Zo
gaal
de
gemeente
dood
of lopen de kerkring op. Het zijn
stille kinderen. Er is geen gelach,
er zijn geen hoge kinderstemmen
in dè stille middag. Enkelen pra
ten nog wat, gaan spelen of kij-
kén bij de vrachtwagen voor de
smederij. Nauwkeurig bespieden
ze de goederen die worden uitge
laden.
Mevrouw Sipkes komt als laatste
uit het schooltje. Achter zich
draait ze de deur op slot en dan
wandelt ze naar de kerkring waar
ze in een van de huizen verdwijnt.
Kinderen maken verderop een
hond aan het blaffen. Verder
niets. Helemaal niéts.
M. Geluk. Volledige vergunning,
zijn de moedgevende mededelin
gen op het pand met het grote
raam, twee huizen verder dan de
smid aan de kerkring. Maar zwa
re gordijnen hangen achter het
glas. Op slot is de deur en wat
doet dan nog een oranje boompje
op het uithangbord? „Hij is weg
gekocht", weet men in Seroos-
kerke te vertellen. „Voorgoed".
Serooskerke heeft geen café meer.
Geluk is weggekocht!
„Zo gaat de gemeente dood", zegt
smid Polderman met een licht
verwijt van: Geluk had zich niet
moeten laten wegkopen. Maar het
ligt niet alleen aan Geluk. Het
ligt ook aan het verenigingsleven,
aan het opheffen van de zelfstan
digheid, aan het weglopen van de
jeugd en aan de rampDE
RAMP. De zwarte vloedgolf die
in 1953 zwaar en hard kwam aan-
rolen om dit o zo kleine dorp in
een handomdraai te verbrokkelen.
Goed, er kwamen nieuwe hui
zen. Er kwam een nieuwe
school, een nieuw gemeente
huisje. Maar al die nieuwbouw
heeft Serooskerke geen nieuw le
ven kunnen inblazen. Polderman
heeft het allemaal gezien, bestu-
deerd zelfs. Ernstig rimpelt hij
zijn voorhoofd onder zijn krullige
haren. „Zo gaat de gemeente
dood". Hij heeft het allemaal ge
zien, opgemerkt: oud, bijzonder
oud worden de mensen van Se
rooskerke. Weg gaat de jeugd en
weg zijn door de week de mannen
die aleen in de weekeinden naar
huis pendelen vanuit Rotterdam
en zelfs Duitsland. Serooskerke is
een oud dorp van oude mensen
geworden. Een dorp waar de
grootste bedrijvigheid wordt ge
vormd door de buurvrouwen die
bij elkaar vele koppen koffie drin
ken en ondanks alles toch nog
stof vinden om over te praten.
„Zo gaat de gemeente dood", zegt
smid Polderman nog eens. Het-is
alsof hij hardop denkt en zijn ogen
kijken even heel ernstig. Die ogen
lichten op als over de kerkring
een jonge boer nadert, losjes wan
delend naast een paard dat hij
met een eenvoudig touw vast
houdt.
„Een klant", zegt Polderman ver
ontschuldigend met een korte
glimlach. Hij wijst op het paard.-
Twee straaljagers schieteu héls
donderend laag over het dorp.
Straaljagers! Het verband met de
tijd is volkomen zoek.
Serooskerke... een kerk,
een kerkring en een kerk
hof. Gaat de gemeente dood?
Werkelijk dood? Is dat het
enige wat nog met dit kleine
dorp kan gebeuren?
Maar vandaag dan? Vandaag
is er iets gebeurd. Warme
zonnestralen hebben scherp
en vrolijk bet dorp besche
nen, vogels trokken vrolijke
cirkels tegen het strakke
blauw en voor sommige huis
jes hebben gele krokussen
uitbundig staan bloeien. Er is
een tinteling door het oude
dorp gegaan. Een tinteling
van warmte en nieuw leven.
Het is zelfs alsof de beschei
den torenklok er even een
ander geluid door bad...
Zwakke wind uit het
noordwesten. Tempera
tuur omstreeks acht
graden. Geen bewol
king. De zon bgt vriendelijk
glimlachend op de keien. Tus
sen de buizen is het dorp leeg
en stil.
In het moderne tweeklassige
schooltje, waarvan slechts
een lokaal in gebruik is, staat
mevrouw Sipkes ernstig voor
het lichte geroezemoes van
zes leerjaren. Met kleurige
landkaarten, sommen, vader-
landshistorische feiten en tot
simpele woorden aaneengere
gen letters werkt het handje
vol jeugd zich door de mid
dag. Negentien kinderen: zes
leerjaren in,één lokaal. Kan
een schoolgemeenschapje in
tiemer, een schooltijd com
pacter zijn? Leeftijd zes zijn
ze binnengekomen, de negen
meisjes, de tien jongens en
zonder de markante beleve
nis van de jaarlijkse promo
tie schuiven ze in de loop van
de zes schooljaren onopval
lend bankje voor bankje door
het lokaal. Ze beginnen bij
het ene raam en eindigen bij
het andere.
Van dat laatste bankje het
eindpunt van de zesde klas
is dc stap naar huiten, het
raam door naar het brede
Schouwse land niet zo groot meer.
Aantrekkelijk zelfs op deze zon
nige dag nu het eerste groen voor
zichtig en schuw door de donkere
grond prikt.
Kijk dat kleine Serooskerke zich
koesteren in de eerste warme zon
nestralen. Als een lui slaperig
dier. Huisdeuren en ramen zijn
op kieren gezet en honden heb
ben hun altijd natte neus nieuws
gierig in de lucht gestoken voor
dat ze zich op prettig voorver
warmde stoepen geeuwend hebben
uitgestrekt. Niets beweegt in het
dorp, behalve misschien de fel
flonkerende windhaan, eigenwijs
op de bejaarde kerktoren.
Dc middag is nog jong. Het lijkt
alsof de wind slechts nieuwe stilte
aanvoert. Een ongelofelijke stilte.
De zes leerjaren Serooskerkse
jeugd hangen in de lage school
banken. Vaker dan anders draaien
de jonge ogen voorzichtig naar
buiten. Maandenlang een naar
geestige winter, eindeloos en don
ker achter het raam. Maar nu is
er ineens verandering in gekomen.
Er is licht in de lucht en vogels
trekken er vrolijk cirkels.
Direct achter het raam ligt een
lapje schoolgrond, dan komt de
zachte grasmat van liet plaatse
lijke voetbalveld, dan komt het
wijde land dat ver weg tegen zee
dijk en duinen botst.
De zonnestralen roepen iiw het'
klasje onrust op. ïn sommige har
ten wórdt een stille heimelijke re
bellie wakker en vaker draaien
de ogen naar buiten. Mevrouw
Sipkes praat door. Haar stem
hangt eenzaam in het lokaal,
zweeft soms ver weg.
Ergens in de bijna gesloten
huisjesring ronde de oude
kerk s*aat een deur. Een
dikke vrouw zet haar emmer
even neer en knoopt haar hoofd
doek strakker vast wanneer bui
ten blijkt dat de wind nog tame
lijk koud is. Als ze doorloopt is
het in zichzelf gekeerde geschuifel
van haar klompen het enige ge
luid in Serooskerke. Zelfs een
blinde zou haar kunnen volgen.
Als ze langs de lage huizen loopt
verschijnen er plotseling vluchtige
bleke handen die even het gor
dijntje opzij duwden en dan weer
laten vallen.
Ineens is alle stilte ruw wegge
vaagd door een felrode bestelauto
die brutaal aan de ene kant van
het dorp binnenkomt, over de
kerkring stuift en het dorp aan
de andere kant weer verlaat. Een
zonnebadende hond heeft slaperig
en verstoord opgekeken. Als de
stilte terugkeert blijkt de vrouw
volledig verdwenen. Ergens tus
sen de huisjes krast even een
zaag.
Het is lekker warm tegen de
gevel van het voormalige ge
meentehuisje die aan de zonzijde
ligt. Vrij recente, maar toch al een
beetje vergeelde officiële publika-
ties zijn stil achter het glas van
het grootste raam geplakt. Pu-
blikaties van de gemeente Wes-
tersehouwen over van alles en nog
wat. Achter de publikaties blijkt
de ruimte nog enkele sporen van
raadzaal te hebben nagelaten:
een langwerpige tafel met asbak
ken voor elke stoel, een voorzit
tershamer... De plaatselijke bi
bliotheek heeft er een plaatsje ge
kregen. Een dichte rij keurig en
kleurloos gekafte boeken hangt
eenzaam genummerd in een rij.
Enkele boeken moeten nog gekaft
worden: De Grote Reis, Storm
over het Land, (met op de kaft
een helfhaftig boompje zich krom
buigend tegen een blauwe achter
grond).
De andere kant van het mo
derne gebouwtje is de grote
zaal van het verenigingsge
bouw. Ook liier weer, het verga
derzaalaspect. Voor het toneel
staat de bestuurstafel: langwer
pig, voor elke stoel een asbak
en in het midden een voorzitters
hamer. De situatie lijkt te zijn ge
prepareerd voor de receptie van
de wethouder die vijfentwintig
jaar lang wethouder was en nu
gehuldigd zal worden voor het
vele goede dat hij in die kwart
eeuw voor de gemeente heeft ge
daan-en voor de prettige samen
werking met de raadsleden en
voor zijn warme belangstelling
voor het plaatselijk verenigingsle
ven dat nooit tevergeefs bij hem
hoefde aan te kloppen en voor
zijn....... Maar het kleine, o zo
kleine Serooskerke heeft geen
wethouder meer. Ook geen burge
meester. Want op 1 januari 1961
werd die verloren huizenvlek in
het Schouwse land met alle 170
zielen als zelfstandige gemeente
opgeheven. Zo maar. Toen bestond
de kleinste gemeente van Neder
land niet meer. Langs de scha-
duwmuren van de grote lege zaal
met de bestuurstafel speelt een
koude, wind. Het is in deze stille
middag beter om in de zon te blij
ven.
Om de hoek van een zijstraat (alle
zijstraten in Serooskerke zijn zij
straten van dé kerkring, dié zij
straten zijn kort en breken af in
het land) verschijnt licht piepend
een kruiwagenwiel. Dan volgt de
hele kruiwagen eh er aan vast zit
een oudere gebogen man in het
donkergrijs. In de kruiwagen lig
gen uitzonderlijk grote kroten,
peinzend duwt de boer ze langs
de kerkring.
„Mooi weertje ééh(Een
vreemde stem in de stilte).
Plof. (Man laat kruiwagen val
len).
Hij trekt zijn rug recht en ver
trekt daarbij pijnlijk zijn mond.
„Ja, 'tgabestzo
„Je hebt grote kroten bij je".
,,'tBingrote", (onderzoekende blik
op kroten in kruiwagen) „maar !t
ben winterkroten".
Juist, winterkrotën. „Ik kreeg ze
van een familielid, die had ze over
en zei tegen me dat ik ze maar
eens moest vervoeren". Dat laat
ste woord roept hém terug tot de
plicht. De kromming in zijn rug
komt terug, zijn grote handen
valen log rond de handvatten van
de kruiwagen. Moeizaam begint
hij te duwen. De kerkring af
weg.
Een vrachtauto kreunt omzich-
tighet dorp in, stopt voor de
smederij van Polderman. De
vrachtauto komt uit Zierikzee,
dat staat erop. Twee mannen
spiingen er behendig uit en be
ginnen goederen bij Polderman in
de smidse binnen te brengen.
Het schooltje gaat uit. De negen
tien kinderen pakken hun fietsjes