LEN VAN WARSCHAU
Een inferno van vuil
water en duisternis
De afdaling
DINSDAG 21 NOVEMBER 1961 PROVINCIALE ZEEUWSE COURANT
voor me uit. Als een invalide
kroop ik daar door het water en
het bleef een verre van plezierige
bezigheid. Maar m'n angst was
over. Wat niet wil zeggen dat ik
me rustig voelde. Onrust, een on
bewuste vrees, bleef me volgen zo.
lang ik in de riolen verbleef.
Het einde van de koker kwam
op een plaats uit waar twee smal
le riolen samenvloeiden en verder
ging als een breder en hoger riool.
Het was in elk geval zo hoog, dat
ik er met m'n hoofd gebogen kon
staan. Het leek me zo hoog als
de Dom van Utrecht!
Het ergste was achter de rug, te
meer daar ik hoorde dat we niet
dezelfde weg terug behoefden te
gaan. Er was ergens verderop
een gelegenheid om via een ande
re koker weer boven te komen.
Dit was de meest heuglijke tijding
die ik sinds m'n verblijf onder de
aarde van Warschau had verno
men.
Hoe moeilijk het fotograferen hier
was, merkte ik aan de problemen
waarmee gedurende onze aanwe
zigheid in het rlolennet Tom So-
biecki te maken had. Ondanks
het feit dat enkele van de arbei
ders hem gevolgd waren, was het
een haast onmogelijke taak voor
hem de opnamen te maken. Om
dat alles glad en glibberig was,
omdat de lantaarns nooit stil hin
gen, en omdat de hitte ondragelijk
was. Maar vooral: omdat er geen
ruimte was.
Hier gebeurde het
EN HIER was het dus ge
beurd, hier had zich het dra
ma van de laatste, zich tot
de dood toe verdedigende verzets
groepen van de reeds totaal ver
woeste stad Warschau afgespeeld.
Dit was dus de scène. Dit het to
neel van het afgrijselijke treur
spel, dat strijd-in-de-riolen heette.
De scène! Een labyrint van riool-
gangen, van water, en gladde mu
ren, bederf en rotting. De onder
wereld. Hier hadden ze geleden,
hier hun vodden van lichamen
voortgesleept, hier nog gehoopt
op het leven, dat ze ergens, ver
weg, hetzij over de Weichsel die
ze geloofden te kunnen bereiken,
hetzy via de ontsnapping door een
koker naar boven, hoopten te mo
gen voortzetten. Maar er was
geen hoop voor leven in de riolen
van Warschau. Waar ze waren,
bevonden ze zich al in het voor
portaal van de hel. Want de enke
le, die kans zag het deksel van
een der kokers te bereiken (door
niets minder dan een Godswon
der), die staarde, als hij het op
lichtte op het glanzend leer van
Duitse laarzen.
Ik ben daar een uur geweest,
misschien iets langer, misschien
iets korter. Ik weet het niet. Ik
had geen besef meer van de tijd.
Op een ogenblik schreeuwde de
ingenieur iets tegen de fotograaf,
die het voor me vertaalde of
het zó genoeg was.
Ja, zó was het me genoeg, meer
dan genoeg.
Er opent zich ergens, aan het
einde van een gang, hoog boven
me, een riool. Ik zie eerst een
cirkel licht en even later een touw
naar beneden komen. Met wellust
heb ik het gegrepen en me naar
boven laten takelen.
Zes handen trokken me er uit. Er
was een pomp in de straat ge
slagen, waaruit water stroomde.
Ik was van boven tot onder be
dekt met modder, vuil en aan-
groeisel van de rioolwanden. Ik
ben onder die pomp gaan zitten
en heb het water over me heen
laten spoelen.
Anderhalf uur later zaten we met
ons drieën in de bar van het
Bristol hotel. We hebben 9 flessen
bier besteld en die achter elkaar
leeg gedronken.
We waren alle drie volledig uit
gedroogd, Tom Sobiecki, ir. Pawel
Blaszczyk en de Hollander, die zo
graag riolen wilde zien.
We namen afscheid en ik ging
naar m'n kamer. Ik heb het baa
viij laten lopen met heet water en
ben er in gaan liggen. Langer dan
een uur. Omdat ik aldoor nog de
stank om me heen meende te rui
ken. De. stank van de riolen va A
Warschau, die ik nu ik dit schrijf,
opnieuw ruik. De stank der onder
wereld.
Of ik het nog eens over zou willen
doen? Nooit.
Of ik er spjjt. van heb het gedaan
te hebben? Nee.
Het is niet nodig om 500 kilome
ter riool af te kruipen om er over
te kunnen schrijven, maar wel om
er in geweest te zijn. om ze ge
voeld te hebben, gezien en gero
ken.
TOEN ik, op een der dagen van m'n verblijf in Warschau, een
relatie aldaar meedeelde, dat ik het op prijs zou stellen een
tocht door de riolen van Warschau te maken, was 's mans
eerste reactie er een, dié er op wees, dat hij in de veronderstelling
verkeerde, dat ik hem voor de gek hield. Z'n tweede was er een van
uiterste verbazing, en z'n derde een categorische ontkenning van de
mogelijkheid van een dergelijk plan (hetwelk hij even dwaas als
onuitvoerbaar noemde).
Ik wees hem er op, dat een dergelijke onderneming realiseerbaar
moest zijn, omdat ik in Nederland een film had gezien, die zich voor
het grootste gedeelte afspeelde i n de riolen van Warschau. Hij ant
woordde, dat hij die film ook gezien had, maar dat ik me niet met de
illusie moest vleien, dat die film reëel was, dat deze w e r k e lij k
fn de riolen was opgenomen. Hij voegde daaraan de sarcastische op
merking toe, of ik in volle ernst geloofde, dat men een film in riolen
kon opnemen. Ik zei hem dat ik dat inderdaad geloofd had.
Toen ik volhield, adviseerde hij me contact met de Overheid op te
nemen. Ik vroeg hém: met wie? Hij had er geen idee van, -zei hij.
„Kwam liij er in?", vroeg ik met
opperste belangstelling.
„Ja, maar hij was er even gauw
weer uit. Ik vrees trouwens, dat
het bij U niet veel langer zal du
ren. Maar goed, dat Is verder uw
risico. De overheid aanvaardt na
tuurlijk geen enkele aansprake
lijkheid voor U".
„Is het dan gevaarlijk?"
„Dat zult U zelf wel ondervin
den".
De volgende dag belde hij me op
nieuw. Ditmaal om me te vertel
len, dat de zaak rond was, dat
een complete organisatie aan de
gang was om me in het riool te
krijgen en dat ik de andere och
tend om negen uur zou worden
afgehaald door een ingenieur van
de stadsreiniging. Tenslotte wens
te hij me alle succes en hoopte
hij nader van me te horen".
Ik was bijzonder verheugd, dat
het plan. kon doorgaan. Er was
nu nog maar één probleem op te
lossen: hoe kwam ik aan foto's?
Ook dat bleek een verre van een
voudige zaak. Geen enkele „nor
male" fotograaf scheen het op
prijs te stellen me te vergezellen.
Tenslotte vond men echter Tom
Sobiecki, foto-reporter van het
weekblad „Motor" bereid m'n
avontuur te delen.
Afdaling in de
onderwereld
OP DAT OGENBLIK herinner
de ik mij van de Poolse am
bassadeur in Nederland, Jan
Balicki, een adres gekregen te
hebben voor 't geval, dat ik met
betrekking tot 't verrichten van
journalistiek werk in Warschau,
voor problemen kwam te staan.
Ik zocht de naam op tusssen m'n
papieren en vond hem: J. Cywiak,
directeur van de pers-afdeling
van het ministerie van buitenland
se zaken. Hij moest mijn man zijn.
De reacties van de heer Cywiak
waren ongeveer gelijk aan die
van de eerste man die ik in ver
trouwen had genomen.
Ik vroeg hem, «iet zonder aan
drang, me te willen helpen. Hjj
zei: „Waaróm wilt U dat zo
graag?" Ik antwoordde: „Omdat
ik me dat nu eenmaal in ra'n
hoofd heb gehaald, en omdat ik
zelf wil zien waar de laatste ver
zetshelden van Warschau zich
verdedigden tegen de Duitsers. Ik
wil zien wat dat voor 'n hel was,
omdat ik er over ga schrijven.
Hoe kan ik er over schrijven als
ik het zelf niet gezien heb?"
Een kans
Dankbaar het licht tegemoet.
Tenslotte stond hij op,
kwam naar me toe, en zei:
..Er is een heel kleine kans
dat U de riolen in kunt, maar re
ken er niet te vast op. Ik heb ge
sproken met een collega van U
hier in Warschau, de redacteur
Karol Malcuzynski van de „Try-
buna Ludu", de grootste en be
langrijkste krant hier in Warschau
Karol' Malcuzynski weet nu van
uw plan en heeft me beloofd U
vanavond in hotel Bristol te tele
foneren".
Ik bedankte hem en vertrok. Niet
helemaal gerust over het verdere
verloop.
Om zes uur «lie avond ging de
telefoon in m'n kamer van het
hotel. En het was Iiarol Malcu
zynski. Ily vroeg of het mogelijk
was, dat hy me nu, direct, be
zocht. Ik bevestigde de vraag en
een kwartier later ontmoetten we
elkaar In de har.
We spraken eon half uur samen,
en toen wist ik dat m'n Kansen
om in de riolen van Warschau te
komen gunstig stonden. Indien er
één man was. die dit. kon organi
seren. dan Malcuzynski. Uit alles
bleek, dat hij grote invloed bezat.
Hetgeen niet wegnam, dat hij me
had gezegd dat er minstens drie
departementen aan te pas zouden
moeten komen.
Ik vroeg of ik dan de éérste was,
die ooit een dergelijk verzoek had
ingediend. Karol Malcuzynski
dacht even na en antwoordde:
„Nee, de tweede, jaren geleden
was er eens een Amerikaans jour
nalist die er ook ln wilde".
In deze achtste, tevens laatste, reportage in de serie „Polonaise '61",
beschrijft Anthony van Kampen een tocht, die hij door de riolen van
Warschau heeft gemaakt, teneinde zich persoonlijk op de hoogte te
stellen van de omstandigheden, waaronder de laatste verzetsstrijders
van het duldeloos lijdende Warschau zich bevonden.
Onze medewerker geeft een beeld van dit ondergrondse front, dat
even afschuwelijk als onmenselijk was. Wie daar leefde, vocht en
(vergeefs) hoopte te ontkomen, had minder kans dan een muis in de
val.
Hoe weinigen zich aangetrokken voelen tot een bezoek aan de
riolen van Warschau, blijkt eveneens uit dit verhaal van Van Kam
pen. Dat hij er overigens in terecht kwam, hing aan een zijden draad.
Waaraan hij zélf hing, leest U op deze pagina.
In „het pak
ÜE VOLGENDE MORGEN,
kwart voor negen, zat ik te
wachten in de lounge van het
hotel, gekleed in het kostuum,
waaraan ik de minste waarde
hechtte. Ik liad namelijk het voor
gevoel, dat ik dit bij voorbaat wel
kon afschrijven. Een prijs, die ik
voor het riool-avontuur echter
wel over meende te mogen heb
ben.
Precies op tijd arriveerden mijn
toekomstige lotgenoten: de jeug
dige Pawel Blaszczyk en fotograaf
Tom Sobiecki. We .namen elkaar
merkbaar goed op. Elk der drie
partijen was kennelijk nieuwsgie
rig naar de andere.
Het gesprek was in zoverre moei
lijk, dat Pawel Blaszczyk alleen
Pools sprak en verstond. Maar de
fotograaf kon zich aardig met
Duits en Engels redden.
Toen ik een van die paren greep,
bleek dit gebaar te vroeg ge
maakt te zijn. Want behalve mijn
schoenen moest ik ook m'n sok
ken uittrekken. Vervolgens m'n
pantalon. Daarna m'n jasje en
overhemd. Aldus ontkleed, drong
het langzaam tot me door dat
het bezoeken van de riolen van
Warschau waarschijnlijk toch een
niet zó eenvoudige zaak moest
zijn. Desondanks verloor ik in dit
stadium m'n optimisme niet.
Geholpen door een paar behulp
zame beambten van Warsehau's
gemeentereiniging, zag ik kans
na de verkleedpartij de truck te
verlaten en naar de plaats te lo
pen, waar ik de ingang van het
riool inmiddels al vermoed had.
Het stalen deksel boven het gat
werd opgelicht en ik kon een blik
naar beneden werpen. Op hetzelf
de ogenblik was m'n optimisme,
dat toch al aanzienlijk geslonken
was, tot nul gereduceerd. Ik keek
Tot mijn verbijstering was er geen
ingenieur meer te zien. Daar ik
echter andere dingen aan het
hoofd had dan het lot van de man
onder me (m'n eigen lot interes
seerde me thans het meest!) zette
ik de afdaling voort. Eenmaal
schreeuwde ik naar de ingenieur.
Of hij zelf terugriep, of dat het
de echo's van m'ri eigen stem wa
ren, kwam ik niet te weten.
Tenslotte raakten m'n laarzen het
water en tegelijk zag ik dat er
wel degelijk een vervolg aan het
riool was, dat er onder deze ver
ticale koker een horizontale liep.
Maar welk een koker!
Beurtelings op m'n knieën en dan
weer half gebogen lopend, begon
ik de tocht. Achter me hoorde ik
de fotograaf, die blijkbaar op een
eenvoudiger passage had gehoopt.
Eindeloos
HET WATER stroomde onder
en langs me. Ik voelde het
door de grote leren hand
schoenen heen. Ik zag het water
in het schijnsel van mijn lantaarn:
geel-blauw, smerig, vol afval. De
stank was uiterst onaangenaam
en de temperatuur opvallend hoog.
Na de eerste 30 meter voortge
strompeld te hebben, met aldoor
het geroep van de ingenieur vóór
me en dat van de fotograaf ach
ter me, vroeg ik me af hoe dit
alles wel moest eindigen.
Ik weet alleen, dat ik plotseling
door een lievige angst werd over
vallen en dat ik de zekerheid had
nooit meer uit dit riool vandaan
te zullen komen. Dit was het ein
de, er was geen ontkomen meer
aan. „Als ik hier, nu, op dit ogen
blik m'n bewustzijn verloor, zou
geen sterveling ter wereld me
ooit meer naar boven en naar bui
ten krijgen. M'n gedachten tolden
door elkaar en werkelijke doods
angst maakte zich van me mees
ter. Ik heb dit nooit eerder mee
gemaakt en hoop het ook nooit
meer mee te zullen maken. Was
dit de angst, waarover men leest
Vtór het avontuur begon! Men ziet
hier de beide trucks, met daarvoor
de plaats, waar Anthony van
Kampen in het riool verdween. De
man in het gat laat duidelijk zien
hoe nauw die ingang is.
in de verslagen van grol onder
zoekers? De angst die sommige
mensen overvalt als ze voor het
eerst in een mijn komen?
Éen angst die ik niet verklaren
kan, omdat ik alleen maar bewust
angstig was toen ik ln de koker
afdaalde. Er is dus geen redelijke
verklaring voor. Maar m'n doods
angst was een feit, dat zal ik
nooit meer vergeten.
Ik kroop verder door de koker.
Het duurde lang en liet was een
marteling. Ik kreeg een ongeloof
lijke dorst en ook de behoefte oin
weer boven te zijn, op dat plein
onder de zon. Dat plein leek ein
deloos ver, op deze plaats.
Toen, na minuten die eindeloos
leken naderde het einde van dit
deel van het riolennet. Ik zag de
ingenieur met z'n lantaarn
zwaaien: het teken dat hij bet
einde had bereikt. Nog sneller,
met m'n laatste krachten, zette
ik het plankj» steeds een stukje
De auto van de fotograaf bracht
ons naar een der grotere stads
pleinen van Warschau. Het was
goed weer en de zon straalde aan
de hemel. „Weer om naar buiten
te trekken", zei de fotograaf, „be
paald niet om in de riolen af te
dalen". Hij scheen de hele affaire
nogal dubieus te vinden en in dat
opzicht was z'n Intuïtie aanzien
lijk vruchtbaarder dan de mijne.
Maar dat bleek pas later.
Er werd gestopt op het Królews-
lta-plein. Toen ik uitstapte zag ik
langs het trottoir twee trucks van
gemeentewerken staan. Bij de
trucks-stonden zes werklieden, die
ons met onverholen aandacht op
namen, schrijver dezes niet in het
minst. De uitdrukking op hun ge
zichten kwam me bekend voor:
die verried ironie en verbazing.
Maar daar was ik, wat m'n riolen-
plan betreft, intussen al aan ge
wend.
Een gemeentewerkman kwam
naar ons toe en wees in de rich
ting van een van beide tracks.
Het bleek de bedoeling dat we die
in gingen. Aldus geschiedde. De
man wees op m'n schoenen en ik
trok ze uit. Zou ik andere aan
krijgen Op dat moment smeet
een tweede werkman een paar
stel enorme lieslaarzen naar bin
nen.
in een koker, waarin een niet té
omvangrijk man net paste, en die
een tiental meters in de diepte
verdween. Waar hij eindigde zag
ik water voorbijstromen. Snel en
schuimend. De geur die uit de ko
ker opsteeg was niet aangenaam
en dat is dan zacht gezegd.
Er werd een plan de campagne
opgemaakt, dat er als volgt uit
zag: als eerste zou Pawel
Blaszczyk afdalen, vervolgens de
Hollander die zo graag riolen wil
de zien en tenslotte de fotograaf.
Hoe de laatste kans zou zien z!n,
omvangrijke foto-apparatuur (al
les moest met blitz opgenomen
worden in de duisternis) naar be
neden te transporteren, was me
een raadsel. Maar ik had ernstiger
dingen aan m'n hoofd in die ogen
blikken.
DE AFDALING begon en de
ingenieur verdween. Ik vroeg
hem niet te snel af te dalen,
opdat ik een redelijke kans zou
hebben hem te kunnen volgen.
Hij verdween onder de rand- van
het gat, gevierd aan een dik touw,
dat met een musketonhaak om
z'n middel was geslagen en dat
de werklieden van gemeentewer
ken stukje voor stukje lieten vie
ren. Zwaaiend zag ik hem ver
dwijnen, in de richting van het
water, tien meter onder hem.
Kon ik, met goed fatsoen nog te
rugkeren? Was het mogelijk het
hele avontuur, nu, op dit moment
te beëindigen? Dat was niet mo
gelijk en dat speet me genoeg. In
de eerste plaats zou ik m'n ge
zicht verliezen in de tweede plaats
had ik zowat de helft van de War-
schause overheid in actie gebracht
en tenslotte zou ik me nooit meer
kunnen vertonen onder de ogen
van de heer Cywiak, om van col
lega Malcuzynski maar te zwij
gen. Ik moest de diepte in, de
teerling was geworpen. En ten
slotte ik wilde toch zo graag de
riolen in!
Op liet ogenblik «lat ik me met
de moed der wanhoop door de
opening van het riool wilde heen-
wringen, werd ik tegengehouden
door een der arbeiders. Hij gaf
me een plankje in de hand van on
geveer een halve meter breed,
waarvan de bedoeling me volle
dig duister was. Er werd bij ge
zegd dat il< bet onder geen enkele
omstandigheid los mocht laten,
daar beneden. Zonder 't plankje
was ik daar verloren. Een prettig
afscheid.
Toen verdween ik ln de koker,
het stukje hout als een kostbaar
kleinood tegen me aandrukkend.
M'n voeten kregen hier en daar
steun van een in de muur uitste
kende ijzeren haak, maar verder
was het alleen maar een kwestie
van zwaaiend vieren. In de dïeple
onder me zag ik, bijna bij het wa
ter nu de ingenieur. Halverwege
keek? ik opnieuw naar beneden.