Willem
Frederik
Hermans
Camoëns, een zestiende-eeuwse
dichter en romanticus
UIT DE WERELDLITERATUUR
,Kermis in de regen' komt
binnenkort in première
beschuldigt en beschuldigd
ZATERDAG 3 FEBRUARI 1962
PROVINCIALE ZEEUWSE COURANT
17
Dolf Verspoor veriaalde 25
sonnetten uit het Portugees
Over Luis Vaz de Camoëns (of Camoës), de grote zestiende-
eeuwse Portugese dichter is niet veel met zekerheid be
kend. Zijn nationale epos „Os Lusiadas" (De Lusïaden, d.w.z.
de zonen van Lusus, mythologische stichter van Portugal,
Lusitania; iu overdrachtelijke betekenis dus: „De Portuge
zen") wordt algemeen tot de meesterwerken der wereldlitera
tuur gerekend, en vele van zijn canzonen en sonnetten beho
ren eveneens tot het fraaiste wat de zestiende eeuw aan lite
ratuur opgeleverd heeft. Maar hoewel Camoëns een ongemeen
boeiend, zij het tamelijk ellendig, leven moet hebben gehad,
zijn toch de meeste overgeleverde feiten onzeker of half in
het duister gehuld. Hij werd vermoedelijk omstreeks 1524 in
Coimbra geboren, de stad waarin de ongelukkige Inez de
Castro, aan wie hij wel zijn schoonste strofen wijdde, het
leven liet. (Derde Canto van de Lusiaden). Anderen beweren
dat hij in Lissabon geboren werd. Was het in 1524, dan was
het in het jaar waarin Vasco da Gama, zijn grote held en de
held van de Lusiaden, stierf.
Camoëns stamde uit de lagere
adel, en was, daar zijn groot
vader een Da Gama gehuwd
had, aan de grote ontdekkingsrei
ziger verwant. Zijn vader was ka
pitein van een schip; deze stierf
na een schipbreuk in Goa. In zijn
aderen vloeide dus zeemansbloed.
Camoëns bezocht de universiteit
in Coimbra; na 1514 vinden wc
hem in Lissabon, waar hij in ari
stocratische kringen en zelfs aan
het Hof verkeert, en opgang
maakt als dichter. Maar in 1546
wordt tengevolge van een liefdes
affaire, zijn verblijf daar onmoge
lijk. (Het rechte daarvan is ook
weer onbekend). In 1547 vertrok
hij naar Afrika om de Mohamc-
danen te bestrijden, verloor daarbij
Letterkundige kroniek
door DANS WARREN
zyn rechteroog, keerde in '49 te
rug, verwondde in '52 een liofdig-
nitaris, met als gevolg een ge
vangenisstraf, die na negen maan
den gevolgd werd door een konink
lijke kwijtschelding mits hij naar
Goa zou vertrekken. Dat gebeurde
in mei '53, zijn schip, de Sao Bento
was het enige van de vier dat er
aankwam. Camoëns zag deze ver
banning ongeveer als hot einde
van zijn bestaan, en geenszins als-
de waarachtige aanleiding tot zijn
meesterwerk. Ver hebben zijn rei
zen zich uitgestrekt, naar het
schijnt is hij zelfs tot in de Mo-
lukken geweest. In elk geval ver
bleef hij een paar jaar te Macao,
waar hij zijn epos „Os Lusiadas"
begon. Bij een schipbreuk in de
Chinese zee verloor hij al zyn be
zittingen, maar hij wist zijn manu
script zwemmend te redden. Se
non vero, ben trovato dit
relaas ontbreekt uiteraard in geen
enkele Camoëns-biografie. Na al
lerlei onprettige wederwaardighe
den, w.o. nogmaals een verblijf in
de gevangenis, keerde hij in etap
pen naar zijn vaderland terug. Een
schip nam hem eerst mee tot Mo
zambique, in 1567, waar hij twee
jaren moest wachten voor hij ver
der kon. Een manuscript met ver
zen werd he:n daar ontstolen; het
is nimmer teruggevonden. Einde
lijk, na zeventien jaren omzwerven,
in april 1572, zette hij weer voet
aan wal in een juist door de pest
geteisterd Lissabon, hoofdstad van
een reeds vervallen rijk. „Os Lusi
adas" verscheen in 1572 en be
zorgde hem een karig jaargeld van
de koning. Portugal was van rijk
dom in diepe armoe geraakt, de
kortstondige glorie was voorbij.
Het werd in 1580 bij Spanje ge
voegd, doch die schande werd Ca
moëns bespaard want hij stierf
vóórdien, op de tiende juni 1580,
de enige geheel vaststaande datum.
Hij stierf aan de pest. „Hij had
geen laken om zich mee te bedek
ken" noteerde de pater die de
pestlijders verzorgde in zijn exem
plaar der Lusiaden.
Zijn epos, waar Portugal later
triomfantelijk trots op zou zijn als
vergoedde dit het totale verval,
had hem bij zijn leven weinig er
kenning gebracht. Zijn andere
dichterlijke werken lagen ongebun
deld verspreid, en het is eigenlijk
een wonder dat er veel van be
waard is gebleven. Camoëns werd
in een massagraf begraven; 300
jaar nadien, in 1880, werden zijn
'stoffelijke resten, of die van
iemand anders, bijgezet in een
praalgraf in de kerk van Belem.
Het was een leven van een poète
maudit, een romanticus avant-la-
lettre.
Van zijn sonnetten werden er
een 25 tal door Dolf Verspoor
in het Nedex-lands vertaald
„Saudades" een begrip dat sinds
Slauerhoff voor de Nedei-landse
poëzieliefhebber niet geheel onbe
kend is. Het is een typisch Portu
gees begrip, waarvoor geen goede
vertaling is, evenmin als voor het
lichtere Engelse „spleen" het
is iets als romantische, bitter-tries-
te weemoed, hunkering, onbevre
digdheid, een met zichzelf geen
raad weten. Slauerhoff stond, zoals
men weet, dermate onder de in
vloed van Camoëns dat hij zich
soms de reïncarnatie van lient
waande, getuige de roman „Het
Verboden Rijk", en de (bijzonder
zwakke) correctie daarop „Laat
ste verschijning van Camoëns".
Niettemin is de gemiddelde Neder
landse lezer niet erg met Camoëns
vertrouwd; de Lusiaden behoort
nu niet bepaald, zelfs in vertaling,
tot de gangbare lectuur hier te
lande. Daarom valt het toe te jui
chen dat Verspoors vertaling van
enkele sonnetten die vroeger al
eens in een bibliofiele editie ver
schenen zijn, thans normaal ver
krijgbaar zijn in de „Kartons" van
Moussault.
Sonnetten in sonnetvorm vertalen
is een hachelijke onderneming, en
ook al prefereren we uit kunstzin
nig oogpunt de Engelse vertaling
van Richard Garneft, toch is Ver
spoors poging lovenswaard. Een
enkele maal, vooral in de typisch-
Renaissancistische „tegenstelling
sonnetten („Araor urn logo" en
Tanto de meu estadoschiet
hij nogal tekort, mogelijk doordat
hij de vertaling-herschepping niet
lang genoeg in zich rijpen liet.
Om een voorbeeld te geven, van
wat dit boekje, dat we warm aan
bevelen, op zijn beste momenten
(naast de 25 oorspronkelijke ver
zen) te bieden heeft schrijven we
over
Troebel woelen rivieren uit de
wouden,
uit berg en zwerk raken de
regens vlot.
De bloemen op de velden staan
verrot
en uit de dalen slaat een
klamme koude.
De lente is heen, de zomer
opgehouden.
Dingen vergaan, andere zijn
aan bod
weer is de wereld aan zijn een
zaam lot
overgelaten dat hij nooit ver
trouwde.
De tijd schrijdt welbewust en
afgemeten.
De wereld houdt zich moeizaam
overeind
als ware hij van God en al
vergeten.
Terwijl ons leven dag aan dag
verkwijnt
in sleur en toeval, meningen
en kreten,
en méér niet schijnt te zijn dan
wat het schijnt.
Luis de CamoënsSaudades en
andere verzen, vert. Dolf Verspoor
Moussault's uitgeverij N.V. Am
sterdam, 1961.
(Van een filmmedewerker)
In de werkruimten van Cine-
centrum te Hilversiu» legt
men op het ogenblik de
laatste haud aan de nieuwe Ne
derlandse speelfilm Kermis in
de Regen, naar een gegeven van
Joop van den Broek, gemaakt
door Kees Brusse. Het is na de
uitstekende korte speelfilms, die
Kees Brusse voor Pro Juventute
maakte, De Paraplu en Het Ge
rucht, zijn eerste werk van lan
gere adem, een film, die in tegen
stelling tot de genoemde korte
films, in gewone bioscoopverto
ning zal komen.
Hou je jc in de film nauwkeu
rig aan de detectiveroman van
Joop van den Broek?, vroeg ik
Kees Brusse.
Nee, het boekje heeft ons het
idee voor de film gegeven en ook
de hoofdlijnen van het verhaal.
Joop van den Broek en Mieke
Verstraete hebben samen, in
overleg met mij, 't scenario voor
de film geschreven. De geschiede
nis speelt zich, evenals in de ro
man, in Brabant af, maar we
noemen daar geen enkele plaats.
Men zal in de scènes o.a. Breda
en Uden kunnen herkennen, maar
ook Epe, Utrecht, Nieuwkoop en
nog andere plaatsen in en buiten
Brabant. De roman spreekt van
een bank in Ulvenhout. maar
daar is geen bank, zodat wij de
buitenopnamen voor de bankscène
bij een bank in Uden hebben ge
maakt en de binnenopnamen in
de studio van Polygoon-Profilti in
Den Haag.
Waar heb je de kermis opge
nomen?
Zowel in Hilversum als in La
ren, dus dicht bij huis. Wij werk
ten overdag voor de tussenshots
gewoon tussen het publiek en de
spcelscènes namen we 's nachts
op. Op die kermis hebben we een
ontdekking gedaan, die aanleiding
was, nog iets in het scenario te
veranderen. We zagen er overdag
namelijk een toneeltje met danse
resjes, dat niet in het verhaal
voorzien was maar dat me uit
stekend voor de film leek. We
hebben die meisjes toen 's nachts
uit bed laten halen, ze werden ge
grimeerd en ze hebben voor de
film tot 's ochtends vijf uur ge
danst, beslist niet met slaperige
gezichten hoor, want ze hadden
er reuze
Joris Diets in een scène uit
„Kermis in de regen".
Wie de roman kent, weet dat
het een spannend detective
verhaal betreft, waarin een
bankoverval en een moordaanslag
hoogtepunten vormen. Van de
film heeft Kees Brusse zoals hij
zegt „naar de opzet een soort
thriller gemaakt, waarin bijzon
der veel aandacht aan de sfeer is
besteed". Kermis in de Regen is
bedoeld als een film die het grote
publiek zal boeien, een gewone
film over gewone mensen en
ondanks het element van de mis
daad, dat erin verwerkt is ge
wone dingen, een film die hier en
daar spannend is en ook nu en
dan komisch.
Andreae Domburg, Ko van Dijk,
Kees Brusse zelf, Mieke Verstrae
te, Joris Diels, Jet van Dijk, Gui-
do de Moor And ré van den Heu,-
vel, Guus Verstraete, Sacco van
der Made, Jip Sterman, Wim van
den Heuvel,, Bernard Droog, Het
ty Blok, Netty Hart, Cruys Voor-
bergh, Jan Lcmaire, Jan Blok en
nog verscheidene anderen treden
op in de geschiedenis. Kees Brus
se zelf speelt de rol van een vak
kundige brandkastenkraker.
Men kent Brusse in ons land
vooral als acteur, door zijn optre
den bij een aantal grote toneelge
zelschappen en in een vijftal Ne
derlandse speelfilms, die door an
deren werden geregisseerd; De
dijk is dicht, Ciske de rat, Kleren
maken de man, Jenny en De zaak
M.P. Hij heeft ook een grote rol
gespeeld in een Duitse film, die
hier nooit geïmporteerd is: Spiel-
bankaffare. Hij heeft zijn leven
lang grote belangstelling gehad
voor de filmerij en hij is er ook
steeds actief mee bezig geweest:
van jongsaf aan werkte lüj als
amateurfilmer. Sinds enige jaren
is hij nu beroepscineast. Op
grond van zijn vorige films, die
beide op internationale festivals
werden onderscheiden (Het Ge
rucht o.a. te Edinburg en New
York), mag men goede verwach
tingen hebben voor Kersmis iu
de Regen.
(Van een speciale verslaggever)
Het gebeurt niet elke dag
dat een schrijver zijn
uitgever aanklaagt omdat de
ze zich te zeer beijverd zou
hebben het werk van de
auteur buiten diens medewe
ten verder te verspreiden.
Zoals men heeft kunnen le
zen, is een groeiend conflict
tussen Willem Frederik Her
mans en de Amsterdamse
uitgever Geert van Oorschot
zo hoog opgelopen, dat Her
mans dezer dagen zijn advo
caat mr. dr. J. P. van dei-
Does bij de rechtbank in de
hoofdstad een civiele proce
dure heeft laten aanspannen
tegen Van Oorschot. De laat
ste zou zonder Hermans' toe
stemming vertaalrechten
voor de roman „De donkere
kamer van Damocles" ver
handeld, de roman „De tra
nen der accacia's" in de goed
kope reeks „De witte olifant"
heruitgegeven en de heruit
gave van „Paranoia" in de
zelfde reeks aangekondigd
hebben.
Als Hermans' beschuldigingen
waar blyken te zijn en wij
hebben geen reden om het te
gendeel aan te nemen, dan is deze
uitval van een schrijver aan het
adres van zijn uitgever geen slag
in de lucht. Kunstenaars moeten,
onzakelijk als zij par naissance
zijn, maar al te dikwijls ervaren,
dat handige zakenlieden zich van
hun creaties meester maken en er
grof geld aan verdienen, terwijl
zjj de schepper van het kunstwerk
met een snoepje zoet houden.
Nu gaat dit misschien in Van
Oorschots geval niet op, want zyn
verdiensten in het literaire uitge
versvak zjjn genoegzaam bekend,
maar in zjjn algemeenheid geldt
het zeker.
Hermans is al eerder in de publi-
-citeit getreden buiten zijn werken
om. En dan ging het altijd om een
conflict. Verschillende tegenstan
ders heeft hij genadeloos op de
hak genomen. Van een onenig
heid met het ministerie van o., k.
en w. heeft hij zijn zwarte wijze
poes Cals overgehouden. En me
nigeen zal zich de moeilijkheden
herinneren, die rezen rondom een
brochurereeks van Hermans,
„Mandarijnen op zwavelzuur" ge
heten.
Wie is Hermans
Jacques Gans zei van hem,
dat hij lafhartig was cn zjjn
romanfiguren verloochende.
Victor E. van Vriesland liet hem
behoren tot die jongeren die cy
nisch zijn „door de beschroomde
kwetsbaarheid der jeugd, al zou
men dit aan hun rauwe taal niet
zeggen en geenszins doordat het
harde leven hen zo gemaakt
heeft", ingewijden in de literatuur
kennen de sombere foto's, die van
hem in omloop zijn.
Voor sommigen is hij een levend
protest tegen alle burgerlijkheid in
de maatschappij, de verwording
bestrijdt hij met verwording, de
walging om dc werkelijkheid anno
-nu met zijn eigen walging.
Voor zeer velen is hij een steen
des aanstoots, maar dan een steen
die liggen blijft, halsstarrig in
Zijn verzet tegen alle heilige huis
jes en conventie.
Voor wie hem werkelijk leest is
hij een bezetene, zijn eigen en
anderer profeet, drager van dat
gene wat in onze hedendaagse
wereld aan beschaving over is ge
bleven.
Hij kiest de onbezonnen aanval,
want aan de bezonnen gelijkmoe
digheid sterft onze westerse cul
tuur langzaam ja, maar zeker.
Zijn tegenstanders zijn verre in
de meerderheid, want de superio
riteit van het blanke ras verhin
dert ons nog altijd de waarheid
onder ogen te zien. De dragers
van de waarheid moeten het ont
gelden, opdat onze eigen angst in
leugens worde gesmoord.
Wie is deze gevaarlijke mentali
teitsbederver wel?
Een ontmoeting met Willem
Frederik Hermans doet won
deren. Met vrouw en zoon
Ruprecht bewoont hij een veel te
groot herenhuis aan de Spilslui
zen in de Groningse binnenstad.
Het interieur van het huis is niet
in overeenstemming met het inte
rieur van de romans: de huiska
mer straalt zonder meer gezellig
heid uit en is evenals de wat don
kerder werkkamer van de auteur,
waar wij met elkaar praten,
smaakvol ingericht.
Wie een gesloten, schuwe figuur
verwacht, wie alleen maar op een
ja- en neenspelletje had gerekend,
komt bedrogen uit. Hermans is
een charmant gastheer: „Drinkt U
koffie? Suiker? Blijft U eten van
avond, Ik heb er op gerekend".
Combinatie van sportsman en za
kenman in zijn figuur, dun gol
vend haar, wat bleek, strak ge
zicht. dat zich gemakkelijk tot
een lach ontspant, 40 jaar, vlot
kostuum.
Willem Fraderik Hermans werd
de Overtoom. Hg zegt:
Al in mijn vroegste jeugd
werd me verweten, dat ik
zo eigenwijs was". Eén zus
ter had hij. Ze was drie jaar ou
der en stond zonder het te weten
model voor de drie jaar oudere
zuster van Lodewrjk Stegman de
hoofdfiguur uit de roman „Ik heb
altijd gelijk". Zijn eerste levens
jaren beleeft de toekomstig schrij
ver in Amsterdam-West, eerst in
de Brederodestraat, later in de
Eerste Helmei'sstraat. Hij gaat
naar school in de Pieter Langen-
dijkstraat, die later onder een an
dere naam voorkomt in het ver
haal „Manuscript in een kliniek
gevonden" uit de bundel „Para
noia".
Na de lagere school verhuist hij
naar het Barlaeus Gymnasium. In
de lagere klassen heeft hij meer
belangstelling voor de mathema
tische en natuurkundige leant dan
voor literatuur. Die exacte inte
resse mondt uit in de studie van
fysische geografie, enigszins tegen
de verwachting van leraren in,
die in hem een toekomstige let
terkundige zien, dit tengevolge
van enige publikaties in school
krant e.d.
Het literatuuronderwijs veraf
schuwt hij. ofschoon langzamer
hand zijn ogen opengaan voor een
andere, buiten het onderwijs lig
gende literatuur.
Na het gymnasium fysische geo
grafie bij Brouwer en Bakker.
Kandidaats in '43, tien dagen voor
de Duitsers de universiteit in Am
sterdam sluiten. Hij duikt zelf niet
onder, al zijn de ervaringen van
onderduikers nog zo levensecht in
zijn werk weergegeven. „Nee",
zegt hij, „die zijn door bestude
ring van de rapporten van de Par
lementaire Enquête Commissie tot
stand gekomen". Nooit tot een
Knok-Ploeg behoord.
„Zou 'k niet durven", zegt hg. In
de zomer van '43, hij heeft toch
veel vrge tijd, schrijft hij „Con
serve" en andere verhalen. Al eer
der, in 1940, had hij een verhaal,
dat later onder de titel „Ontvoog
ding" verscheen, opgestuurd naar
het tijdschrift Criterium. De uit
gever van Criterium, Meulenhoff,
sloot toen hij deze novelle gelezen
had, onmiddellijk een optiecontract
met Hermans.
Toen zijn eigenlijk mijn eerste
conflicten al begonnen",
zegt hij, „want de ad
viseur van Meulenhoff was Bin
nendijk. Die vond mijn eerste
verhaal, „Ontvoogding", erg mooi,
maar mijn later werk werd steeds
slechter, cerebrale fantasie en zo.
Mijn debuut had nog eerder plaats
namelijk in april 1940, in het za
terdagavondbijvoegsel van Het
Handelsblad. Le plaisir dc se voir
imprimé heb ik toen voor het
eerst gemaakt".
Hij ontmoet in '43'44 schrijvers
als Morriën, Aafjes, Bloem, De-
brot, een briljant causeur vindt
hij. En daarna verschijnen zijn
boeken: in 1944 de eerste gedich
ten „Kussen door een rag van
woorden", in 1946 „Horror Coeli
en andere gedichten", in 1947
„Conserve" (roman), in 1948
„Hypnodrome" (gedichten) en
..Moedwil en misverstand" (novel
len), in 1949 „De tranen der Aca
cia's" (roman), in 1952 „Het be
houden huis" (novelle), in 1953
„Paranoia" (novellen).
In 1955 komen twee felle brochu
res van de persen en voltooit hij
zijn proefschrift „Description et
genese des dépots meubles de sur
face et du relief de l'Oeslling".
Een jaar later volgt de roman
„De god dankbaar, dankbaar de
god", en in 1957 „Drie melodra
ma's" en „Een landingspoging op
Newfoundland" en andere verha
len (novellen) en tenslotte in 1959
zijn meesterwerk „De donkere ka
mer van Damocles".
Het contract met Van Oorschot
was de laatste twee jaar al mi
niem.
„Die man spreek ik nooit meer.
Heel die groep schrijvers rond
Van Oorschot, 't zijn trouwens
vooral vertalers, drijft ontzettend
op Ter Braak en Du Perron, en
ik geloof dat op zichzelf de rol
van Ter Braak en Du Perron erg
nuttig is geweest voor de Neder
landse literatuur, maar om aldoor
maar na te doen, na te praten, te
zeggen wat deze mensen al ge
zegd hebben, dat vind ik zinloos.
Dat heeft mij meer en meer tegen
gestaan".
Willem Frederik Hermans streeft
naar de perfecte roman, een ro
man die een afgesloten eenheid
vormt. Een roman moet een ge-
ten einde hebben, waar het leven
een open einde heeft.
Kunst is niet hetzelfde als leven.
De intrige moet niet een kapstok
zijn, waar de schrijver zijn verhaal
aan op hangt, maar hij moet de
kern van de roman vormen. Wat.
de auteur heeft willen zeggen, zijn
idee, moet daarin belichaamd zijn.
Niet ieder verhaal met een pointe
of ontknoping is een perfecte ro
man. In een detectiveroman bijv.
is wel een hechte intrige en een
stevige ontknoping, maar het
probleem is volkomen materieel,
een probleem zonder achtergron
den.
„In het lot dat de personen van
mgn boeken treft probeer ik uit
te drukken een kwaadaardig be
ginsel.
Ik geloof dat de mensen au fond
allemaal kwaadaardig tegenover
elkaar staan. Ik ben wel eens van
plan geweest een boek te schrij
ven dat heette „Het Sadistische
Universum".
Het kwaad is een vermomming
van de dood. Het feit. dat wij alle
maal sterven, trekt het hele uni
versum naar één kant. Met de in-
dividnele dood houdt alles op. Dus
het „kwaad" wint op den duur
altijd, men verdwijnt, men gaat
ten gronde. Dat is dan ook het
hoofdthema van al mijn werk".
Over de kritiek in het algemeen
is Hermans slecht te spre
ken: „Veel critici schrijven
maar wat op, omdat ze niet de
moeite hebben genomen het werk
te lezen. Veel critici heb ik per
soonlijk terechtwijzingen toege
diend, in een boekje als Manda
rijnen op Zwavelzuur. Deze men
sen krijgen daardoor een inner
lijke weerstand. Wat ze over mg
vertellen is waardeloos, of het nu
prijzend is of misprijzend, dat doet
er niets toe.
Voor mij is alleen van belang;
heeft de lezer begrepen wat ik heb
willen zeggen?"
Als ik hem vraag welke critici
zijn werk z.i. het best begrepen
hebben, zegt hij: „Ik moet beken
nen dat dikwijls katholieke critici
op een manier op mijn werk in
gaan, die mij after all nog het
beste bevalt. Dat soort katholieke
intellectuelen is vaak filosofisch
het best geschoold, en is er dan
ook het meest op uit te vinden
welke ideeën de auteur heeft. Door
een andere levensopvatting kun
nen zij er natuurlijk maar tot op
zekere hoogte begrip voor heb
ben".
In zijn jeugd heeft het werk van
Slauerhoff hem veel gedaan, later
dat van Bordewijk, speciaal diens
beschrijving van menselijke ge
zichten en achterbuurten. Ook de
harde sfeer van Bordewijk is hem
verwant. Zijn generatiegenoten
Mulisch en Claus zeggen hem heel
weinig. Claus vindt hrj zeer onoor
spronkelijk. Van het Reve is zeker
de belangrijkste auteur van de
naoorlogse generatie. Een saillant
detail hierbij is dat Van het Reye,
Hermans het hoogste aanslaat.
Hermans kiest van zijn eigen
werk het liefst enige verhalen zo
als „Dr. Klondyke", „Manuscript
in een kliniek gevonden", „De
God Dankbaar" en „de blinde
fotograaf". Over de hoofdperso-
en in zijn boeken zegt hij: „Haast
alle hebben zij iets profetisch, wel
zijn zij mislukt en ridicuul, maar
toch profeten quand' même. In
„Conserve" bijvoorbeeld wilde ik
weergeven wat er gebeuren zou,
wanneer heel Europa overrompeld
wordt door een totaal andere le
vensbeschouwing. een totaal an
dere waardescaia waardoor wij
gewoon verpletterd zouden wor
den".
Zeer waarschijnlijk zal z.ijn laatste
roman „De donkere kamer van
Damocles", dit jaar onder regie
van Foiis Rademakers verfilmd
worden. land 1962 komt do film
klaar. „Een boeiende, maar ook
hachelijke onderneming", vindt
Hermans, „men kan als aiitenr
het scenario schrijven, eventueel
aanwijzingen geven, ik kan met
Fons Rademakers uitstekend op
schieten en het is ook afgespro
ken dat we alles samen zullen
doen, maar ja, wat je schrijft in
woordtaai is nog niet altijd in
beeldtaai om te zetten".