Een mensenlot verweven met de
opkomst van een badplaats
FILM NAAR EEN ROMAN
VAN THOMAS MANN
V2. Ciwixen schrijvende (oods
ZATERDAG 17 MAART 1962
PROVINCIALE ZEEUWSE COURANT
19
Liefhebberij in hei vertellen
L. W. de Bree: „Jacob Moens,
broer van zijn vader"
MET ZIJN TWEE VOORAFGAANDE Zeeuwse histori
sche romans „Vechten tegen de Bierkaai" en „Plei
dooi voor Polderman" heeft de in Vlissingen woonachtige
schrijver-historicus van puur-Zeeuwsen bloede L. W. de Bree
ook buiten onze provincie een bijzonder goede indruk ge
maakt. Laten we ons haasten er bij te voegen: niet alleen
met die twee boekenook zijn historische publikaties, we noe
men nog eens speciaal zijn bijdrage „Geloof in de letterkast"
in Wolters' 1 eestbundel van vorig jaar, vinden allerwege gro
te waardering. Ook zijn maandelijkse bijdrage „Zeeuws Pren
tenboek" in het „Zeeuws Tijdschrift" behoort tot de favoriete
rubrieken in dat blad.
Wat valt in al dit werk op? Nauwkeurigheid, een zekere ge
degenheid, verzorgdheid, een wat droge, maar puntige zeg
ging, kruimige humor, echte liefhebberij in het vertellen. De
ze kwaliteiten sieren ook zijn scheppende werk, zijn romans,
maar daar worden zij nog versterkt door een warm stemmend
gevoel voor de medemens, ook al weer beheerst, behoedzaam
haast, beleden.
Behoedzaamheid. Zij ken
merkt deze auteur: hij over
schat zichzelf en zijn kun
nen geenszins, hij lijkt er eer
der toe geneigd zich grote be
perkingen op te leggen dan
zich te laten gaan. Het is als
of hij weerom behoedzaam
aftast hoever hij gaan
kan, hoever zijn vermogen
reikt. En dat blijkt van boek
tot boek verder te zijn. Hij
forceert zich nergens, wat hij
doet is beheerst, gekund. Hij
Letterkundige kroniek
door HANS WARREN
is de eerste om een eventuele
zwakke passage, haast on
vermijdelijk in welke roman
dan ook, te onderkennen, en
daardoor weet hij zo'n pas
sage zo kort en onopvallend,
d.w.z. zo aanvaardbaar, mo
gelijk te maken. Het lijkt ons
haast, of hij tot nu toe de
vleugels van zijn fantasie
nog niet vertrouwde, hij
dreef er slechts kleine eindjes
op, want voor de hoofdintri-
gues van zijn twee eerste ro
mans lag de stof min of meer
in het verleden voor het grij
pen. Voor zijn nieuwe ro
man, „Jacob Moens, broér
van zijn vader" heeft hij ech
te. ook al berust er hier heel
wat op historische gegevens,
zijn scheppende fantasie een
ruime kans gegeven, en dat,
we constateren het verheugd,
met een allergelukkigst re
sultaat.
..Jacob Moens" rees niet zo zeer
uit eigen innerlijk conflict of uit
inleven in een interessant histo
risch gegeven, neen, ..Jacob
Moens" is een eigen creatie, ge-
plaats in een gegeven historische
achtergrond. Maar tekenend is 't.
dat deze achtergrond ongenoemd
blijft, zodat Jacob Moens inder
daad het belangrijkst blijkt,
hoofdpersoon is. Nergens staat er
in het boek waar de roman pre
cies speelt, al zal iedere Zeeuw
onmiddellijk Domburg in de twee
de helft van de vorige eeuw her
kennen. Maar om het tragische
bestaan van Jacob Moens uit te
beelden, was het niet nodig,
plaatsnamen te noemen, en zelfs
de historische personen die in het
boek voorkomen dragen een, zij
het doorzichtig, masker.
We gebruikten het woord „tra
gisch", we misbruikten het
niet. Jacob Moens' bestaan
is tragisch in de juiste, antieke
zin van het woord: zijn noodlot
is opgelegd buiten hem om. De
merkwaardige, intrigerende volle
dige titel: „Jacob Moens, broer
van zijn vader" zegt er al iets
van. Jacob Moens is reeds door
zijn geboorte een getekende. Zijn
vader, Hendrik Moens, was de
buitenechtelijke zoon van een
(Middelburgse) jonker en van het
dienstmeisje Santje Moens. En
toen dezelfde' jonkheer, twintig
jaar later, wéér een dienstmeisje,
Neeltje de Pagter. in gezegende
omstandigheden had gebracht,
huwde hij deze Neeltje inderhaast
uit aan de wat sullige Hendrik.
Het kind van Neeltje, Jacob ge
naamd. was dus de (hali')broer
van zijn wettelijke vader een
omstandigheid die snel
zijn inmiddels weduwe geworden,
diep beklagenswaardige moeder,
maar moeder en zoon blijven na
de storm eendrachtig samen, tot
ook Neeltje de Pagter sterft.
Jacob Moens, ongehuwd gebleven,
leeft dan alleen verder in afzon
dering, en als hij tegen de veer
tig loopt is het hem nog steeds
niet geheel duidelijk of dit lot
tragisch opgelegd dan wel zelf
gekozen is. Doch Jacob, uiterlijk
zo beheerst, is een gespletene. In
zijn borst wonen twee zielen:
de een is die van een nauwgezet,
kundig, verstandig handwerks
man met meer dan doorsnee ont
wikkeling door zelfstudie en lezen,
die zich met ijzeren dwang be
heerst: de andere die van een
fantasierijke nazaat van een
adelijk geslacht, zij het dan
helaas ongetitreerde adel.
Na zijn moeders dood neemt die
neiging tot grootheidswaanzin
duidelijker vormen aan. Hij begint
allerlei stambomen van adel en
grootheden te verzamelen (ont
dekt terloops dat talrijke groten
der aarde hun adeldom aan heel
weinig edele activiteiten van voor
vaders ontlenen), ontwerpt zelfs
een wapenschild met een bast-
nardhalk. Deze hoogmoed bemoei
lijkt hem zijn omgang met de
dorpelingen. Zij hebben hem als
kind gewond, de ontdekking van
zijn afkomst heeft hem onzeker
gemaakt, geïsoleerd, en nu vindt
hij geen evenwicht meer.
Ondertussen heeft de historicus
De Bree ons de opkomst van
de kleine badplaats aan zee
getekend. Door zijn gedegen ken
nis van het leven in de negen
tiende eeuw weet hij dit gebeuren
tot in de fijnste details voor onze
ogen te ontvouwen; het is haast
of men het door de bril van een
ooggetuige ziet: de rijke, aarze
lende baders aan hun touw, de
koetsen, vélocipèdes, kwijnende
dames, de manoeuvres van de
dorpsmagistraten en de óp voor
deel beluste bevolking. En Mon
sieur le Pouce, de beroemde ge
neesheer, aangelokt door de rijke,
exclusieve zomerse clientèle van
het in de mode gekomen Kurort.
Voorname gasten, zelfs gekroon
de hoofden, komen er toeven.
Voor Jacob Moens is de komst
van koningin Sybille van Wal-
davië met haar gevolg van het
grootste belang. Want als dokter
„Le Pouce" de koningin paard
rijden voorschrijft, wordt bij hem,
Moens, een zadel besteld.
Voor de bouw ervan heeft Moens
zeven dagen nodig. Het zijn voor
hem zeven dagen van hoop op
glorie, erkenning. Eindelijk zal de
„adclijke ambachtsman" erkend
worden. Hij zal iemand zijn, hij
zal mogelijk een compliment van
een vorstin in ontvangst mogen
nemen, eindelijk vrij man zijn
tegenover zijn dorpsgenoten. On
kwetsbaar zijn, boven hen ver
heven. Terwijl hij als een beze
tene aan het koninklijk zadel
werkt, verregent de toch al klets
natte zomer meer en meer. Haast
alle gasten druipen af, voortijdig.
Ook koningin Sybille vertrekt eer
der dan zij van plan was geweest,
naar zuidelijker oorden. Aan het
zadel, voor haar niet meer dan
een uiterste bagatel, wordt uiter
aard door niemand meer gedacht.
Zij vertrekt, juist op de toe
vallig stralende morgen waarop
Moens het zadel afleveren zal.
Heel knap heeft de schrijver deze
samenloop van omstandigheden
verwerkt, alles is heel natuurlijk
en doet geen moment opzettelijk
aan. Als Moens, op zijn zondags,
met het zadel in een schoon laken
geknoopt arriveert, zijn hoofd vol
hoge dromen, ziet hij de vorstin
juist wuivend vertrekken. Het is
voor hem de genadeslag. Ver
doofd keert hij naar huis terug
en als de avond gaat vallen drijft
de wanhoop hem naar zee, en
verder, het water in.
Toe hij gered wordt en door
wie, verklappen we niet, in
hoop dat U voldoende
nieuwsgierig gemaakt bent en zelf
dit echte en goed doorwrochte
werk zult gaan lezen. Laten we
slechts nog zeggen dat het einde
blijmoedig is, dat Jacob, na de
gebeurtenis die hij als zijn diep
ste vernedering onderging, de weg
naar het leven, en bovenal: naar
de gemeenschap, terugvindt. Ver
baasd ervaart hij dat het dorp
hem hartelijk en met meegevoel
opneemt, dat hij een der hunnen
is, en dat dit ook voorheen zo
moet zijn geweest, al wou hij het
niet zien. Dat hij zijn „eenzaam
heid kunstmatig gekweekt heeft
om zichzelf lekker te kunnen
koesteren", zoals zijn kordate
redster het uitdrukt.
Plaats voor „kritiek" hebben we
nu niet meer. Maar kritiek heb
ben we eigenlijk ook niet. Op een
enkele zwakke, passage na (Ja
cobs in zee lopen) die erg be
knopt is gehouden, is dit boek
gaaf, geslaagd. Het beeft alle
kwaliteiten van De Bree's vorige
romans plus één: de vlucht van
een rijkere fatasie.
H:
Elsschot-exposilie
In het Historisch Museum aan de
Korte Hoogstraat te Rotter
dam zal Simon - Carmiggelt
vrijdagavond 30 maart een
tentoonstelling openen, die ge
wijd zal zijn aan het leven en
werk van de in 1960 overleden
auteur Willem Elsschot
Deze tentoonstelling, die vorig
jaar enkele maanden te zien
was in het archief en museum
van het Vlaamse Cultuurleven
te Antwerpen, zal in Rotter
dam worden aangevuld met
persoonlijke eigendommen en
curiosa uit het leven van de
grote schrijver. De expositie
blijft geopend tot 24 april.
Faust op de plaat
De door „Wikor" (Werk- en in
formatiecentrum voor kunst
ten dienste van het onderwijs
aan de rijpere jeugd) georga
niseerde „Faust "-voorstellin
gen door het Westduitse to
neelgezelschap „Das Schau-
spiel" uit Remscheid, zijn ook
dit seizoen een groot succes
geworden.
„Wikor" heeft nu een aantal mar
kante scènes uit deze opvoe
ring door „Das Schauspicl" op
een kleine grammofoonplaat
laten vastleggen, die op elke
kant een speelduur heeft van
rond zeven minuten, dus in to
taal ongeveer een kwartier ge
sproken tekst.
Met William Holden,
Tony Cuitisen
Heinz Rühmann
De Zweedse uitgave van de verza
melde werken van Thomas
Mann behoort tot op de hui
dige dag zeker tot één van ue be
halen ontstaan. Deze uitspraak
moge een geruststelling betekenen
voor de talloze Thomas-Mann-
vrienden in het binnen- en buiten
land. Gottfried Reinhard heeft
echter nog geen producent kunnen
vinden, die belangstelling heeft
voor deze bijzonder kostbare on
derneming. Toch wil de vitale re
gisseur, die een zeer goede naam
geniet, in mei van dit jaar met de
eerste opnamen beginnen
lan^'iikste uitWven die ooit op de De hoofdrollen zullen worden vertolkt
iangiijkste uitgaven, cue ooit opi ae William Holden. Tonv Curtis
dorp
•p uitlekte en Jacob als kind
ids tot een getekende maakte.
Hendrik Moens, onbeduidend en
lichamelijk niet sterk, was
schoen- en tuigmaker geworden;
Jacob, een heldere kop, volgt hem
na zijn vroege dood op. Als kind
merkt hij reeds dat men over
hem praat, hem nawijst. De raad
selachtige woorden „hij is de
broer van zijn vader", terloops
opgevangen, worden hem allengs
duidelijk. Er volgt een scène met
wcicldboekenmarkt verschenen
zijn. Vermoedelijk neemt de Cot-
ta-uitgave van de werken van
Goethe een gelijkwaardige plaats
in. evenals uitgaven van alle lite
raire scheppingen van Shake-
spaere. In de^fe Zweedse uitgave,
ontstaan in de tijd dat Thomas
Mann geëmigreerd was, onder in
directe leiding van de uitgevers
Beerman-Fischer, verscheen ook
de roman in vier delen „Jozef en
zijn broeders",
het Gottfried Reinhardt, zoon van de
1943 gestorven beroemde Duitse
film- en toneelregisseur, heeft het
plan deze roman van Mann te ver
filmen. De inhoud van het boek is
van dien aard, dat de film in ver
gelijking met andere, vooral wat
de speeltijd betreft, zeer lang zal
worden. Gottfried Reinhard heeft
echter hardnekkig het verwijt be
streden, dat hij van plan zoii zijn
een film te vervaardigen in de
trant van de geweldige produkties,
die in Hollywood -over bijhelse ver
door William Holden, Tony Curtis
en Heinz Rühmann. De medewer
king van deze veelzijdige toneel
spelers is zeker een garantie voor
het ontstaan van een zeer interes
sante film. William Holden heeft
reeds verscheidene-films, het laatst
in 1961, in Duitsland gemaakt.
Tony Curtis, die vooral bekendheid
heeft als partner van Marilyn
Monroe, zal voor de eerste maal in
een Duitse filmstudio werken.
Twee romans van Thomas Menn wer
den in de afgelopen jaren in Duits
land verfilmd. Het betreft hier de
„Buddenbrooks" en „Bekentenis
sen van de oplichter Felix Krull".
Bij beide verfilmingen hebben na
komelingen van de schrijver, voor
al zijn dochter Erika, aan de ver
vaardiging van het draaiboek me
degewerkt. Men mag wel aanne
men, dat bij de verfilming van
„Jozef en zijn broeders" ook naar
een dergelijke samenwerking ge
streefd zal worden, opdat de film
een zo getrouw mogelijke weerga
ve van het boek zal geven.
jDn kczic. tifi faam als
zcmemschzijoez
Scenario voor film naar
Elsschot's „Dwaallicht"
Van een onzer redacteuren
Het duurt niet lang
of de naam Elsschot valt
en daarmee is het toch al
vliesdunne laagje ijs radicaal
gebroken. Scheldeloods-
schrijver Carlier, Libera
Bruno, weet zelfs te melden,
dat de verfilming van het
verhaal „Dwaallicht" op han
den is, naar een scenario ge
schreven door de jonge
Vlaamse regisseur Walter
Tielemans, samen met Car
lier.
Elsschottianen hebben wei
nig woorden nodig om elkaar
te begrijpen. Wanneer Car
lier op zeker ogenblik bekent,
dat hij een verwoed liefheb
ber is van whisten, breekt
onweerstaanbaar de herinne
ring door aan de whistspelers
uit een verhaal van Alf ons de
Ridder, die als Willem Els
schot vermaard werd. Een
wederzijdse, bijna vertederde
glimlach bij de herinnering is
het resultaat.
L B. CARLIER
..dualistisch bestaan.
(Foto P.Z.C.)
geschikt geacht werd om onder
de 6500 leden van dat fonds te
verspreiden.
,,'t Was te ruw, zonder dat je
nou van pornografie kon spre
ken", verklaart hij, met een
lach-van-jongens-onder-elkaar.
„Duel met de tanker" is naar
de leden van het toen vijftig
jarige, jubilerende fonds ge
gaan. Dat was een net boek.
En bovendien in manuscript al
gereed. Als „model" diende een
oudere collega, die een grote,
nieuwe tanker naar Antwerpen
moest brengen. Maar voor het
boek verving Carlier de oudere
collega door een jeugdige en de
nieuwe tanker door een oud
bakbeest van een schip. „Om
er meer zenuwachtigheid in te
krijgen", bekent hij, met weer
die spontane lach.
Ruiterlijk geeft hij trouwens toe,
dat er nautische onvolkomenheden
in het verhaal voorkomen. „Dat
wist ik ook wel, maar toen vond
ik de artistieke kant van de zaak
belangrijker. Nu zou ik het anders
doen, meer gedisciplineerd".
Ook in zijn systeem van wer
ken bracht hij meer discipline.
„Vroeger schreef ik rustig
een hele nacht door. maar dat doe
ik niet meer. Het is wel zo, dat
ik werk zonder te voren een
schets gemaakt te hebben. Ik loop
er mee rond en, begin te schrijven,
zonder meer. Zo nodig tijdens de
wacht, in de sociëteit in Vlissin
gen. Het gekke is. dat het vooral
goed lukt wanneer ik vermoeid
ben, of nerveus, gespannen. En
het moet wel het gepaste ogen
blik zijn".
Of het uit innerlijke dwang ge
beurt
Na een korte aarzeling: „Ja, het
is misschien een groot woord,
maar zo ligt het toch. Er is voor
75 procent sprake van inspiratie".
Over de structuur van zijn boe
ken: „Een Hollandse criticus heeft
eens gezegd, dat ik twee-dimen
sionaal schrijf. Dat heb ik als een
compliment opgevat, want dat is
m'n bedoeling. De derde dimensie
moet van de lezer komen".
Zijn laatste boek. „Het kanaal",
gaf hij bewust een sociale bewo
genheid mee, maar geromanti
seerd „om het geen pamflet te
laten worden". Zijn volgend boek
zal tot onderwerp hebben een
vlucht naar Engeland in de oor
logsjaren. net als alle overige een
vleugje autobiografisch van in
slag.
„Je moet weten waar je over
schrijft" meent Carlier, die toe
geeft als schrijvende loods een
beetje een dualistisch bestaan te
leiden. ..Maar met mijn karakter
heb ik dat wel nodig", voegt hij er
openhartig aan toe.
En als hij eens van zijn pen zou
kunnen leven
„Dan zou ik er nog heel lang
over moeten nadenken. Als ik een
schip veilig heb weggebracht, heb
ik het gevoel iets gepresteerd te
hebben".
En als U een roman ai hebt?
Aarzeling, een lach, dan, met weer
die hartverwarmende spontanië-
teït: „In grotere matei"
vrouw en (drie) zoons, want het
varen beviel overigens goed. Tij
dens het varen begon ook het
schrijven. Korte verhalen.
De aanleiding!?
„Tja, de lectuur aan boord was
nogal eenzijdig en we konden
maar zelden de wal op". Dit laat
ste licht hij toe, afdwalend als
het ware naar de tijd, die kenne
lijk wel indruk op hem heeft ge
maakt en waar hij nog met veel
animo over spreekt. Dat doet hij
trouwens toch, de grote bruine
ogen beurtelings richtend op foto
graaf en verslaggever, bewege
lijk met handen en benen, nerveus
rokend, van tijd tot tijd peinzend
een hand over de vrijwel kale
schedel strijkend, zich veront
schuldigend voor z'n slechte ge
heugen. Voortdurend bereid tot
een gulle lach, zelfspot: „Dat
maakt me oud, dat kale hoofd".
Hetgeen onjuist is. Carlier
maakt een onbetwistbare jon
ge, zelfs een beetje een jon
gensachtige indruk, ondanks z'n
vaderschap over drie zoons, van
wie de oudste zeventien jaren telt.
Dat jongensachtige is er zelfs heel
sterk, wanneer hij vertelt hoe z'n
eerste werk. „De zondagsslepers",
weliswaar bekroond werd door het
Willemsfonds („Tot verheffing
van het Vlaamse volk), maar niet
In Eeckeren bij Antwerpen 6e-
icoont de schrijvende Schelde-
loods L. B. Carlier een royale
woning. Ik héb de ruimte no
dig", verklaart hij.
(Foto P.Z.C.)
Fons was een persoonlijke vriend
van Carlier, de jonge, 36-jarige
Vlaming, die sinds enkele jaren
het zeemansschap combineert met
het schrijversschap en die zich in
deze laatste kwaliteit in korte tijd
een zekere faam verwierf. Zijn
boeken doen het goed. Het waren
„De zondagsslepers" (1957),
„Duel met de tanker" (1957),
„Action Station Go" ('58), „Pira
ten" ('60) en laatstelijk „Het Ka
naal" ('61). Ook schreef hij nog
het boek „Zeevaart", een soort
leerboek, op verzoek en min of
meer uit ideeële overwegingen.
Om meer bekendheid aan de mo
gelijkheden van de zeevaart te
geven, want„Daar weten ze
hier niets van".
Een beetje gekweld kijkend be
kent hij overigens, dat het samen
stellen van „Zeevaart" hem meer
inspanning kostte dan het schrij
ven van een roman.
Libera Bruno Cai'lier had al
jong artistieke aspiraties.
Eerst dacht hij dat het mu
ziek zou worden, piano, met een
voorliefde voor Bach. Als 23-ja-
rige componeerde hij zelfs een
rapsodie, maar de uitgever ver
zekerde hem, dat hij er zo nog een
paar dozijn had liggen. Geen com
posities meer „al zou ik nu zo
nodig nog wel amusementsmu
ziek kunnen schrijven".
Het werd de zeevaartschool, toe
vallig eigenlijk.
De oorlog bood weinig andere mo
gelijkheden. Na de oorlog en ten
gevolge van die oorlog dank zij
gebrek aan mensen, een snelle
carrière als zeeman. Op 22-jarige
leeftijd, in 19^8, al eerste stuur
man op een tanker en in het bezit
van het brevet voor „kapitein ter
lange omvaart". In 1949 loodsleer-
ling en sinds 1950 loods op de
Westerschelde. Terwille van