Monument van vader
voor gestorven zoon
Kunst in coöperatief
verband
Rotterdams t'onee'leven
begint nieuwe periode
GERARD H. BOEDIJN, COMPONIST
Pauls ontwaken" van
F reder ik van Eed en
mmym
PROVINCIALE ZEEUWSE COURANT
ZATERDAG 11 AUGUSTUS 1962
NA 45 JAAR
HET IS EEN HEEL goede gedachte geweest van de uitgeverij
Servire te Den Haag om in de fraai uitgevoerde reeks Luxe-
Pockets een herdruk te brengen van het boek „Pauls Ontwaken"
van Frederik van Eeden, dat uit 1913 dateert en tot de vrijwel
geheel vergeten werken van deze nog steeds omstreden schrijver
behoort. Van Eeden had dit boekje bedoeld als een monumentje
voor zijn op 21 februari 1913 op 24-jarige leeftijd gestorven zoon
Paid (de jongste zoon uit zijn eerste huwelijk) aan «ie hij bij
zonder gehecht was. Hij was toen zelf 53, hij zou Paul nog bijna
20 jaar overleven (Van Eeden leefde van 18601932).
Dit „monumentje" waarvan hij in zijn dagboek spreekt, heeft de
tand des tijds weerstaan. Het draagt, zoals men verwachten kan,
de sporeu van dit 45-jarig bestaan (de modernisering van de
spelling kan het niet verhelen), maar het is tevens een tijdeloos
werk omdat het probleem waar het om gaat van alle tijden
is en op zuivere wijze gestalte kreeg, hoezeer het ook een fïn-
de-sïècle stempel draagt.
Het is een monument van va
derliefde en kinderliefde, van
wederzijds tekortschieten, en
het is bovenal een treffend ge
tuigenis dat de dood, zelfs de
dood van een zo jong mens,
geen verschrikking hoeft te
brengen, maar een verheerlij
king kan zijn en een zegen voor
wie nablijven. Dit moge alles
niets nieuws zijn, dit moge tal
loze malen ervaren en uitge
beeld zijn, zelden toch is het op
zo ontroerende, door en door
menselijk-bewogen wijze ge
daan als door deze vader, deze
grote, door zovele dingen aan
gevochten vader, die zijn heel
gewone, moeilijke, zwakke en
zieke kind gedenkt, zijn tekor
ten biecht, zijn zorgen, zijn be
vrijding, zijn dankbaarheid,
zijn geloof.
Letterkundige kroniek
door DAÏS WARREN'
„Op vrijdag 21 februari 1913 over
leed mijn zoon Paul van Eeden na
vierentwintig jaren levens. Het komt
niet vaak voor dat een vader de
biografie schrijft van zijn zoon. Maar
het zal toch wel niet strijden tegen
de algemene gevoelens van kiesheid
en bescheidenheid. Dat een zoon het
doet van zijn vader is nooit hinder
lijk gevonden, maar integendeel
vaak geeerd als een werk van pië
teit en liefde. En hoe sterk zijn de
gevoelens van piëteit en liefde die
mij dwingen tot het schrijven van
deze bladzijden! Ik waag het nauwe
lijks te beginnen, uit vrees dat ik het
niet goed en waardig genoeg zal
doen, niet genoegzaam in de geest
van hem, zoals hij was bij zijn
scheiden. Zo groot is mijn eerbied
voor mijn eigen kind, zoals het ge
worden is door lijden en geduld, en
zo groot is mijn dankbaarheid voor
wat hij mij gaï, in zijn korte leven
en vooral bij zijn heerlijk einde"
„Zijn ziekte, zijn lijden was de don
kerste schaduw op mijn leven, en
zijn heengaan zag ik tegemoet als
de zwaarste slag die mij treffen kon
maar door de wijze waarop hij
stierf, is deze slag een zegen voor
rnjj geworden. Jarenlang, sinds de
eerste aanval zijner ziekte, was hij
mijn smartekind, met wiens beter
schap of verergering mijn stemming
op en neer ging, en wiens lijden mij
te meer folterde, om zijn innige ge
negenheid en kinderlijk vertrouwen
jegens mij, in wiens handen hij zijn
lot altijd met volle overgave legde,
en die daardoor de verantwoording
voor elke misslag met soms duldeloze
zwaarte droeg".
Zo, omzichtig, aarzelend haast,
vangt dit boekje aan men be
denke dat Van Eeden het zeer kort
na Pauls sterven schreef: reeds half
mei 1913 waüs het klaar. Van Eeden,
een der grote psychiaters in ons land,
metaphysisch denker en moralist
heeft natuurlijk door dit tedere re
laas allerlei dingen gevlochten die
hem bezig hielden en achtervolgden,
en on dezelfde bladzij lezen we
reeds: „Wij voelen ons te midden
van een kostnos, die ons aan alle zij
den te groot is, met begrijpsmidde-
len die aan alle zijden te kort schie
ten. Hoe meer wij denken, hoe meer
wij de waan van al ons kennen be
seffen. De innigste, meest algemene
begrippen blijken onwaar te zijn,
illusies, hulpmiddelen om voort te
kunnen, krukken voor ons kreupel
begrip.
De ruimte is een illusie, de eenheid
van tijd is een illusie de eenvou
digste waarheden der mathesis kun
nen gewijzigd worden, er kan naast
de euclidische een niet-euclidische
wiskunde bestaan. Het wetenschap
pelijk ware is intuïtief onmogelijk,
en de trouwste steunsels voor onze
geest vernevelen bij strenge analyse
tot illusies".
Worstelend met zijn geloof, twij
felend, ja, vertwijfeld, riep hij:
„Geef mij een teken, een kenbaar
heid naar mijn verstand!"
„Toen gaf het verscheiden van
mijn lieve zoon dat teken. Ik heb
gezien met de grootste duidelijk
heid die men vergen kan, hoe hij
niet stierf, niet teniet ging, maar
zijn lichaam verliet, in vreugde,
willend en welbewust en de lege
huls ons achterliet, waarop hij nog
voor 't allerlaatst een blijvende
expressie van verrukking en blijd
schap had geprent.
Dan volgen hoofdstukken waarin
iets verteld wordt over Pauls
jeugd en adolescentie. Anecdotes,
uitspraken, feiten. Hij komt daaruit
te voorschijn als een uiterst kwets
bare en fijngevoelige jongen, moei
lijk van karakter, maar het moet
ook niet gemakkelijk zijn geweest
een vader als Van Eeden te hebben
En dat heeft de vader wel terdege
beseft Paul had blijkbaar zwakke
longen (reeds op ztjn zesde jaar
kreeg hij longontsteking) maar toch
werd hij. in navolging van zijn vader,
vegetariër Het is een van de grote
schokken in zijn korte leven ge
weest, dat zijn vader op een bepaald
FREDERIK VAN EEDEN
op zijn zuiverst
moment gedwongen was hem het ve
getarisme, dat hij jarenlang en met
grote wilskracht had volgehouden, te
verbieden. Met bitter zelfverwijt
schrijft Van Eeden: „Ik geloof niet
dat de ziekte die zijn lichaam heeft
verwoest, het gevolg was van zijn
veeljarig vegetariërschap. Maar de
morele slag was het ergste. Op zijn
vaders verbod te moeten toegeven,
waar jarenlange spot en verleiding
hem onwrikbaar hadden bevonden
dat was een bittere nederlaag. Hij
zelf voelde het zo hy zei dat zijn
zedelijke kracht gebroken was. Dat
was niet geheel waar, maar het goe
de in hem, dat zijn leven lang in nem
kampte tegen wat hij als het kwade
kende, heeft toen een geduchte
knauw gekregen. De lust om voor
een beginsel te strijden, die bron van
blijheid en zedelijke kracht, was hem
na zijn onverdiende nederlaag na
heldhaftige strijd vergaan. En pijn
lijk voelde ik mijn verantwoording
daar hij toch alles gedaan had in
kinderlijk vertrouwen op mijn wijs
heid".
Daar Paul op de gewone school niets
leerde, liet zijn vader hem op de am
bachtsschool in Utrecht gaan om
onderricht te krijgen in zagen en
schaven. Hij bleef er drie jaar, en de
eerste symptomen van zijn kwaal
kondigden zich reeds aan. Vaak was
hij zwaarmoedig, liep hij rond mét
plannen tot suïcide. Het vluchtige
van alle dingen was hem reeds ge
openbaard.
In de agonie zeide de jonge man,
de wakende mensen rond zijn bed
ziende: „Jelui vervelen je zo Ik kan
niet helpen dat het zolang duurt".
Hoe eerlijk is dan het: „De nacht
duurde mij eindeloos en ik weet met
schaamte dat ik mij zeer zwak en
kleinmoedig heb gedragen". „Ik kon
niet in de kamer blijven, waai- de
trouwe verpleegster hem niet ver
liet, en ik had geen andere wens als
dat het einde nu maar kwam. Het
scheen mij een nodeloos gemartel.
1 Toen de morgen grauwde en de ge
neesheer kwam, zei Paul met een
glimlachje, als ware hij om onzentwil
ongeduldig: „Vanavond lig ik nog
zo Toen vroeg ik, in mijn lafheid,
aan de geneesheer of het dan niet
mogelijk was dit gemartel te bekor
ten. Ik weet nog dat ik zeide: „Voor
een hond of een kat zijn wij barm
hartiger dan voor een mens". Ik
meende toen nog dat er niets meer
te verwachten was dan een geleide
lijk uitdoven van de geest, een buiten
kennis geraken en ik dacht: hoe
eer hoe beter, dan is het lijden voor
bij. Maar het kwam anders, en hoe
dankbaar was ik dat de heersende
zede, die de geneesheer het bekorten
van het leven verbiedt, mijn rationa
listische barmhartigheid keerde".
En dan volgen de subtiele pagina's
waarin hij van Pauls overgang, Pauls
ontwaken tot een ander leven ver
telt. Het sterven van deze jongeman
was zo gelukkig, dat er geen droef
heid meer was in het hart van wie
er bij waren, geen klacht. „Eindelijk
moest toch de samenhang van ziel
en lichaam worden afgebroken, en
dat moment duidde Paul aan door te
zeggen: „Nu weet ik niets meer". En
een ogenblik later: „Ik kan niet meer
begrijpen". En daarop liet hij volgen:
„Nu moest het toch gebeuren, nu
moet het toch komen". Toen zeide
ik, in mijn onverstand: „Het komt
ook, lieve jongen Ga maar slapen
Het komt". Ik deelde nog in de alge
mene waan dat het ware sterven is
„inslapen". Maar Paul wist beter. In
het totaal onbruikbare lijf wist de
geest zich nog. zó te openbaren, dat
mijn dwaling werd terechtgewezen.
Paul lag zoals een stervende ligt, met
half gesloten ogen en open mond
met neergezakte onderkaak. Maar
toen hij dat gezegd had: „nu moet
het komen" en ik hem ried te gaan
slapen, toen deed hij juist als een die
gaat ontwaken. Hij hief het hoofd
wat op, sloot de mond en vouwde
langzaam, met de uiterste zorg, in
een laatste inspanning, de lange uit
geteerde handen in elkaar. Toen
knikte hij enige malen, blijde toe
stemmend. Hij hoorde iets dat niet
voor ons hoorbaar was, en het was
een heuglijk bericht hij knikte
blij. En toen deed hij de ogen wijd,
wijd open, en zijn lippen prevelden
een gebed. Toen zag hij iets. iets on
beschrijfelijk schoons en heerlijks.
Dat was onloochenbaar te zien aan
zijn verheerlijkte, extatische gelaats
uitdrukking. aan zijn wonderbaar
verrukte blik. En zo bleef hij. Dood
stil. De ademhaling hield op, als
hield hij de adem in. Ik wachtte op
een convulsie, - de doodssnik. Nooit
had ik iemand zonder convulsie zien
sterven, zonder geluid, zonder kramp.
Maar Paul bleef doodstil, de mond
gesloten, de handen gevouwen, de
wijd-open ogen stralend van geluk.
En zo bleef hij, zc liet hij zijn lijf
bjj ons achter. De ogen lieten zich
niet sluiten, de uitdrukking van ver
heerlijking bleef, zolang wij hem ge
zien hebben. De glans uit de ogen
stierf eerst langzaam, langzaam weg,
zoals het licht na zonsondergang".
In 1923 schreef van Eeden in zijn
dagboek: „Ik krijg veel brieven over
het boekje over Paul". De uitgever
van deze nieuwe editie voegt eraan
toe: „Het zal ook nu nog zijn weg
wel weer vindon". Daar twijfelen we
niet aan, het toont ons Van Eeden
op zyn zuiverst, op zijn best.
Frederik van Eeden: Pauls Ontwa
ken.
N.V. Servire, Den Haag.
„ARTA" WISSELT
GRAFIEK UIT IN
ACHT LANDEN
(Van een medewerker)
Toen de Zwitserse boekbinder
Grossenbacher 25 jaar ge
leden een kunsthandel overnam,
ergerde liij zich aan de slechte
reprodukties waarmee de win
kel was volgestopt en die nog
aftrek vonden ook. De lopende-
bandschilderijen van blauwe
meren en paarse heiden of van
woeste bergpartijen met op de
voorgrond loeiende elanden, de
den het eveneens heel goed. De
nieuwbakken kunsthandelaar
wilde zich niet bezondigen aan
de verkoop van deze kitsch. De
heer Grossenbacher heeft toen
ARTA gesticht. Dat is een ver
eniging van kunstvrienden die
in coöperatief verband litho's,
etsen en ander grafisch werk
aankopen. Het is een vernuftig
systeem om aan kunst te ko
men, die een werkelijke artis
tieke waarde heeft en die nog
goedkoop is ook.
Een kunstschilder zal van een litho
tien bladen trekken. Als hij expo
seert prijst hij zo'n blad, orn een ge
middelde prijs van tentoonstellingen
in Nederland aan te houden, voor
f 75. Als hij één blad verkoopt, heeft
zijn litho f 75 opgebracht. Raakt hij
alle tien de bladen kwijt, dan heeft
zijn schepping f 750 opgeleverd. Maar
gewoonlijk ziet de gemiddelde gra
ficus nimmer kans tien klanten te
vinden.
Arta betaalt een kunstschilder vooi
zijn litho, om een voorbeeld te noe
men, f 500 en laat er vijftig bladen
van trekken. De leden van ARTA
kunnen zo'n litho kopen voor een
tientje. Dat is goedkoop, maar de
maker van de litho komt desondanks
aan zijn trek.
Arta heeft in Zwitserland op het
ogenblik vijfduizend leden. De ver
eniging heeft ook afdelingen opge
richt in de Ver. Staten, in Oostenrijk,
in Italië, in Zuid-Slavië. in Duitsland
en in Nederland. Arta-Nederland be
staat nu ongeveer acht jaar. Het le-
,JMeis]e", een ongekleurde ets
van de Zwitserse schilder
Heinrich Müller, zoals die
voorkomt in de Arta-catalogus
van dit kwartaal. Formaat in
werkelijkheid: 2Jf29,5 cm.
dental bedraagt vijfhonderd. Het zijn
musea en verder hoofdzakelijk artsen.
Ingenieurs en andere representanten
van intellectuele beroepen. Het is
niet veel en derhalve eigenlijk niet
erg begrijpelijk, want Arta heeft veel
goede Kanten.
Arta-Zwitserland publiceert elk
kwartaal voor de leden in de
verschillende landen een centrale
catalogus, waarin gemiddeld zo'n
tachtig grafische werken staan ver
meld. Deze zijn aangekocht van
kunstschilders in elk der zeven Arta-
landen. De Arta-leden hebben zo
doende internationale keuze.
Het aantal Zwitserse bladen over
heerst De catalogus van dit kwar
taal telt 48 werken van Zwitserse
kunstenaars. Arta-Holland heeft zes
bladen bijgedragen: twee aquatinten
van Ria Ëxel, een aquatint van F.
Verpoorten, een litho van Jef Die
deren, een litho van Metten Koom-
stra en een houtsnede van Frits Lens-
velt.
In de catalogus staat elk werk om
schreven naar techniek, kleur (en) en
formaten en deze gegevens staan af
gedrukt naast een kleine afbeelding
van de prent.
Dat vergemakkelijkt de keuze-
Arta-Holland wordt geleid door
Norbert Buchsbaum, die kantoor
houdt aan de Stationsweg 78 in
fareorkest eindelijk een ensemble
werd.
Tot dat moment zat er nog geen
grond in. Sax, wiens uitvinding ook
de dillettanten in de gelegenheid
stelde, meer instrumenten in te voe
gen, heeft het koperorkest meer in
gewanden gegeven. Als U nagaat,
dat dc hofkapel van Napoleon uit
veertien man bestond. Dat moet een
hoempaatje zijn geweest.
Maar wat is nu het verschil tussen
een fanfare- en een harmonieorkest.
De fanfareorkesten kun je in twee
groepen verdelen. De Engelse bezet
ting (de bekende brassbands) zonder
saxofoons en zonder trompetten.
Maar wel cornetten. De Frans-Belgi
sche bezetting. Daarin vind je de
trompetten en saxen wel. Die ensem
bles hebben daardoor een ander calo-
riet. Het harmonieorkest is een sa
menstelling van koper en hout. Tot
het hout rekenen we de fluit, de ho
bo, de es-klarinet, de bes-klarinet en
zelfs de alt- en bas-klarinet. Verder
de fagotten. Naast het hout vinden
we dan de hele kopergroep van het
fanfareorkest. Nu gaat het om het
juiste equivalent. Meer hout maakt
de zaait voos en week, meer koper
verdrinkt het hout.
AAN DE LEIBAND
Ik zei dus, dat de korpsen eon grote
achterstand hebben. De eerste or
kesten waren op zich zelf aangewe
zen. Piet. dce bakker speelde er in
mee en Klaas de timmerman. Ze
speelden wat koraaltjes, marsies en
vereenvoudigde operettewysjes. Die
mensen wisten ook niet beter, want
er waren in die tjjd geen communi
catiemiddelen, geen radio en geen
grammofoons. De vakmensen be
moeiden zich er niet mee. Toen ik
met mijn werk begon, liepen de fan
fareorkesten nog aan de leiband
van de symfoniek. Het impressionis
me en expressionisme ontwikkelden
zich snel, maar de harmonie en de
fanfare waren stil blijven staan.
Wat men hoorde was kapelmeester-
muziek. Men speelde ouvertures en
fantasieën, die geen ouvertures en
fantasieën waren. Bovendien zijn
symfonische werken te gepronon
ceerd om door een fanfare-orkest te
worden uitgevoerd. Als je dat doet,
krijg je een deformatie van het oor
spronkelijke coloriet. Artistiek sta
jc er dan vlak naast. Er moest dus
iets aan gedaan worden, want een
volkskunst die niet meegaat is ge
doemd op een dood spoor te gera
ken. Alles in manuscript. Het was
namelijk erg moelyk om een uitgever
te vinden. Ze zeiden: „Waarom
schrijf je nou niet zoals die ande
ren?" Maar ik ga geen stukjes
schrijven, waar we al Karrevrachten
vol van hebben. In 1936 kwam ik in
contact met de muziekuitgever Piet
Molenaar uit Wormerveer. Een ko
lossale muziekliefhebber. Hij begon
met een paar marsen van my uit te
geven, o.a. de „Marche Gammatique".
Een moedige daad. Ik zeg: „Piet doe
het niet, want het wordt een zol-
derknccht. Je gaat failliet". Maar
de mars liep. En hij loopt nog. Daar
na heb ik een symfonisch gedicht
gemaakt met betrekking tot het ver
haal van Hadewych. Toen kwam de
gang er in
Vier a vijf stukken per jaar. Ik heb
er nu in totaal negentig geschreven.
Allemaal voor blaasmuziek dus. Ver
der heb ik een aantal koorwerken ge
schreven.
Wanneer je in het begin zo hard van
stapel loopt, dan loop je de kans dat
het te vlug gaat. Ik noem het altijd
EZG: Er zijn grenzen. De dillettan
ten konden het allemaal niet zo snel
verwerken. Ik wilde het er met eet
lepels Ingieten, maar ik doe het nu
met theelepeltjes. Ook in de drum
bandmarsen heeft zich ccn grote
modificatie voorgedaan. Vroeger
was het alleen maar: rattaplan, rat-
taplan, rattaplan, plan, plan.
Weet u wat liet is? Recht vooruit
ligt de jeugd. Als de volkskunst niet
mec-evcilueert, gaan de harmonie en
dc fanfare op de fles. Natuurlijk, mu
ziek moet muziek blijven. Maar mu
ziek hoeft niet het oor te strelen zo
als ze vroeger zeiden. In die tijd le
ven we niet meer. Zielkundig gaat
het verder. Muziek moet apelleren
aan gemoedstoestanden. Het gaat
om de melodische en harmonische
rijkdom van een compositie. Maar
daar bedoel ik geen harmonische ak
koordjes en slijmerige melodietjes
mee. Anderzijds mag muziek niet al
leen maar geschikt zijn voor vak
genoten. Het moet geen muziek zijn,
waar jo een wiskundeboek bij nodig
hebt.
BOEREN.
Mijn eerste orkest? Zeventien boe
ren op klompen. Van al die ze
ventien zit er nog één in het orkest.
Hij is tevens de voorzitter. Voor de
wekelijkse repetities liep ik de dorpen
af. Geld voor een fiets had ik niet.
Ik had toen vier orkesten. Verder
trad ik overal op als gastdirigent
en gaf ik instructie-repetities. En
overdag lesgeven. Zeventig, tachtig
leerlingen per week. Mijn vrouw ook.
„Modernist, al
word ik tachtig"
Ja, die moet u er wel benoemen.
Mijn vrouw is een uitstekend pianis
te. Ik heb veel concerten met haar
gegeven. We hebben gelijk gestu
deerd en we zyn gelijk getrouwd.
Mijn romantische periodeDaar
bedoel ik geen styiprincipc mee.
Bach was ook een romanticus, want
anders had hij geen zeventien zo
nen gehad. Maar de romantiek kwam
pas in de negentiende eeuw. Overi
gens geef ik geen les meer. Een he
leboel dingen heb ik laten schieten.
Viool speel ik al sinds 1945 niet
meer. Als componist ben ik te har
monisch en te contrapuntisch inge
steld. En dan merk je op een gege
ven moment, dat een viool maar vier
snaren heeft.
Mijn grootste vreugde is het Neder
lands Koperorkest. Dat orkest be
staat uit lopblazers van verschil
lende Nederlandse orkesten. Het
Kunstmaandorkest, het Operaorkest,
de politiekapel, het Noordhollands
Filharmonisch en het revueorkest
van Snip en Snap. Die topmensen
zijn op een gegeven moment bjj elk
aar gekomen. Ze wilden nou eens
muziek voor hun eigen plezier ma
ken. Aan mij werd verzocht de zaak
te dirigeren. Ach meneer, dat is zo
verrukkelijk werken. Tot en met vak
mensen. Ze lezen razendsnel. Dat
moet ook wel, want we kunnen vaak
maar één keer repeteren. Wat de
Rob de Vries
wil even de tijd
Liet „Nieuw Rotterdamsch
Toneel" wil een in alle op
zichten nieuwe periode van het
Rotterdamse toneelleven begin
nen. Om deze reden ook heeft
het gezelschap zijn naam geko
zen, aldus Robert de Vries, de
nieuwe algemeen directeur van
het gezelschap, dat als vaste
bespeler de Rotterdamsche
Schouwburg zal betrekken.
Dc heer Dc Vries meent, dat Rot
terdam goede mogelijkheden biedt.,
tot het bereiken van een veelzijdig
publiek en hij verzocht dit publiek
hem en zijn medewerkers rustig de
lijd te geven om te komen tot resul
taten, die aangepast zijn aan de Rot
terdamse samenleving met behoud
van de eigen artistieke verlangens.
Het gezelschap is van plan een ge-
samenstelling van het orkest en de
interpretaties betreft, heb ik me
laten inspireren door de Engelse
brassbands. Alleen minder sentimen
tcel. Gespierder, penetranter. Ik ge
bruik geen althoorns maar wald
hoorns en kornetten inplaats van
trompetten. Mijn koperblazers heb
ben een Ingespannen stijl.
Je zou het een verlenging van de
zangstem kunnen noemen. No com
press dus. Bij het orkest van het Le
ger des Hells is dat anders. Dat zit
'm in dc aard van de organisatie. De
muziek van het leger moest de een-
voudigen van geest aanspreken. Dus
een sterk vibrato. In het Neder
lands Koperorkest niet. Een signaal
bijvoorbeeld moet staan.
Wij werken op coöperatieve basis.
Voor negentig procent beschou
wen we het als recreatie. We zyn
al talloze malen voor de radio ge
weest. Dc moeilijkheid is drieën
twintig man op een repetitie by elk
aar te krijgen. Daarom repeteren wo
vaalt 's nachts. Dan hebben ze alle
maal vrij.
Nou, dat is al heel wat, zou ik zo
zeggen. Ik ben vast jurylid en exa
minator van de Koninklijke Neder
landse Federatie van Harmonie- en
Fanfareorkesten. Voor het maand
blad van de federatie schrijf ik ver
slagen van concoursen. Er zijn wel
eens mensen, die beweren dat het
aantal korpsen in Nederland minder
wordt. Dat is niet waar. Er komen
er nog steeds by. Vele korpsen gaan
over tot een fusie. Er ontstaan ook
jonge korpsen. Daar heb ik eerst, niet
veel vertrouwen in gehad. Maar door
het muziekschoolonderwys geloof ik
dat ze een redelijke kans van slagen
hebben. Het is een kenmerk van dc
jeugd, dat zy de dingen meer effi
ciënt doel.
U vroeg mij zoeven wat mijn mening
is over de militaire korpsen, die
swingnummertjes hebben gespeeld.
Daar heb ik geen enkel bezwaar
tegen. Het moet alleer met onder
scheid gebeuren. Het /nag niet tot
excessen leiden, maar waarom mag
men geen goede verpozingsmuziek
spelen? Er moet een strenge kritiek
worden aangelegd. Als het in zijn
soort maar goed blijft. Ik denk bij-
vooroecld aan de Rhapsody In Blue
en de bekende Sabeldans. Dat kan
allemaal best. De jeugd wil nu een
maal in de volkskunst iets*vah zijn
eigen tijd terugvinden, anders inte
resseert hel d'r niet. Ik blyf moder
nist, al wordt ik tachtig jaar.
varieerd repertoire te brengen, op
dat een zo groot mogelijk publiek
bereikt zal kunnen worden.
Ook via andere wegen zal getracht
worden de belangstelling voor het
toneel zo voel mogciyk te stimuleren.
Zo zal het gezelschap met zoge
naamde „kleine zaal"-programma's
experimenteren.
De heer De Vries meent, dat mede
werking van leden van liet gezel
schap aan televisieprogramma's en
^elevislcvoorstellingen het bezoek
aan de Schouwburg stimuleert, om
dat het publiek de toneelspelers, die
het van dc t.v. heeft leren kennen,
in levende lyvc wil zien.
Inmiddels is in Rotterdam al opge
richt een stichting „Vrienden van
Nieuw Rotterdamsch Toneel".
Per seizoen zullen negen premières
worden gespeeld de eerste op 7
september waarvan drie enkelvou
dige, hetgeen wil zeggen, dat daar
aan hot gehele ensemble zal mee
werken. Do zes andere zullen zoge
naamde doublures zijn, premières,
van stukken, die een zo kleine bezet
ting vragen, dat het ensemble ge
splitst kan worden. In totaal zullen
in het komend seizoen 150 voorstel
lingen worden gespeeld in Rotter
dam en rond 250 buiten de Maas
stad.
(Van een speciale verslaggever.)
De deur zwaait open. „Hier is uw slacht
offer!" Het slachtoffer is een lange,
magere man op sloffen. Een lenige grijs
aard, die mijn arm pakt alsof wij oude
vrienden zijn. „Nietwaar?" Bij iedere on
dervraging is een rechter en een beklaag
de. Ga naar binnen. Ik moet mijn vrouw
en dochter excuseren. Die zijn een dagje
naar Amsterdam. Wat vindt U van deze
stoel?"
De lange, magere man staat midden in de
kamer. Voeten bij elkaar, armen langs zijn
lichaam. Gerard H. Boedijn. Zijn naam
heeft geen verdere introductie nodig. Als
componist en dirigent geniet hij faam tot
ver buiten onze landsgrenzen. Zijn werken
worden zelfs in Amerika gespeeld.
Gerard Boedijn. Een markante, expres
sieve kop. Wit haar, een hoog voorhoofd,
twee plooien naast de neusvleugels, een
sterke mond en een vastberaden kin. Het
klinkt ongerijmd, maar van zijn ogen
zou men bijna zeggen, dat zij luisteren
kunnen. Zij kijken in een wereld, die uit
klanken bestaat. Zij schitteren van een
hartstochtelijk vuur, dat werd ontstoken
toen hij nog geen vijf jaar was. In hem
brandt de vlam van de geboren musicus.
U heeft geen vragen opgesteld?
Heerlijk. Liever geen biografi-
"sche gegevens. Die zijn al zo vaak
gepubliceerd. Ik ben nu achtenzestig
en volgend jaar zeventig. Nee, nee,
het klopt. In november word ik ne
genenzestig Ik zit dus al in de ha
ven, maar nog niet aan de aanleg
steiger. Van mijn twintigste jaar ben
ik musicus. Ik heb eerst drie of vier
jaar voor onderwijzer gestudeerd,
maar dat was niets voor mij. Ik
kwam op een kantoor terecht. Ja,
mijn studie moest toch betaald wor
den? Vioollessen heb ik genoten bij
Togni, Tinus, Otto, Gerard, Nicolaas,
Isaak, Togni. Voor het verdere mu-
ziekonderricht ging ik naar Tierie,
Fred Roeske, Mossel. Julius Rönt-
fen en prof Charles Smulders. Prof.
mulders was leraar in Luik. Oh,
dat vergeel ik nog te vertellen. Ik
heb een paar jaar in Maastricht ge
werkt. Smulders was een modernist.
Hij is degene geweest, die voor mij
een andere wereld heeft geopend.
Zijn ideeën waren geavanceerd. Hij
stond op de grens van het impressio
nisme en het expressionisme. Zo'n
beetje in de geest van Richard
Strauss. Door hem ben ik van stijl
veranderd. Dat musicus worden is
natuurlijk niet zo eenvoudig gegaan.
Ik moest eerst nog wat overwinnen
thuis. Maar ik heb doorgezet. Als
een kozakkenpaardje. Dat gaat ook
door de vlammen als het moet. Van
Maastricht ben ik naar Hoorn ge
gaan. Hoorn inspireert me veel meer
dan het zuiden.
Sinds die tijd heb ik talloze korpsen
en koren gedirigeerd. Het Sappho-
koor bijvoorbeeld van 1918 tot 1945,
het harmonieorkest „Kunst na Ar
beid". Daar heb ik eclit grote dingen
mee gedaan. Het was eerst nog maar
een piep- en blaasmusje. Maar ik heb
het opgewerkt tot een echt harmonie
orkest. Van 1927 tot 1932 ben ik di
recteur geweest van de Veendammer
Muziekschool en de Veendammer Or
kestvereniging. De school had een
eigen symfonieorkest waarvan ik di
rigent was. En van het Veenkoloniaal
Mannenkoor. We begonnen met
twaalf leerlingen. Er was niets. Nu
is het een uitgebreid instituut ge
worden met talloze afdelingen en fi
lialen.
TROMMELAAR
Nou moet ik even een stapje terug
doen in mijn herinnering. Want
hoe ben ik eigenlijk in de muziek te
rechtgekomen Myn vader was
meester-geweermaker in de kazerne
te Hoorn In die kazerne repeteerde
ook de bataljonskapel onder leiding
van majoor Hardorff of Hartdorff.
Nou, dat weet ik niet meer. Geeft
ook niet, want hij is al lang geëmi
greerd naar Magere Hein. Toen ik
veertien was, leerde ik trommelslaan.
Iedere dag na schooltyd ging ik naar
de repetitie van de kapel. Dat deed
ik al van de bewaarschool af. Op ze
kere dag mocht ik zelfs assisteren.
Grappig is ook dat ik op mijn vijfde
verjaardag een viooltje cadeau kreeg.
Van de vakmensen in de kapel leerde
ik veel. Mijn vader repareerde ook de
instrumenten. Ik had toen al een
goed gehoor Nee. geen absoluut ge
hoor, maar een relatief. Een absoluut
garandeert nog geen muzikaliteit. Ik
moest dus controleren of die instru
menten goed waren, voordat ze te
rug gingen naar de kapel. Toen ik
acht jaar was, schreef ik al duetjes
voor twee violen. Eeriyk gezegd wa
ren het kopieën van wat ik door
gaans speelde.
Waar waren we eigenlijk gebleven?
Van Maastricht naar Hoorn. O ja. Ik
ging dus die korpsen dirigeren.
Ik merkte toen, dat er een grote ach
terstand was. Weet U iets van Sax?
Omstreeks 1850 heeft Sax de zoge
naamde Saxhoorns uitgevonden. Van
daaruit heeft hij een hele koperfami
lie geconstrueerd, waardoor het fan-
Den Haag. Hij is handelaar In bouw
materialen. Arta is voor hem een
liefhebberij en nu de vereniging 25
jaar bestaat vindt hij dat de Arta-
idee met vijfhonderd aanhangers in
Nederland toch eigenlyk te weinig
weerklank ondervindt. „Want het is
authentiek, wat wij naar de muren
in de huiskamers brengen. Het is
echt, het is kunst, omdat grafiek
nooit in een andere vorm heeft be
staan. Ik bedoel: een grafisch blad,
in welke oplage ook, is nooit een re-
produktie van zichzelf, maar is het
kunstwerk zelf".
Helemaal juist is die opmerking niet.
Er is bepaald een verschil tussen li
tho's die de kunstschilder zelf heeft
afgedrukt, of die hij in vermenigvul
diging naar een steendrukkerij heeft
gebracht.
Arta maakt van houtsneden en li
tho's nooit meer dan tweehonderd
afdrukken. „Wordt het aantal groter,
dan daalt de zeldzaamheidswaarde
van de bladen", zegt de heer Buchs
baum. Dat is op zichzelf juist, maar
tochniet elk grafisch werk ver
draagt het in tweehonderdvoud te
worden afgedrukt. Wie hier een kijk
op heeft en dat krijgt men al
gauw ziet onmiddellijk het kwa
liteitsverschil tussen afdruk nummer
tien en afdruk nummer honderd en
zoveel. Wie lid is van Arta. doet er
het beste aan bladen op zicht te la
ten komen. Van het plaatje heeft hij
zich een idee kunnen vormen aan de
hand van de catalogus. Hoe het blad
aanvoelt en grafiek heeft, boe
vreemd het ook klinken mag, diepte
en daardoor juist onderscheidt het
zich van mechanische rcprodukt.ies
kan men pas beoordelen als men een
exemplaar in huis heeft. Dan ook kan
men zien of de schilder het blad zelf
heeft afgedrukt, want dat staat er
altijd op en ook wordt men dan ge
waar hoe groot dc totale oplage is
geweest en welk nummer van de
reeks men heeft.
Het lijkt omslachtig, zo'n kunstzen
ding op zicht, maar die arbeid nog
afgezien van het feit dat men geen
tentoonstelling hoeft af te hollen
wordt vergoed door de prijzen. Ze va
riëren tussen f 12.50 en f 17,50. Dat
is een verschil van minstens vijftig
gulden, wanneer men precies het
zelfde blad op een tentoonstelling had
moeten kopen. En een grafiek aan de
muur van nog geen twee tientjes
heeft bovendien liet voordeel dat men
het blad na een poosje in de map
kan doen en verwisselen voor een
ander. Zo hoort het trouwens met
grafiek- Een ets of een litho moet
men nooit te lang laten hangen. Maar
als hy f 75 heeft gekost komt men
er niet zo snel toe om, als de kunst
liefhebber die de grafische wetten
volgt, mappen aan tc leggen.
Voor honderden harmonie-
en fanfarekorpsen een naam,
die geen introductie nodig
heeft.