Eigen werk
zag
mag ik u even voorstellen? DE DAG
Noodlot
Hoop
ongeluk
ik hou
psycho zondagmiddag
Slavin
Wasvrouw
soms
Vandaag weer een pagina „Eigen werk", gevuld door enkele
Zigzag-lezers. We hebben gelukkig een grote stroom foto's,
gedichten, stukken proza en tekeningen ontvangen. Een stroom,
groot genoeg om te selecteren. Tot onze spijt moesten we het meren
deel van de bijdragen afkeuren voor plaatsing in onze pagina
„Eigen werk". Niet dat wij zulke hoge normen aanleggen, maar
het ingezonden werk moet toch altijd enig gehalte hebben; willen
we het de Zigzag-lezers durven voorschotelen.
Van Charles Hoogendijk uit Goes ontvingen wij twee scherpe en goede
studies, het portret van de baardige jongeman en de opname van de
rustende handen. We drukken ze met plezier af- De eveneens uit Goes
afkomstige Kr. Goudzwaard stuurde ons een impressie van de grote
uitgestrektheid van de schorren in het Noord-Sloe.
Van de ons reeds langer bekende Vera uit Goes is het gedicht „Mag ik
U even voorstellen? De dag". Van Jetske Spanjer uit Vlissingen zijn de
gedichtjes „Hoop" en „Noodlot". R. Dujardin uit Sluis/Breda stuurde
ons enige tijd geleden reeds enkele gedichten waarvan we er nu nog
twee opnemen: „Ik hou" en „Psycho". Nieuwe „Eigèn-werk"-mede-
werkers zijn D. Zaal uit Rotterdam en Joh. Brouwer afkomstig uit
Middelburg, die ons respectievelijk de gedichten „Soms" en „Ongeluk"
toezonden. Dan drukken we bovendien twee proza-impressies af, ge
titeld „Slavin" en „Wasvrouw". Beide stukjes vertonen een grote mate
van overeenkomst en tegenstelling, hebben een zekere sociaal bewogen
tintje maar dat zijn niet zozeer de redenen waarom we ze afdrukken.
De stukjes werden ingestuurd door tie 16-jarige Elsemarijk de Jonge
uit Goes. We waarderen het bijzonder dat ook zeer jeugdige lezers van
„Zigzag" eigen werk instuderen en we publiceren de stukjes dan ook
voornamelijk ter aanmoediging. Overigens is dit de laatste pagina
„Eigen werk" van dit seizoen.
irWWW\AAAAA/l/WWVWW\AAn/\/\/Wk/\A/WSAA*Ar\AA/VAAAIVVVVVlA'V»WVS<WWV~WW\'\
De dag lacht al z'n tanden bloot
huizen zijn uit hun humeur
lantarenpalen blijven stilstaan
op alle hoeken van de straten.
Vandaag weer vangen hoge bomen
veel wind en staan luidruchtig
met elkaar te verbladeren
de wind slaakt af en toe een diepe zucht
honden hangen de beest uit.
een slordig gezicht, waar het ook ligt
bladeren krijgen een kleur
regen rent, met een grillig gezicht
d/ivars door de stad: blijft liggen op de stoepen
Het zit de vuiikiisbalcken tot hiér.
De dag raast voorbij en geeft het sein van vertrek
trekt 's avonds een chic. zwart pak aan
en houdt zijn sterrenbroek met bretels op.
Dit alles: een oktober-lcans-op-regen-dag
in meer dan slordig handschrift weergegeven.
De straat ligt breed verdronken
in het gele middaglicht
ik zie hoe alles lacht
en tracht te vergeten
Bloemen in tuinen hébben hun droevige
kleuren gestrekt naar de trillende zon
alsof ze iets ontvingen
wat ze niet hadden verwacht
Maar een haan scheurt wreed deze
vredige stilte in kartelende rafels
maar niemand is er
die het hoort
Alleen een kind ziet
met wonderlijk lichtende ogen
hoe zijn rode schreeuw
de blauwe koepel raakt
Er vliegt een kleine meeuw over de zee
zee die schittert als een melkweg
er drijft een glazen schip in die zee,
de zon tracht het te verzengen
maar de meeuw
werpt een witte schaduiv over het schip
zodat het ademen kan
slechts even
want de zee glinstert te diep
en de zon brandt te fel.
Het schip versmelt zich met de glinsterzee
maar de meeuw
vliegt verder naar de takken van een
verre boom. Maar de zee is oneindig
en de meeuw
weet het dat de zee een vage droom is
vliegt toch verder.
Jetske Spanjer.
Banden schuren
over asfalt
geluid van rinkelend glas
in een macabere
dodendans
Ineengestengeld metaal
verwrongen geschonden
teken van dood
Geen teken van dood
alleen DOOD
Diep en drukkend in de
stilte die nu heerst.
Leven, vernietigd
door kracht
en de dood,
hij lacht.
John. Brouwer.
Ik hou van je
als de nacht met
volle witte maan
drijvend in een waas
van petroleum
Ik hou van je
als middag
die broedwarm als een zon
op het gras schijnt
en vol bomen staat
r. dujardin
Jetske Spanjer.
Blijf jij maar veilig
bij moeders vleugels
die veelomstreden
voorwerpen
en ga ritmies lezen
Immers met toeë ogen
zie je geen vijanden
je hoort alleen hun
haat in je nek blazen
Boe maar geen avonturen
meer
vooral niet op zondag
Die lange zondagmiddag
met niets om handen
beivijzen stapelen zich op
Je deed niets
je doet niets
je zal nooit iets doen
NOOIT
r. dujardin
In de grote schemerige riet
matten tent vond ik de
koelte die ik sedert uren te
vergeefs had gezocht om de ver
schrikkelijke woestijnhitte te ont
lopen, Daar zag ik haar.
Ze was klein en tenger gebouwd
en droeg een wijd donkerblauw
kleed dat bij elke beweging rond
haar lichaam klokte. Uit dit don
kere gewaad rees haar blanke
hals als een stengel omhoog en
haar hoofd leek een zeldzame exo
tische bloem. Lang ravenzwart
haar, half bedekt door een donke
re doek hing in prachtige golven
over haar smalle schouders. Haar
mooie gezichtje had een perzik
achtige tint, waartegen haar gro
te zwarte ogen melancholiek en
scherp afstaken. Lange gekrulde
wimpers omzoomden deze zeld
zaam mooie ogen en daarboven
welfden haar zware maar mooi
getekende wenkbrauwen. Haar
hoge voorhoofd gaf haar een voor
naam uiterlijk. Onder haar neus
was de zachte vlek van haar
mond en steeds als ze glimlachte
glinsterden haar gave tanden als
vochtige parels tussen het rood
van haar lippen. Ze bewoog zich
met een vorstelijke elegance en
alles wees erop dat zij Arabisch
bloed in de aderen had.
Op iedere wenk van haar meester
sloop ze de tent uit om zwaarbela
den met sappige vruchten of koe
le dranken terug te komen. Niets
scheen haar teveel, geen protest
icon over haar lippen komen want
zij was immers de slavin van de
heerszuchtige woestijnbewoner.
Mijn bewondering voor haar ging
over in een diep medelijden, een
diep medelijden met deze gevan
gen exotische schoonheid.
Men moest een donkere duffe
gang door om in de sombere
waskelder te komen, waar
geuren van zweet en vocht zich
mengden tot een afschuwelijke
lucht, bijna ondragelijk. Daar
stonden de wasvrouwen, zij aan
zij, van 's morgens vroeg tot
's avonds laat zwoegend om ten
slotte doodmoe huiswaarts te ke
ren met een beetje zuurverdiend
geld dat snel moest worden uitge
geven voor drank en voedsel.
Tussen deze zwoegende mensen
werkte een kleine dikke vrouw
langzaam en moeizaam door. Ze
goot kokend water in de waskui-
pen, haar handen waren rood en
schraal van het voortdurend spoe
len en wringen en haar voeten
waren gezwollen en plat van het
lange staan. Ze droeg een lelijke
vaalgroene jurk, die als 'n hobbe
zak rond haar lichaam hing en
haar haren vielen in lange vette
slierten over haar afgezakte
schouders. Pijn en verdriet teken
den diepe lijnen in haar gezicht en
haar huid was grauw en vet. Haar
dicht bij elkaar staande fletse
ogen gaven haar gezicht een vre
selijke uitdrukking. Haar mond
was breed en zacht en fel perste
ze haar lippen op elkaar om kre
ten van pijn en angst te bedwin
gen. Met haar natte handen klem
de ze zich krampachtig vast aan
de wastobbe en steeds weer flit
sten haar ogen door de schemeri
ge ruimte om te zien of iemand
haar worsteling zou bemerken. Ze
moest het verbergen, ze moest er
tegen vechten want thuis wacht
ten zes hongerige mondjes op
voedsel. En als die mondjes niet
gevuld zouden worden zouden zes
buikjes rammelen van de honger.
Het gekijf van twee vrouwen in
een hoek bracht haar tot de wer
kelijkheid terug. Met enorme
krachtsinspanning tilde ze een
grote ketel vol kokend water op
en goot deze leeg in de tobbe.
Maar ineens werd alles grijs voor
haar ogen. Met een harde klap
ketste de ketel tegen de stenen
vloer. Vlijmscherpe steken over
vielen haar in een steeds sneller1;
tempo en haar handen klemden
zich als waanzinnig om de rand
van de tobbe. Met een scherpe
kreet zakte ze ineen. De bak
schoof mee in haar val en het ko
kende water stroomde over haar
heen. Wasvrouwen gilden en an
dere schoten snel toe
Elsemarijke de Jonge
Soms speel ik maar wat dood
op een dag in de zon
langs eenTnorgen in de zomer
of een avond met een gewone
/witte maan
speel ik
soms als een jongen
een jongen zonder naam
speel ik maar wat dood
speel ik
liet moment dat ik ben als de
/dood
naar handen zie
die zich ontvouwen
naar woorden vraag
die mij willen staande houden
daarom
nit verlies en omdat god
de taal gebood
daarom ben ik soms als de dood.
D. Zaal.
iïg* 'j*
-~,r>