KERSTMIS? KERSTMUZIEK OP STALVLOER DE Je R, is ons uit de middeleeuwen maar betrekkelijk weinig beeldhouwwerk overgebleven. Veel hiervan heeft eerder betrekking op Goede Vrijdag en Pasen dan op Kerstmis de zeer vele voorstellingen van Maria met het Christuskind niet meegerekend. Deze concentratie op Lijden en Opstanding des Heren is niet zo verbazingwekkend. Want de vroomheid van de late middeleeuwer was vol van tranen. En waarover kon hij dan beter mediteren dan over het Lijden Bij een altaarfragment van Adriaen van Wesel Door prof. dr. H. Kraemer Zou iemand zich verwon deren als een kerst nummer met een kerst hoofdartikel verschijnt, waarboven het woordje „Kerstmis" staat van een vraagteken voorzien? Staat eigenlijk de christelijke kerk met haar kerstevangelie ook over „Het Kindeke dat gebo ren werd voor ons allegaar" niet meer en meer te kijk? Wat doet en betekent dat kerstfeest dat aan het eind van het kalenderjaar na vele feesten en herdenkingen, die in de loop van het jaar zijn afgewerkt, tenslotte nog op het programma verschijnt? Zijn zulke vragen die niet als bijdragen tot som beren over onze tijd maar uit werkelijkheidszin gesteld worden niet natuur lijk, vooral thans, nu ons de mogelijkheid van de alles vernietigende atoomoorlog 11a op het lijf komt en we cur sussen volgen over de inrich ting van schuilkeldertjes in onze huizen tot bescherming tegen de fall-out? Want doet onder de huidige omstandig heden zo vol van lugubere, zelfs macabere stemming en uitzicht het hele kerstbedrijf, verkondiging en feestelijk heid daarbij ingesloten, niet extra onwerkelijk en kinder lijk aan? Leven we werkelijk nog onder het regime van het ad (anno Domini) van de jaartelling onzes Heren of le ven we alleen en uitsluitend onder de jaartelling van de atoombom? Want het is in dit ver band, dat de christe lijke kerk thans haar kerstboodschap moet doen horen. Kort gezegd, komt ze hierop neer, dat in Jezus Christus het licht, het heil der wereld verschenen is. Als de christenen, als de christelijke kerk, dit nu niet met krachtige overtuiging in geloof, woord en daad ver kondigen en belijden, dan la ten zij het evangelie in de steek. Het grondthema der mensheidsgeschiede nis en van de persoon lijke geschiedenis van ieder onzer is het hunkeren naar heil, het vrezen van onheil. Alle godsdiensten, hoezeer zij mogen verschillen, vinden elkaar in het boven alles kost baar achten van het heil. Al het grote denken, alle gro te kunst wil daar heenwijzen. Elk mens, onbewust of be wust, hunkert ernaar, vaak in de meest verborgen vor men, tot in het triviale toe. Ons menszijn hangt aan het vinden of ontvangen van het ware heil, ons waarachtig menszijn is er mee gemoeid. De hele wereld is er mee ge moeid. Dat is nu duidelijker dan ooit, nu, zoals nog nooit tevoren in de geschiedenis de gehele mensheid, die de moge lijkheid van het totale onheil dreigend voor zich ziet oprij zen. Wat is dat heil? Het is heel zijn, vol zijn, echt en gaaf zijn. Het is dat alle din gen, wij allen, de ganse we reld voor God staan zoals Hij wil dat wij allen, de ganse wereld zullen zijn. In de lof zang van Simeon staat de heilsverkondiging die aan de, christelijke kerk is opgedra gen in monumentale woor den: het heil dat Gij bereid hebt voor het aangezicht van alle volkeren, een licht tot verlichting der heidenen en tot heerlijkheid van het volk Israël. Kerstmis betekent dus het verkondigen van Gods wil, heil vooi' iedereen en de ganse wereld, in Jezus Chris tus de ware mens versche nen en uit het geloof daarin te leven. Het is niet het vie ren van een verjaardag, het halen van een beetje schame le heilsillüsie bij de vertede ring over het kerstsprookje en het „Vrede op aarde". Wat betekent dat nu, concreet en praktisch in onze huidige situa tie? Dat we voor de zoveelste maal de geladen woorden van profeten, psalmisten en apos telen over Gods heilsbedoe- ling met de vonken tegen de veelszins dik geworden oren des hoorders aan laten golven Ja, ook dat, want wij geloven dat de Heilige Geest er iets mee kan doen, mits de waarlijk belijdende christen heid, het in een taal en door een daad verkondigt die het tot een echt getuigenis en een echte dienst kan maken. Die de christelijke kerk is opgedragen, zal nu daarin moeten be staan dat zij de helderste, de ondubbelzinnigste, de door dringendste stem onder alle stemmen wordt, die regerin gen, politieke en militaire „leiders" onophoudelijk de waanzin in hun koele bereke ningswijsheid onthult en alle medewerking daaraan wei gert. Al met al is dat maar een zeer magere heilsverkon- diging als men het woord „heil' in zijn bijbelse beteke nis neemt, maar het is voor dit moment der geschiedenis een geboden en algemeen be grijpelijke vertaling. De kleine groep Musicerende en gelen", het altciurfragment van Adriaen van Wesel. vermeldingen lopen uiteen van „na 1489" tot „1499". In elk geval is hij een man geweest, die leefde op de grens van de middeleeuwen en de nieuwe tijd. Er mag in zijn werk zeer veel herinnering aan de tradities van de „vrome indus trie" zijner dagen, hij toont toch ook een bijzonder scherp oog te hebben voor de persoonlijke eigen aardigheden van allerlei figuren. Hij is bovendien 'zuiver beeldhou wer. Talloze houtsnijders uit die dagen blijken in de leer te zijn geweest bij schilders. Zij maken geen lichamen, geen massa's, maar snijden voorstellingen, die nauwe lijks loskomen van de achtergrond. Maar Adriaen van Wesel weet bij alle lieflijkheid en alle verstilling toch ook een heel mooi spel van licht en donker te scheppen. De figuren staan wij in de ruimte, doordat in de scheidende holten zware schaduwen kunnen ont staan. Kante, scherp gesneden en hoekig verlopende plooien verster- kan dit schaduwspel en versterken de indruk, dat wij tastbare vor men, plastiek, voor ons hebben. Daaruit, en uit de mooie manier waarop deze groep is opgebouwd, spreekt de meesterhand. Deze enkele fragmenten maken ons duidelijk, wat er verloren is gegaan, toen in 1566 de Beelden storm over ons land raasde. En dan nog te weten, dat deze onder delen ons slechts in een armelijke staat zijn overgeleverd. Want het is bekend, dat Jeroen Bosch, de grootste Nederlandse schilder dier van de altaarkast van binnen heeft beschilderd, en dat hij in i508 van advies heeft gediend bij het be schilderen van de beeldengroepen. Het geheel moet een weelde van bladgoud en kleur zijn geweest. Maar ook zonder deze versiering blijft de groep „Musicerende enge len" een prachtig gaaf kunst werkje. Zij is niet groot: slechts 44 centimeter hoog en 37 centime ter breed. Maar desondanks is zij indrukwekkend door de grootse, volmaakt beheerste vorm en de treffende karakteristiek. Men zou kunnen zeggen, dat hier de muziek tot beeld is geworden. Het kleine fragment, dat we nog hebben, doet ons betreuren, dat we niet meer mochten behouden Dat is waar. Maar aan de ando- c kant mogen we dankbaar zijn, dal vro me zielen althans dit weinige in de storm der tijden hebben 'kunnen laten „onderduiken". De kleine, devote meisiesgestalte van de knielende Maria, de verrukt musi cerende engelen en de verbijsterde oude man zij eren nog de kun stenaar die hen sneed en de broe derschap die voor de uitdrukking van haar vroomheid het mooiste nog maar nauwelijks goed genoeg achtte. tot een lofgezang. De engelen met vedel en luit hebben nog enige aandacht voor het Kind, dat voor hen op de stalvloer moet hebben gelegen. Maar de derde engel met het spinet op zijn knieën laat zich volkomen gaan op de muziek; het hoofd achterover en de ogen iets gesloten leeft hij als het ware in zijn eigen wereld van vrome ver rukking: „Gloria in Excelsis Deo!" Achter deze groep van engelen, welhaast charmante jeugdige ge stalten met toch wel wat wereld wijze kopjes, rijst een oude man op. De hand grijpt als in verbijs tering naar het hoofd, de ogen kunnen het wonder nauwelijks be vatten, ergens is er nog aarzeling, terwijl de knieën zich al buigen voor de aanbidding. Is het een herder? Of is het Jozef zelf? De geleerden zijn het er niet over eens. Heel belangrijk is het overi gens niet. Het is in elk geval een mens, die moeite heeft, deze open baring Gods te verwerken en er zich aan over. te geven. Dat is moeilijk, zeker in de kerstnacht, wanneer de engelen komen aan zweven en zich als het ware on middellijk van de gehele scène meester maken voor het uitleven van hun vrome feestvreugde. Dan wordt als vanzelf oen gewoon mens, 't zij herder of Jozef naar de achtergrond gedrongen. Hier brengt God zelf Zijn boodschap van vrede voor mensen van Zijn welbehagen. Het is aan de enge- len.om die met hun lofgezang te onderstrepen. Vedels en spinetten zijn dan misschien wat aardse in strumenten maar de middel eeuwer kon zich het hemelse nu eenmaal slechts voorstellen aan de hand van wat hij dagelijks om zich heen zag. VIA „NOODNAAM" MARIA, dc engelen en de oude man deze brokken vormen tezamen een van dc weinige geboortescènes, die ons in beeld houwwerk uit de late middel eeuwen zijn overgeleverd. Het is wel zeker, dat dit een klein onder deel van een Maria-altaar is ge weest. Er zijn zelfs nog meer van die fragmenten. Enkele het be zoek van Maria aan haar nicht Elizabeth en het sterfbed van Ma ria voorstellende, worden in het Rijksmuseum bewaard. Men heeft lang naar de makel en de herkomst van deze stukken Er zijn in het „Herfsttij der Mid deleeuwen" de mooiste kruisi- gingsgroepen, de mooiste bewe ningen ontstaan. Vele malen heb ben kunstenaars de Nood Gods Maria met de dode Christus op Haar schoot voor de vrome beschouwer verbeeld. Daarentegen konden scènes uit de Geboorte verhalen de aanbidding der Herders, de aanbidding der Ko ningen, het bezoek van Maria aan Elisabeth doorgaan slechts een ondergeschikte plaats verwerven op de zijvleugels der Maria-alta- ren. Men had ze dan nodig, om de hoofdmomenten uit het leven van de Moeder Gods in herinnering te roepen. Maar de aandacht werd vooral gevraagd voor de grote voorstelling van de Hemelvaart of de Kroning van Maria in het mid dendeel. Dat was een vaste regel, waarvan niet werd afgeweken. Een kerk kan een aparte kerst groep hebben gehad, al zal de Ge boorte niet zelden zijn gespeeld. Maar van die groepen is niets meer terug te vinden. EEN ENKEL FRAGMENT IN DE KERKEN in het zuiden van ons land komennog wel kruisigingsgroepen voor, die uit de middeleeuwen stammen. Maar van scènes, die aan de ge beurtenissen in de stal van Beth lehem herinneren, bezitten we nog slechts een enkel klein fragment, dat met veel moeite uit de bran ding van Beeldenstorm en tach tigjarige oorlog is gered. Het is een verrukkelijk klein stuk, dat op het ogenblik tot de schatten van het Rijksmuseum behoort: een kleine groep „musicerende enge len". Het is niet het enige over blijfsel; het museum heeft ook neg een knielende Maria. Maar hot plukje stro met het kind is ver dwenen. Het is jammer maar voor het juiste verstaan van de overgeble ven figuren is het niet van wezen lijke betekenis. Ook zo kan men begrijpen, waarom het gaat. De frêle, schuchtere Maria, kind vrouwtje van grote lieflijkheid, in een houding van intens-devote overgave aan het wonder van deze Geboorte, met een sfeer van ver stilling om zich heen dat is de ene kant van de groep. De tegen kant: de muziekmakende en zin gende engelen met vedel, luit en spinetje, de mond half geopend gegist. Aanvankelijk behielpen de geleerden zich met een „nood naam". Zij spraken van de „mees ter der Zingende Engelen." omdat zij dit groepje musicerende en gelen als een belangrijk kunst werkje beschouwden. Het zou naar hun opvatting kunnen dienen als uitgangpunt voor verder on derzoek. Men wist, dat het uit Brabant stamde, want het werd in 1902, samen met de geknielde Maria, op een grote kunstveiling in Hees- wijk bij Den Bosch aangekocht. Dat was een belangrijk gegeven. Want andere stukken, die duide lijk van dezelfde meesterhand waren, vond men in andere dor pen in de buurt van Den Bosch. In de Brabantse hoofdstad bleken nog fragmenten in eenzelfde stijl in het bezit te zijn van de Illustere O.L. Vrouwenbroederschap. Toen men al deze fragmenten in een logisch verband bij elkaar voegde, kwam rnen tot de con clusie, dat men hier de schamele en toch indrukwekkend-mooie res ten van een groot Maria-altaar in handen moest hebben, dat ver moedelijk in de Sint-Janskathe draal had gestaan. Naar de ma nier te oordelen, waarop de nog onbekende meester de details van deze groepen had behandeld, moest dit kunstwerk omstreeks 1475 zijn ontstaan. Het moest bo vendien door een grootkunstenaar zijn gesneden. Al deze vermoedens werden be vestigd. Want een nauwkeurig ar chiefonderzoek toonde aan, dat de OJj. Vrouwenbroederschap in 1475 bij de Utrechtse kunstenaar Adriaen van Wesel ccn groot al taar had besteld, dat anderhalf jaar later word afgeleverd. Wij weten sindsdien, dat Van Wesel verscheidene belangrijke opdrach ten heeft gehad. Maar buiten de verweesde resten van het Bossche altaar is van al zijn werk maar zeer weinig over; wat engelenkop jes in een zijkapel van de Utrecht se Dom herinneren er aan, dat nij heeft meegewerkt aan de bouw van deze kathedraal. Verder zijn ons slechts de vermeldingen van zijn naam en zijn werkstukken in de archieven gebleven. ADRIAEN VAN WESEL OVERIGENS weten wij van Adriaen van Wesel niets. Zijn geboorteplaats is onbekend, al wijst zijn naam wel in de richting van het Rijnland. Zijn geboorte jaar kunnen wij slechts schatten: omstreeks 1420, dit aan de hand van het gehalte van zijn werk en van de rol, die hij in het Utrecht se gilde heeft gespeeld. Zijn sterf datum moet men raden; zij valt in elk geval na 1489, omdat hij in dit jaar nog heeft gewerkt aan het hoogaltaar van dc Dom. Dc dagen, in 1488 en 1489 de deuren

Krantenbank Zeeland

Provinciale Zeeuwse Courant | 1961 | | pagina 10