Het leven van Michelangelo in
Tussen mens en marmer"
Minder „groot toneel" in de provincie
Prentkunst met een drukroi
ZATERDAG 17 FEBRUARI 1962
PROVINCIALE ZEEUWSE COURANT
17
Hef eerste van drie delen
tn
Irving Sione schreef boeiende en
goed gedocumenieerde roman
DE BESTE INSTELLING die men tegenover de biogra
fische historische roman, die een of andere beroemdheid
als hoofdpersoon ten tonele voert, hebben kan is mogelijk
deze: zich overgeven aan de uit fantasie en werkelijkheid
door de auteur herschapen personen en sitauties, zonder zich
al te veel te bekommeren over het feit of dit nu werkelijk
allemaal zo en in deze volgorde is gebeurd, of de betreffende
personen zo hebben gehandeld, gesproken.
Zich er zelfs niet druk over te maken of die hoofdpersoon
innerlijk en uiterlijk iets meer dan een oppervlakkige gelijke
nis vertoont met de held uit het verleden, of zijn omgeving
iets méér geworden is dan een geslaagd illusoir decor, of zijn
attributen, de onmisbare zaken waaraan men hem direct
herkent, méér zijn dan bijvoorbeeld de blinddoek van Justitia
of de drietand van Neptunus.
Weinigen zullen echter trachten
Michelangelo uit te beelden zónder
marmer of zonder dat de verf in
zijn ogen druipt terwijl hij, op zijn
rug liggend, de zoldei'ing van de
Sixtijnse kapel beschildert (en of
die verf daar ooit indroop, betwij
felen we). Het spectaculaire lokt,
en daarom moet, in een ander ge
val, ook vooral Vincent van Goghs
oor er omslachtig af. Terwijl de
essentie heel ergens anders ligt.
Maar hoe subtieler men wordt,
hoe zwaarder de taak van de
schrijver, omdat hij dan in eigen
innerlijk diep moet gaan graven,
dieper dan hij misschien komen
IRVING STONE
één met de stof
Letterkundige kroniek
door HANS WARREN
kan, en daardoor scherper beseft
hoe dat eigen innerlijk onoverbrug
baar verschilt van dat van zijn
held. Noodgedwongen grijpt hij
dan naar het uiterlijke, zet een
masker op, en begeeft zich in een
dol gewemel van min of meer
exacte uiterlijkheden, waardoor hij
dan heel vaak weet te boeien. In
dien dit het geval is, laten we ons
dan overgeven aan die boeiende
lectuur, en enkel nagaan of deze
personen die beroemde namen dra
gen op zichzelf, intrinsiek, aan
vaardbare, waardige scheppingen
geworden zijn. En nogmaals ons
er niet te zeer over bekommeren
of zij de historische werkelijkheid
wel nauw benaderen. Want dat
kan toch haast niet.
Deze overpeinzingen, die we nu
maai* een halt toeroepen, want
talloze bijgedachten en bij
overwegingen dringen zich op,
schrijven wc neer naar aanleiding
van de lezing van het eerste deel
(er volgen er nog twee) van Irving
Stone's roman „Tussen mens en
marmer" (The agony and the Ec
stasy) 'n heel breedvoerige roman
over het leven van Michelangelo.
Nu is Irving Stone, in ons land
vooral ook bekend als de schrijver
van „Het leven van Vincent van
Gogh", een buitengewoon be
kwaam schrijver van biografische
romans, en de voorbereidingen die
hij treft zyn enorm veelzijdig. Het
stelt hem niet tevreden met vele
medewerkers, w.o. beroemde als
Bernard Berensen, in een studeer
vertrek het verleden in de geest
te reconstrueren; het is hem niet
genoeg. Michelangelos werken en
geschriften door en door te leren
kennen, in Florence en Rome te
wonen, de wegen te gaan die zijn
held heeft gegaan, de landschap
pen en kunstwerken te aanschou
wen die hij eens heeft gezien. Neen.
hij wil ook weten wat het is
beeldhouwen steen, marmer te
bewerken, en daarom werkte hij
in marmergroeven, werd hij „leer
ling" op een beeldhouwersatelier.
Hij heeft marmer leren kennen en
liefhebben, hij kent de weerstand
en de willigheid als de beitel er
ingedreven wordt, ja, de geur, de
sensatie, met de stof één te wor
den. Dit alles geeft zqn boek vita
liteit, frisheid, levendigheid, een
toets van authenticiteit. (Al blijft
dit alles, in feite, uiterlijk).
Stone heeft zich verdiept in recep
ten uit de oude Italiaanse keuken,
in de moeilijke techniek van de
frescoschildering, in de oude ge
neeskunst, in het leven van de ge
wone man in de late vijftiende en
in de zestiende eeuw. Doch hy ver
staat ook de kunst geleerden en
vorsten, kerkvaders en boetpredi
kers op aanschouwelijke en aan
vaardbare wjjze ten tonele te voe
ren. Kortom zijn werk getuigt, van
een universele aanpak eii het
dwingt, bij alle beperkingen die het
genre nu eenmaal aankleven, ecu
groot respect af.
Het bock begint omstreeks het
jaar 1488, las de dan dertien
jarige Michelangelo leerling
wordt op het atelier van de fresco
schilder Ghirlandaio. Het is uiter
aard een haast ondoenlijke taak,
de bewogen jeugd van een genie
als Michelangelo, die als beeldhou
wer, schilder, bouwmeester en
dichter tot de allergrootsten heeft:
behoord, op geheel bevredigende
wijze gestalte Lu geven. Stone heeft
zich echter zeer verdienstelijk van
die taak gekweten, met goede
smaak grove effecten vermijdend.
Détailkritiek, zo men die al hebben
mag, heeft weinig zin. Globaal ge
sproken is deze jonge Michelangelo
aanvaardbaar. Hij blijkt een geni
aal tekenaar doch hij bezit maar
één hartstocht: beeldhouwer te
worden. Zodra hij marmer ziet en
steen bewerken mag. al is het een
voudig kappen, is hij in zijn cle
ment. Maar de beeldhouwkunst is
in die jaren in Florence in verval
geraakt; een meester bij wie hij in
de leer zou kunnen gaan is er niet.
Wanneer Lorenzo de Medici een
„beeldhouwerstuin" sticht en Ber-
toldo aantrekt om er de leiding
te geven, verhuist Michelangelo
weldra van Ghirlandaio's atelier
daarheen. Niet onvermakelijk zijn
daarbij Michelangelo's huiselijke
omstandigheden geschilderd: de
deftige, nietsdoende vader die zijn
stand ophoudt, zijn slinkend kapi
taal gierig bejammert en Michel
angelo de schande van de familie
acht omdat hij met zijn handen
gaat werken: de eenvoudige stief
moeder die enkel leeft voor ver
rukkelijk koken, de oom, tante en
grootmoeder, de broérs. Voortref
felijk weet de schrijver ook de af
stand te suggereren tussen edel
man en kunstenaar: zelfs al is
Michelangelo au fond van heel
goede afkomst, toeli is hij niet veel
meer dan een bediende in het pa
leis der Medicis en de conflicten,
rijzend uit zijn trotse, eenzelvige
natuur, zijn dan ook talrijk. Ze
worden nog versterkt door zijn
liefde voor de fragiele Contessina,
het jongste dochtertje van Loren
zo, fijne creatie in Stone's boek.
We zien Florence in zijn pracht,
de ontplooiing van wat later de
„hoogrenaissance" zal heten, Lo
renzo's macht en snelle neergang
in balans met de snelle opkomst
van de Dominicaner boetprediker
Savonarola.
Ook hier maakt Stone weer een
dankbaar gebruik van alle fel
le taferelen: de plundering van
Lorenzo's paleis, de verbranding
van „zondige" kunstschatten en
juwelen op aansporen van Savona
rola, en vooral' ook de clandestiene
wijze waarop Michelangelo zich
zijn kennis omtrent de inwendige
anatomie van de mens moest ver
schaften (door 's nachts in de mor
gue van een klooster te opereren
Ze zijn met plezier geschilderd al
vraagt men zich bij het werk in die
morgue, hoe realistisch ook, zo het
een en ander af).
Ondertussen is ook aan de inner
lijke ontwikkeling van Michelan
gelo volle aandacht bsteed, en wan
neer dit eerste deel eindigt is hij
achttien jaar en ligt de weg naai*
Rome, waarheen zijn faam hem
reeds is vooruitgesneld, voor hem
open. In „De slaaf van de Sixtijnse
Kapel" en „Schepper in Gods
hand" vervolgt Stone dit, door Cla
ra Eggink goed vertaalde, boeiende
relaas. We komen daar later nader
op terug.
Irving Stone Tussen mens en
marmer, vert. Clara Eggink. Hol-
landia N.V. Baarn.
3\endr\k Werkman en l\et
(qronmqer expressionisme
(Van onze redacteur beeldende
kunsten)
Op 10 april 1945 vermoord
de de Sieherheitsdienst
in de bossen van Bakkeveen
de Groninger drukker en
kunstenaar Hendrik Werk
man. 3 dagen later ging een
groot deel van het oeuvre
van deze veelzijdige en ge
voelige mens in vlammen op.
Bij de bevrijding van Gro
ningen trof namelijk een vol
treffer het Scholtenshuis, de
S.D.-burcht aan de Grote
Markt, waar na de arrestatie
van Werkman een groot deel
van zijn schilderijen en pren
ten was opgeslagen. Slechts
de vier muren van het ge
bouw bleven staan. Pas nu
beseffen we, hoeveel waarde
vols er toen verloren is ge
gaan. Want nu we een over
zicht hebben van wat ons nog
aan werk van Werkman rest,
weten wedit was een groot
kunstenaar.
Het is een merkwaardige speling
van het lot, dat thans een Duitse
museumdirecteur een volledige ca
talogus heeft samengesteld van
de schilderijen, de prenten en de
nog voorhanden drukwerken, in
verband met een grote tentoon
stelling, die enkele musea in de
bondsrepubliek gezamenlijk heb
ben georganiseerd. Het Stedelijk
Museum in Amsterdam zal in het
najaar een Nederlands-Engelse
versie van dit werk uitgeven.
Maar liet houdt nu maar alvast
een expositie, die een keus uit
het in Duitsland getoonde werk
omvat. Laat ik ronduit zeggen,
dat deze op een aantal punten een
openbaring voor me is geweest.
Hendrik Werkman, in 1882 te
Leens geboren, heeft vrijwel
zijn gehele leven in de stad
Groningen gewoond. Hij had er
een drukkerij, maar kon nu juist
niet over een te veel aan klanten
klagen. Ik weet eigenlijk niet, of
hem dat ooit bijzonder gedrukt
heeft. Want Werkman was in feite
veel meer kunstenaar dan am-
bachts- en zakenman. Hij schilder
de en etste in zijn' vrije tijd, schreef
gedichten en een zeer gevoelig en
toch gespierd proza en nam met
volle overgave deel aan het artis-
De Deen Hans Th. Serensen heeft
een vurigehobby: scheepsmo
dellen bouwen van zorgvuldig
ontlcopte lucifers. Hij heeft
reeds een fraai modél van de Ame
rikaanse „TJnited States" (13.000
lucifersen van het Noorse schip
„Berensfjord" (36.000 lucifers) ge
reed en heeft nu de kiel gelegd
voor de bouw vaii het Deense
sclioolschip „Danmark", dat hem
met zijn lengte van 1,52 meter, zal
komen te staan op 35.000 lucifers
en f/000 uren van ingespannen
■werk.
lieke leven van zijn dagen. Wcrk-
mans artistieke activiteiten zijn
nauw verweven met het optreden
van „De Ploeg", een groep Gro
ninger kunstenaars Jan Wie-
gers, Johah Dijkstra, Jan Altink,
Van der Zee, onder meer die
zeer sterk de invloed van het
Duitse expressionisme hadden
ondergaan. Het was een uiterst
levendige groep, die druk discus
sieerde, tentoonstellingen hield en
manifesten uitgaf die de goege-
meenten in het Hoge Noorden af
en toe danig schokten.
Werkman zorgde ervoor, dat al
het drukwerk van De Ploeg een
bij dit gezelschap passende revolu
tionaire vorm kreeg.
Men kan zeggen, dat Werk
man de verworvenheden van
het expressionisme op de ge-
bruiksgrafiek toepaste. Meer dan
eens hadden zijn drukwerkjes dan
ook meer weg van een abstracte
compositie met letters en ander
zetmateriaal dan van een normale
invitatiekaart of een kalender.
Maar deze experimenten open
baarden hem andere mogelijkhe
den, die voor zrjn artistieke ont
wikkeling van uitzonderlijk groot
belang zouden worden. Werkman
ontdekte namelijk, dat handpers,
inktrol en zetmateriaal de aange
wezen media waren voor de ver
wezenlijking van zijn kunstenaars
dromen. In de loop van ongeveer
vijftien jaar ontwikkelde hij met
behulp' van deze zaken een druk-
Vuurtoren en schip" van Hen
drik Werkman, een prent uit
191/2 die iverd vervaardigd met
inktrol, uit papier gesneden
sjablonen, en als stempels ge
bruikte stukken zetlijn.
Nieuwe regeling gaat
volgend seizoen in
(Van onze Haagse redactie).
De staatssecretaris van onderwijs, kuns
ten en wetenschappen, mr. Y. Scholten,
heeft beslist dat de drie grote toneel-
gezelsschappen „De Nederlandse Comedie",
„De Haagse Comedie" en „Het Rotterdams
Toneel", m$t ingang van het speelseizoen
1962-1963 maximaal nog slechts 450 voor
stellingen hoeven te geven in plaats van
480, het aantal dat op liet ogenblik ver
eist is. Het minimum aantal voorstellingen
dat nu nog 450 voorstellingen per jaar be
draagt, wordt verminderd tot 425. Indien
de nieuwe directie van het gezelschap dat
wil en de provinciale en plaatselijke sub-
sidiënten er mee akkoord gaan, zal de
nieuwe regeling ook van kracht kunnen
worden verklaard voor de toneelgroep
„Theater" uit Arnhem.
De staatssecretaris is niet ingegaan op
de wensen van „De Nederlandse Come
die" en „De Haagse Comedie", welke
per jaar nog ongeveer 340 voorstellin
gen wilden geven, waarvan omstreeks
235 in hun standplaats, met andere
woorden: die voortaan alleen nog enkel
voudig wilden spelen en nog slechts
sporadisch in de provincie wilden ver
schijnen.
Evenmin is mr. Scholten ingegaan op een
advies van de Raad van de Kunst, welke
zich een driejarenplan had gedacht, waar
bij do grote gezelschappen in het seizoen
1962-1963 435 vooi\stellingen zouden moe-
ton geven, in het daaropvolgende jaar 420
en vanaf het seizoen 1964/65 405.
De door de staatssecretaris bepaalde aan
tallen voorstellingen betekenen inmiddels
niet, dat er veel in de toneelsituatie van het
ogenblik zal veranderen. In het huidige
speelseizoen zullen noch „De Haagse Co
medie". noch „Het Rotterdams Toneel" en
„Theater" aan hun minimum van 405
speelbeui'ten toekomen. Het Haagse gezel
schap komt -dit: jaar-op-ongeveer 428. Mr.
De situatie in Zeeland
Van de grote gezelschappen, die re
gelmatig ook in Zeeland optreden
voor Arbeiderskunstkringen en ZVU,
al dan niet in samenwerking met
Nutsdepartementen, zijn voor het
nieuwe seizoen van het Rotterdams
Toneel drie tot vier voorstellingen te
verwachten en van de Haagsche Co
medie één voorstelling. Indien deze
verwachtingen gerealiseerd worden,
is er voor onze provincie nog geen
sprake van een grote teruggang. Dit
seizoen gaf het Rotterdams Toneel
hier eenzelfde aantal voorstellingen,
terwijl de Haagsche Comedie twee
maal optrad. Mét voorstellingen door
(het versterkte) Studio, Centrum en
Theater hoopt men ook het volgende
seizoen toch weer tot een bevredigen
de toneelcyclus te komen, waarbij
evenwel wederom het accent zal val
len op midden-Zeeland, dat qua
schouwburgaccommodatie nog het
best bespeelbaar is.
Schollen verklaarde desgevraagd, dat de
gezelschappen die het dus dit jaar kalmer
aan doen, niet tot de orde zullen worden
geroepen voor het niet nakomen van de
verplichtingen, welke aan hun subsidies
van rijk en gemeenten verbonden zijn.
e staatssecretaris is niet akkoord kun-
r) nen gaan met de ideeën van de offi-
ciëlc gezelschappen uit Amsterdam en
Den Haag om voortaan nog slechts onge
veer 340 keer per jaar te spelen, omdat
dan de provincie vrijwel geheel zou zijn
aangewezen op de spreidingsgezelschap
pen. Welis'waar stijgen de kwaliteiten van
groepen als „Ensemble" en „Centrum" 'en
schijnen, ingaande liet volgende seizoen.
„De Nieuwe Komedie" en „Studio" aan
merkelijk beter te zullen worden, omdat
zij op het ogenblik betere-rangs spelers
aantrekken, maar het zou een onaanvaard
bare verarming der cultuur zijn, indien de
groten van het toneel verzameld in Amster
dam, Den Haag en Rotterdam, zich nau
welijks meer in de provincie zouden laten
zien.
Aan de andere kant. aldus mr. Seholten,
heb ik oog moeten hebben voor de wen
sen van de grote toneelgezelschappen
om niet doorlopend twee of meer stuk
ken op één avond te hoeven spelen. Mr.
Schollen meent dat het artistiek niveau
van het Nederlandse toptoneel inder
daad zal stijgen wanneer de grote ge
zelschappén hun eerste acteurs in één
enkel stuk kunnen samenbrengen, in
plaats van over meer te moeten ver
delen.
Vermindering van het aantal speelbeur
ten mag overigens niet de gemeenten
treffen, die op grond van klachten uit
de toneelwereld over de slechte outillage
in de plaatselijke schouwburgen, zijn over
gegaan tot het houwen van nieuwe of hel
het verbeteren van oude schouwburgen, of
wel die vergevorderde plannen tot nieuw
bouw hebben.
Evenmin mogen de gemeenten in de grens
gebieden getroffen worden, omdat die an
ders in hun toneelbehoeften zouden voor
zien door het aantrekken van een zodanig
aantal buitenlandse toneelgezelschappon.
dat de Nederlandse cultuur daardoor ge
schaad. zou worden.
Kleinere gemeenten, die voor een streek
een centrale plaats innemen, behoren niet
dan in uiterste noodzaak door hel vermin
derde optreden te worden getroffen, onge
acht de outillage van de schouwburgen in
deze streekcentra. Dit geldt ook voor de
universiteitssteden. Is het niet te vermijden
dat in een kleiner toneelcentrum de voor
stellingen geheel wegvallen, dan dienen
deze in een belangrijker naastbijzijnd to-
neelccntrum te worden opgevangen, zodal
het publiek van het kleinere centrum toch
toneel kan blijven zien. Het woord „op
vangen" is hier letterlijk bedoeld. In be
doeld „naastbijzijnd centrum" zal het aan
tal voorstellingen per jaar groter moeten
zijn dan tot dusverre.
Voorts wil de staatssecretaris dat de ver
mindering, waar deze nodig is, geleidelijk
zal geschieden. „Plannen van de grote ge
zelschappen om zich tezelfder tijd uit een
zelfde stad terug te trekken, zijn moeilijk
te aanvaarden. Coördinatie van de plannen
zal geboden zijn".
techniek, waarmee hij uiterst per
soonlijke prenten kon maken. Het
was geen werkwijze, die grote op
lagen toeliet. Enkele tientallen
van een prent dat was wel het
uiterste.
In zijn laatste vijf of zes levens
jaren had hij zijn hoogtepunt be
reikt. Toen kon hij alles drukken
wat hij wilde en wat hem bezig
hield. Er bestaan uit die tyd
prachtige series, ten dele als ille
gaal drukwerk uitgegeven, waarin
Werkman zich in een buitenge
woon mooie, rijpe kleur heeft uit
geleefd.
De Amsterdamse tentoonstel
ling (tot 5 maart te zien)
geeft, gelijk gezegd, van zijn
gehele oeuvre een overzicht. Er is
vrij veel gebruiksdrukwerk, dat
voor mijn gevoel zichzelf heeft
overleefd. Er zijn enkele schilde
rijen en etsen; de doeken bewijzen
een heel subtiel kleurgevoel, de
etsen een scherp inzicht in de
waarde van lijn en toon. Werk
man zou een goed kunstenaar heb
ben kunnen heten, ook al had hij
nooit anders gemaakt dan dat.
Maar het overzicht van zijn pren
ten door hemzelf bij voorkeur
„druksels" genoemd demon
streert wel het best zijn kunste
naarschap. Bovenaan staan voor
mijn gevoel de bladen, die hij
maakte naar aanleiding van Bu-
bers „Chassidische Legenden";
Buber kwam in dit boek tot een
volkomen nieuwe interpretatie van
de oude oostjoodse vroomheid en
Werkman is daardoor blijkbaar
bijzonder sterk aangesproken. De
Groninger drukker heeft een reeks
bladen gemaakt, die op het. eerste
gezicht uiterst eenvoudig van
vorm en voorstelling zijn. Daarin
sluit hij zich aan bij de simpelheid
van do oude joodse verhalen. Hij
heeft er geen enkele behoefte aan.
zeer gedetailleerde en opgesierde
illustraties te maken. Zijn prenten
zijn trouwens geen illustraties
eerder persoonlijke interpretaties
van de hoofdmomenten. Door een
meesterlijke beheersing van druk-
rol en sjabloon komt hij tot een
zo subtiel kleurgebruik, dat de
bladen als het ware gaan stralen
en tegelijkertijd een diepe klank
krijgen. Ik ben me ervan bewust,
dat deze terminologie ietwat
vreemd aandoet, nuchter gelezen;
maar deze prentkunst is eenvou
dig in woorden niet te vangen
die moet belééfd worden. Ik heb
er zelf bijzonder veel aan onder
gaan: daarom spijt het me te
meer. dat de krantedruk geen ook
maar enigermate redelijke repro-
duktic toelaat.
Werkman heeft trouwens meer
fraaie series gedrukt: een reeks
koppen onder andere, waarin hij
allerlei mensentypen probeerde te
benaderen, een groep „Mensen en
paarden", een aantal genaamd
„Vrouweueïland". Elke reeks op
nieuw belichaamde een opeenvol
ging van ontdekkingen eu experi
menten. L it brieven aan vrienden
uit die dagen blijkt, hoezeer hij
steeds met zijn medium worstelde,
hoe hij bij elke papiersoort zocht
naar een passende druktechniek
en vooral: hoezeer het hem met
deze druktechniek ernst was en
hoe een diepe, rijkmakende vreug
de hij aan dit werk beleefde.