de fluit, de ho bo, de es-klarinet, de bes-klarinet en zelfs de alt- en bas-klarinet. Verder de fagotten. Naast het hout vinden we dan de hele kopergroep van het fanfareorkest. Nu gaat het om het juiste equivalent. Meer hout maakt de zaait voos en week, meer koper verdrinkt het hout. AAN DE LEIBAND Ik zei dus, dat de korpsen eon grote achterstand hebben. De eerste or kesten waren op zich zelf aangewe zen. Piet. dce bakker speelde er in mee en Klaas de timmerman. Ze speelden wat koraaltjes, marsies en vereenvoudigde operettewysjes. Die mensen wisten ook niet beter, want er waren in die tjjd geen communi catiemiddelen, geen radio en geen grammofoons. De vakmensen be moeiden zich er niet mee. Toen ik met mijn werk begon, liepen de fan fareorkesten nog aan de leiband van de symfoniek. Het impressionis me en expressionisme ontwikkelden zich snel, maar de harmonie en de fanfare waren stil blijven staan. Wat men hoorde was kapelmeester- muziek. Men speelde ouvertures en fantasieën, die geen ouvertures en fantasieën waren. Bovendien zijn symfonische werken te gepronon ceerd om door een fanfare-orkest te worden uitgevoerd. Als je dat doet, krijg je een deformatie van het oor spronkelijke coloriet. Artistiek sta jc er dan vlak naast. Er moest dus iets aan gedaan worden, want een volkskunst die niet meegaat is ge doemd op een dood spoor te gera ken. Alles in manuscript. Het was namelijk erg moelyk om een uitgever te vinden. Ze zeiden: „Waarom schrijf je nou niet zoals die ande ren?" Maar ik ga geen stukjes schrijven, waar we al Karrevrachten vol van hebben. In 1936 kwam ik in contact met de muziekuitgever Piet Molenaar uit Wormerveer. Een ko lossale muziekliefhebber. Hij begon met een paar marsen van my uit te geven, o.a. de „Marche Gammatique". Een moedige daad. Ik zeg: „Piet doe het niet, want het wordt een zol- derknccht. Je gaat failliet". Maar de mars liep. En hij loopt nog. Daar na heb ik een symfonisch gedicht gemaakt met betrekking tot het ver haal van Hadewych. Toen kwam de gang er in Vier a vijf stukken per jaar. Ik heb er nu in totaal negentig geschreven. Allemaal voor blaasmuziek dus. Ver der heb ik een aantal koorwerken ge schreven. Wanneer je in het begin zo hard van stapel loopt, dan loop je de kans dat het te vlug gaat. Ik noem het altijd EZG: Er zijn grenzen. De dillettan ten konden het allemaal niet zo snel verwerken. Ik wilde het er met eet lepels Ingieten, maar ik doe het nu met theelepeltjes. Ook in de drum bandmarsen heeft zich ccn grote modificatie voorgedaan. Vroeger was het alleen maar: rattaplan, rat- taplan, rattaplan, plan, plan. Weet u wat liet is? Recht vooruit ligt de jeugd. Als de volkskunst niet mec-evcilueert, gaan de harmonie en dc fanfare op de fles. Natuurlijk, mu ziek moet muziek blijven. Maar mu ziek hoeft niet het oor te strelen zo als ze vroeger zeiden. In die tijd le ven we niet meer. Zielkundig gaat het verder. Muziek moet apelleren aan gemoedstoestanden. Het gaat om de melodische en harmonische rijkdom van een compositie. Maar daar bedoel ik geen harmonische ak koordjes en slijmerige melodietjes mee. Anderzijds mag muziek niet al leen maar geschikt zijn voor vak genoten. Het moet geen muziek zijn, waar jo een wiskundeboek bij nodig hebt. BOEREN. Mijn eerste orkest? Zeventien boe ren op klompen. Van al die ze ventien zit er nog één in het orkest. Hij is tevens de voorzitter. Voor de wekelijkse repetities liep ik de dorpen af. Geld voor een fiets had ik niet. Ik had toen vier orkesten. Verder trad ik overal op als gastdirigent en gaf ik instructie-repetities. En overdag lesgeven. Zeventig, tachtig leerlingen per week. Mijn vrouw ook. „Modernist, al word ik tachtig" Ja, die moet u er wel benoemen. Mijn vrouw is een uitstekend pianis te. Ik heb veel concerten met haar gegeven. We hebben gelijk gestu deerd en we zyn gelijk getrouwd. Mijn romantische periodeDaar bedoel ik geen styiprincipc mee. Bach was ook een romanticus, want anders had hij geen zeventien zo nen gehad. Maar de romantiek kwam pas in de negentiende eeuw. Overi gens geef ik geen les meer. Een he leboel dingen heb ik laten schieten. Viool speel ik al sinds 1945 niet meer. Als componist ben ik te har monisch en te contrapuntisch inge steld. En dan merk je op een gege ven moment, dat een viool maar vier snaren heeft. Mijn grootste vreugde is het Neder lands Koperorkest. Dat orkest be staat uit lopblazers van verschil lende Nederlandse orkesten. Het Kunstmaandorkest, het Operaorkest, de politiekapel, het Noordhollands Filharmonisch en het revueorkest van Snip en Snap. Die topmensen zijn op een gegeven moment bjj elk aar gekomen. Ze wilden nou eens muziek voor hun eigen plezier ma ken. Aan mij werd verzocht de zaak te dirigeren. Ach meneer, dat is zo verrukkelijk werken. Tot en met vak mensen. Ze lezen razendsnel. Dat moet ook wel, want we kunnen vaak maar één keer repeteren. Wat de Rob de Vries wil even de tijd Liet „Nieuw Rotterdamsch Toneel" wil een in alle op zichten nieuwe periode van het Rotterdamse toneelleven begin nen. Om deze reden ook heeft het gezelschap zijn naam geko zen, aldus Robert de Vries, de nieuwe algemeen directeur van het gezelschap, dat als vaste bespeler de Rotterdamsche Schouwburg zal betrekken. Dc heer Dc Vries meent, dat Rot terdam goede mogelijkheden biedt., tot het bereiken van een veelzijdig publiek en hij verzocht dit publiek hem en zijn medewerkers rustig de lijd te geven om te komen tot resul taten, die aangepast zijn aan de Rot terdamse samenleving met behoud van de eigen artistieke verlangens. Het gezelschap is van plan een ge- samenstelling van het orkest en de interpretaties betreft, heb ik me laten inspireren door de Engelse brassbands. Alleen minder sentimen tcel. Gespierder, penetranter. Ik ge bruik geen althoorns maar wald hoorns en kornetten inplaats van trompetten. Mijn koperblazers heb ben een Ingespannen stijl. Je zou het een verlenging van de zangstem kunnen noemen. No com press dus. Bij het orkest van het Le ger des Hells is dat anders. Dat zit 'm in dc aard van de organisatie. De muziek van het leger moest de een- voudigen van geest aanspreken. Dus een sterk vibrato. In het Neder lands Koperorkest niet. Een signaal bijvoorbeeld moet staan. Wij werken op coöperatieve basis. Voor negentig procent beschou wen we het als recreatie. We zyn al talloze malen voor de radio ge weest. Dc moeilijkheid is drieën twintig man op een repetitie by elk aar te krijgen. Daarom repeteren wo vaalt 's nachts. Dan hebben ze alle maal vrij. Nou, dat is al heel wat, zou ik zo zeggen. Ik ben vast jurylid en exa minator van de Koninklijke Neder landse Federatie van Harmonie- en Fanfareorkesten. Voor het maand blad van de federatie schrijf ik ver slagen van concoursen. Er zijn wel eens mensen, die beweren dat het aantal korpsen in Nederland minder wordt. Dat is niet waar. Er komen er nog steeds by. Vele korpsen gaan over tot een fusie. Er ontstaan ook jonge korpsen. Daar heb ik eerst, niet veel vertrouwen in gehad. Maar door het muziekschoolonderwys geloof ik dat ze een redelijke kans van slagen hebben. Het is een kenmerk van dc jeugd, dat zy de dingen meer effi ciënt doel. U vroeg mij zoeven wat mijn mening is over de militaire korpsen, die swingnummertjes hebben gespeeld. Daar heb ik geen enkel bezwaar tegen. Het moet alleer met onder scheid gebeuren. Het /nag niet tot excessen leiden, maar waarom mag men geen goede verpozingsmuziek spelen? Er moet een strenge kritiek worden aangelegd. Als het in zijn soort maar goed blijft. Ik denk bij- vooroecld aan de Rhapsody In Blue en de bekende Sabeldans. Dat kan allemaal best. De jeugd wil nu een maal in de volkskunst iets*vah zijn eigen tijd terugvinden, anders inte resseert hel d'r niet. Ik blyf moder nist, al wordt ik tachtig jaar. varieerd repertoire te brengen, op dat een zo groot mogelijk publiek bereikt zal kunnen worden. Ook via andere wegen zal getracht worden de belangstelling voor het toneel zo voel mogciyk te stimuleren. Zo zal het gezelschap met zoge naamde „kleine zaal"-programma's experimenteren. De heer De Vries meent, dat mede werking van leden van liet gezel schap aan televisieprogramma's en ^elevislcvoorstellingen het bezoek aan de Schouwburg stimuleert, om dat het publiek de toneelspelers, die het van dc t.v. heeft leren kennen, in levende lyvc wil zien. Inmiddels is in Rotterdam al opge richt een stichting „Vrienden van Nieuw Rotterdamsch Toneel". Per seizoen zullen negen premières worden gespeeld de eerste op 7 september waarvan drie enkelvou dige, hetgeen wil zeggen, dat daar aan hot gehele ensemble zal mee werken. Do zes andere zullen zoge naamde doublures zijn, premières, van stukken, die een zo kleine bezet ting vragen, dat het ensemble ge splitst kan worden. In totaal zullen in het komend seizoen 150 voorstel lingen worden gespeeld in Rotter dam en rond 250 buiten de Maas stad. (Van een speciale verslaggever.) De deur zwaait open. „Hier is uw slacht offer!" Het slachtoffer is een lange, magere man op sloffen. Een lenige grijs aard, die mijn arm pakt alsof wij oude vrienden zijn. „Nietwaar?" Bij iedere on dervraging is een rechter en een beklaag de. Ga naar binnen. Ik moet mijn vrouw en dochter excuseren. Die zijn een dagje naar Amsterdam. Wat vindt U van deze stoel?" De lange, magere man staat midden in de kamer. Voeten bij elkaar, armen langs zijn lichaam. Gerard H. Boedijn. Zijn naam heeft geen verdere introductie nodig. Als componist en dirigent geniet hij faam tot ver buiten onze landsgrenzen. Zijn werken worden zelfs in Amerika gespeeld. Gerard Boedijn. Een markante, expres sieve kop. Wit haar, een hoog voorhoofd, twee plooien naast de neusvleugels, een sterke mond en een vastberaden kin. Het klinkt ongerijmd, maar van zijn ogen zou men bijna zeggen, dat zij luisteren kunnen. Zij kijken in een wereld, die uit klanken bestaat. Zij schitteren van een hartstochtelijk vuur, dat werd ontstoken toen hij nog geen vijf jaar was. In hem brandt de vlam van de geboren musicus. U heeft geen vragen opgesteld? Heerlijk. Liever geen biografi- "sche gegevens. Die zijn al zo vaak gepubliceerd. Ik ben nu achtenzestig en volgend jaar zeventig. Nee, nee, het klopt. In november word ik ne genenzestig Ik zit dus al in de ha ven, maar nog niet aan de aanleg steiger. Van mijn twintigste jaar ben ik musicus. Ik heb eerst drie of vier jaar voor onderwijzer gestudeerd, maar dat was niets voor mij. Ik kwam op een kantoor terecht. Ja, mijn studie moest toch betaald wor den? Vioollessen heb ik genoten bij Togni, Tinus, Otto, Gerard, Nicolaas, Isaak, Togni. Voor het verdere mu- ziekonderricht ging ik naar Tierie, Fred Roeske, Mossel. Julius Rönt- fen en prof Charles Smulders. Prof. mulders was leraar in Luik. Oh, dat vergeel ik nog te vertellen. Ik heb een paar jaar in Maastricht ge werkt. Smulders was een modernist. Hij is degene geweest, die voor mij een andere wereld heeft geopend. Zijn ideeën waren geavanceerd. Hij stond op de grens van het impressio nisme en het expressionisme. Zo'n beetje in de geest van Richard Strauss. Door hem ben ik van stijl veranderd. Dat musicus worden is natuurlijk niet zo eenvoudig gegaan. Ik moest eerst nog wat overwinnen thuis. Maar ik heb doorgezet. Als een kozakkenpaardje. Dat gaat ook door de vlammen als het moet. Van Maastricht ben ik naar Hoorn ge gaan. Hoorn inspireert me veel meer dan het zuiden. Sinds die tijd heb ik talloze korpsen en koren gedirigeerd. Het Sappho- koor bijvoorbeeld van 1918 tot 1945, het harmonieorkest „Kunst na Ar beid". Daar heb ik eclit grote dingen mee gedaan. Het was eerst nog maar een piep- en blaasmusje. Maar ik heb het opgewerkt tot een echt harmonie orkest. Van 1927 tot 1932 ben ik di recteur geweest van de Veendammer Muziekschool en de Veendammer Or kestvereniging. De school had een eigen symfonieorkest waarvan ik di rigent was. En van het Veenkoloniaal Mannenkoor. We begonnen met twaalf leerlingen. Er was niets. Nu is het een uitgebreid instituut ge worden met talloze afdelingen en fi lialen. TROMMELAAR Nou moet ik even een stapje terug doen in mijn herinnering. Want hoe ben ik eigenlijk in de muziek te rechtgekomen Myn vader was meester-geweermaker in de kazerne te Hoorn In die kazerne repeteerde ook de bataljonskapel onder leiding van majoor Hardorff of Hartdorff. Nou, dat weet ik niet meer. Geeft ook niet, want hij is al lang geëmi greerd naar Magere Hein. Toen ik veertien was, leerde ik trommelslaan. Iedere dag na schooltyd ging ik naar de repetitie van de kapel. Dat deed ik al van de bewaarschool af. Op ze kere dag mocht ik zelfs assisteren. Grappig is ook dat ik op mijn vijfde verjaardag een viooltje cadeau kreeg. Van de vakmensen in de kapel leerde ik veel. Mijn vader repareerde ook de instrumenten. Ik had toen al een goed gehoor Nee. geen absoluut ge hoor, maar een relatief. Een absoluut garandeert nog geen muzikaliteit. Ik moest dus controleren of die instru menten goed waren, voordat ze te rug gingen naar de kapel. Toen ik acht jaar was, schreef ik al duetjes voor twee violen. Eeriyk gezegd wa ren het kopieën van wat ik door gaans speelde. Waar waren we eigenlijk gebleven? Van Maastricht naar Hoorn. O ja. Ik ging dus die korpsen dirigeren. Ik merkte toen, dat er een grote ach terstand was. Weet U iets van Sax? Omstreeks 1850 heeft Sax de zoge naamde Saxhoorns uitgevonden. Van daaruit heeft hij een hele koperfami lie geconstrueerd, waardoor het fan- Den Haag. Hij is handelaar In bouw materialen. Arta is voor hem een liefhebberij en nu de vereniging 25 jaar bestaat vindt hij dat de Arta- idee met vijfhonderd aanhangers in Nederland toch eigenlyk te weinig weerklank ondervindt. „Want het is authentiek, wat wij naar de muren in de huiskamers brengen. Het is echt, het is kunst, omdat grafiek nooit in een andere vorm heeft be staan. Ik bedoel: een grafisch blad, in welke oplage ook, is nooit een re- produktie van zichzelf, maar is het kunstwerk zelf". Helemaal juist is die opmerking niet. Er is bepaald een verschil tussen li tho's die de kunstschilder zelf heeft afgedrukt, of die hij in vermenigvul diging naar een steendrukkerij heeft gebracht. Arta maakt van houtsneden en li tho's nooit meer dan tweehonderd afdrukken. „Wordt het aantal groter, dan daalt de zeldzaamheidswaarde van de bladen", zegt de heer Buchs baum. Dat is op zichzelf juist, maar tochniet elk grafisch werk ver draagt het in tweehonderdvoud te worden afgedrukt. Wie hier een kijk op heeft en dat krijgt men al gauw ziet onmiddellijk het kwa liteitsverschil tussen afdruk nummer tien en afdruk nummer honderd en zoveel. Wie lid is van Arta. doet er het beste aan bladen op zicht te la ten komen. Van het plaatje heeft hij zich een idee kunnen vormen aan de hand van de catalogus. Hoe het blad aanvoelt en grafiek heeft, boe vreemd het ook klinken mag, diepte en daardoor juist onderscheidt het zich van mechanische rcprodukt.ies kan men pas beoordelen als men een exemplaar in huis heeft. Dan ook kan men zien of de schilder het blad zelf heeft afgedrukt, want dat staat er altijd op en ook wordt men dan ge waar hoe groot dc totale oplage is geweest en welk nummer van de reeks men heeft. Het lijkt omslachtig, zo'n kunstzen ding op zicht, maar die arbeid nog afgezien van het feit dat men geen tentoonstelling hoeft af te hollen wordt vergoed door de prijzen. Ze va riëren tussen f 12.50 en f 17,50. Dat is een verschil van minstens vijftig gulden, wanneer men precies het zelfde blad op een tentoonstelling had moeten kopen. En een grafiek aan de muur van nog geen twee tientjes heeft bovendien liet voordeel dat men het blad na een poosje in de map kan doen en verwisselen voor een ander. Zo hoort het trouwens met grafiek- Een ets of een litho moet men nooit te lang laten hangen. Maar als hy f 75 heeft gekost komt men er niet zo snel toe om, als de kunst liefhebber die de grafische wetten volgt, mappen aan tc leggen. Voor honderden harmonie- en fanfarekorpsen een naam, die geen introductie nodig heeft.

Krantenbank Zeeland

Provinciale Zeeuwse Courant | 1962 | | pagina 6