van Willem den Engelsman In de donkere kamer met de kleine ramen staat het verleden nadrukkelijk uitgestald. Het vult alle hoeken, de kast, de tafel en het bed. Het verleden staat in de vensterbanken, in potten en bloembakken opgeborgen. Het vult de kamer tot aan de lage balkenzoldering. Alle voorwerpen in de kamer heb ben het stille berustende ka rakter van denkende dingen gekregen sinds het verleden er diep in is doorgedrongen. En midden in het verleden zit Willem den Engelsman. Hij schrijft. Bij 't roerloze licht van twee pe troleumlampen schrijft hij het hem omringende verleden in een schoolschrift van twaalf cent. Dat kan hij doen, want het is zijn verleden. En wat belangrijker is, het is een bewogen verleden. Fei ten van vijftig jaar leven hebben zich in zijn herinnering opgesta peld. In de avondstilte krast zijn pen zonder ophouden langs de lijntjes van het schrift, vult blad zijde na bladzijde. Zonder moeite graait hij episoden en voorvallen uit het hem omringende verleden bijeen en geconcenteerd vloeit al les uit de pen. Hij leeft er midden in. Het verleden is voor Willem den Engelsman héden geworden. Hij schrijft de eerste regels van zijn memoires: „Wanneer ik aan mijn politieke tijd terugdenk her inner ik me altijd weer die kalk- historie. Met drie man waren we voor de verkiezingen bezig ge weest. Een agent uit Vlissingen versperde ons de weg en wilde bij de Keersluis de kalkemmer afpak ken Woorden rijgen zich aaneen tot zinnen, zinnen tot bladzijden. Willems bewogen verleden ligt tussen nu en de schroeiend warme zomer van 1911. We kenlang stond een koortsig hete zon boven het oude Middelburg toen Willem geboren werd. De ru moerige gebeurtenissen en de ver wikkelingen die zijn bestaan be wogen hebben gemaakt komen pas aan de orde bij Willems poli tieke tijd. Die begint op een zo meravond omstreeks 1930 als Wil lem geen geld voor de kermis heeft. Aarzelend laat hij zich mee tronen door een vriend. Zo valt hij nieuwsgierig een vergadering van de Communistische Partij Holland binnen. Strijdkreten en felle rode woorden rollen door de zaal. Willem voelt dat de vergade ring iets in hem wakker roept. De tijden zijn slecht, de crisis groeit en de kansen in het schil dersbedrijf van zijn vader, waar voor hij de li.b.s. na enkele jaren liet schieten zijn nu kleiner dan ooit. De politieke verhitting van het proletai-iaat grijpt hem aan. Het is een jonge man van nauwe lijks twintig jaar die eenzaam op de kanaaldijk richting Veere met gebalde vuist brallende verkie zingsredes repeteert. Willem steekt zijn scherpe kin vooruit, zijn ogen schitteren. Hij schreeuwt het in de wind: „Kameraden!" En 's avonds in het stamcafé zijn er altijd wel ouwe jongens die zijn scherpe woorden gretig indrinken. Onder de sombere crisiswolk zien vader, moeder en zoon Den En gelsman het schildersbedrijf lang zaam wegbrokkelen. En als ze elkaar, bewust van de teruggang, zwijgend aanstaren verdrijven ze alle sombere gedachten met een stevig glas en nog een glas. Willems politieke activiteiten vin den in de vele Middelburgse werk loze zielen een gretige voedings bodem en lang wordt er gespro ken over de gemeenteraadszitting waarin het verzoek om een kerst- gave van honderd gulden aan alle twaalfhonderd werklozen van de stad behandeld zou worden. Als voorzitter van het werklozen- strijdcomité zit Willem op de stampvolle tribune. De burge meester stelt voor het verzoek Oo.c-.T? voor kennisgeving aan te nemen en een S.D.A.P.-x-aadslid merkt op dat het een bespotting van de werklozen is wanneer deze derge lijke eisen stellen. Maar dan springt Willem overeind en schreeuwt: „En dan zeggen ze nog wel: de S.D.A.P. is de beste borg voor een goede werklozen zorg". Snel toegeschoten politie agenten voeren Willem weg. Na lang zoeken naar kansen op werk, kansen op inkomen besluit Willem den Engels man een sportkrant uit te geven. Een moeizame onderneming voor een jonge man in de crisistijd, maar de krant komt uit. Links en rechts verzamelt Willem eindstan den en verslagen van wedstrijden en zeker driehonderd exemplaren van zijn krant brengt hij aan de man. Driehonderd is niet genoeg. Willem zwoegt en werkt, maar wanneer hij na een tijdje 's avonds in het stamcafé van de magere opbrengst van zijn ki'ant een glas drinkt, langer nadenkt over zijn onderneming voelt hij de on dergang van zijn sportkrant na deren. Fel is de verkiezingsstrijd. Met nieuwe leuzen en heftige vergade ringen timmert Willems rood front aan de weg. Als prekers van andere partijen volle zalen trekken geeft Willem zich op voor debat en met kameraad Frenay trekt hij de hele provincie door om anderen voor zijn ideeën warm te maken. Omstebeurt kassa behe ren en het woord voeren. Maar wanneer Willem in Middelburg- een nieuwe leuze heeft gelanceerd roepen de tegenpartijen smalend: „Willem den Engelsman? Die heeft alleen op zijn programma staan: Twaalf borrels voor een gulden en wegverbreding Willem zucht even als hij het zoveelste kantje hoeveel is er geschreven? Wanneer ligt het complete verleden vast op papier? van het schoolschrift heeft gevuld en omgeslagen. De petroleumlampen walmen vrien delijk verder. Willem luistert scherp of de geluiden er weer zijn. De scherpe sissende geluiden en stemmen die hem 's avonds en 's nachts zo onrustig maken. Die hem in het stille boerderijtje uit de slaap houden. Het scherpe ge mene gesisDe stilte drukt zwaai'. Willem luistert roerloos, met opgetrokken schouders. Nee, ixij hoort nog niets. Het wordt laat. Ik moet naar bed, bedenkt hij maar ontkurkt toch nog een nieuwe fles bier. „Tegenwoordig trekken politieke vergaderingen geen publiek meer" schiïjft hij verder en duidelijker proeft hij weer de nostalgie naar zijn bewogen vroeger, de kleine weemoed van toen. Willem pakt de pen weer op. „Vroeger had je mensen die overal bij waren. Ik zie dat dikke mensje nog marche- ren. De ene avond zong ze „Oran je Boven in de oranjeoptocht en de andere avond schreeuwde ze bij de meibetoging: „Wij zijn de jonge garde van het proleta- riéóaaat". En dan die donkere avond toen de sneeuwstormen over de oude Mid delburgse daken huilden. Dat ook nog even opschrijven: „Ik zou in Vlissingen spreken maar er kwa men zuike zware sneeuwstoi'men dat -iedereen thuis bleef. De verga- dering kon niet doox-gaan en ik met ae pest in naar nuis. In de Spanjaardstraat een aantal vrou wen rond een verkleumd poesje.. Allemaal vol medelijden maar nie mand ontfermde zich over het ar me dier. Ik pakte de poes op en nam haar mee naar huis, de vrou wen verbaasd achterlatend". Willems gezicht wordt een brede lacn wanneer nij aan net voorval terugdenkt en met plezier kijkt hij naar de poes die Dij zijn voeten door de kamerschaduwen sluipt. De poes die het stille hofje in Nieuwiand met hem deelt. Willem slaat het schrift dicht en blaast de lampen uit. Maai- in bed hoort hij het goed. De geluiden. Het gesis, de stemmen. Regelma tig en venijnig dringt het tot diep in zijn oren door. vooral in het linkeroor. Onrustig draait hij zich om. Komt er weer zo n slapeloze nacht? Scherper wordt het gesis. Hardei*. Op mijn linkeroor blijven liggen, prent vVillem zich in. Up mijn liniteroor blijven liggen. Op mijn linkeroor Ik heb een bewogen verleden. Het is waax-d onx beschreven te worden, denkt Willem den Engelsman wanneer hij het werk aan zijn memoires voortzet. Waar was hij gebleven? Crisisjaren? Verkiezingen? Nee, zijn Eenheids partij had hem net niet in de Mid delburgse raad kunnen brengen. Een paar stemmen tekort. Maai de politieke activiteiten gaan door. Natuurlijk, natuurlijk was er ook de uitlecnbibliotheen van die da gen. Dat was na de sportkrant toen hij op de Kinderdijk woonde, honderden boeken kaftte en tegen enkele centen uitleende. De boe ken kwamen niet terug. Ik was te slordig, beseft Willem. Ik stuurde geen aanmaningen wan neer de klanten de boeken te lang vasthielden. Ik vroeg ook nooit boetes In de Bree, waar later de kachel- winkel kwam, begonnen de Den Engelsmannen tenslotte zelf maar een café. In de crisisjaren was ex- niet veel andex's te doen dan in een café te zitten dus klanten ge noeg. Vader, moeder en zoon dronken zelf graag een glaasje mee en gaven iedereen krediet omdat niemand geld had. Enkele weken lang zat het er altijd vol en onder het genot van een borrel was de crisisellende weer even vergeten. Cafébaas Willem had het goed naar zijn zin totdat alle voorraden op waren en de klanten hun schulden nog steeds niet aan Willem hadden betaald. De crisis dreef voorbij en de politieke agitatie ging door. Willem krijgt een veroorde ling voor het openbaai' beledigen van een bevriend staatshoofd Hitier en het schildersbedrijf konxt weer op gang. Maar een nieuwe wolk nadert zwart en somber. Een wolk die boven Mid delburg vuur spuwt en het oude hart in rook en vlammen zet. De oorlog brengt nieuwe activi teiten. Willem gaat met manufac turen de boer op en 's avonds is er het rokerige Middelburgse ca féleven om elkaar met. mopjes moed in te praten. En als Willem een van de volle gelagkamers binnengaat, de deur wijd open gooit en naar binnen schreeuwt: „Wie hakt Mussert in de pan?", dan brullen alle schorre kelen lachend in de maat: „Dat is Wil lem den Eng-els-man!". Als de kleinbehuisde Engelsman nen uitgerekend de visboer aan wie Willem zo'n hekel heeft voor inwoning krijgen piekert hij over een list. „Ik krijg hem wel te pak ken", denkt Willem. Hij stapt naar de krant en geeft een adver tentie op: „Geen kermis, toch pa ling. Op KinderdijkVoor het raam op de eei-ste verdieping gaat Willem zitten wachten de visboer woont op de begane grond en ja daar gaat het eer ste belletje. Daar komen ze. Man nen, vrouwen, vrouwtjes en kinde ren met emmers, manden en do zen. Hele gezinnen tegelijk komen {)aling halen in een tijd waarin al- een appelmoes in blik te krijgen is. Na een tijdje ziet het zwart van de mensen. In een lange rij tot aan de Bellinltbrug staan ze op paling te wachten. De visboer barst bijna uit zijn vel van nijd en pas drie dagen later krijgt hij het heldere idee een bord op zijn deur te hangen: Paling uitverkocht. Toen werd het weer stil op de Kinderdijk. Willem houdt even op met schrijven. De memoires sta pelen zich op tot een lang verhaal en als een bonte optocht marcheert het verleden voorbij, kleurig en bewogen. Nee, de sportkrant ging nietDan valt het hem ineens op: de bibliotheek, het schildersbedrijf, het café gin gen ook nietBehalve dan toch die palinggeschiedenis op de Kinderdijk. Dat lukte wel!" Als Willem zich dat realiseert valt er een grote glimlach over zijn ge zicht. „Er moet verandering komen. Stemt W. den Engelsman!" gillen felgekleurde verkxezingsplakkaten kort na de oorlog. Maar Willem komt weer niet in de raad en dan worden zijn politieke activiteiten langzaam minder. Vaker en ern stiger drinkt Willem zijn glaasje en het is omstreeks 1953 als de kwellingen van de geluiden, van de stemmen beginnen. De scherpe sissende geluiden en het onophou delijke gefluister dat rond zijn hoofd spookt. Elke nacht weer. En op zekere dag weet hij ineens wat het is. Kent hij de oorzaak. Natuurlijk, het is de B.V.D. Hij is immers communist Daarom moet de B.V.D. hem hebben. Ze bewerken me met hun geluiden en stemmen. Ze willen me murw maken, zenuwpatiënt zelfs, beseft WillemIn een boekwinkel in Goes vindt hij een keui*ig geplasti ficeerde pocket: „Het geluid en ons gehoor". Hij leest het boek door, begrijpt niét alles, maar een wereld gaat voor hem open. Alles vindt hij erin over bandrecorders en geluidseffecten. Willem stelt zijn bevindingen op schiïft: „Jaren geleden wist ik nog niets af van bandrecorders, hypnomedi- sche methoden en de verschillende effecten van het geluid. Toen zat ik aan het sterfbed van mijn va der. Ook toen waren ze al bezig en dan was het: „Die ouwe gaat toch kapot". „Hoe heet die vent?" „Jacob". „Is dat vader Jacob?" en zo fluisterden de stemmen maar door. Elk ogenblik uit bed wan neer mijn vader bijvoorbeeld om een glaasje water vroeg of zoiets. Boven was toen de woning leeg en dan deden ze net of ze boven wa ren. Dan hoorde ik de stemmen weer: „Het zijn toch schurken hé?" De bedoeling was natuurlijk om mij kwaad te maken, want tel kens lieten ze merken: „Hij kan het toch niet uitleggen, want als hij erover begint lachen de men sen hem uit". Wanneer Willem nog als enige Den Engelsman van dc drie is overgebleven verhuist hij naar het boerderijtje in Nieuwiand. Een boerderijtje zonder elektrisch licht, zonder water en zonder gas. Over dag werken op een schildersbe drijf in Goes, 's avonds een kaartje leggen met enkele vrienden onder het zachte licht van de petroleum lampen of een pintje drinken bij Pluymers of De Vos. 's Nachts... zijn er de geluiden... de geluiden, de slapeloosheid. Maar Willem beseft dat daar nog altijd zijn bewogen verleden tegen over staat. Het bewogen verleden dat hem het recht geeft zijn me= moires te schrijven, dat zijn be staan rechtvaardigt. Als in de zomer van 1961 de negende augustus nadert be seft Willem den Engelman dat zijn vijftigste verjaardag niet onopgemerkt voorbij mag gaan. Ik besta een halve eeuw, bedenkt hij fier. Zoiets gebeurt maar één keer Willem zet stoelen in de tuin. Wil lem haalt bier in huis en nodigt links en rechts buren, vrienden en bekenden uit. Ze komen. Ze ko men allemaal. Vijftig man stei-k. Meer dan vijftig zelfs en het wordt Willems gx*ote feest. De zo meravond is vol van zingende, joelende en lachende stemmen. Het bier stroomt vrolijk door het oude hofje en de gasten dansen en hossen uitbundig rond, drinken bier en vallen elkaar om de hals. Midden in het feest staat Willem. Met schitterende ogen kijkt hij om zich heen en een warm gevoel, een diep en intens feestgenot komt over hem. Hij knijpt zijn ogen dicht van plezier en voelt al le zorgen van zich afvallen. Als hij alleen in de kamer even uitblaast vraagt hij zich plotseling ernstig af of de stemmen en de geluiden vanavond ook van de partij zullen zijn. Stil draait hij zich om en scherp tast hij met zijn oren het kamertje af Nee, vanavond niet. Van avond gelukkig niet, er is al leen maar het feestgedruis, de vrolijke bende buiten in de zomeravond. En dan hoort hij toch een stem. Een stem van buiten, van een van zijn gasten, voor Willem zo warm van klank, zo heerlijk dat een gevoel van groot en eindeloos geluk hem doorstroomt. Hoor, ze zoeken hem, daar is de stem weer ..Willem!Willem den Engelsmaaaan!"

Krantenbank Zeeland

Provinciale Zeeuwse Courant | 1962 | | pagina 5