Hoogseizoen, een derde boek van Vinkenoog Meesterwerken uit Delft" Afstand en afscheid HET ZELFKANTLEVEN HMHMJB OP HET LEIDSEPLEIN Zadkine in Arnhem MIME, kunst van lichamelijk dichten DRIE KUNSTENAARS TEGELIJK IN ONS LAND OP „ZOMERTOURNEE" ZATERDAG 14 JULI 1962 PROVINCIALE ZEEUWSE COURANT 11 U NIGSZTNS ÏN DE TRANT van Henry Miller heeft Simon Vii> kenoog zichzelf openlijk tot de min of meer bewerkte en vei sierde hoofdpersoon van zijn proza gemaakt. Hij vertelt over zich zelf, over wat er met Simon Vinkenoog gebeurd is, wat deze doet er droomt en na hat, en dat met een openhartigheid die de lezer to' medeplichtige maakt. Hij schrijft recht op de man af, mogelijl alleen voor ziciizelf, doch het doet de lezer aan alsof hij enkel ei alleen voor hém schrijft, vertelt, biecht, en dat op een vriend schappelijke toon, weerbaar en weerloos tegelijkertijd. Zijn derd< werk „Hoogseizoen" (na „Zolang te water" en „Wij helden") is wel het boeiendste proza dat we tot nu toe lazen van de „Vijfti gers" (term uit de literatuurgeschiedenis reeds, de tijd gaat snel) We noemden Henry Miller. Een der grootste moderne auteurs, van wereldroem, aan het eind van zijn leven. En Vinkenoog, hoewel reeds alom in ons land bekend, is 33, dat wil zeggen voor eer prozaïst ongeveer aan het begin. Die verhouding en dat leeftijds verschil in het oog houdend, zien we toch overeenkomsten, behalve die wijze van ongegeneerd autobiografisch vertellen. Zij zijn beiden typische verte genwoordigers van hun genera tie, ze houden (hielden) er een „wilde", ongebonden levenswij ze op na, de erotiek neemt een belangrijke plaats in hun werk in, Parijs had een grote invloed op hen, een onverzadigbare nieuwsgierigheid naar bet leven drijft hen. Er zijn wellicht gro tere verschillen, maar toch dringt de vergelijking zich on weerstaanbaar op. Als men 33 jaar is en men weet een boek als „Hoogseizoen" te schrijven, schept men daarmee grote verwachtingen voor de toekomst. Het boek eindigt met Vinkenoogs geboorte (als vol- Letterkundige kroniek door BAKS WARREN wassene, schrijver) „Mijn stem komt nog uit het water" en „Wacht op mij. De wereld wacht op mij. Ik ben er nog niet. Ik heb mijn intrede gedaan. Ik huil. Matthias (zijn zoon) lacht in de schoot van zijn moeder. Voorzieningen worden getrof fen. Maatregelen genomen. Her kenbaar, onherkenbaar, nog na meloos en niet naakt nog. Wacht op mij. Laat mij niet omkomen. Heet mij welkom. Doe mij open". Dit slot heeft een vreemde, ontroe rende kracht. Elders in het boek: „Maar woorden z(jn woorden, de taal is een tweede, een derde is de stem en als vierde, niet bestaande per soon, luisteren de anderen mee, die het nooit willen geloven: de anderen die de misverstanden in de wereld brengen, en elk woord misverstaan. Maar dat is hun schuld niet. dat ligt aan de woorden, de schamele, ontoe reikende. verrukkelijke en onmisbare woorden". Ook wij behoren onherroepelijk degenen die misverstaan. „I have have n mission" zei Simon eens, maar des ondanks is dit bock een getuigenis, een getuigenis van een levenswijze uit het midden van deze eeuw. ver want aan die uit andere dergelijke cultuurperioden, doch met zijn zeer eigen, onverwisselbaar stempel. Simon Vinkenoog is betrokken bij wat h(j schrijft. Hij heeft niet in de studeerkamer een bepaald aspect van de samenleving bestudeerd en dan met inlevingsvermogen daar een geslaagd letterkundig kunstwerk van gemaakt, na eventueel de neus even oppervlakkig in de realiteit gestoken te hebben. Neen. hij heeft, gedreven door zijn rusteloze nieuwsgierigheid het avontuur ihfelijk en gevaarlijk beleefd, en die belevenis gecontinu eerd door het avontuur neer te schrij ven, een schrijven dat een andere vorm van leven is. Hij behoort of heeft behoord tot de lbsgeslagenen van na de oorlog, hij heeft gedaan wat zijn zin voor avontuur hem in gaf, alle moraal aan de laars lap pend (al merkt men. althans wan neer hij schrijft, steeds een kleine aarzeling bij bepaalde erotische be levenissen), maar hij heeft ook be taald. geboet, want hij is, hij zegt het zelf spottend, een erudiet, on herroepelijk. Dat alles heeft hem ge rijpt. Het is nu, in zekere zin, tijd om afscheid en afstand te nemen, hij is 33, het „hoogseizoen" is er ge weest. Ingeschakeld, in een maat schappij waaraan hij maling heeft, werkend om den brode, voor vrouw en kind, vallend, opstaand, moet hi een houvast, een evenwicht vinden, leren genoegen nemen met een we reld waarvan hij weet dat het ook geen echte is. Hij heeft mogelijk niet de moed van een Schenk, een Miller, maar dat hoeft ook niet: het nieuwe evenwicht, hoe labiel ook, biedt mogelijkheden: „Hoogseizoen" voor een 33-jarige een rijp boek, is er het bewijs van. Het laat zien hoe Vinkenoog, na een verblijf in Parijs in Amster dam teruggekeerd, langzaam inge kapseld wordt door de maatschappij, en in zijn hoogseizoen nog recalci trant de verzenen tegen de prikkels slaat. Hg komt in Amsterdam te recht in het wereldje van het Leidse Plein, raakpunt van vage artiesten, avonturiers, ontwortelden en zelf kantfiguren. Van nature voelt hij zich daar thuis, maar hg kan eigen lijk niet meer helemaal een der hun nen zijn. H\j heeft een naam, is „ge slaagd", ook al leeft hfj moreel aan de zelfkant- Er is een distantie tus sen hem en de anderen, een distantie waarin een zekere tragiek schuilt. Hij kende reeds het effect van verdo vende middelen, en in Amsterdam komt hij terecht in kringen waar die worden gebruikt. In de roes, het ge- zamelijke zweven in het Niets, ge dragen door en gewiegd op jazz- klanken. is hij nog één met de „jon gens". Met jonge mensen die zoveel aardiger, avontuurlijker, opener, in teressanter zijn dan de brave bur gers. Maar er is reeds een kloof die hij eigenlijk alleen zelf goed beseft. Zijn werk op de krant, zijn nieuwe vrouw, zijn kind dat geboren gaat worden, leggen hem, hoe dan ook, verplichtingen op. zijn aard, te nieuwsgierig en hongerig naar an dere zaken, belet hem tot het bittere einde, ónder te gaan. en dan is er reeds het eerste wor- doodsbesef, het af- Doopceel van componisien De stichting Donemus (Documenta tie Nederlandse Muziek) exploi teert op het ogenblik werken van in totaai 108 hedendaagse Neder landse componisten. Hiervan zijn er 92 in leven en van deze 92 woont meer dan de helft, namelijk 48, in de-provincie Noord-Holland. Zuid-Holland telt 20 componisten. Derde in de rij is Utrecht met 11 componisten. Twee hebben het buitenland opgezocht: de dirigent- componist Jan Koetsier die by München woont en de diplomaat componist Robert de Roos, die in Caracas is geaccrediteerd. Een en ander Dljjkt uit het jaarver slag 196^ van Donemus. In dit jaarverslag staat ook dat 43 van de Nederlandse componisten tus sen de 40 en 59 jaar oud zijn. Deze groep wordt omgeven door twee groepen van onderling ongeveer dezelfde grootte, te weten 22 com ponisten in de leeftijd van 20 tot 39 jaar en 26 componisten in de leeftijd van 60 tot 79 jaar. Twee componisten zijn boven de tachtig, SIMON VINKENOOG een getuigenis sterven, ontbladeren na het hoog seizoen. Rondom hem gaan er te gronde: Klaas, de ethersnuiver, meis jes, jongens, die verslaafd zijn aan het „spul". Een haast kinderlijke in braak in een apotheek, waarbij ver dovende middelen weggenomen wor den, en de verwikkelingen die daar het gevolg van zijn, worden eenvoudig en daardoor zo treffend verteld, ook hoe de schrijver zelf in aanraking met de justitie komt. Het is (wat waarheid, wat verdichtsel is laten we in het midden) van een ontwa penende oprechtheid. De compositie van het boek, schijn baar chaotisch door een telkens her nemen van het verleden van uit het heden, is knap, en de episode tegen het einde, met de verwoorde, eenza me „roes" aan de schrüfmachine, echt dan wel bewerkt, is verrassend goed. „Hoogseizoen" moge bladzijden hebben die sommigen zullen onthut sen, het is van begin tot eind een goed boek. Simon Vinkenoog: Hoogseizoen. Bezige Bij Amsterdam LRP 31. begrip is geworden, terwijl bij De- croux het menselijk bewegen in on derdelen is ontleed, opdat men dat deel van een beweging, dat essentieel is voor het geheel, in een gestileerde vorm leert weergeven. Zo duidt van ouds de pantomime het begrip liefde aan met een hand op het hart en smachtend gezicht. Pre cies dat zelfde begrip kan de mime opwekken door een lichte trekking in zijn bovenlichaam, die zowel de indruk van hartepijn als van verlan gen geeft. Honger duidt de pantomi me-speler aan door met zijn vinger op zijn open mond te wijzen, het in ternationale en overgeërfde gebaar; de mime wekt de zelfde suggestie met onbewogen gezicht en een op zichzelf nietszeggend vluchtig handgebaar vóór de buik langs, maar een gebaar, dat in samenhang met de voorgaande en volgende bewegingen zijn zin ver krijgt. Anders gezegd: de pantomime „praat" zonder woorden, maar wel in de begrippen die vastzitten aan ge ijkte woord-symbolen; de mime uit zich in ie muzieknoten, die op zich zelf geen emotionele of berichtende betekenis hebben, maar die door hun samenhang worden tot „melodie" vol zeggingskracht. En in deze beeld spraak doordenkend is dan Etiennc Decroux de theoreticus, die langs na tuurkundige weg de trillingsgetallen berekende van de „noten", die bij zijn leerlingen werden tot de „piuziek". tot de bijna dansende expressie van schematische, tot hun essentie terug gebrachte en derhalve „onnatuurlij ke" bewegingen. Stilering betekent verfijning en verinniging. Voor de figuur- van Pierrot betekent dit, dat hg in de mime-techniek over een rjjker en dichteriyker uitdrukkingsmogelijk heid beschikt, dat hij situaties en ge voelens kan verbeelden, waarvoor zyn (Van een speciale verslaggever) Voor de tweede maal wordt er in het gemeente-museum te Arnhem een grote overzichtstentoonstel ling gehouden van Ossip Zadkines werk. De byna 72-jarige beeldhou wer was aanwezig bij de opening. Hij kreeg een lang en hartelijk ap plaus. Tegenwoordig kan de beel dende kunstenaar deze hulde ook ten deel vallen. Dat bewees dat zijn succes zeker niet van voorbij gaande aard was, zo ls iemand schreef aan het begin van Zadki nes loopbaan. De kunstenaar is niet met pensioen gegaan en de laatste jaren zyn nog vele werken tot stand gekomen. De expositie omvat meer dan 60 plastieken, een aantal gouaches en tekeningen en enkele wandtapgten die de laatste twee jaren gereed kwamen. In veel van dit laatste werk heeft Zadkine voortgebouwd op oude thema's. Zadkine werkte aanvankiyk vry streng naar ku bistische principes. De mensfigu ren zijn vaak een wonderlijk sa mengaan van abstracties en ge deformeerd naturalisme. Zadkine geniet grote waardering in ons land en de belangstelling is wederkerig. De periode 55-61 wordt beheerst door zijn interesse in Van Gogh. Zoals hy zelf zegt wordt hij „achtervolgd", door het leven van Van Gogh. Hij bestu deert diens brieven en schilde rijen. Er ontstaan naturalistische portretten van de schilder: „Van Gogh als prediker", „Van Gogh als tekenaar", de groep „De broers van Van Gogh" en andere voorstudies, die hun bekroning vonden in het Van Gogh-monu- ment dat verleden jaar te Aufers- sui--Oise onthuld werd. Hy voelt zich verwant aan de schil der en heeft hem op deze wijze willen verheerlijken. Zadkines kunst behelst de bevrgding van geestelgke pressie, de noodzake- lgkheïd van vormgeworden ge moedsbeleving, voor de beschou wer zichtbaar zowel in de gesloten expressieve bewerkte blokstatuen, bgvoorbeeld staande vrouw, her innerend aan Brancusi's Begintijd, als in de aan de verwarring gren zende bewegelijkheid van beelden als „Ontstaan der vormen" en „Menselijk woud". Deze mooie in gerichte tentoonstelling, waarbij ook de museumtuin werd betrok ken, is tot 16 september te bezich tigen. Beeld van de repetitie voor de nieuwe Snip en Snap-revue „Harten Troef", die op ZO juli aanstaande in première gaat. De hoofdrol is voor zangeres Corrie Brokken, op de foto midden in de dansgroep. rr PRINSENSTAD DEED GREEP IN VERLEDEN (Van onze redacteur beeldende kunsten) Delft is één der mooiste ste den van het oude gewest Holland. Er hangt langs zijn prachtige grachten nog iets van die in zichzelf gekeerde voor naamheid, die ooit het kenmerk van haar rijke burgerij moet zijn geweest. Er is nog veel te rug te vinden van de weelde, waarin geslacht na geslacht leefde. Grote oude kerken her inneren aan dé offervaardigheid, waarmee vaak grote sommen geld zov/el voor het aanzien van de stad als ter ere Gods werden afgestaan. Menig oud huis spreekt van de glorie van Delft als één der voornaamste Hame ren van de Verenigde Oostindi- sche Compagnie. Veel is door rampen verloren gegaan. Maar wat behouden bleef, geeft nog voldoende een indruk van het geestesleven in de „stille en rij ke stad", waarover doctor Anne Berendsen onder de titel „Ver borgenheden uit het oude Delft" zulk 'n kostelijk boekje schreef. Dat boekje zoudt ge moeten lezen, ter voorbereiding van een bezoek aan de Prinsenstad- Het brengt U het verleden nader en maakt een wande ling door het oude hart tot een veel rijker belevenis. Maar ge moet het zeker lezen, wanneer ge een van de komende weken een bezoek wilt brengen aan de tentoonstelling „Meesterwerken uit Delft", die tot 15 augustus in het Prinsenhof wordt gehouden. Weliswaar loopt wat er in het Delftse museum wordt ge toond niet helemaal parallel .met wat mejuffrouw Berendsen zo verrukt beschrijft, maar ge ziet op de ten toonstelling toch vaak genoeg oude bekenden, om van uw paar gulden geen spijt te hebben. Bovendien had mej. Berendsen als conservatrice van het museum een belangrijk aandeel in de totstandkoming van de tentoon stelling en de catalogus loopt nu juist niet over van goede samenvat tende informatie. Vandaar dit, overi gens vrijblijvend gegeven, advies. Ook zonder dit boekje zult ge overi gens tot de ontdekking komen, dat in Delft de kunsten en het ambacht lang hebben gebloeid. Nu heeft elke stad in het verleden wel zijn be- roemdheden gehad- Maar zelden reikte hun faam verder dan de klok slag. Delft echter heeft er gekend, wier faam zelfs de landsgrenzen overschreed. Dat waren niet altijd „inboorlingen". Er waren ook wel „immigranten" bij. Geen wonder overigens, want de bloei van Delft zal stellig bij herhaling werkers van buiten hebben aangelokt; ook gebeur de het wel, dat grootheden van bui ten belangrijke opdrachten kregen of werden gesteund bij het inrichten van een werkplaats- Van de schep pingen van al deze meesters is nog veel behouden gebleven, branden. Beeldenstorm en achteloosheid ten spijt. Vandaar, dat het Delftse museum nu een samenvattend overzicht wenste te geven van wat er in het verre verleden zoal in de stedelijke werkplaatsen tot stand is gekomen. Het werd een interessant, zij het al lerminst volledig, beeld. Het werd (Van onze balletmedewerker) Een grillig tlieaterlot heeft gewild dat Nederland na enkele jaren zonder in de schouwburgstille zomerperiode plots drie uiteenlopende vertegenwoordigers van de kunst der Mime op uit gebreide tournees ontvangt: de grootmeester Marcel Marceau uit Parijs, de opkomende Samy Molcho uit Israël, en de wel „Clown van Ascona" geheten Zwitser Dïmitri. Drie stijlen, drie landen, één leermeester: Etienne Decroux, de „schepper" van de „knnst der stilte". Uiterlijk zal het vele bezoekers vreemd voorkomen dat deze Mi- mes, met hun witgekalkte ge zichten en de grote, droeve ogen, een „uitvinding" zijn van recen te tijd. Want zij lijken veel op een zeer oude bekende: Pierrot, het dromerig-diehterlijk achter neefje van de nog veel oudere clown, die op zijn beurt weer stamtf van de waarschijnlijk an tiek Perzische pop, die via Tur kije en Bohemen als Jan Klaas- sen naar Nederland kwam, en als Petroesjka naar Rusland. Inderdaad: of men de sensitieve Mol de poëtische Marceau ziet optreden, men ziet een figuur, die welbewust voortbouwt op de traditie van de Commedia del'Arte en de daarin zo populair geworden Pierrot, de breke- lgke tegenhanger van de uitbundige en spitsvondige Harlekino: symbool van de menselijke gevoeligheid tegen over het symbool van de cerebrale slimheid, poëzie tegenover harde za kelijkheid. Maar in de techniek van de Mime is Pieriot abstracter en daardoor dich- terlijkcr geworden. Want „mime" staat tot „pantomime" als verzen te genóver dageiykse gebruikstaak als verfgnde artistieke essentie tegen over onbehouwen werkelgkheid. Van een potsenmakende volksfiguur heeft de kunst van de mime Pierrot ge maakt t:ot een tragi-komische thea terpersoon, die het universeel-mense- ïyite van alle clowns in de lotterlgke betekenis „ver-dicht" tot samenge bald gedicht. Het verschil tussen pantomime en mime, tussen de stilspel-trant van de Commedia del'arte en de techniek van Decroux, ligt in het ex pressief gebaar, dat bij pantomime een werkelglt „gebaar" is, een plas tisch teken dat krachtens in het men- selgk verkeer gegroeide „afspraak jes" tot een symbool voor een vast vroegere „stilspel" tekort schoot aan bewegingstaal. Het betekent tevens, dat hij zijn publiek op een hoger en indringender niveau kan bereiken dan met de overduidelgke potsen, waar mee hij voorheen zijn kinderlgke en derhalve lachwekkende onbevangen heid en „onhandigheid" tegenover het leven beleed. Onder de lach van zijn toeschouwers begint een dissonant mee te klinken: het geweten, dat in Pierrot zijn eigen falen kan herkennen nu hg een bui ten de tgd en buiten de werkelijkheid getilde abstractie is geworden. Het witte gezicht is gebleven, het kind-in de-mens ook, maar dank zij de vrij wel onbekende Decroux heeft dit „kind" sedert 1937, en eigenlijk pas sedert 1947, een taal leren spreken van een universele wijsheid, die de verstandelgke volwassenen in de atoomtijd tot openbaring wordt. Christus neemt afscheid van zijn moeder, fragment uit een klein paneel van de Meester van Delft, die in liet laatste kwart van de vijftiende eeuw moet hebben gewerkt. hier en daar wel eens wat eenzijdig ook. Van de missalen en getijdenboe ken, die eens in de schrijfkamer van de vrome zusteren van Sinte Agnes werden afgeschreven en versierd, zijn er enkele mooie exemplaren voorhanden. Zij vertegenwoordigen de late, wat burgerlijke nabloei van een overweldigend weelderige kunst, in een tijd, waarin Jacob Jansz. van der Meer zijn fraai verzorgde ge drukte boeken gaat uitgeven. Ook van deze drukwerken zijn er voor beelden. De schepper ervan is nog niet vrij van het middeleeuwse voor beeld, gezien zijn voorliefde voor ge tekende initialen en randversieringen. Maar in één opzicht is hij toch vol komen drukker: zijn illustraties laat hij in het blok snijden door een on bekende kunstenaar, die thans voor het gemak maar de „Meester van de Virgo inter Virgines" wordt ge noemd. Het is allerminst uitgeslo ten, dat deze Virgomeester familie van Van der Meer is geweest. Is dat zo, dan heeft de famiüeband in elk geval niet sterk gesproken, want de plaatsnijder heeft nadien nog voor een andere Delftse drukker gewerkt. Maar de belangrijkste van deze druk kers is Cornelis Hendrik Lettersnider geweest belangrijk vooral door de fraaie letters die hij vervaardigde en tot ver in het land verkocht; deze letter werd zelfs nog het voorbeeld voor de typografie van de Statenver talingLiefhebbers van mooi oud drukwerk kunnen in Delft dus ook al te gast gaan Een kleine, heel teer en poëtisch geschilderde Visitatie van zijn hand is het startpunt van de kleine collectie schilderijen, die ook in dit opzicht de roem van Delft moet waarmaken. De drie panelen van de Virgomeester vormen het eerste hoogtepunt. De Man met Helm van Carel Fabricius mag stellig ook wor den genoemd. Maar van Pieter de Hoogh, die zijn mooiste schilderijen in zijn Delftse tijd maakte, hangen hier slechts drie matige doeken uit zijn latere Amsterdamse periode en Jan Vermeer ontbreekt zelfs geheel. Wel zijn er enkele werken van Jan van Scorel en Maerten van Heems- kerek, meesters van buiten, die be langrijke opdrachten hebben gehad. Het zijn dus schilderijen uit Delft, van meesters, wier relatie met de stad even kortstondig als oppervlak kig is geweest. Deze groep wekt her haaldelijk het gevoel, dat men meer naar het Delftse dan naar het be langrijke heeft gezocht. Daarom maken vijf goede kerkgezichten van de Delftenaar Hendrik van Vliet het gemis van één Vermeer bepaald niet goed. Fraai is aan de andere kant de groep zilverwerk, waarvan sommige stukken kunnen staan naast die van belangrijke Amsterdamse meesters. Kostelijk en kostbaar zijn ook de wandtapijten, die in Delftse ateliers zijn ontstaan. Van elk der bekende meesters zijn er enkele opgehangen: statieuse stukken, die bewijzen, hoe veel geld men indertijd voor deze soort muurtooi overhad. Het mag waar zijn, dat de kale muren van de oude overheidsgebouwen om tapijten vroegen het is evenzeer waar, dat men voor geweven herinneringen aan grote historische of legendarische feiten graag flinke bedragen uitleg de. Er is een serie tapijten bekend, die op het ogenblik negentien mil joen zou' hebben moeten kosten De tapijtweverij heeft stellig de naam van Delft in de wereld wijd verbreid. Geen wonder, dat de Delftse overheid deze talc van nijver heid daadwerkelijk heeft gesteund. Met name de uitgeweken Vlaming Frangois Spiering heeft in ruime mate van die steun geprofiteerd. Maar hij heeft dan ook een produkt vervaardigd, dat op eenzame hoogte staat- Tegen de muren van de grote zalen van het Prinsenhof doen "deze tapijten het nu ook nog uitstekend, vooral die, welke in Zweden uit de koninklijke verzameling konden wor den geleend; de kleuren van deze exemplaren zijn vrijwel niet ver schoten Spiering was overigens niet de enige Delftse tapijtwever. Dat hij bekwa me collega's en leerlingen had, be wijzen de werken van anderen: van Karei van Mander H, van Maximi- liaan van der Gucht, van Cornelis Coppens Maar onder Coppens was het verval ai begonnen; van hem hangt er dan ook geen werk meer. Wat er ook aan ontbreekt, het is toch een boeiend geheel, daar in Delft. De museumleiding is trots op het verleden van de stad en die trots heeft gestalte gekregen in een ten toonstelling, die geen verdere recht vaardiging nodig heeft dan hetgeen er te zien is. Rubens-catalogus in tien delen De stad Antwerpen zal binnenkort in het bezit komen van de unieke docu mentatie over Rubens, die de in 1960 overleden dr. Ludwig Burchard in de loop der jaren heeft bgeengebracht. Dr. Burchard, één der eininentste Rubenskenners van onze tijd, had de gegevens verzameld met het oog op de publlkatlo van een beredeneerde catalogus var Rubens. De stad Ant werpen heeft by het verwerven var de verzameling tegenover de erven Burchard de verplichting op zich ge nomen deze catalogus te laten ver schgnen. Dit werk zal een tiental de len omvutten en worden verzorgt door „Het Nationaal Centrum voor d< plastische kunst in de 16e en 17< eeuw", in samenwerking niet het Ru benshuis te Antwerpen. De gemeenteraad van Antwerpei heeft voorts besloten tot restauratie van liet 17e eeuwse kolveniershuis waar het „Rubinianum" het do cumentatlecentrum voor de studie var Rubens en de Vlaamse kunst van di 17e eeuw, zal worden ondergebracht omdat het Rubenshuis niet tegelijk als museum en documentatiecentrum dienst kan doen. Naast het kolve niershuis zal nog een gebouw ten be hoeve van dit centrum worden gezet.

Krantenbank Zeeland

Provinciale Zeeuwse Courant | 1962 | | pagina 7