Hoogseizoen, een derde
boek van Vinkenoog
Meesterwerken uit Delft"
Afstand en afscheid
HET ZELFKANTLEVEN HMHMJB
OP HET LEIDSEPLEIN
Zadkine in
Arnhem
MIME, kunst van lichamelijk dichten
DRIE KUNSTENAARS TEGELIJK IN ONS
LAND OP „ZOMERTOURNEE"
ZATERDAG 14 JULI 1962
PROVINCIALE ZEEUWSE COURANT
11
U NIGSZTNS ÏN DE TRANT van Henry Miller heeft Simon Vii>
kenoog zichzelf openlijk tot de min of meer bewerkte en vei
sierde hoofdpersoon van zijn proza gemaakt. Hij vertelt over zich
zelf, over wat er met Simon Vinkenoog gebeurd is, wat deze doet er
droomt en na hat, en dat met een openhartigheid die de lezer to'
medeplichtige maakt. Hij schrijft recht op de man af, mogelijl
alleen voor ziciizelf, doch het doet de lezer aan alsof hij enkel ei
alleen voor hém schrijft, vertelt, biecht, en dat op een vriend
schappelijke toon, weerbaar en weerloos tegelijkertijd. Zijn derd<
werk „Hoogseizoen" (na „Zolang te water" en „Wij helden") is
wel het boeiendste proza dat we tot nu toe lazen van de „Vijfti
gers" (term uit de literatuurgeschiedenis reeds, de tijd gaat snel)
We noemden Henry Miller. Een der grootste moderne auteurs, van
wereldroem, aan het eind van zijn leven. En Vinkenoog, hoewel
reeds alom in ons land bekend, is 33, dat wil zeggen voor eer
prozaïst ongeveer aan het begin. Die verhouding en dat leeftijds
verschil in het oog houdend, zien we toch overeenkomsten, behalve
die wijze van ongegeneerd autobiografisch vertellen.
Zij zijn beiden typische verte
genwoordigers van hun genera
tie, ze houden (hielden) er een
„wilde", ongebonden levenswij
ze op na, de erotiek neemt een
belangrijke plaats in hun werk
in, Parijs had een grote invloed
op hen, een onverzadigbare
nieuwsgierigheid naar bet leven
drijft hen. Er zijn wellicht gro
tere verschillen, maar toch
dringt de vergelijking zich on
weerstaanbaar op.
Als men 33 jaar is en men weet
een boek als „Hoogseizoen" te
schrijven, schept men daarmee
grote verwachtingen voor de
toekomst. Het boek eindigt met
Vinkenoogs geboorte (als vol-
Letterkundige kroniek
door BAKS WARREN
wassene, schrijver) „Mijn stem
komt nog uit het water" en
„Wacht op mij. De wereld wacht
op mij. Ik ben er nog niet. Ik
heb mijn intrede gedaan. Ik
huil. Matthias (zijn zoon) lacht
in de schoot van zijn moeder.
Voorzieningen worden getrof
fen. Maatregelen genomen. Her
kenbaar, onherkenbaar, nog na
meloos en niet naakt nog. Wacht
op mij. Laat mij niet omkomen.
Heet mij welkom. Doe mij
open".
Dit slot heeft een vreemde, ontroe
rende kracht. Elders in het boek:
„Maar woorden z(jn woorden, de taal
is een tweede, een derde is de stem
en als vierde, niet bestaande per
soon, luisteren de anderen mee, die
het nooit willen geloven: de anderen
die de misverstanden in de wereld
brengen, en elk woord misverstaan.
Maar dat is hun schuld niet. dat ligt
aan de woorden, de schamele, ontoe
reikende. verrukkelijke en onmisbare
woorden".
Ook wij behoren onherroepelijk
degenen die misverstaan. „I have
have n
mission" zei Simon eens, maar des
ondanks is dit bock een getuigenis,
een getuigenis van een levenswijze
uit het midden van deze eeuw. ver
want aan die uit andere dergelijke
cultuurperioden, doch met zijn zeer
eigen, onverwisselbaar stempel.
Simon Vinkenoog is betrokken bij
wat h(j schrijft. Hij heeft niet in
de studeerkamer een bepaald aspect
van de samenleving bestudeerd en
dan met inlevingsvermogen daar een
geslaagd letterkundig kunstwerk van
gemaakt, na eventueel de neus even
oppervlakkig in de realiteit gestoken
te hebben. Neen. hij heeft, gedreven
door zijn rusteloze nieuwsgierigheid
het avontuur ihfelijk en gevaarlijk
beleefd, en die belevenis gecontinu
eerd door het avontuur neer te schrij
ven, een schrijven dat een andere
vorm van leven is. Hij behoort of
heeft behoord tot de lbsgeslagenen
van na de oorlog, hij heeft gedaan
wat zijn zin voor avontuur hem in
gaf, alle moraal aan de laars lap
pend (al merkt men. althans wan
neer hij schrijft, steeds een kleine
aarzeling bij bepaalde erotische be
levenissen), maar hij heeft ook be
taald. geboet, want hij is, hij zegt
het zelf spottend, een erudiet, on
herroepelijk. Dat alles heeft hem ge
rijpt. Het is nu, in zekere zin, tijd
om afscheid en afstand te nemen, hij
is 33, het „hoogseizoen" is er ge
weest. Ingeschakeld, in een maat
schappij waaraan hij maling heeft,
werkend om den brode, voor vrouw
en kind, vallend, opstaand, moet hi
een houvast, een evenwicht vinden,
leren genoegen nemen met een we
reld waarvan hij weet dat het ook
geen echte is. Hij heeft mogelijk
niet de moed van een Schenk, een
Miller, maar dat hoeft ook niet: het
nieuwe evenwicht, hoe labiel ook,
biedt mogelijkheden: „Hoogseizoen"
voor een 33-jarige een rijp boek, is
er het bewijs van.
Het laat zien hoe Vinkenoog, na
een verblijf in Parijs in Amster
dam teruggekeerd, langzaam inge
kapseld wordt door de maatschappij,
en in zijn hoogseizoen nog recalci
trant de verzenen tegen de prikkels
slaat. Hg komt in Amsterdam te
recht in het wereldje van het Leidse
Plein, raakpunt van vage artiesten,
avonturiers, ontwortelden en zelf
kantfiguren. Van nature voelt hij
zich daar thuis, maar hg kan eigen
lijk niet meer helemaal een der hun
nen zijn. H\j heeft een naam, is „ge
slaagd", ook al leeft hfj moreel aan
de zelfkant- Er is een distantie tus
sen hem en de anderen, een distantie
waarin een zekere tragiek schuilt.
Hij kende reeds het effect van verdo
vende middelen, en in Amsterdam
komt hij terecht in kringen waar die
worden gebruikt. In de roes, het ge-
zamelijke zweven in het Niets, ge
dragen door en gewiegd op jazz-
klanken. is hij nog één met de „jon
gens". Met jonge mensen die zoveel
aardiger, avontuurlijker, opener, in
teressanter zijn dan de brave bur
gers. Maar er is reeds een kloof die
hij eigenlijk alleen zelf goed beseft.
Zijn werk op de krant, zijn nieuwe
vrouw, zijn kind dat geboren gaat
worden, leggen hem, hoe dan ook,
verplichtingen op. zijn aard, te
nieuwsgierig en hongerig naar an
dere zaken, belet hem tot het bittere
einde, ónder te gaan. en dan is er
reeds het eerste wor-
doodsbesef, het af-
Doopceel van
componisien
De stichting Donemus (Documenta
tie Nederlandse Muziek) exploi
teert op het ogenblik werken van
in totaai 108 hedendaagse Neder
landse componisten. Hiervan zijn
er 92 in leven en van deze 92
woont meer dan de helft, namelijk
48, in de-provincie Noord-Holland.
Zuid-Holland telt 20 componisten.
Derde in de rij is Utrecht met 11
componisten. Twee hebben het
buitenland opgezocht: de dirigent-
componist Jan Koetsier die by
München woont en de diplomaat
componist Robert de Roos, die in
Caracas is geaccrediteerd.
Een en ander Dljjkt uit het jaarver
slag 196^ van Donemus. In dit
jaarverslag staat ook dat 43 van
de Nederlandse componisten tus
sen de 40 en 59 jaar oud zijn. Deze
groep wordt omgeven door twee
groepen van onderling ongeveer
dezelfde grootte, te weten 22 com
ponisten in de leeftijd van 20 tot
39 jaar en 26 componisten in de
leeftijd van 60 tot 79 jaar. Twee
componisten zijn boven de tachtig,
SIMON VINKENOOG
een getuigenis
sterven, ontbladeren na het hoog
seizoen. Rondom hem gaan er te
gronde: Klaas, de ethersnuiver, meis
jes, jongens, die verslaafd zijn aan
het „spul". Een haast kinderlijke in
braak in een apotheek, waarbij ver
dovende middelen weggenomen wor
den, en de verwikkelingen die daar
het gevolg van zijn, worden eenvoudig
en daardoor zo treffend verteld, ook
hoe de schrijver zelf in aanraking
met de justitie komt. Het is (wat
waarheid, wat verdichtsel is laten
we in het midden) van een ontwa
penende oprechtheid.
De compositie van het boek, schijn
baar chaotisch door een telkens her
nemen van het verleden van uit het
heden, is knap, en de episode tegen
het einde, met de verwoorde, eenza
me „roes" aan de schrüfmachine,
echt dan wel bewerkt, is verrassend
goed. „Hoogseizoen" moge bladzijden
hebben die sommigen zullen onthut
sen, het is van begin tot eind een
goed boek.
Simon Vinkenoog: Hoogseizoen.
Bezige Bij Amsterdam LRP 31.
begrip is geworden, terwijl bij De-
croux het menselijk bewegen in on
derdelen is ontleed, opdat men dat
deel van een beweging, dat essentieel
is voor het geheel, in een gestileerde
vorm leert weergeven.
Zo duidt van ouds de pantomime het
begrip liefde aan met een hand op
het hart en smachtend gezicht. Pre
cies dat zelfde begrip kan de mime
opwekken door een lichte trekking
in zijn bovenlichaam, die zowel de
indruk van hartepijn als van verlan
gen geeft. Honger duidt de pantomi
me-speler aan door met zijn vinger
op zijn open mond te wijzen, het in
ternationale en overgeërfde gebaar;
de mime wekt de zelfde suggestie met
onbewogen gezicht en een op zichzelf
nietszeggend vluchtig handgebaar
vóór de buik langs, maar een gebaar,
dat in samenhang met de voorgaande
en volgende bewegingen zijn zin ver
krijgt.
Anders gezegd: de pantomime
„praat" zonder woorden, maar wel in
de begrippen die vastzitten aan ge
ijkte woord-symbolen; de mime uit
zich in ie muzieknoten, die op zich
zelf geen emotionele of berichtende
betekenis hebben, maar die door hun
samenhang worden tot „melodie" vol
zeggingskracht. En in deze beeld
spraak doordenkend is dan Etiennc
Decroux de theoreticus, die langs na
tuurkundige weg de trillingsgetallen
berekende van de „noten", die bij zijn
leerlingen werden tot de „piuziek".
tot de bijna dansende expressie van
schematische, tot hun essentie terug
gebrachte en derhalve „onnatuurlij
ke" bewegingen.
Stilering betekent verfijning en
verinniging. Voor de figuur- van
Pierrot betekent dit, dat hg in
de mime-techniek over een rjjker en
dichteriyker uitdrukkingsmogelijk
heid beschikt, dat hij situaties en ge
voelens kan verbeelden, waarvoor zyn
(Van een speciale verslaggever)
Voor de tweede maal wordt er in
het gemeente-museum te Arnhem
een grote overzichtstentoonstel
ling gehouden van Ossip Zadkines
werk. De byna 72-jarige beeldhou
wer was aanwezig bij de opening.
Hij kreeg een lang en hartelijk ap
plaus. Tegenwoordig kan de beel
dende kunstenaar deze hulde ook
ten deel vallen. Dat bewees dat
zijn succes zeker niet van voorbij
gaande aard was, zo ls iemand
schreef aan het begin van Zadki
nes loopbaan. De kunstenaar is
niet met pensioen gegaan en de
laatste jaren zyn nog vele werken
tot stand gekomen.
De expositie omvat meer dan 60
plastieken, een aantal gouaches en
tekeningen en enkele wandtapgten
die de laatste twee jaren gereed
kwamen. In veel van dit laatste
werk heeft Zadkine voortgebouwd
op oude thema's. Zadkine werkte
aanvankiyk vry streng naar ku
bistische principes. De mensfigu
ren zijn vaak een wonderlijk sa
mengaan van abstracties en ge
deformeerd naturalisme.
Zadkine geniet grote waardering in
ons land en de belangstelling is
wederkerig. De periode 55-61
wordt beheerst door zijn interesse
in Van Gogh. Zoals hy zelf zegt
wordt hij „achtervolgd", door het
leven van Van Gogh. Hij bestu
deert diens brieven en schilde
rijen. Er ontstaan naturalistische
portretten van de schilder: „Van
Gogh als prediker", „Van Gogh
als tekenaar", de groep „De
broers van Van Gogh" en andere
voorstudies, die hun bekroning
vonden in het Van Gogh-monu-
ment dat verleden jaar te Aufers-
sui--Oise onthuld werd.
Hy voelt zich verwant aan de schil
der en heeft hem op deze wijze
willen verheerlijken. Zadkines
kunst behelst de bevrgding van
geestelgke pressie, de noodzake-
lgkheïd van vormgeworden ge
moedsbeleving, voor de beschou
wer zichtbaar zowel in de gesloten
expressieve bewerkte blokstatuen,
bgvoorbeeld staande vrouw, her
innerend aan Brancusi's Begintijd,
als in de aan de verwarring gren
zende bewegelijkheid van beelden
als „Ontstaan der vormen" en
„Menselijk woud". Deze mooie in
gerichte tentoonstelling, waarbij
ook de museumtuin werd betrok
ken, is tot 16 september te bezich
tigen.
Beeld van de repetitie voor de
nieuwe Snip en Snap-revue
„Harten Troef", die op ZO juli
aanstaande in première gaat.
De hoofdrol is voor zangeres
Corrie Brokken, op de foto
midden in de dansgroep.
rr
PRINSENSTAD
DEED GREEP
IN VERLEDEN
(Van onze redacteur beeldende
kunsten)
Delft is één der mooiste ste
den van het oude gewest
Holland. Er hangt langs zijn
prachtige grachten nog iets van
die in zichzelf gekeerde voor
naamheid, die ooit het kenmerk
van haar rijke burgerij moet
zijn geweest. Er is nog veel te
rug te vinden van de weelde,
waarin geslacht na geslacht
leefde. Grote oude kerken her
inneren aan dé offervaardigheid,
waarmee vaak grote sommen
geld zov/el voor het aanzien van
de stad als ter ere Gods werden
afgestaan. Menig oud huis
spreekt van de glorie van Delft
als één der voornaamste Hame
ren van de Verenigde Oostindi-
sche Compagnie. Veel is door
rampen verloren gegaan. Maar
wat behouden bleef, geeft nog
voldoende een indruk van het
geestesleven in de „stille en rij
ke stad", waarover doctor Anne
Berendsen onder de titel „Ver
borgenheden uit het oude Delft"
zulk 'n kostelijk boekje schreef.
Dat boekje zoudt ge moeten lezen,
ter voorbereiding van een bezoek aan
de Prinsenstad- Het brengt U het
verleden nader en maakt een wande
ling door het oude hart tot een veel
rijker belevenis. Maar ge moet het
zeker lezen, wanneer ge een van de
komende weken een bezoek wilt
brengen aan de tentoonstelling
„Meesterwerken uit Delft", die tot
15 augustus in het Prinsenhof wordt
gehouden. Weliswaar loopt wat er
in het Delftse museum wordt ge
toond niet helemaal parallel .met wat
mejuffrouw Berendsen zo verrukt
beschrijft, maar ge ziet op de ten
toonstelling toch vaak genoeg oude
bekenden, om van uw paar gulden
geen spijt te hebben. Bovendien had
mej. Berendsen als conservatrice van
het museum een belangrijk aandeel
in de totstandkoming van de tentoon
stelling en de catalogus loopt nu
juist niet over van goede samenvat
tende informatie. Vandaar dit, overi
gens vrijblijvend gegeven, advies.
Ook zonder dit boekje zult ge overi
gens tot de ontdekking komen, dat
in Delft de kunsten en het ambacht
lang hebben gebloeid. Nu heeft elke
stad in het verleden wel zijn be-
roemdheden gehad- Maar zelden
reikte hun faam verder dan de klok
slag. Delft echter heeft er gekend,
wier faam zelfs de landsgrenzen
overschreed. Dat waren niet altijd
„inboorlingen". Er waren ook wel
„immigranten" bij. Geen wonder
overigens, want de bloei van Delft
zal stellig bij herhaling werkers van
buiten hebben aangelokt; ook gebeur
de het wel, dat grootheden van bui
ten belangrijke opdrachten kregen
of werden gesteund bij het inrichten
van een werkplaats- Van de schep
pingen van al deze meesters is nog
veel behouden gebleven, branden.
Beeldenstorm en achteloosheid ten
spijt.
Vandaar, dat het Delftse museum
nu een samenvattend overzicht
wenste te geven van wat er in het
verre verleden zoal in de stedelijke
werkplaatsen tot stand is gekomen.
Het werd een interessant, zij het al
lerminst volledig, beeld. Het werd
(Van onze balletmedewerker)
Een grillig tlieaterlot heeft gewild dat Nederland na enkele
jaren zonder in de schouwburgstille zomerperiode plots drie
uiteenlopende vertegenwoordigers van de kunst der Mime op uit
gebreide tournees ontvangt: de grootmeester Marcel Marceau uit
Parijs, de opkomende Samy Molcho uit Israël, en de wel „Clown
van Ascona" geheten Zwitser Dïmitri. Drie stijlen, drie landen,
één leermeester: Etienne Decroux, de „schepper" van de „knnst
der stilte".
Uiterlijk zal het vele bezoekers
vreemd voorkomen dat deze Mi-
mes, met hun witgekalkte ge
zichten en de grote, droeve ogen,
een „uitvinding" zijn van recen
te tijd. Want zij lijken veel op
een zeer oude bekende: Pierrot,
het dromerig-diehterlijk achter
neefje van de nog veel oudere
clown, die op zijn beurt weer
stamtf van de waarschijnlijk an
tiek Perzische pop, die via Tur
kije en Bohemen als Jan Klaas-
sen naar Nederland kwam, en
als Petroesjka naar Rusland.
Inderdaad: of men de sensitieve Mol
de poëtische Marceau ziet optreden,
men ziet een figuur, die welbewust
voortbouwt op de traditie van de
Commedia del'Arte en de daarin zo
populair geworden Pierrot, de breke-
lgke tegenhanger van de uitbundige
en spitsvondige Harlekino: symbool
van de menselijke gevoeligheid tegen
over het symbool van de cerebrale
slimheid, poëzie tegenover harde za
kelijkheid.
Maar in de techniek van de Mime is
Pieriot abstracter en daardoor dich-
terlijkcr geworden. Want „mime"
staat tot „pantomime" als verzen te
genóver dageiykse gebruikstaak als
verfgnde artistieke essentie tegen
over onbehouwen werkelgkheid. Van
een potsenmakende volksfiguur heeft
de kunst van de mime Pierrot ge
maakt t:ot een tragi-komische thea
terpersoon, die het universeel-mense-
ïyite van alle clowns in de lotterlgke
betekenis „ver-dicht" tot samenge
bald gedicht.
Het verschil tussen pantomime en
mime, tussen de stilspel-trant
van de Commedia del'arte en de
techniek van Decroux, ligt in het ex
pressief gebaar, dat bij pantomime
een werkelglt „gebaar" is, een plas
tisch teken dat krachtens in het men-
selgk verkeer gegroeide „afspraak
jes" tot een symbool voor een vast
vroegere „stilspel" tekort schoot aan
bewegingstaal. Het betekent tevens,
dat hij zijn publiek op een hoger en
indringender niveau kan bereiken dan
met de overduidelgke potsen, waar
mee hij voorheen zijn kinderlgke en
derhalve lachwekkende onbevangen
heid en „onhandigheid" tegenover het
leven beleed.
Onder de lach van zijn toeschouwers
begint een dissonant mee te klinken:
het geweten, dat in Pierrot zijn eigen
falen kan herkennen nu hg een bui
ten de tgd en buiten de werkelijkheid
getilde abstractie is geworden. Het
witte gezicht is gebleven, het kind-in
de-mens ook, maar dank zij de vrij
wel onbekende Decroux heeft dit
„kind" sedert 1937, en eigenlijk pas
sedert 1947, een taal leren spreken
van een universele wijsheid, die de
verstandelgke volwassenen in de
atoomtijd tot openbaring wordt.
Christus neemt afscheid van
zijn moeder, fragment uit een
klein paneel van de Meester
van Delft, die in liet laatste
kwart van de vijftiende eeuw
moet hebben gewerkt.
hier en daar wel eens wat eenzijdig
ook. Van de missalen en getijdenboe
ken, die eens in de schrijfkamer van
de vrome zusteren van Sinte Agnes
werden afgeschreven en versierd,
zijn er enkele mooie exemplaren
voorhanden. Zij vertegenwoordigen
de late, wat burgerlijke nabloei van
een overweldigend weelderige kunst,
in een tijd, waarin Jacob Jansz. van
der Meer zijn fraai verzorgde ge
drukte boeken gaat uitgeven. Ook
van deze drukwerken zijn er voor
beelden. De schepper ervan is nog
niet vrij van het middeleeuwse voor
beeld, gezien zijn voorliefde voor ge
tekende initialen en randversieringen.
Maar in één opzicht is hij toch vol
komen drukker: zijn illustraties laat
hij in het blok snijden door een on
bekende kunstenaar, die thans voor
het gemak maar de „Meester van de
Virgo inter Virgines" wordt ge
noemd. Het is allerminst uitgeslo
ten, dat deze Virgomeester familie
van Van der Meer is geweest. Is dat
zo, dan heeft de famiüeband in elk
geval niet sterk gesproken, want de
plaatsnijder heeft nadien nog voor
een andere Delftse drukker gewerkt.
Maar de belangrijkste van deze druk
kers is Cornelis Hendrik Lettersnider
geweest belangrijk vooral door de
fraaie letters die hij vervaardigde en
tot ver in het land verkocht; deze
letter werd zelfs nog het voorbeeld
voor de typografie van de Statenver
talingLiefhebbers van mooi oud
drukwerk kunnen in Delft dus ook
al te gast gaan
Een kleine, heel teer en poëtisch
geschilderde Visitatie van zijn
hand is het startpunt van de kleine
collectie schilderijen, die ook in dit
opzicht de roem van Delft moet
waarmaken. De drie panelen van de
Virgomeester vormen het eerste
hoogtepunt. De Man met Helm van
Carel Fabricius mag stellig ook wor
den genoemd. Maar van Pieter de
Hoogh, die zijn mooiste schilderijen
in zijn Delftse tijd maakte, hangen
hier slechts drie matige doeken uit
zijn latere Amsterdamse periode en
Jan Vermeer ontbreekt zelfs geheel.
Wel zijn er enkele werken van Jan
van Scorel en Maerten van Heems-
kerek, meesters van buiten, die be
langrijke opdrachten hebben gehad.
Het zijn dus schilderijen uit Delft,
van meesters, wier relatie met de
stad even kortstondig als oppervlak
kig is geweest. Deze groep wekt her
haaldelijk het gevoel, dat men meer
naar het Delftse dan naar het be
langrijke heeft gezocht. Daarom
maken vijf goede kerkgezichten van
de Delftenaar Hendrik van Vliet het
gemis van één Vermeer bepaald niet
goed.
Fraai is aan de andere kant de
groep zilverwerk, waarvan sommige
stukken kunnen staan naast die van
belangrijke Amsterdamse meesters.
Kostelijk en kostbaar zijn ook de
wandtapijten, die in Delftse ateliers
zijn ontstaan. Van elk der bekende
meesters zijn er enkele opgehangen:
statieuse stukken, die bewijzen, hoe
veel geld men indertijd voor deze
soort muurtooi overhad. Het mag
waar zijn, dat de kale muren van de
oude overheidsgebouwen om tapijten
vroegen het is evenzeer waar, dat
men voor geweven herinneringen aan
grote historische of legendarische
feiten graag flinke bedragen uitleg
de. Er is een serie tapijten bekend,
die op het ogenblik negentien mil
joen zou' hebben moeten kosten
De tapijtweverij heeft stellig de
naam van Delft in de wereld
wijd verbreid. Geen wonder, dat de
Delftse overheid deze talc van nijver
heid daadwerkelijk heeft gesteund.
Met name de uitgeweken Vlaming
Frangois Spiering heeft in ruime
mate van die steun geprofiteerd.
Maar hij heeft dan ook een produkt
vervaardigd, dat op eenzame hoogte
staat- Tegen de muren van de grote
zalen van het Prinsenhof doen "deze
tapijten het nu ook nog uitstekend,
vooral die, welke in Zweden uit de
koninklijke verzameling konden wor
den geleend; de kleuren van deze
exemplaren zijn vrijwel niet ver
schoten
Spiering was overigens niet de enige
Delftse tapijtwever. Dat hij bekwa
me collega's en leerlingen had, be
wijzen de werken van anderen: van
Karei van Mander H, van Maximi-
liaan van der Gucht, van Cornelis
Coppens Maar onder Coppens was
het verval ai begonnen; van hem
hangt er dan ook geen werk meer.
Wat er ook aan ontbreekt, het is
toch een boeiend geheel, daar in
Delft. De museumleiding is trots op
het verleden van de stad en die trots
heeft gestalte gekregen in een ten
toonstelling, die geen verdere recht
vaardiging nodig heeft dan hetgeen
er te zien is.
Rubens-catalogus
in tien delen
De stad Antwerpen zal binnenkort in
het bezit komen van de unieke docu
mentatie over Rubens, die de in 1960
overleden dr. Ludwig Burchard in de
loop der jaren heeft bgeengebracht.
Dr. Burchard, één der eininentste
Rubenskenners van onze tijd, had de
gegevens verzameld met het oog op
de publlkatlo van een beredeneerde
catalogus var Rubens. De stad Ant
werpen heeft by het verwerven var
de verzameling tegenover de erven
Burchard de verplichting op zich ge
nomen deze catalogus te laten ver
schgnen. Dit werk zal een tiental de
len omvutten en worden verzorgt
door „Het Nationaal Centrum voor d<
plastische kunst in de 16e en 17<
eeuw", in samenwerking niet het Ru
benshuis te Antwerpen.
De gemeenteraad van Antwerpei
heeft voorts besloten tot restauratie
van liet 17e eeuwse kolveniershuis
waar het „Rubinianum" het do
cumentatlecentrum voor de studie var
Rubens en de Vlaamse kunst van di
17e eeuw, zal worden ondergebracht
omdat het Rubenshuis niet tegelijk
als museum en documentatiecentrum
dienst kan doen. Naast het kolve
niershuis zal nog een gebouw ten be
hoeve van dit centrum worden gezet.