Ha, twaalf jaar: exodus
der Ungermanns
LOON VAN DE ANGST
MAANDAG 5 MAART 1962 PROVINCIALE ZEEUWSE CO-URANT
n dit verhaal leest men
I over de opkomst, de glorie,
en ten slotte de ondergang
van een kolonistenbedrijf op
Nieuw-Guinea. Een verhaal,
dat zich uitstrekt over .12 jaar,
en dat een bitter verhaal is.
Omdat alles tevergeefs was,
omdat het alles geen zin had,
omdat men aan het einde even
ver toas als aan het begin. Men
leest er ook in wat een moe
der kan betekenen in een ge
sloten familiegemeenschap, hoe
ze jarenlang de rol van inspi-
ratrice kon vervullen en een
stralend voorbeeld zijn van
plicht.
Ik zal deze Moeder Ungermann
nooit meer kunnen vergeten,
dat 72-jarige wonder, dat het
bestaat voor de derde maal op
nieuw ie beginnen in een to
taal vreemd, onbekend land.
Men kan zeggen: is er wél
een redelijk motief voor hun
vertrek? Is hun vrees voor de
komst van Indonesiërs wel
reëel
Men kan op zo'n vraag moei
lijk liet antwoord geven, als
men niet onder precies dezelf
de omstandigheden heeft ver
keerd als de Ungermanns en
alle andere kolonisten op N.-
Guinea, die in praktisch de
zelfde omstandigheden verke
ren.
Ik hoop dat ze, de Unger
manns en die anderen, een
nieuwe kans krijgen. De dérde,
en dan werkelijk de laatste.
Als „loon van hun angst".
Ungermann staat op, wijst met 2
armen het land aan. en zegt: „U
mag het hebben, allemaal voor
niets. Neem het maar".
Misschien dat het duidelijk is, dat
in dat woord een onbeschrijfelijke
hoeveelheid tragiek verborgen
ligt.
De Ungermanns zitten vol ran
cunes tegen de overheid. Ik kan
moeilijk beoordelen of die gevoe
lens terecht of ten onrechte zijn.
Kén ding is echter wel duidelijk:
dat ze het allemaal volledig alleen
hebben moeten doen, dat de bij
stand van anderen praktisch te
verwaarlozen valt. Misschien
vroegen ze ook te weinig om bij
stand. En wellicht verstonden ze
de kunst van het vragen en ver
zoeken niét, deze geëmotioneerde
kolonisten, die het altijd alléén
moesten doen, en die het verleer
den vertrouwen te stellen in de
hulp van anderen.
Ik loop die dag over hun grond,
die eens, nog niet zo lang geleden,
oerbos was. Ik zie de pisangs en
de luisterrijk grote meloenen, de
zeldzaam grote papaya's en de
prachtige manga's. Ik zie de
groenten en ik zie de bloemen.
Er passeren wat Arfakkers en ik
vraag Frits Ungermann, of die
hen niet zullen missen. Hij weet
het niet. „Ik werk nu 12 jaar
met ze, maar je weet zo weinig
van ze. Ik was hun rechter, hun
raadgever en soms hun verlos
kundige, maar ik weet niet of ze
ooit nog-aan me zullen terugden
ken.
Moeder vertelt
In de winkel ontmoet ik haar
dan, de moeder. Zé is 72 en
leidt de toko. Ze loopt als een
jonge vrouw van 30. Opvallend
heldere ogen. 'n Mooi, gaaf ge
zicht. 'n Vrouw die nooit oud zal
worden. De tijd schijnt geen in
vloed op haar te hebben. Aan
niets is te zien dat zoveel stormen
en orkanen in dit leven over haar
heen gingen. Als ik haar voor het
eerst zie, valt m'n oog op een
bordje aan de witte stenen muur.
Er staat op:
niet klagen maar dragen
en bidden om kracht
We gaan aan de grote tafel zit
ten. Moeder in het midden. Frits,
Karei en Nico nemen naast haar
plaats. En zwijgen. Dit is het uur
voor Moeder Ungermann.
Ik zeg haar: „Ik vind het bewon
derenswaardig, dat U de moed
heeft opnieuw te gaan beginnen in
Australië". Ze antwoordt: „Waar
om vindt U dat? We zijn hier niet
de enigen. We zijn met velen in
dezelfde omstandigheden. Daarbij,
we hebben geen keus. We moeten
wel. En als iets moet kan alles".
„U verlaat alles wat U en uw
kinderen in twaalf jaar hebben
opgebouwd. Dat moet U zeer aan
het hart gaan".
„Dat gaat het me, maar we staan
met onze rug tegen de muur. Hol
land kan ons niet hebben en
daarom wordt het Australië. Daar
hopen we ons geluk te vinden".
„Dat betekent, dat U opnieuw
zult moeten gaan werken".
Strijd, opkomst en ondergang
„Ik heb altijd gewerkt en ge
looft U mij, harder werken dan
we hier hebben gedaan is niet
mogelijk".
„Uw zoons hebben me verteld,
dat er geen geld meer is, omdat
alles in het bedrijf is gestoken.
Kunt U zonder geld beginnen in
Australië?"
„Er is bijna geen geld. Ik heb hier
op Nieuw-Guinea, alles verkocht
wat ik had, tot m'n laatste juwe
len toe. Dat was nodig. Wat gaf
hetWe zouden hier toch al
tijd blijven. Ik hoop dat de rege
ring ons een vergoeding zal ge
ven voor de schade. En misschien
dat er toch nog een Papoea wordt
gevonden, die krediet krijgt en de
winkel kan overnemen. Een Pa
poea met wat initiatief zou het
kunnen".
„En als dat niet gebeurt?"
„Dan gebeurt er niets. Dan ge
ven we alles aan de missie. Wat
moeten wij er anders mee doen?"
Maria Virginia Ungermann kijki
me sfrak aan, en wal ze dan
zegt is de vrucht van 72 iaar
harde levenservaring. - We zijn
hier vaak benijd, er was veel
jaloezie en dus tegenwerking.
Dat was te begrijpen omdat we
het vak kennen. Omdat we boe
ren zijn. Als U begrijpt wat ik
bedoel is U dat wel duidelijk.
Het is alleen ellendig dat zove-
len dat niet begrijpen. Met woor
den kom je niet ver in het leven
Ook niet met vreemde woor
den, zoals velen denken. Dat we
slaagden, kwam omdat we bij
elkaar bleven. Dat heb ik altijd
begrepen. En zo moet het blijven.
Vorm een eenheid, dan is het
goed, dan kan je niets gebeuren.
Dit zijn „slaboonfjes" (katjang
pandjang), die groeien op de
plantages van de Ungermanns.
Onze medewerker Anthony van
Kampen doolt door de tuinen
van de Ungermanns. Over en
kele maanden zal er niets van
over zijn. Het oerwoud zal dan
de tuinen overwoekeren!
Dit is het verhaal van een kolonisten-familie, die
in Nieuw Guinea begon, die daar slaagde, en
tenslotte verloor. Het verhaal van een aantal zonen
en een moeder, die zich volledig inzetten en zó
hard werkten, dat zelfs een onvoorstelbaar moei
lijk land als Nieuw-Guinea zich aan hen gewonnen
gaf. Het verhaal van tegenslag en offers, van pro
blemen en zweet. Het verhaal van een familie, die
na uit Indonesië verdreven te zijn voor de tweede
maal begon, en die nóg eens, voor de derde maal,
gaat beginnen, zij het niet in Nieuw-Guinea, maar
in Australië. Het verhaal van een martriarchaat,
van een familie waarin de moeder-figuur volledig
domineert. Tenslotte: een verhaal, dat herinnert
aan de beroemde oude vertellingen van de eerste
pioniers in Zuid-Afrika en Californië.
niet meer gemest, omdat de die
ren, die de mest leverden er niet
meer zijn. Ik vraag Frits Unger
mann of hij zijn bedrijf heeft ver
kocht en hoor, dat er niet één be
woner van dit land is die bereid
gevonden wordt er een cent voor
te geven. Heel dat prachtige be
drijf, opgebouwd in twaalf jaren,
is volstrekt waardeloos. Geen
Chinees wil het hebben, geen Pa
poea. Een bedrijf, waarop door
70 Papoea's, bijna allemaal Ar
fakkers uit de omgeving van Ma-
nokwari, wordt gewerkt. Ze wer
ken er nog, maar de dagen zijn
geteld. Omdat de Ungermanns
bezig zijn opnieuw te beginnen in
een ander land. Ditmaal in
Australië.
Êen der zusters, Anna, is met
haar man vooruit gegaan en heeft
grond gekocht bij Brisbane in
Queensland. Zo snel mogelijk wil
de Ungermann-gemeenschap vol
gen. Anna kan men zien als kwar
tiermaakster, uitgezonden door de
moeder, om de zaak te verken
nen, om voorbereidingen te tref
fen. Anna stuurt steeds foto's van
tuinen, akkers, van groenten, van
vruchten, van vee. Ze worden
nauwkeurig door de moeder en de
zonen en de kleinkinderen beke
ken. Het nieuwe land. Het nieu
we Beloofde Land. Het derde.
Het laatste? Misschien. Men
wacht op geld, men wacht op pa
pieren, men wacht op allerlei do
cumenten die de emigratie rege
len. Het zal wel lukken. En zo
dra het allerlaatste papier binnen
is, vertrekt de Ungermann-fami-
lie.
Neem het maar
Ik zie hun land, vol groenten,
vol bloemen en zeg: „Ik kan
me niet voorstellen, dat het
geen waarde meer lieeft". Frits
„Verdreven" naar
Australië
H?t begint jaren geleden. De
vader: Johan Friedrich Un
germann. De moeder: Maria
Virginïe van de Gejuchte. Hy van
Duitse, zij van Belgische afkomst,
maar op Java geboren.
Ungermann, die als koloniaal
naar 't toenmalige Nederlandseh-
Indië vertrok en daar deelnam
aan de acties tegen Bali, Lom
bok en Atjeh. Hij vertrok naar
Indië in 1894. Hij verlaat het le
ger, en begint een bedryfje. Het
wordt een bedrijf. Nog later een
groot, bedryf met 250 melkkoeien,
600 varkens, paarden en kippen.
„Ungermann van Bandoeng"
wordt een begrip in dat deel van
Java. Het blijft dat tot de om
wenteling komt. Eerst malton de
Jappen het bedryf kapot en over
de restanten ontfermen zich de
Indonesische extremisten. Er blyft
niets van over.
In 1945 bestaat het bedrijf niet
meer en is er nog maar één ding
dat telt: de vlucht uit Indië. Er
zijn intussen 8 kinderen geboren,
2 dochters (Marina Catharina,
thans overleden, en Anna) en .6
zonen: Frits, Karei, Wim, Jan,
Nico en Benjamin. Ze trouwen
allen. De moeder was altijd reeds
een dominerende figuur en ze
domineert nog meer als de vader
sterft. Om de moeder groepeert
zich dan de hele familie, de zonen,
de dochters, de kinderen. Een fa
milie, die zonder de moeder-figuur
nauwelijks denkbaar is. Zij is de
stuwende kracht. Zij is de motor.
Een ongelooflijk brok menselijke
energie. Iedere beslissing, op za
kelijk gebied of welk ander gebied
ook, wordt door allen gezamenlijk
genomen, maar met een doorslag-
gevende stom van de moeder.
Haar verstand is bijzonder goed
ontwikkeld en hetzelfde geldt
voor haar instinct voor zaken
doen.
Naar Nieuw-Guinea
Ze moeten vluchten en Nieuw-
Guinea is het dichtst bij. Een
Nederlands schip brengt de
groep, aangevuld met drie pleeg
kinderen. naar het onbekende,
barse, grimmige land. Ze hopen
er een kans voor een nieuw be
staan te vinden, maar vrezen het
land. Omdat ze de verhalen ver
nomen hebben. Afschuwelijke ver
halen over een mens-vijandig ge
bied bevolkt door primitieven.
Wacht hen de hel op aarde?
De familie, intussen uitgebreid
met 10 zonen, komt aan en als
Manokwari op de Vogelkop na
dert. neemt Karei zich voor, dal.
hij zijn jonge echtgenote, met wie
hij pas 2 jaar getrouwd is, op le
ven en dood zal beschermen tegen
Iedere blanke, die haar zal durven
benaderen. Tn Batavia heeft hij
naniolijk de verhalen gehoord van
op seksueel gebied totaal uitge
hongerde blanken, die iedere blan
ke vrouw die ze tegenkomen be
lagen.
De familie gaat aan land en moet
de f'-na^e n^sseren. De vrouwen
r n '"vT-""erd worden en
men scheidt hen van de mannen.
Tussen beide groepen bevindt zich
een brede houten afscheiding.
En dan gebeurt het. Karei ziet
plotseling dat een onbekende man,
voorzien van een zwarte baard
zicli naar zyn jonge vrouw be
geeft. Hy weet dat het zover is.
En hij aarzelt niet. Hy vliegt op
de belager van de onschuld van
zijn vrouw toe en grijpt hem bij
zijn baard. Even later zal hij met
hem over de grond rollen. Maar
zover komt het niet. omdat de
man met de baard schreeuwt dat
hij de pater is, en alleen maar
gevraagd heeft of de jonge vrouw
nog haar katholiek geloof beleed.
Meer niet.
Zo was liet begin in Manokwari
van de Ungermanu-gemeenschap.
Land uit oerwoud
Ze waren met z'n achttienen en
bezaten enig geld. Niet veel
om mee te beginnen, maar
misschien net voldoende. Het werd
hen ontnomen. Tegen inlevering
van een bewijsstuk. Een deel er
van werd later uitbetaald. Het
grootste deel nooit. De moeder
zei. dat et' snel begonnen moest
worden en de zonen en dochters
en kinderen begonnen. Men kreeg
grond. Een deel gratis, een ander
deel tegen een lage prijs. Grond-
Wildernis! Een paar stukken
jungle. Drie stukken, groot 60, 74
en nog eens 74 hectaren. Later
kwam er in de stad, Manokwari,
nog een winkelbedrijf bij, maar
dat was pas veel later.
Men begon dus. Niet met machi
nes. maar met de hand. Letterlijk
met de band, met behulp van bij
len, schoppen en pikhouwelen
ging men die wildernis te lijf. Die
eerste periode was het zwaarst,
en het is nauwelijks mogelyk een
indruk te krijgen van de onge
hoorde moeilijkheden en zorgen
waarmee de Ungermanns toen te
kampen hadden. Om van dat stuk
ruige wildernis land te maken.
Het leek onmogelijk, het leek on
denkbaar dat van dit oerbos een
akker gemaakt kon worden. Toch
moest het. En men slaagde. Dank
zij de moeder ook, die juist toen,
in die dagen, de grote kracht
bleek om het vermogen te kun
nen opbrengen door te zetten.
Als 72-jarige
Het lukte en het lukte steeds
oeter. Later, na enige jaren,
kwamen trekkers en bulldo
zers en machinale ploegen. Het
ergste was toen voorbij. Men was
bezig te slagen. Het bos was
overwonnen. Op de gronden ver
rezen huizen. Daar gingen de fa
milies in wonen, en daarin had
den ze dagclyks contact met de
moeder, die de 70 naderde. Met
72 dreef ze nog de winkel, en als
wij dit schrijven, medio februari,
drijft ze hem nóg. Een der groots
te en beste zaken van Manokwa
ri: groenten, vlees (bewaard in
een up to date koelcel), fruit.
Wat verkocht wordt, wordt gele
verd door dc akkers en tuinen van
de andere Ungermanns Allen
bleven bet; werk doen dat ze be
gonnen waren, omdat ze in hart
en nieren boeren zijn. Niets meer
en niets minder. Keiharde, wer
kers, bereid om ieder offer te
brengen om een bedrijf als dit uit
te bouwen. Zo lang dat tenminste
mogelijk was. Frits, de oudste
zoon, ging als enige over op het
leveren van transport- en bouw
materialen. Er was overproduktie
van groenten, Manokwari kon het
niet allemaal meer opnemen. Er
was een te grote overvloed. Zo
ver was men gekomen.
Een volledig geslaagd gemengd
bedrijf, dat groenten leverde, fruit
en bloemen en waarop paarden,
varkens en koeien gefokt werden.
Leverancier van de marine, het
gouvernement, de politie en het
ziekenhuis. Aan iedereen in Ma
nokwari. Er leek voorgoed voor
spoed te zijn: het was gelukt
Spaanse pepers en meloenen te
kweken, groter dan de Unger
manns ooit gedroomd hadden te
kunnen kweken in een land als
Nieuw-Guinea. En zo was dat
zelfde Nieuw-Guinea, dat eens zo
afschrikwekkend had geleken,
voor hen Beloofde Land ge
worden.
Zo leefde en werkte daar die gro
te familie, die aldoor groter werd,
onder leiding van een bejaarde
moedei', die het geheel scherp in
het oog hield en wier adviezen
(en soms bevelen) nog gehoor
zaam werden nageleefd als in het
verleden op Java en de eerste ja
ren op Nieuw-Guinea. Er leek
geen einde te kunnen komen aan
de voorspoed. Maar het kwam
wel degelijk.
Triest einde
F rils Uiigeriiianii, de oudste
zoon, heeft me het verhaal
van dat einde verteld tijden.,
een ontmoeting in het huis van
zijn broer Nico. Een uitermate
somber, triest en ontmoedigend
verhaal. De Ungermanns hebben
het opgegeven, evenals een hon
derd andere, doorgaans veel klei
nere kolonisten hét hebben opge
geven in on rond Manokwari. Om
dat deze Indische Nederlanders
niet durven wachten, de moed
missen om te blijven tot wellicht
op een dag Indonesiërs op Nieuw-
Guinea zullen verschijnen. Men
kan dit laf vinden. Men mag het
defaitistisch "noemen. Maar men
mag niet vergeten dat al deze ko
lonisten het reeds een keer eerder
meemaakten. Dat ze de praktyk
ervaren hebben, in de meest let
terlijke zin van het woord aan
den lijve. En daarom vertrokken
ze, en vertrekken ze en znllen de
nllerlnatston binnenkort ook ver
trekken.
Al liet slachtvee van de Unger
manns is reeds afgeslacht sinds
de laatste twee jaar. Er wordt