Pools meesterwerk na een kwarteeuw in vertaling GOOCHELEN MET HET GELUID Witold Gombrowicz, een der grooisie levende schrijvers SANDBERGS ARTISTIEKE TESTAMENT Omzien in nostalgie .Praai eersi eens mei Lemaire' door L. J. Jordaan Jeugdfestival in Velp ZATERDAG 4 AUGUSTUS 1962 PROVINCIALE ZEEUWSE COURANT HET BOEK „FERDYDURKE" VIJF ENTWINTIG JAAR GELEDEN, in 1937, verscheen in War schau de roman „Ferdydurke" van do destijds 33-jarige, nog weinig bekende, uit een adelijk Pools geslacht stammende schrijver Witold Gombrowicz. Het boek verwekte in Polen sensatie, schan daal, het ontketende discussies en kritieken, maar daar bleef het voorlopig bij. 1937: de tijd van de Spaanse Burgeroorlog, van Duitse dreiging. Het jaar waarin de „Guernica" van Picasso ontstond, „Espana" van Guillén verscheen, Sartre „La Nausèe" schreef, dat in 1938 zou verschijnen. Het werk van Lorca was toen reeds verschenen, Millers „Tropic of Cancer" dateert van 1934, Joyce werkte aan „Fïnnegan's Wake", dat in 1939 verschijnen zou. We noemen en kele namen en data om „Ferdydurke" dat ons nu pas, na 25 jaar bereikt, te situeren, want het is in zekere zin een nadeel wanneer een belangrijk werk, een boek dat als gist, als ferment zou hebben kunnen werken, door een ongelukkige samenloop van omstandig heden pas laat zijn verdiende verspreiding vindt. Zelfs thans ver wekt „Ferdydurke" nog alom in West-Europa sensatie; het is in het Frans (1958), Engels, Duits en Italiaans (1960-1961) ver schenen. Na lange voorbereiding (de ver- wijze dat men nooit goed weet waar taling uit de oorspronkelijke SprtnirSi inea?'SoS?mèt Poolse tekst is stellig geen sine- elkaar om op een wijze die vaak vol- cure geweest) verscheen het komen onzinnig lijkt, die kop noch boek thans in Nederland, ver taald door Willem A. Maijer, Herman van der Klei en Chris de Ruig. We zijn de Poolse taal niet machtig, maar aarzelen niet, deze levendige vertaling te prijzen: het leest als een oor spronkelijke tekst, en dat is, de vaak ingewikkelde zinnen en ge- dachtenconstructies in aanmer king genomen, geen geringe verdienste! We zijn op een en kel anachronisme gestuit (ball point, naaldhakken), vreemd dat dit in zo'n kort tijdsbestek reeds kan. D°i staart lijkt te hebben, en die toch, onverklaarbaar genoeg, zinvol is en iets openbaart van onze natuur en innerlijkste drijfveren. Ook in dit op zicht blijft dit boek als een droom relaas gehandhaafd: immers ook droomhandelingen hebben vaak, hoe onzinnig ze lijken, voor ons gevoel een diepere betekenis, iets zinrijks, hoewel we onmogelijk zouden kunnen zeggen waér die zin uit bestaat (cul turele tantes niet te na gesproken). En zo vergaat het ons met deze uit zonderlijke lectuur. ik-figuur, Jozef, op 30-jarige leeftijd ontwakend, ondergaat in een soort half-slaap een halve me tamorfose: hij wordt weer een 17- jarige scholier, maar verliest niet helemaal het besef van zijn 30 ja ren. Als een gespleten persoonlijk heid ziet hij de wereld aan, Men zou het hele boek kunnen zien als een voortzetting van deze somnambulische toestand. De gespleten Jozef-Josje gaat opnieuw naar school, komt on der de plak van leraars en tantes, maar nu beleeft hij de school, de les sen, de leraars, de kameraden en tan tes op heel ambivalente wijze. Hij ondergaat hun dwang als kind, ziet hen als volwassene en is zo in een constant conflict. Hij komt in de kost bij de ingenieursfamilie Jongmens, waar hij o.a. een hele nachtelijke vaudeville om te schateren zo geestig, en scherp ontketent, slaat op de vlucht met Mjentoes, zijn schoolvriend (een onvergetelijke, hal- lucinatorische tocht op zoek naar een boerenjongen) en komt dan, op ab- WITOLD GOMBROWICZ meesterschap surde wijze gered door zijn tante, op een Pools landgoed terecht waar zich weerom de zonderlingste verwikke lingen voordoen. De atmosfeer op het landgoed, magnifiek opgeroepen, is ongetwijfeld de atmosfeer van Gom browicz' eigen jeugd, maar alles is hier op een deels mystieke, deels ab surde wijze uit de voegen gelicht, vonkend van intelligentie, spot, min achting, liefde, vrees. Zo'n scala van gevoelens wordt hier opgeroepen dat men eenvoudig verbijsterd staat, overal zijn aanknopingspunten, toe spelingen, verbanden. Het eerste deel van het boek is over wegend filosofisch, het tweede meer puur-vertellend, er doorheen ge vlochten zijn een paar surrealisti sche verhalen en het geheel is, buiten enige kijf, een meesterwerk. Men leze het, herleze het, en we ho pen zeer dat ook de andere boeken van Gombrowicz in Nederlandse ver taling zullen verschijnen. YVant „Fer dydurke" is een gebeurtenis, ook al komt het nieuws hier dan een kwart eeuw te laat aan. „Praat eens met Lemaire" is de titel van een A.V.R.O.- televisieuitzending die op 7 augustus a.s. onder regie van Jef de Groot op het. beeld scherm wordt gebracht. Op de foto zien toe van rechts naar links: Cor Lemaire, Yolca Beretti en Trins Snijders. Letterkundige kroniek door HAK WARREN Nu West-Europa kennis heeft kun nen nemen van dit belangrijke werk, blijkt dat de Poolse critici die Gombrowicz in 1937 wereldroem heb ben voorspeld juist hebben gezien: hij wordt alom erkend als éen der grootste levende schrijvers Laat ons nog even de lotgevallen van boek en auteur volgen, fii 1939 breekt de oor log uit. Polen wordt bezet, „Ferdy durke" verdwijnt. Gombrowicz, die dan toevallig in Argentinië vertoeft, blijft daar wonen, en hij woont er thans nog Tien jaar later, in 1947 verschijnt het boek opnieuw in Bue nos Aires, maar het blijft eigenlijk onopgemerkt. In 1956, dus bijna 20 jaar na het eerste verschijnen, is on der de regering van Gomoelka (de stalinisatie) weer een herdruk moge lijk In Warschau. Van dat roemer' 1 dateert de glorie, ook al worden van af 1958 de boeken van Gombrowicz (er zijn Inmiddels andere werken van zijn hand verschenen) weer zoveel mogelijk ln Polen geweerd. En waarom vraagt men zich, na aan dachtige lezing af, want wie dit boek gevaarlijk acht, moet dit toch op nauwelijks te motiveren gronden doen Want werkelijk, we hebben zel den een boek gelezen dat zich in zo sterke mate aan iedere beoordeling (dus ook ver-oordeling) onttrekt als „Ferdydurke". Men neeft or geen houvast aan, het glipt onder do aan dacht weg zoals een gedroomd ge beuren waarop men zich te concen- teren tracht, dat kan doen Hoewel, gelukkig, haast niets in het boek aan een droom-protocol herinnert, is die onvatbaarheid, die ondefinieerbaar, held, toch het beste te vergelijken met de onvatbaarheid van een droom. Zodra men iets, wat men gedroomd heeft, ook al staat het nog zo helder voor de geest, probeert te preciseren, vervalst men het. voelt men, dat het eigenlijk anders was, dat er méér aan vast zat, dat er onderstromen, bijbedoelingen, dubbele of meervou dige betekenissen en achtergronden waren. En zo is het met „Ferdydur ke" dat in een halfschemer tussen slaap en waken begint: wat er staat is een soort poly-interpretabel sym bool voor andere zaken: vandaar dat men in discussies kan treden, over bedoelingen en mérites kan strijden cn dan eigenlijk in de ruimte praat, eigen visies hincininierpretlert. In dit opzicht zou men deze w(jze van schrijven haast „abstracte roman kunst" kunnen noemen, als zoiets absurds zou bestaan. Ln elk geval is deze, zo ge wilt ook niet van sur realistische tendenzen vrije roman absoluut een „uniek' boek. en het is bitter te bedenken dat een werk van een dergelijke originaliteit en bete kenis reeds een kwarteeuw gemeen goed had kunnen zijn. Ook voor de auteur: hoe moet het hem, inmiddels 58 geworden, te moede zijn, steeds achtervolgd en gefêteerd te worden met een produkt van zijn 33ste? Be ter iaat dan nooit. Rest nog op ons de haast onmoge lijke taak, iets van de inhoud van dit boek met zijn schijnbaar chaotische wemeling van thema's, details, gril len, grollen, invallen en ranken te vertellen. Als genre is het in net geheel niet te ruhriceren Hoogstens kan men zeggen dat een filosofische en een satirieke Inslag overheersen. Wat Gombrowicz voornamelijk heeft ge preoccupeerd is het rijp worden van een persoonlijkheid (Vóór Ferdy durke schreer hij reeds „Mémoires uit het tijdvak van rijpworden"). Hij is 30 jaar en bespeurt in zich en rondom zich bij jong en bovenal bij oud, een ontstellende onrijpheid, on volwassenheid, domheid en onnatuur lijkheid Vooral worden op de hak genomen de kunstmatige, bespotte lijke quasi-rijpheld van de opvoeders der jeugd (leraren, professoren, ouders) en der „culturele tantes" (mensen die zich met hef „hogere" bezighouden: „om de culturen van de wereld heer brokt een horde oude, aangewaaide wijven, die op de letter kunde z(jn neergestreken, die buiten gewoon in de geestelilke waarden zijn ingevoerd en esthetisch georiën teerd", zegt hij zelf, of: „Heren, wie zal een schop geven tegen de kont die jullie de mensen durft toekeren als jullie voor 't altaar van de kunst knielen0") Voorts is er eigenlijk geen heilig huisje, geen onderdeeltje van onze maatschappij, die niet om gekeerd, gerelativeerd, absurd ge maakt wordt, maar op zo Bubtiele Jonkheer Willem Sandberg neemt deze herfst afscheid als directeur der Amsterdamse Ge meentemusea. Daardoor wordt vooral voor het Stedelijk Mu seum een periode afgesloten: een periode van buitengewoon intensief artistiek leven een periode, waarin het Stedelijk Museum zich als een hongerige leeuw heeft geworpen op alles, wat van het gewone en traditio nele afweek en zijn bezoekers het meest extreme in vaak ge raffineerde opstellingen heeft voorgezet. Sandberg heeft in de jaren, waarin hij het Stedelijk Museum leidde, zeer veel laten zien. Hij heeft<zich geen moment afgevraagd, of het „eeuwig heidswaarde" had. Hij heeft in tegendeel voor principe gehad, dat het actuele belangrijk is, omdat het spreekt van wat kun stenaar en gemeenschap thans bezielt, kwelt, vervolgt kort om: bezighoudt. Voor hem is kunst niet in de eerste plaats schepping van eeuwige waar den, ook al bevat de collectie van zijn museum stellig wel werken uit een wat minder recent verleden die ook nu nog betekenis hebben. Kunst is voor Sandberg een continue stroom van menselijke uitvindingen, waarin de toeschouwer op een be paald moment het eigen „ik" kan herkennen. Aangezien de confron tatie met dat „ik" vaak een zeer schokkende belevenis is, is de kunst van nu dat per se ook. Jonkheer Sandberg heeft uit alle verschijnselen van de hedendaagse kunst datgene gekozen, dat hem als uiting van belang leek. Hij heeft ook wel eens het minder belangrijke laten zien, wanneer dat naar zijn inzicht geschikt was, om de brave burger te provoceren. Want het is niet alleen liefde voor de heden daagse kunst, die hem drijft tot het organiseren van grote en soms uit dagende tentoonstellingen. Hem drij ven ook een uitgesproken afkeer van burgerlijke zelfgenoegzaam heid en zelfverblinding, een sterk verlangen nm dwars tegen de keer in te gaan en daarmee samenhan gend een grote sympathie voor het links-extreme; daarmee zijn de grondslagen voor zijn expositiebeleid gegeven. Er zijn mensen vaak begaafde Kunstenaars van een meer traditionele signatuur die hem om zijn eenzijdigheid haten. Niet he lemaal ten onrechte: het goede, niet uitgesproken modernistische werk van oudere artiesten is er qua op stelling wel eens bekaaid afgeko men. alsof het er voor zijn gevoel minder toe deed waar en hoe het hing. Thans laat zich plotseling in de kunstliefde van Sandberg nog een andere trek ontdekken. Niet al leen brandende belangstelling en hartstochtelijke openheid, niet al leen demonstratie en provocatie zijn er de belangrijke elementen van thans blijkt, dat er ook nostalgie in meespreekt. Sandberg heeft, aan het eind van zijn carrière, nog een maal achteromgezien en daarbij on bekommerd laten weten, dat hij te rugverlangt naar een zeer roerige periode uit het Nederlandse kunst leven. Hij heeft een duidelijke voor keur voor het werk van bepaalde Nederlandse schilders. Dat hij ech ter heeft geprobeerd, tot in fines ses een tentoonstelling van enkelen hunner uit 1949 na te bouwen in za len, die daarvoor toen ook in gebruik zijn geweest, is onthullend. Dat hij deze groep, de COBRA, van belang acht, is zijn goed recht. Deze groep is toen, in haar hartstochtelijk zoe ken naar nieuwe wegen en naar aansluiting bij wat toen internatio naal gaande was, zeer belangrijk ge weest. Maar de COBRA bestaat niet meer. De leden ervan hebben hun eigen ontwikkeling doorgemaakt, met het gevolg, dat zij elkaar vaak zijn ontgroeid. En dat maakt deze reconstructie tot een soort mummi ficatie van een dierbaar verleden. In deze vorm is het een „voltooid ver leden". Het oproepen van de herin nering er aan komt neer op het oproepen van schimmen op de canonisatie van „museum-heiligen". COBRA is dood. Maar de schim er van wordt nog eenmaal tot een ma nifestatie gedwongen. Tevergeefs. Want deze reconstruc tie, die bedoeld is als een inleiding tot de grote zomertentoonstelling „Nederlands bijdrage tot de inter nationale ontwikkeling sinds 1945" (tot 17 september, daarna nog in Montreal en Ottawa te zien), bewijst in feite, dat COBRA dood is, en als verschijnsel volkomen is achterhaald door nieuwere actualiteiten. De schok van het nieuwe, die in 1947 zo hef tig was, is uitgewerkt. Men ziet door het provocerende, het brute, het gefolterde heen en let toch weer in de eerste plaats op schilder kunstige kwaliteiten. Daarbij komt men tot de ontdekking, dat deze toch niet zo bijster groot zijn ge weest, ?lle geschreeuw en alle ma nifesten ten spijt. Of Sandberg deze ontdekking ook heeft gedaan Vermoedelijk niet, gezien zijn uitgangspunt. Hoe het ook zij: hij heeft met zijn nostal gische inleiding tot „Nederlands bij drage" zijn eigenlijke tentoonstelling geen dienst gedaan. Trouwens: deze tentoonstelling is vooral een schok kende en onthutsende belevenis. Schokkend en onthutsend niet al leen om de zeer uitgesproken voor keur vo^r bcp<i"'-'e fi *"10510" maar ook om wat er van deze. figuren „Compositie" van Corneille Tot de hoogtijdagen in ons televisie- bestel behoren ongetwijfeld de uit zendingen van opera's en operettes van Duitse of Duits-Oostenrijkse origine. Vooral de operettes onder regie van de befaamde heer Kurt Wilhelm (hij heeft er zo zoetjes aan een dozijn op zijn naam staan) betekenden voor talloze melomanen onder de Nederlandse kij kers reguliere feestavonden. Men kon niet slechts reeds bij voorbaat rekenen op een onberispelijke verzor ging van het muzikale gedeelte, maar ook de typering der personages, de uit nemende dictie en het losse, levendige spel, waren een lust voor oog en oor. Deze zeldzame perfectie in het samen gaan van vocale, zowel als dramatische prestaties was voor geen gering deel te danken aan de toepassing van het dus genaamde „play-back"systeem, waarbij muziek en zang van tevoren op de band werden vastgelegd, waarna de spelers bij de uitzending al hun attentie konden wijden aan uitbeelding en voordracht. AAAAAAAAAAA/WVWVAAAAAAArtAAAAAAAAIVWWUVUWWU VWWVWVWVWWWVWWWWWWVWVWWWWVWk Op zich zelf mocht dit reetis een der vele teehnische mirakelen heten, waaraan onze tijd zo rijk Is. Maar het grootste wonder was wel, dat geroutineerde en voor de rollen bij uitstek passende acteurs tijdens de voorstelling de zangers vervingen en men dus in feite een re presentatie met „geleende stemmen" te ver werken kreeg. Over dit goochelen met het ge luid nu Is het oordeel ongeacht de briljante resultaten lang niet altijd eenstemmig. En het lijkt de moeite waard hot voor en tegen van deze methode eens tegen elkaar af te we gen. Mag men de legende vertrouwen dan is de ontdekking van net na-synchroniseren (gelijk ln veel van zulke gevallen) aan het toeval of eigenlijk aan een onnozele ver gissing te danken Om de prille geluidsfilm te demonstreren zo wil het verhaal zou de eerste voorstelling te Parijs (nota bene in de statige Opéra voor een elite-auditorium) van het witte doek af worden ingeleid met een plechtige toespraak van de heer Léon Gau- mont. Ongelukkigerwijs had men ln de cabine de grammofoonplaten (het was nog ln het stadium der synchroon lopende schrijven) per abuis verwisseld en wie schetst de verbijste ring van het publiek, toen de deftige en cor pulente voorzitter de Société Cinématogra- phtque de mond opende om... met een weer galoze coloratuursopraan de klokkenaria uit „Lakmé" aan te heffen! Het effect was een moorddadige vrolijkheid, die tot een orkaan van hilariteit aanzwol toen de ongelukkige operateur ln blinde zenuw achtigheid de vergissing willende herstellen almaar nieuwe platen probeerde en het on verstoorbare fenomeen op het projectiescherm achtereenvolgens een gitaar nabootste, een nummertje claxongeloei weggaf en tenslotte begon te kraaien als een volleerde haan...! De demonstratie als zodanig verdronk jam merlijk in de stormen van gelach, maar de technici sloegen, nadat zij ^an de schrik be komen waren, aan het peinzen. Wat nu bij ongeluk was gebeurd zo overwogen zij kon immers ook doelbewust worden toegepast en een toekomst van ongedachte mogelijk heden scheen daarmee voor de combinatie van beeld en geluid weggelegd. Het idee van de stemtrucage was geboren...! Het lag voor de hand, dat de nieuwe vinding het eerst (en met succes) voor muzikale doeleinden zou worden benut. Hoeveel opera zangers en -zangeressen brengen voor hun rollen, t^halve een mooie stem, tevens het ge- elgende type en figuur mee? Om van een vol doende acteertalent nog te zwijgen! Harke rige tenors „jeugdige sopranen" met de omvang van zwaarlijvige matrones (men den- ke aan Maria Callas vóór haar drastische vermageringskuur!) nietige „heldenbarl- tons"... zij kunnen, als het zo valt, tedere il lusie de genadeslag toebrengen. Niet geheel ten onrechte gaf dan ook René Clair in zijn film „Le million" een vermakelijke parodie van dergelijke fatale discrepanties. En per soonlijk herinner ik mij nog altijd de opera zanger Van Helvoirt Pel, wiens fraai bariton geluid gehandicapt werd döor een voor het emplooi te kleine gestalte... een bezwaar, dat hij zo goed en zo kwaad als het ging door schoeisel met abnormaal dikke zolen en hoge hakken trachtte te verhelpen Al die narigheid nu kon voortaan dank zij het „play-back"-systeem worden verholpen en regisseur Kurt Wilhelm heefi er bij een vraaggesprek, voorafgaande aan de t.v.-ult- zending van Millöckers „Bettelstudent", nog eens nadrukkelijk de voordelen van in het licht gesteld. Die voordelen bicken niet gering. Behalve een vlekkeloze muzikale weergave, waarbij incidenteje ongelukjes bij voorbaat waren uitgesloten, plus een rolbezetting, die in spel en verschijning het Ideaal kon benaderen, was daar tevens de moeilijkheid ondervangen om een compleet orkest tijdens de uitzending in de altijd te bekrompen studioruimte onder te brengen. Desondanks verhieven zich (deskundige) stemmen, die tegen net systeem protesteer den, omdat het met al zijn volmaaktheid toch de spontaneïteit van een vertolking door de werkelijke zangers bleef missen Men kan, zonder zich een oordeel in de Kwestie aan te matigen, voor zulke bezwaren begrip hebben. Maar dan blijft tenslotte altijo de vraag, wat in dit dilemma het zwaarst dient te wegen: de zeer reële, niet weg te cijferen voordelen óf de toch steeds min of meer hypothetische na delen. En dan geloven wij de plank niet ver mis te slaan wanneer wij menen, dat de schaal zeer beslist naar de uitzending met „play back" overhelt. Maar daarmee is het probleem der na-synchronisatie nog niet in zijn geheel opgelost. Het „goochelen met het geluid" strekt zich namelijk tevens uit tot de gedou bleerde spreekstemmen waarmee wij dan aan vers twee komen! In het eerste enthousiasme over de ontdek king van de na-syncliromsatie scheen het vanzelfsprekend, dat ook het gesproken woord daarvan mee zou profiteren. Theoretisch was er niets tegen in te brengen en dr. Von Löh- löffel, de vermaarde geluidsingenieur, kon dat ook met volle overtuiging voorspellen, dat voor de acteur op projectiescherm en beeld buis eveneens een nieuwe, glorierijke toekomst was aangebroken. In de eerste plaats doelde Von Löhlöffel daarbij op de mogelijkheid, dat de oorspronkelijke tekst in Iedere willekeurige taal kon worden na-gesproken. Maar ook ln andere opzichten betekende vol gens deze autoriteit het play-backsysteem een onschatbare vooruitgang. Geen zware mannen meer met hoge falsetgeluiden geen aanval lige nimfen met hese whisky-stemmen geen versprekingen wegens nervositeit of onvol doende rolvastheid... dit alles behoorde voort aan tot een onvolmaakt verleden. Voor iedere persoonlijkheid kon men nu een stem kiezen, die het best bi) het 'karakter past. Bovendien zou de naspreker, dank zij de bezonken rust in de studio, alle mogelijke zorg kunnen be steden aan dictie en voordracht. Kortom: een nieuwe wonderwereld scheen ook voor de acteur te zQn opengegaan. Maar de praktijk, die spelbreker, gooide ook hier weer roet in het delicieuze eten! „Lieb ist Sprache!" placht de grote acteur Jozef Kainz te zeggen en daarmee formuleer de hij de innige, onscheidbare verbondenheid tussen de mens en zijn stem. Natuurlijk geldt dit axioma ook voor de zangstem, maar daar is (gelijk wij zagen) de verhouding tussen vóór- en nadelen van net play-back zodanig, dat het niet moeilijk valt om, bij wijze van spreken, uit twee „kwaden' de minste te kie zen. Bij de true met de „geleende" spreekstem liggen de kaarten beduidend anders. De ge sproken dialoog is uiteraard rijker aan nuan cering en daardoor gevoeliger dan de gezon gen tekst en dit wreekt zich bij iedere po ging, hoe consciëntieus ook, om het na-gesyn chroniseerde speeldrama op de beeldbuis te brengen. De bewoners van onze oostelijke provincies kunnen zich hiervan overtuigen door naar de Duitse t.v. over te schakelen. Daar heeft men namelijk de gewoonte om En gelse en Amerikaanse films (o.a. de fameuze „Perry Mason"-serie) Duits na te spreken... en het resultaat is althans voor de wat kieskeurig aangelegde besehouwer funest. Dit ligt begrijpelijkerwijs in de eerste plaats aan de furieuze moeilijkheid om een vertaling te ontwerpen, die niet slechts de oorspronke lijke behoorlijk dekt, maar die tevens nauw keurig met de lippenbeweging der zichtbare sujetten klopt. Nu zijn de Bavaria-technici, die (naar ik meen) de na-synchronisatie ver zorgen, op dit gebied ware virtuozen. Hetgeen nochtans niet verhindert, dat voortdurend klei ne onnauwkeurigheden de kijker irriteren en hem het onplezierige gevoel geven eigenlijk twee gescheiden presentaties bij te wonen: de gesproken en de gemimeerde! Er zijn echter nog andere bezwaren min der voor de hand liggend misschien, maar daarom niet minder ingrijpend- Geen speler of hij heeft zijn eigen persoonlijke dictie, die haar weerspiegeling vindt in de beweging van mond- en gelaatsspieren. Deze onverbrekelijke samenhang tussen geluld en plastiek typeert en accentueert de persoonlijkheid schending van deze waarheid draait onvermijdelijk uit op een verminking van het karakter. En dan is er nog iets: het gevaar van ver vlakking door het na-spieken! Men kan met een bekwame regie en uitstekende diseurs zo veel expressie in de na-synchronisatie leggen als men wil, het zal toch altijd iets anders blijven dan de emotie, die uit de handeling zelf geboren wordt. Zij zal allicht gladder, foutlozer zijn dan de oorspronkelijke vertol king... maar zij kan ook TE glad en TE fout loos wezen! Een speler, die actief „in" zijn rol is, heeft zijn dictie, ademhaling en stembe- heersing minder goed in zijn macht dan dc „na-spreker", die rustig achter de studio-mi crofoon staat. En het zijn nu juist deze „te kortkomingen", door bewegelijkheid en emo tie veroorzaakt, die aan de dramatische uit drukking leven en waarachtigheid verlenen. Als voorbeeld van technisch goedverzorgde na-synchronisatie zijn de Duitse produk- ten ongetwijfeld interessant omdat men er de voor- en nadelen van het systeem vrij nauw keurig aan kan aflezen. Het valt niet te ont kennen, dat aan het na-spreken moeite noch toewijding werden gespaard. De vertaling is meestal vlot en natuurlijk, de sprekers doen hun best de sfeer van de handeling zo nauw keurig mogelijk te volgen en de onvermijde lijke fouten in de lip-synchronisatie blijken tot een redelijk minimum teruggebracht. In zo verre zou men zelfs van een propaganda voor het na-synchroniseren kunnen spreken. Want men krijgt een dialoog te horen, die woord voor woord verstaanbaar is, het sto rende lezen van de vertaling wordt de kijker bespaard en het beeld komt (dank zij het ont breken van opgedrukte titels) tot zijn volle recht... onloochenbare voo. delen, die niet ge ring te schatten zijn. Alleen er rest des ondanks (tenminste voor steller dezes) één alles-overheersend bezwaar: dialoog en han delingen horen niet bij elkaar: Dit wil het zij herhaald allerminst een verwijt zijn aan de kwaliteit der technische verzorging... het demonstreert eenvoudig de onmogelijkheid om zulke emoties-uit-de-twee- de-hand ten volle aanvaardbaar te maken. Waar de inspirerende factor van het onmid dellijk aan de handeling ontsproten woord ont breekt, daar wordt de dialoog een dialoog uit de ijskast: onberispelijk en keurig geconser veerd, maar dood als een pier! geenszins om diepzinnige, psychologische meesterwerken gaat en menigeen zal mis schien van oordeel zijn, dat er aan zulke „Kri- minal-Filme" niet zo bijster veel te bederven valt. Hetgeen overigens nog te bezien staat. Want wie een levende, direct in het Duits ge sproken versie als het in zijn genre voortreffe lijke „Das Halstuch" vergelijkt met het wezen loze „Perry Mason "-naspreekspel die zal moe ten erkennen, dat er ook op dit niveau frap pante kwaliteitsverschillen mogelijk zijn- En tenslotte: wie garandeert ons, dat nu men eenmaal op het hellend vlak is aangeland mettertijd ook niet werken van grotere waarde aan een vivisectieproef onderworpen zullen worden Resumerende moge het de lezer duidelijk zijn, dat play-back en na-synchronisatie vele ver schillende aspecten vertonen, die het probleem verre van eenvoudig maken. En waarbij de Nederlandse kijker nauw betrokken raakt, wanneer de N.T.S. straks op haar beurt met „Das Halstuch" en „Perry Mason" voor de dag komt. Dan rest ons slechts de bede: „Bewaar ons voor de (na-)spreektoon". wordt getoond. Sandberg motiveert zijn keus in de zeer lyrisch gestel de inleiding met deze ene, in zes regels geknipte zin: „Wij hebben. nier persoonlijkheden bijeenge bracht van wie wij menen dat on danks verschillen een sterk mense lijk verantwoordelijkheidsgevoel /hen drijft te getuigen". Welke persoonlijkheden zijn het dan wel, die bij uitstek geacht worden te getuigen? Dat zijn de schilders Karei Appel, Corneille, Ger Lataster, Lucebert, Gerrit Benner, de Ameri kaan Willem de Kooning, de in Pa rijs wonende Bram van Velde en ten slotte Jaap Wagemaker. Verder als beeldhouwers Constant, Wessel Cou- zrjn, Carel Visser en André Volten. Gemakkelijk maakt Sandberg het zijn publiek niet met zijn keus. Bij de beeldhouwers staat één expressio nist (Couzijn) tegenover drie con structivisten, van wie er één (Con stant) eerder zoekt naar aanslui ting by een nieuwe architectuur dan bij plastiek. Trouwens: ook de ande ren zijn meer constructeurs dan door een emotie gedrevenen, meer esthe tisch dan gegrepen. Deze groep zou minder eenzijdig zijn geweest, wan neer een der constructieven had plaats gemaakt voor een figuur van de geaardheid van een Tajiri of voor de veel belangrijker Willem Reyers. Moeilijker nog wordt het bij de schilders. Karei Appel, die een primitief kleurgevoel paart aan een steeds heftiger en vormlozer werk wijze, hangt hier tegenover de poëti sche zoeker Corneille, die zich toch ergens in deze wereld niet thuis schijnt te voelen. Gerrit Benner, wiens eenvoudig-lyrische werk sinds zijn vertrek uit Friesland sterk ver- groofde, ontmoet hier Ger Lataster, die zich langzamerhand van al zijn angsten schijnt te bevrijden en zich in een prachtige gespannen kleur en een felle dynamiek uitleeft. Luce bert, die trouwens langzamerhand een eigen geluid krijgt, behoort ook al tot de uitverkorenen van Sand berg, evenals Bill de Kooning. Waar om in deze gevallen niet de voor keur gegeven aan Jan van Steke lenburg, Dick Zwier of Frïeda Hun- ziker? Waarom de foeilelijke con structies van Bram van Velde wel en het veel gevoeliger werk van zijn broer Geer niet aan bod kwam, is evenzeer een raadsel als de uit verkiezing van de Dada-achtige uitingen van Jaap Wagemaker, wiens doeken wel voornamelijk be rusten op zekere pokdalige structu ren. Verwording krijgt hier een esthetische kant maar het is echt een raadsel, waarvan deze kunstenaar nu nog getuigt en op grond van welk verantwoordelijk heidsgevoel. Maar goed: jonkheer Sandberg ziet het er in en gaf het een plaats in zijn artistieke testament. Nog één maal heeft hij met nadruk gede monstreerd, dat voor hem deze col lectie de samenvatting van de Ne derlandse kunst is, en dat dit by uit stek waardig is om te worden ge presenteerd als de bijdrage van Ne derland tot de internationale ont wikkeling. Dit is het credo van een „vent" Maar met de inhoud ervan zullen weinigen het eens zyn. Van 27 augustus tot 1 september wordt het vierde jeugdfestival Velp gehou den voor ca. 500 leerlingen van de hoogste klassen van het V.H.M.O., de kweekscholen en de sociale aca demies. Anton Koolhaas houdt bij de opening een inleiding over de crea tie als middelpunt van het leven. Vijftig kunstenaars en kunstenaressen op het gebied van architectuur, beel dende kunst, dans, film, literatuur, muziek, toneel en voordracht hebben hun medewerking toegezegd voor het voeren van ongedwongen groeps gesprekken of voor het houden van inleidingen. Maandagavond 27 augustus geeft de Nederlandse Comedie onder regie van Han Bentz van den Berg in de Stadsschouwburg een opvoering van „Een Midzomernachtsdroom" (Sha kespeare)- Dinsdagavond 28 augus tus worden op dezelfde plaats film voorstellingen gegeven van „Zoo" (Bert Haanstra). „De werkelijkheid van Karei Appel" (Jan Vrijman) en „Si tous les gars du monde" (Chris tian Jaque). Woensdagavond 29 augustus concer teert in Musis Sacrum het Gelders Orkest o.l.v. Charles de Wolff. Don derdagavond 30 augustus treedt in de Stadsschouwburg de Nieuwe Co medie onder regie van Erik Vos op met „De Heer van Pource Augnac" (Molière). Vrijdagavond 31 augustus is er in de Stadsschouwburg een Spaanse dansavond met Susana Y. José. De liga nieuw beelden richt op het jeugdfestival een expositie in getiteld „Verbondenheid der kunsten", waar bij leden dezer liga op de noodzaak van de samenwerking tussen archi tect en beeldende kunstenaar in de moderne stedebouw zullen wijzen. Bezoeken met deskundige inleidingen en rondleidingen worden gebracht aan het Rijksmuseum Kröller Muller, het beeldenpark de Hoge Veluwe, de tentoonstellingen van Nederlandse grafici en werken van Ossip Zad- kine in het gemeentehuis te Arnhem, en dan ateliers van beeldhouwers in Velp en omgeving. Zaterdagmorgen 1 september wordt het jeugdfestival afgesloten met een jazzconcert door The Dutch Jazz Quartet m.m.v Herman Schoonder- walt, Ruud Jacobs, Cees See en Hein van der Gaag.

Krantenbank Zeeland

Provinciale Zeeuwse Courant | 1962 | | pagina 7