Willem Frederik Hermans Camoëns, een zestiende-eeuwse dichter en romanticus UIT DE WERELDLITERATUUR ,Kermis in de regen' komt binnenkort in première beschuldigt en beschuldigd ZATERDAG 3 FEBRUARI 1962 PROVINCIALE ZEEUWSE COURANT 17 Dolf Verspoor veriaalde 25 sonnetten uit het Portugees Over Luis Vaz de Camoëns (of Camoës), de grote zestiende- eeuwse Portugese dichter is niet veel met zekerheid be kend. Zijn nationale epos „Os Lusiadas" (De Lusïaden, d.w.z. de zonen van Lusus, mythologische stichter van Portugal, Lusitania; iu overdrachtelijke betekenis dus: „De Portuge zen") wordt algemeen tot de meesterwerken der wereldlitera tuur gerekend, en vele van zijn canzonen en sonnetten beho ren eveneens tot het fraaiste wat de zestiende eeuw aan lite ratuur opgeleverd heeft. Maar hoewel Camoëns een ongemeen boeiend, zij het tamelijk ellendig, leven moet hebben gehad, zijn toch de meeste overgeleverde feiten onzeker of half in het duister gehuld. Hij werd vermoedelijk omstreeks 1524 in Coimbra geboren, de stad waarin de ongelukkige Inez de Castro, aan wie hij wel zijn schoonste strofen wijdde, het leven liet. (Derde Canto van de Lusiaden). Anderen beweren dat hij in Lissabon geboren werd. Was het in 1524, dan was het in het jaar waarin Vasco da Gama, zijn grote held en de held van de Lusiaden, stierf. Camoëns stamde uit de lagere adel, en was, daar zijn groot vader een Da Gama gehuwd had, aan de grote ontdekkingsrei ziger verwant. Zijn vader was ka pitein van een schip; deze stierf na een schipbreuk in Goa. In zijn aderen vloeide dus zeemansbloed. Camoëns bezocht de universiteit in Coimbra; na 1514 vinden wc hem in Lissabon, waar hij in ari stocratische kringen en zelfs aan het Hof verkeert, en opgang maakt als dichter. Maar in 1546 wordt tengevolge van een liefdes affaire, zijn verblijf daar onmoge lijk. (Het rechte daarvan is ook weer onbekend). In 1547 vertrok hij naar Afrika om de Mohamc- danen te bestrijden, verloor daarbij Letterkundige kroniek door DANS WARREN zyn rechteroog, keerde in '49 te rug, verwondde in '52 een liofdig- nitaris, met als gevolg een ge vangenisstraf, die na negen maan den gevolgd werd door een konink lijke kwijtschelding mits hij naar Goa zou vertrekken. Dat gebeurde in mei '53, zijn schip, de Sao Bento was het enige van de vier dat er aankwam. Camoëns zag deze ver banning ongeveer als hot einde van zijn bestaan, en geenszins als- de waarachtige aanleiding tot zijn meesterwerk. Ver hebben zijn rei zen zich uitgestrekt, naar het schijnt is hij zelfs tot in de Mo- lukken geweest. In elk geval ver bleef hij een paar jaar te Macao, waar hij zijn epos „Os Lusiadas" begon. Bij een schipbreuk in de Chinese zee verloor hij al zyn be zittingen, maar hij wist zijn manu script zwemmend te redden. Se non vero, ben trovato dit relaas ontbreekt uiteraard in geen enkele Camoëns-biografie. Na al lerlei onprettige wederwaardighe den, w.o. nogmaals een verblijf in de gevangenis, keerde hij in etap pen naar zijn vaderland terug. Een schip nam hem eerst mee tot Mo zambique, in 1567, waar hij twee jaren moest wachten voor hij ver der kon. Een manuscript met ver zen werd he:n daar ontstolen; het is nimmer teruggevonden. Einde lijk, na zeventien jaren omzwerven, in april 1572, zette hij weer voet aan wal in een juist door de pest geteisterd Lissabon, hoofdstad van een reeds vervallen rijk. „Os Lusi adas" verscheen in 1572 en be zorgde hem een karig jaargeld van de koning. Portugal was van rijk dom in diepe armoe geraakt, de kortstondige glorie was voorbij. Het werd in 1580 bij Spanje ge voegd, doch die schande werd Ca moëns bespaard want hij stierf vóórdien, op de tiende juni 1580, de enige geheel vaststaande datum. Hij stierf aan de pest. „Hij had geen laken om zich mee te bedek ken" noteerde de pater die de pestlijders verzorgde in zijn exem plaar der Lusiaden. Zijn epos, waar Portugal later triomfantelijk trots op zou zijn als vergoedde dit het totale verval, had hem bij zijn leven weinig er kenning gebracht. Zijn andere dichterlijke werken lagen ongebun deld verspreid, en het is eigenlijk een wonder dat er veel van be waard is gebleven. Camoëns werd in een massagraf begraven; 300 jaar nadien, in 1880, werden zijn 'stoffelijke resten, of die van iemand anders, bijgezet in een praalgraf in de kerk van Belem. Het was een leven van een poète maudit, een romanticus avant-la- lettre. Van zijn sonnetten werden er een 25 tal door Dolf Verspoor in het Nedex-lands vertaald „Saudades" een begrip dat sinds Slauerhoff voor de Nedei-landse poëzieliefhebber niet geheel onbe kend is. Het is een typisch Portu gees begrip, waarvoor geen goede vertaling is, evenmin als voor het lichtere Engelse „spleen" het is iets als romantische, bitter-tries- te weemoed, hunkering, onbevre digdheid, een met zichzelf geen raad weten. Slauerhoff stond, zoals men weet, dermate onder de in vloed van Camoëns dat hij zich soms de reïncarnatie van lient waande, getuige de roman „Het Verboden Rijk", en de (bijzonder zwakke) correctie daarop „Laat ste verschijning van Camoëns". Niettemin is de gemiddelde Neder landse lezer niet erg met Camoëns vertrouwd; de Lusiaden behoort nu niet bepaald, zelfs in vertaling, tot de gangbare lectuur hier te lande. Daarom valt het toe te jui chen dat Verspoors vertaling van enkele sonnetten die vroeger al eens in een bibliofiele editie ver schenen zijn, thans normaal ver krijgbaar zijn in de „Kartons" van Moussault. Sonnetten in sonnetvorm vertalen is een hachelijke onderneming, en ook al prefereren we uit kunstzin nig oogpunt de Engelse vertaling van Richard Garneft, toch is Ver spoors poging lovenswaard. Een enkele maal, vooral in de typisch- Renaissancistische „tegenstelling sonnetten („Araor urn logo" en Tanto de meu estadoschiet hij nogal tekort, mogelijk doordat hij de vertaling-herschepping niet lang genoeg in zich rijpen liet. Om een voorbeeld te geven, van wat dit boekje, dat we warm aan bevelen, op zijn beste momenten (naast de 25 oorspronkelijke ver zen) te bieden heeft schrijven we over Troebel woelen rivieren uit de wouden, uit berg en zwerk raken de regens vlot. De bloemen op de velden staan verrot en uit de dalen slaat een klamme koude. De lente is heen, de zomer opgehouden. Dingen vergaan, andere zijn aan bod weer is de wereld aan zijn een zaam lot overgelaten dat hij nooit ver trouwde. De tijd schrijdt welbewust en afgemeten. De wereld houdt zich moeizaam overeind als ware hij van God en al vergeten. Terwijl ons leven dag aan dag verkwijnt in sleur en toeval, meningen en kreten, en méér niet schijnt te zijn dan wat het schijnt. Luis de CamoënsSaudades en andere verzen, vert. Dolf Verspoor Moussault's uitgeverij N.V. Am sterdam, 1961. (Van een filmmedewerker) In de werkruimten van Cine- centrum te Hilversiu» legt men op het ogenblik de laatste haud aan de nieuwe Ne derlandse speelfilm Kermis in de Regen, naar een gegeven van Joop van den Broek, gemaakt door Kees Brusse. Het is na de uitstekende korte speelfilms, die Kees Brusse voor Pro Juventute maakte, De Paraplu en Het Ge rucht, zijn eerste werk van lan gere adem, een film, die in tegen stelling tot de genoemde korte films, in gewone bioscoopverto ning zal komen. Hou je jc in de film nauwkeu rig aan de detectiveroman van Joop van den Broek?, vroeg ik Kees Brusse. Nee, het boekje heeft ons het idee voor de film gegeven en ook de hoofdlijnen van het verhaal. Joop van den Broek en Mieke Verstraete hebben samen, in overleg met mij, 't scenario voor de film geschreven. De geschiede nis speelt zich, evenals in de ro man, in Brabant af, maar we noemen daar geen enkele plaats. Men zal in de scènes o.a. Breda en Uden kunnen herkennen, maar ook Epe, Utrecht, Nieuwkoop en nog andere plaatsen in en buiten Brabant. De roman spreekt van een bank in Ulvenhout. maar daar is geen bank, zodat wij de buitenopnamen voor de bankscène bij een bank in Uden hebben ge maakt en de binnenopnamen in de studio van Polygoon-Profilti in Den Haag. Waar heb je de kermis opge nomen? Zowel in Hilversum als in La ren, dus dicht bij huis. Wij werk ten overdag voor de tussenshots gewoon tussen het publiek en de spcelscènes namen we 's nachts op. Op die kermis hebben we een ontdekking gedaan, die aanleiding was, nog iets in het scenario te veranderen. We zagen er overdag namelijk een toneeltje met danse resjes, dat niet in het verhaal voorzien was maar dat me uit stekend voor de film leek. We hebben die meisjes toen 's nachts uit bed laten halen, ze werden ge grimeerd en ze hebben voor de film tot 's ochtends vijf uur ge danst, beslist niet met slaperige gezichten hoor, want ze hadden er reuze Joris Diets in een scène uit „Kermis in de regen". Wie de roman kent, weet dat het een spannend detective verhaal betreft, waarin een bankoverval en een moordaanslag hoogtepunten vormen. Van de film heeft Kees Brusse zoals hij zegt „naar de opzet een soort thriller gemaakt, waarin bijzon der veel aandacht aan de sfeer is besteed". Kermis in de Regen is bedoeld als een film die het grote publiek zal boeien, een gewone film over gewone mensen en ondanks het element van de mis daad, dat erin verwerkt is ge wone dingen, een film die hier en daar spannend is en ook nu en dan komisch. Andreae Domburg, Ko van Dijk, Kees Brusse zelf, Mieke Verstrae te, Joris Diels, Jet van Dijk, Gui- do de Moor And ré van den Heu,- vel, Guus Verstraete, Sacco van der Made, Jip Sterman, Wim van den Heuvel,, Bernard Droog, Het ty Blok, Netty Hart, Cruys Voor- bergh, Jan Lcmaire, Jan Blok en nog verscheidene anderen treden op in de geschiedenis. Kees Brus se zelf speelt de rol van een vak kundige brandkastenkraker. Men kent Brusse in ons land vooral als acteur, door zijn optre den bij een aantal grote toneelge zelschappen en in een vijftal Ne derlandse speelfilms, die door an deren werden geregisseerd; De dijk is dicht, Ciske de rat, Kleren maken de man, Jenny en De zaak M.P. Hij heeft ook een grote rol gespeeld in een Duitse film, die hier nooit geïmporteerd is: Spiel- bankaffare. Hij heeft zijn leven lang grote belangstelling gehad voor de filmerij en hij is er ook steeds actief mee bezig geweest: van jongsaf aan werkte lüj als amateurfilmer. Sinds enige jaren is hij nu beroepscineast. Op grond van zijn vorige films, die beide op internationale festivals werden onderscheiden (Het Ge rucht o.a. te Edinburg en New York), mag men goede verwach tingen hebben voor Kersmis iu de Regen. (Van een speciale verslaggever) Het gebeurt niet elke dag dat een schrijver zijn uitgever aanklaagt omdat de ze zich te zeer beijverd zou hebben het werk van de auteur buiten diens medewe ten verder te verspreiden. Zoals men heeft kunnen le zen, is een groeiend conflict tussen Willem Frederik Her mans en de Amsterdamse uitgever Geert van Oorschot zo hoog opgelopen, dat Her mans dezer dagen zijn advo caat mr. dr. J. P. van dei- Does bij de rechtbank in de hoofdstad een civiele proce dure heeft laten aanspannen tegen Van Oorschot. De laat ste zou zonder Hermans' toe stemming vertaalrechten voor de roman „De donkere kamer van Damocles" ver handeld, de roman „De tra nen der accacia's" in de goed kope reeks „De witte olifant" heruitgegeven en de heruit gave van „Paranoia" in de zelfde reeks aangekondigd hebben. Als Hermans' beschuldigingen waar blyken te zijn en wij hebben geen reden om het te gendeel aan te nemen, dan is deze uitval van een schrijver aan het adres van zijn uitgever geen slag in de lucht. Kunstenaars moeten, onzakelijk als zij par naissance zijn, maar al te dikwijls ervaren, dat handige zakenlieden zich van hun creaties meester maken en er grof geld aan verdienen, terwijl zjj de schepper van het kunstwerk met een snoepje zoet houden. Nu gaat dit misschien in Van Oorschots geval niet op, want zyn verdiensten in het literaire uitge versvak zjjn genoegzaam bekend, maar in zjjn algemeenheid geldt het zeker. Hermans is al eerder in de publi- -citeit getreden buiten zijn werken om. En dan ging het altijd om een conflict. Verschillende tegenstan ders heeft hij genadeloos op de hak genomen. Van een onenig heid met het ministerie van o., k. en w. heeft hij zijn zwarte wijze poes Cals overgehouden. En me nigeen zal zich de moeilijkheden herinneren, die rezen rondom een brochurereeks van Hermans, „Mandarijnen op zwavelzuur" ge heten. Wie is Hermans Jacques Gans zei van hem, dat hij lafhartig was cn zjjn romanfiguren verloochende. Victor E. van Vriesland liet hem behoren tot die jongeren die cy nisch zijn „door de beschroomde kwetsbaarheid der jeugd, al zou men dit aan hun rauwe taal niet zeggen en geenszins doordat het harde leven hen zo gemaakt heeft", ingewijden in de literatuur kennen de sombere foto's, die van hem in omloop zijn. Voor sommigen is hij een levend protest tegen alle burgerlijkheid in de maatschappij, de verwording bestrijdt hij met verwording, de walging om dc werkelijkheid anno -nu met zijn eigen walging. Voor zeer velen is hij een steen des aanstoots, maar dan een steen die liggen blijft, halsstarrig in Zijn verzet tegen alle heilige huis jes en conventie. Voor wie hem werkelijk leest is hij een bezetene, zijn eigen en anderer profeet, drager van dat gene wat in onze hedendaagse wereld aan beschaving over is ge bleven. Hij kiest de onbezonnen aanval, want aan de bezonnen gelijkmoe digheid sterft onze westerse cul tuur langzaam ja, maar zeker. Zijn tegenstanders zijn verre in de meerderheid, want de superio riteit van het blanke ras verhin dert ons nog altijd de waarheid onder ogen te zien. De dragers van de waarheid moeten het ont gelden, opdat onze eigen angst in leugens worde gesmoord. Wie is deze gevaarlijke mentali teitsbederver wel? Een ontmoeting met Willem Frederik Hermans doet won deren. Met vrouw en zoon Ruprecht bewoont hij een veel te groot herenhuis aan de Spilslui zen in de Groningse binnenstad. Het interieur van het huis is niet in overeenstemming met het inte rieur van de romans: de huiska mer straalt zonder meer gezellig heid uit en is evenals de wat don kerder werkkamer van de auteur, waar wij met elkaar praten, smaakvol ingericht. Wie een gesloten, schuwe figuur verwacht, wie alleen maar op een ja- en neenspelletje had gerekend, komt bedrogen uit. Hermans is een charmant gastheer: „Drinkt U koffie? Suiker? Blijft U eten van avond, Ik heb er op gerekend". Combinatie van sportsman en za kenman in zijn figuur, dun gol vend haar, wat bleek, strak ge zicht. dat zich gemakkelijk tot een lach ontspant, 40 jaar, vlot kostuum. Willem Fraderik Hermans werd de Overtoom. Hg zegt: Al in mijn vroegste jeugd werd me verweten, dat ik zo eigenwijs was". Eén zus ter had hij. Ze was drie jaar ou der en stond zonder het te weten model voor de drie jaar oudere zuster van Lodewrjk Stegman de hoofdfiguur uit de roman „Ik heb altijd gelijk". Zijn eerste levens jaren beleeft de toekomstig schrij ver in Amsterdam-West, eerst in de Brederodestraat, later in de Eerste Helmei'sstraat. Hij gaat naar school in de Pieter Langen- dijkstraat, die later onder een an dere naam voorkomt in het ver haal „Manuscript in een kliniek gevonden" uit de bundel „Para noia". Na de lagere school verhuist hij naar het Barlaeus Gymnasium. In de lagere klassen heeft hij meer belangstelling voor de mathema tische en natuurkundige leant dan voor literatuur. Die exacte inte resse mondt uit in de studie van fysische geografie, enigszins tegen de verwachting van leraren in, die in hem een toekomstige let terkundige zien, dit tengevolge van enige publikaties in school krant e.d. Het literatuuronderwijs veraf schuwt hij. ofschoon langzamer hand zijn ogen opengaan voor een andere, buiten het onderwijs lig gende literatuur. Na het gymnasium fysische geo grafie bij Brouwer en Bakker. Kandidaats in '43, tien dagen voor de Duitsers de universiteit in Am sterdam sluiten. Hij duikt zelf niet onder, al zijn de ervaringen van onderduikers nog zo levensecht in zijn werk weergegeven. „Nee", zegt hij, „die zijn door bestude ring van de rapporten van de Par lementaire Enquête Commissie tot stand gekomen". Nooit tot een Knok-Ploeg behoord. „Zou 'k niet durven", zegt hg. In de zomer van '43, hij heeft toch veel vrge tijd, schrijft hij „Con serve" en andere verhalen. Al eer der, in 1940, had hij een verhaal, dat later onder de titel „Ontvoog ding" verscheen, opgestuurd naar het tijdschrift Criterium. De uit gever van Criterium, Meulenhoff, sloot toen hij deze novelle gelezen had, onmiddellijk een optiecontract met Hermans. Toen zijn eigenlijk mijn eerste conflicten al begonnen", zegt hij, „want de ad viseur van Meulenhoff was Bin nendijk. Die vond mijn eerste verhaal, „Ontvoogding", erg mooi, maar mijn later werk werd steeds slechter, cerebrale fantasie en zo. Mijn debuut had nog eerder plaats namelijk in april 1940, in het za terdagavondbijvoegsel van Het Handelsblad. Le plaisir dc se voir imprimé heb ik toen voor het eerst gemaakt". Hij ontmoet in '43'44 schrijvers als Morriën, Aafjes, Bloem, De- brot, een briljant causeur vindt hij. En daarna verschijnen zijn boeken: in 1944 de eerste gedich ten „Kussen door een rag van woorden", in 1946 „Horror Coeli en andere gedichten", in 1947 „Conserve" (roman), in 1948 „Hypnodrome" (gedichten) en ..Moedwil en misverstand" (novel len), in 1949 „De tranen der Aca cia's" (roman), in 1952 „Het be houden huis" (novelle), in 1953 „Paranoia" (novellen). In 1955 komen twee felle brochu res van de persen en voltooit hij zijn proefschrift „Description et genese des dépots meubles de sur face et du relief de l'Oeslling". Een jaar later volgt de roman „De god dankbaar, dankbaar de god", en in 1957 „Drie melodra ma's" en „Een landingspoging op Newfoundland" en andere verha len (novellen) en tenslotte in 1959 zijn meesterwerk „De donkere ka mer van Damocles". Het contract met Van Oorschot was de laatste twee jaar al mi niem. „Die man spreek ik nooit meer. Heel die groep schrijvers rond Van Oorschot, 't zijn trouwens vooral vertalers, drijft ontzettend op Ter Braak en Du Perron, en ik geloof dat op zichzelf de rol van Ter Braak en Du Perron erg nuttig is geweest voor de Neder landse literatuur, maar om aldoor maar na te doen, na te praten, te zeggen wat deze mensen al ge zegd hebben, dat vind ik zinloos. Dat heeft mij meer en meer tegen gestaan". Willem Frederik Hermans streeft naar de perfecte roman, een ro man die een afgesloten eenheid vormt. Een roman moet een ge- ten einde hebben, waar het leven een open einde heeft. Kunst is niet hetzelfde als leven. De intrige moet niet een kapstok zijn, waar de schrijver zijn verhaal aan op hangt, maar hij moet de kern van de roman vormen. Wat. de auteur heeft willen zeggen, zijn idee, moet daarin belichaamd zijn. Niet ieder verhaal met een pointe of ontknoping is een perfecte ro man. In een detectiveroman bijv. is wel een hechte intrige en een stevige ontknoping, maar het probleem is volkomen materieel, een probleem zonder achtergron den. „In het lot dat de personen van mgn boeken treft probeer ik uit te drukken een kwaadaardig be ginsel. Ik geloof dat de mensen au fond allemaal kwaadaardig tegenover elkaar staan. Ik ben wel eens van plan geweest een boek te schrij ven dat heette „Het Sadistische Universum". Het kwaad is een vermomming van de dood. Het feit. dat wij alle maal sterven, trekt het hele uni versum naar één kant. Met de in- dividnele dood houdt alles op. Dus het „kwaad" wint op den duur altijd, men verdwijnt, men gaat ten gronde. Dat is dan ook het hoofdthema van al mijn werk". Over de kritiek in het algemeen is Hermans slecht te spre ken: „Veel critici schrijven maar wat op, omdat ze niet de moeite hebben genomen het werk te lezen. Veel critici heb ik per soonlijk terechtwijzingen toege diend, in een boekje als Manda rijnen op Zwavelzuur. Deze men sen krijgen daardoor een inner lijke weerstand. Wat ze over mg vertellen is waardeloos, of het nu prijzend is of misprijzend, dat doet er niets toe. Voor mij is alleen van belang; heeft de lezer begrepen wat ik heb willen zeggen?" Als ik hem vraag welke critici zijn werk z.i. het best begrepen hebben, zegt hij: „Ik moet beken nen dat dikwijls katholieke critici op een manier op mijn werk in gaan, die mij after all nog het beste bevalt. Dat soort katholieke intellectuelen is vaak filosofisch het best geschoold, en is er dan ook het meest op uit te vinden welke ideeën de auteur heeft. Door een andere levensopvatting kun nen zij er natuurlijk maar tot op zekere hoogte begrip voor heb ben". In zijn jeugd heeft het werk van Slauerhoff hem veel gedaan, later dat van Bordewijk, speciaal diens beschrijving van menselijke ge zichten en achterbuurten. Ook de harde sfeer van Bordewijk is hem verwant. Zijn generatiegenoten Mulisch en Claus zeggen hem heel weinig. Claus vindt hrj zeer onoor spronkelijk. Van het Reve is zeker de belangrijkste auteur van de naoorlogse generatie. Een saillant detail hierbij is dat Van het Reye, Hermans het hoogste aanslaat. Hermans kiest van zijn eigen werk het liefst enige verhalen zo als „Dr. Klondyke", „Manuscript in een kliniek gevonden", „De God Dankbaar" en „de blinde fotograaf". Over de hoofdperso- en in zijn boeken zegt hij: „Haast alle hebben zij iets profetisch, wel zijn zij mislukt en ridicuul, maar toch profeten quand' même. In „Conserve" bijvoorbeeld wilde ik weergeven wat er gebeuren zou, wanneer heel Europa overrompeld wordt door een totaal andere le vensbeschouwing. een totaal an dere waardescaia waardoor wij gewoon verpletterd zouden wor den". Zeer waarschijnlijk zal z.ijn laatste roman „De donkere kamer van Damocles", dit jaar onder regie van Foiis Rademakers verfilmd worden. land 1962 komt do film klaar. „Een boeiende, maar ook hachelijke onderneming", vindt Hermans, „men kan als aiitenr het scenario schrijven, eventueel aanwijzingen geven, ik kan met Fons Rademakers uitstekend op schieten en het is ook afgespro ken dat we alles samen zullen doen, maar ja, wat je schrijft in woordtaai is nog niet altijd in beeldtaai om te zetten".

Krantenbank Zeeland

Provinciale Zeeuwse Courant | 1962 | | pagina 9