„PAN", lyriek van hei waterland
De jaarlijkse bloemlezing met
publikaties op velerlei gebied
I
ZATERDAG 23 DECEMBER 1961
PROVINCIALE ZEEUWSE COURANT
9
EEN KERSTMELANGE
Dichiersomnibus, 1001 Nacht,
Meander, Rotterdams Accent
„-pirst Iad\f vau de prAvise film
Gewoontegetrouw heeft de Esso-Nederland N.V. ter gele
genheid van de jaarwisseling voor haar relaties weer een
„Dichters-Omnibus", de achtste, samen laten stellen uit onze
hedendaagse poëzie, en gewoontegetrouw vestigen we daar
met extra plezier de aandacht op, want die jaarlijkse bloem
lezingen, keurig verzorgd door de uitgeverij Stols/Barth in
Den Haag, vormen niet alleen een mooi bezit, zijn niet alleen
een goede doorsnee van wat onze dichters in het afgelopen
jaar (ruim genomen) schreven, maar zijn bovendien een
uiting van een zeldzaam en zeer lovenswaardig initiatief, dat
volgehouden wordt en... in de smaak valt: het brengen van
goede moderne poëzie aan mensen, in dit geval goeddeels
zakenlieden, die meestal weinig tijd kunnen besteden aan het
werk van onze dichters. De feestdagen brengen vrije tijd en
ontspanning; moge het contact van poëzie en zakenleven ook
voor de achtste maal wederom aangenaam zijn voor alle
betrokkenen!
De bundel bevat vele voor
treffelijke, algemeen ver
staanbare verzen van oude
en jonge dichters, vanaf
Keuls, geb. 1883, tot Han
Foppe, geb. 1939.
In de gedachte dat men met
de feestdagen meestal wel
vaak naar een boek grijpt,
maar zelden veel achter elk
aar leest, kozen we een me
lange van allerlei werken die
óf niet veel tijd vergen, dan
wel het „wegleggen" verdra
gen. Niemand leest bijvoor
beeld de turf „Vrijmoedige
liefdesverhalen uit 1001
nacht" van Paul Rodenko
(Bakker/Daamen, Den Haag)
in één ruk uit. (850 blz.).
Letterkundige kroniek
door HANS WARREN
Het zou bovendien slecht beko
men. Het is een omnibus van de
bekende Ooievaardeeltjes, waar
over we ons woordje wel eens ge
zegd hebben, en dat kwam hier
op neer: af en toe is het wel leuk,
een 'enkele maa.1 geestig zelfs,
doch het geheel staat snel tegen,
en eigenlijk nemen we het een
fijne geest als Paul Rodenko een
tikje kwalijk dat hij meesterwer
ken uit de wereldliteratuur zo
heeft gedegradeerd tot kiosklee-
t.uur. Dit is au fond niet een vorm
van levend houden, 'maar van
doodmaken. Wat niet wegneemt
dat men er zich bij tijd en wijle
mee vermaken kan, want de ver
halen wemelen van de vondsten.
JH rnsliger stof, zij het een ko-
medie, vindt men in „De
Brombeer", het enige jaren gele
den ontdekte vrijwel complete
blijspel van Menander, Grieks
schrijver uit de derde eeuw voor
Christus. De bekende classicus
dr. J. van IJzeren vertaalde deze
Dyskolos naar de tekst van prof.
Van Groningen. Dr. Van IJzeren
vertaalt voortreffelijk en het ligt
dan ook meer aan Menander dan
aan hem dat dit blijspel ons ta
melijk koud heeft gelaten. Uiter
aard is het altpd hoogst interes
sant om kennis te nemen van een
authentiek stuk uit de Oudheid,
maar dit toevallig bewaard geble
ven stuk (Menander schreef, voor
hij vrij jong te Piraeus verdronk,
een honderdtal blijspelen die op
enkele fragmenten na alle verlo
ren zijn gegaan) vermag als lees
stuk (in opvoering zal het anders
zijn) weinig te boeien. Daar Me
nander op de ontwikkeling van
het blijspel, vooral het Latijnse,
een stempel heeft gezet, mogen
we wel aannemen dat de Dysko
los niet tot zijn sterkste werk be
hoort. Kncmon, de Brombeer, een
oude boer en een hard werkende
mensenhater, wenst met niemand
in contact te komen, zeker niet
met de rijke x dus „nietsdoende"
Sóstrates, die naar de hand van
zijn dochter dingt. Gorgias. de
halfbroer van het meisje, staat
Sóstrates terzijde De intrige is
erg primitief: teneinde Knernon
murw te maken laat de auteur
hem in een put vallen..Hij maakt
het dan niet best meer en geeft
prompt Gorgias volmacht over
zijn bezittingen en over de, huwe
lijksbeschikkingen aangaande liet
meisje. Het gevolg laat zich ra
den: Sóstrates huwt haar en geeft
bovendien zijn zuster aan Gorgias
ten huwelijk. Knemon blijft een
afzijdige brombeer, maar wordt
hardhandig gedwongen om ge
kranst aan het feest deel te ne
men. Enkele dialogen verraden
een knap psychologisch inzicht en
ook wegens enkele bijzaken is het
stuk interessant Keurig verzorgd
uitgegeven door E J. Brill Lei
den. mei een boeiende foto van de
grot van Phyle.
Wie zich in deze dagen op. de
taak van het christendom in
deze tijd en alles wat daar
mee in verband siaat wil bezin
nen, kan niet beter doen dan de
belangrijke briefwisseling van
Friedricii Heer en Gerhard
S/.czesny te lezen die onder de ti
tel ..Geloof en ongeloof" bij Mous-
aaull, Amsterdam, verscheen in
een goede vertaling van Johan
Winkler. Het boek is ontstaan na
het verschijnen van het belang
rijke, ook in het Nederlands ver
schenen werk „Die Zukunft des
Unglaubens" van de niet-christen
(wat niet wil zeggen anti-chris
ten) dr. Gerhard Szczesny. De
De Oostenrijkse cultuurfilosoof
prof. Friedrieh Heer heeft ge
tracht in christelijke zin antwoord
te geven op Szczesny's stellingen,
en daaruit ïs, via de radio, deze
uiterst belangrijke corresponden
tie ontstaan.
De bewust levende, denkende
mens van heden, gelovig of on
gelovig in christelijke zin, zal ge
boeid deze gedachtenwisseling op
hoog niveau volgen, zij is verrij
kend en verhelderend en blyi't na
tuurlijk open. Samenvatten is on-
mogeiijk, citeren onbegonnen
werk in. dit kleine bestek. Men
leze het, want de schrijvers ko
men werkelijk, voor zover dat bij
dit onderwerp mogelijk is, „to the
point".
Voor wie zich enigszins op de
hoogte wil stellen van wat
het fonds van de uitgeverij*
Querido te Amsterdam te bieden
heeft, stelden Hella Haasse en J.
Bernlef het Singel 262-boelcje van
dit jaar samen, getiteld „Je leest
het zó". Een bont allegaartje van
fragmenten proza en poëzie, „ge
lardeerd met puzzels en citaten,
geïllustreerd met prenten en car
toons". Aardig om te bezitten;
het kost, zoals gebruikelijk, een
kleinigheid. En wie wil weten wat
de stad Rotterdam aan kunst te
bieden heeft, kan terecht in een
bij Ad. Donker te dier stede uit
gegeven fraai verzorgd boek,
„Rotterdams Accent 1961" gehe
ten, onder redactie van dr. J. C.
Heyligers, mr. G. H. M. van Huet
en dr. L. J. Pieters, m.m.v. de
Rotterdamse kunststichting. Dit
boek bevat, volgens het woord
vooraf, „een aantal proeven, mon
sters of stalen, niet helemaal zo
maar op goed geluk uitgezocht,
van dat waarmee een bepaalde
categorie onder onze stadgenoten
zich nu eenmaal bezig pleegt te
houden". Welke stad in ons land
presenteert zo'n fraai cultureel
visitekaartje De hele inhouds
opgave zou men willen overschrij
ven, maar we vermelden uit de
sector letteren: van en over Anna
Blaman, een stuk over Elssehot
en een over Tollens. Sector beel
dende kunst: „Beelden onder de
mensen" van C. Doelman, en ver
der bijdragen over Elenbaas en
Van Heusden. de veronachtzaam-^
de schilder Jungmann, Neuhuys.
Alles zeer fraai geïllustreerd niet
scherpe foto's. Dan zijn er bijdra
gen over toneel, muziek, en wat
oorspronkelijk proza en poëzie.
Het geheel keurig gepresenteerd,
hulde!
Mogelijk heeft U dezer dagen
ook eens gelegenheid, ken
nis te nemen van de nieuwe
driemaandelijkse publikatie
„Randstad" (Bezige Bij, Amster
dam), enkel los te koop als Li
teraire Reuzenpocket. Een avant-
gardistisch boek onder Neder-
lands-Vlaamse redactie (Claus,
Michiels, Mulisch, Vinkenoog).
Het bevat oorspronkelijk Neder
lands en vertaald proza, essays,
artikelen (we zien hier o.a., daar
het ook geïllustreerd is, eindelijk
eens enkele specimina van Louis-
Paul Boons vermaarde playgirl-
verzameling) en een kroniek.
Wie zich tenslotte aan de hand
van de bekende en bekwame criti
cus W. L. M. E. van Leeuwen wat
oriënteren wil omtrent „Nieuwe
Nederlandse romanciers uit Ne
derland en Vlaanderen" kope de
Plioënix-Po'cket van die naam
(Uitgave W. de Haan, Zeist).
Van Leeuwen bundelde hierin
groepsgewijs een aantal letter
kundige kronieken uit de afgelo
pen tien jaar. Een prima boekje
voor wat er in staat, maar er ont
breken wel nieuwe auteurs, be
langrijke ook, die men gaarne op
genomen bad gezien. Anderen
daar tegenover had men des
noods willen missen. Goed geïl
lustreerd met deels minder be
kende foto's.
„Pan", het jongetje in de na
tuur, dat met zijn Pansfluit de
vogels bezweert.
eanne Moreau is een bijzon
dere, een eigenzinnige
Jeanne Moreau loopt
niet in Holly wood-val
(Van een bijzondere medewerker.)
vrouw, die niet slechts als
kunstenares boven de spel-
conventies, maar daarnaast
als mens boven de denkcli-
ché's staat, een originele,
verstandige, vrouwelijke per
soonlijkheid, modern in de
beste zin van het woord. Drie
endertig jaar oud is ze en de
eerste werkelijke na-oorlog-
se diva in de Franse film. We
zeggen met opzet „diva" en
niet „ster". Een ster is Bri
gitte Bardot sterren zijn
Annette Vadim, Pascale Pe
tit, Mylène Demongeot, Mari-
na Vlady en wie weet nog
meer. Jeanne Moreau echter
is de „diva" (de „goddelijke",
een titel, die de Romeinse kei
zerinnen na hun dood kre.-
gen). Zij is een echte prima
donna, een „first lady" in de
ruimste zin van het woord.
Wij kennen haar gezicht met
de merkwaardig „mokkende"
trek om de mond uit een aan
tal meesterwerken van de
laatste jaren, zoals „Modera
to Cantabile" en „La Notte".
Het is geen alledaags gezicht
en het is ook niet mooi in de
banale zin van het woord,
zelfs niet „knap". Maar het is
met de brandende ogen en de
grote, expressieve mond
waarschijnlijk het meest be
weeglijke en onvergetelijke
gelaat, dat men sinds lange
tijd op het filmdoek gezien
heeft.
vDe Franse film had Jeanne Mo-
vcau bitter nodig, nu alle grote
diva's (en we vermijden weer met-
opzet het woord ster) langzamer
hand op jaren zijn gekomen:
kunstenaressen als Edwige Feuil-
lère, Danielle Darrieux, Michèle
Morgan, Micheline Presle, behoor
den in het bewustzijn van de bio
scoopbezoeker absoluut tot de tijd
van vóór de oorlog en waren voor
de producenten niet langer „houd
baar". Dat Jeanne Moreau in de
bres sprong' was dus een waar ge
luk, temeer toen de kritiek en het
publiek de op haar gevallen keuze
onmiddellijk met een Ongehoorde
meerderheid van stemmen be
krachtigden.
Het publiek houdt van Jeanne
Moreau. Maar het houdt van
haar als het ware vanuit de
verte en zonder hoop, want me
vrouw Moreau is een „vrouw zon
der privé leven". Natuurlijk niet
in die zin, dat ze geen eigen leven
leidt. Dat doet ze zelfs heel inten
sief, ze is geen film-robot. Op
zijn vraag waar ze het meest van
hield, heeft ze de Amerikaanse
interviewer Joe Hyams heel open
hartig geantwoord: „de film en
de liefde". Maar zij verbergt haar
privé bestaan. Wie haar daarnaar
vraagt antwoordt zij met "het be-
toverendste Moreau-glimlachje:
taboe. Men weet van haar dat zij
in Versailles alleen woont in een
luxueus maar gezellig huis, dat
zij met een zeer verfijnde smaak
heeft ingericht, dat de 12-jarige
zoon, die zij van haar gescheiden
echtgenoot, de toneelspeler Jean-
Louis Richard heeft, door zijn
grootmoeder van vaderszijde
wordt opgevoed, dat zij in haat-
boudoir geen andere bloemen duldt
dan die van, haar eigen vader.
Men weet niets van het liefdele
ven van deze grandioze vertolk
ster van de liefde, de enige die
het zich kon veroorloven (in „Les
Amants", de film die in Neder
land werd verboden) een zeer ge-
Waagde liefdesscène te spelen, die
twintig minuten duurde, zonder
vulgair of zelfs maar dubbelzin
nig te worden. En dat is goed:
het levert ons het bewijs, dat de
gebruikelijke „pikante details",
waarop wij door andere kunste
naressen zo veelvuldig worden
vergast, niet op indiscreties van
„lastige journalisten" zijn terug
te brengen, maar op de reclame-
honger van de dames zelf. Op het
terrein, waar een filmspeelster
zich menselijk niet wil prijsgeven,
kan niemand haar daartoe dwin
gen!
adame Moreau is niet alleen
de discreetste en begaafd
ste, maar ook de verstan
digste Franse filmspeelster. Het
ïs typerend, dat zij niet uit lou
ter lust tot spelen tot het toneel
kwam, maar uit vreugde over de
schoonheid van de tekst: ze las
Racine, zegde zijn monologen en
wilde ze op het toneel spelen:
ze zag Anouilh, werd betoverd
door zijn taal en wilde haar stem
aan deze taal lenen.
Dat verlangen zette ze door. on
danks het feit dat haar vader, die
in het hotelbedrijf werkzaam was
en een mooie Engelse getrouwd
had, die vroeger tot de beroemde
M
Een nieuwe film van
Herman van der Harst
(Van een onzer redacteuren)
Na enkele jaren van steeds weer
onderbroken werken is de korte
film „Pan" van Herman van der
Horst klaargekomen. De onderbre
kingen o.m. omdat de film alleen
maar in het voorjaar gemaakt kon
worden en één voorjaar niet genoeg
was en verder omdat „Prijs de zee"
en „Faja Lobbi" er tussen kwamen
hebben de film niet geschaad: er
is een buitengewoon gaaf, buitenge
woon krachtig stuk filmlyriek uit
veel en moeizaam werk te voorschijn
gekomen, een film, die een gang naar
de bioscoop zonder meer de moeite
waard maakt. En dat kan in dit ge
val: „Pan" komt reeds met Kerstmis
in Amsterdam en daarna in andere
Nederlandse bioscopen in roulatie,
samen met René Clairs nieuwe werk
„Voor geen goud ter wereld".
„Pan" is een filmgedicht met als spelers
watervogels, één jongetje in een bootje en
liet plassenlandschap. Het is geen film over
watervogels, al complimenteerde dr. C. van
Rijsinge Herman van der Horst na de pre
mière ook met de woorden: „Deze film ia
een synthese van kunst en wetenschap", het
is een film mét vogels. Met oneindig geduld1
heeft Herman van der Horst in twee sei
zoenen op vele plaatsen vogels en vogelge
luiden opgenomen, en die geluiden, samen
met de klanken van een Pansfluit, waarop
het jongetje speelt en die in werkelijkheid
bespeeld wordt door de Roemeen Ion Oprea
gebruikt als auditief element naast het
visuele. Men kan niet spreken over een be
geleiding: het geluid vormt een essentieel
bestanddeel van deze film, is zelfs op vele
momenten krachtiger dan het beeld let
terlijk en figuurlijk. Herman van der Horst
houdt van een krachtig geluid, volgens som
migen zelfs een teveel aan geiuid. HIJ zegt.
hierover: „lk wil dat de mensen midden in
de handeling zitten, dat zij van hun stoel
loskomen". Bij „Pan" is dat zeker het geval.
Herman van der Horst heeft door de com
binatie van beeld en geluid kans gezien een
zeer grote spanning op te roepen, die cul
mineert in de aanval van een zwaan op het
jongetje. In de 22 minuten, die deze film
duurt. hoeft Van der Horst een gedicht van
het waterland gemaakt, dat elke Nederlan
der maar ongetwijfeld ook velen, die 'dit
land niet kennen wel moet aanspreken.
Ij een film als deze, waarin je geluid en
jJ beeld zozeer .combineert, zil je gauw
J-' op de rand van de kitsch", zegt Her
man van der Horst. „Dat heb ik geprobeerd
te vermijden door als enige muziek de Pans
fluit te gebruiken. Het is oude Roemeense
■volksmuziek, die alleen de Roemenen kunnen
spelen. Men denkt vaak, dat dit muziek is
van de herders in de bergen, maar in de
Donaudclta, waar men een landschap heeft,
dat veel opL de Hollandse plassen lijkt w.ordt
ook op de Pansfluit gespeeld en het geluid
is in volkomen harmonie met de vogelgelui
den. Het heeft me trouwens moeite genoeg
gekost, een goede fluitspeler te vinden en
toen ik hem had, waren er steeds weer pro
blemen. Maar tenslotte heeft hij dan toch de
banden voor me kunnen maken, in Boeka
rest".
Het jongetje, dat zo helmaal één is met het
waterland, dat als het ware de liefde voor de
natuur overdraagt op de kijker, is door Her
man van der Horst als het ware opgeleid.
„Toen ik een jongen was, zwierf ik ook al
tijd door het waterland op zoek naar vogels.
Ik was zelf vogelgek en heb het die jongen
gemaakt. Het is een grote hobby van hem
geworden. Hij heet Govert, wie hij is en
waar hy woont, doet er niets toe. Het was
niet makkelijk, hem te vinden, want die
jongen moest van de natuur houden, kunnen
zwemmen en roeien".
Herman van der Horst wist tevoren precies
wat liij wilde. Hij moest een roerdomp in een
specifieke houding hebben en een wouw-
aapje op zijn nest en opvliegende zwanen
en later een boze zwaan. Hij heeft er naar
gezocht. Hij heeft niet in het wilde weg vo
gels „geschoten" en toen gemonteerd, al ïs
het verschiet toch nog altijd I op 15. Enorm
lang heeft het geduurd, eer hij het zwanen-
ballet, de dans der zwanen, die aan de pa
ring voorat gaat, lïad gefilmd. Voorzover
kan worden nagegaan, zijn dit de eerste op
namen, die hiervan ooit in Nederland werden
gemaakt, Zy zijn uniek, niet alleen om huu
zeldzaamheid maar om hun schoonheid en
geladenheid. Deze film met vogels is boeien
der en overtuigender dan welke „belerende"
vogelfilm ook i
JEANNE MOREAU
geen concessies
troep van de „Tiller-girls" be
hoord had, wilde dat zij lerares
werd. Jeanne, die het grootste
deel van haar jeugd ver van haar
ouders had doorgebracht, in Enge
land bij haar grootmoeder van
moederszijde en later bij een ou
dere nicht in de Provence, hield
en houdt nog van haar vader.
Haar eigen wil vond zij echter be
langrijker dan die van haar va
der. Daarom zette ze door en
ging naar het conservatorium en
toen een rijke grondbezitter uit-
Avignon haar daar vandaan wilde
halen, wierp zij dé haar aange
boden verlovingsring' in de Rhöne.
Zij begon haar carrière op de
hoogste trap: bij de Comédie
Francaise, waar ze vier jaar
lang kleine rollen kreeg te spelen.
Toen stapte ze over naar het
„Théatre National Populaire" on
der leiding van Jean Vilars.
Waarom? „Uit verering voor Gé-
rard Philippe", pleegt ze op deze
vraag te antwoorden. „Hij was
de enige geniale toneelspeler, die
ik kende: het was mijn grootste
geluk naast hem te mogen spe
len!" Toen contracteerde de film
haar en hier loerden gevaren.
Men zag haar eerst in volkomen
commerciële rolprenten als „Mid-
dernacht, dokter Schweitzer",
Gas-oil", „Touchez pas au Gris-
by". Als dat zo was doorgegaan,
was er van een diva Jeanne Mo
reau nooit sprake geweest.
Haar geheim was dat ze vlug
leerde haar rollen, haar re
gisseurs en haar partners te
kiezen en dat ze evenals haar
grote collega Simone Signoret
wel geld verdiende, als ze films
maakte, maar nooit films maak
te om geld te verdienen. Ze trad
weinig, op, maar wat ze deed was
„uitgelezen". Daar was een rol
in „Aseenseur pour 1' Echafaud"
van de jonge regisseur Louis Mal
le. Dan kwam een tweede film
van Louis Malle, die Jeanne be
roemd maakte, het moedige en
exclusieve werk „Les Amants".
Daar was verder het moeilijk toe
gankelijke, naar commerciële be
grippen „ondankbare" filmische
„kamerstuk" „Moderato Cantabi
le". dat door de geniale jonge En
gelsman Peter Brooks werd ge
regisseerd, waarin Jeanne als te
genspeler Jean-Paul Belmondo
had en waarvoor zij in Cannes in
1960 de grote prijs kreeg! Dan
was er de door Vadim geregis
seerde, zeer intellectuele film
„Les Liaisons Dangereuses", waar
in nogal wat kritiek op de maat
schappij naar voren komt en ten
slotte „La Notte", de elegische
filmnovelle van de Italiaan Anto-
nioni met haar onvergetelijk, hyp
notiserende „tristesse".
Uit deze film trad Jeanne Mo
reau eerst goed naar voren. Zij
werd tot iets, dat heei, heel lang
daarvoor Garbo geweest was: tot
de vrouw, die een geheim in zich
draagt, tot de grote verzoenster
van wat de Amerikanen onver
schillig „sex" noemen, en dat
wat ouderwetse lieden met liefde
aanduiden. Zij werd het summum
van vrouwelijke aantrekkings
kracht.
Vergissen wij oiis niet, «hui zal zij
«lit lange tijd blijwn, want ze is
een kunstenares, die geen conces
sies doet. Bovendien legt ze zieli
In het aantal van haar films eeri
wijze beperking op en kiest ze niet
zorg draaiboeken en medewer
kers. Verder weigert zjj zich in
de Hollywood-val te laten lok
ken. En bovenal Is zij de vrouw,
die men in Frankrijk „la plus qne
belle" noemt. «Ie meer dan mooie.
Dit is voor een filmaetrice mis
schien de hoogst denkbare lof!