Piet Duvekot
en
het
verval
l«c%
van 'n grote dijk in aanbouw, van
het strand helemaal tot Noord-
Beveland. Hij begreep dat zoiets
g-ote drukte met zich meebrengt,
at ligt voor de hand.
Uitbriedingsplan, toerisme.
Toen het allemaal tot Piet Duve-
kot was doorgedrongen zette hij
het langzaam uit zijn hoofd. Voor
hem veranderde niets. Hij bleef
stutten plaatsen rond zijn huisje
schuur, schuurtjes, menwagens
en hondehok had hij al opgege
ven stutten rond zijn huisje,
aardappels koken op zijn hout
vuur, water halen uit de vervallen
drinkput op het erf en 's avonds
rondscharrelen in de kamer bij
het oneindig vriendelijke licht van
de petroleumlamp.
Er veranderde mets. Een nieuwe
winter was in aantocht en Piet
Duvekot bleef hout verzamelen.
Wanneer een wandeling in de
buurt enkele bruikbare takken op
leverde gooide hij die behoedzaam
en tevreden op de grote hopen op
het erf. Het hondje keek toe.
Opnieuw gebeurde er iets. Plot
seling lag er een brief voor
Piet Duvekot. Een brief in
gele envelop met keurige ge
drukte stukke» in rood en zwart.
Wenken voor wat te doen bij on
verwacht bombardement, lucht
alarm, radioactieve neerslag.
Plaatjes van mensen met been
wonden, armwonden, verbanden
rond hun lichaam. Schuilgelegen-
heid met voedsel en noodprivaat...
Lang heeft Piet Duvekot over dit
alles nagedacht, luchtalarm
Bombardement?
Op het erf, traag voortstappend
door zijn kleine boomgaard die
geen vruchten meer opbrengt,
takken verzamelend in de buurt,
starend over het land heeft hij er
over gepiekerd. Een brief met
wenken
Maar toen Piet Duvekot 's avonds
zijn lamp uitblies, in dé bedstee
klom en de deurtjes van zijn
zwarte alkoof dichttrok, zette hij
de brief uit zijn hoofd, voor hem
veranderde niets.
Daarna kwamen er twee bezoe
kers. Het was een zachte najaars
middag en het lage zonlicht viel
stil en scherp door de kalende bo
men van zijn erf. Aan de brief
dacht Piet Duvekot toen niet
meer. Het hondje blafte nijdig en
aanhoudend naar de twee vreem
delingen die door de boomgaard
liepen. Ze kwamen naar Piet Du
vekot toe en stelden vragen over
hemzelf en over zijn hofje. Ze gin
gen er een stuk over schrijven,
met tekeningen erbij, vertelden ze.
Piet Duvekot bedacht dat de men
sen zich onbegrijpelijk druk ma
ken en met zijn pientere ogen
nam hij de bezoekers op. „Als U
daar nou plezier in hebt, kijkt U
dan maar een beetje rond", zei hij
welwillend, een beetje spottend
zelfs. Ze liepen mee naar het erf
en wezen op de kapotte ramen,
waar hij planken met stutten en
zelfs een dienblad met een stut
had voorgezet. Ze wezen op de vi
trage, zaclit wapperend in de wind
achter de kapotte ruiten, op de
verzakte kozijnen, de menwagens,,
de houtstapels.
„Nee, er was nooit zoveel aan ge
daan. En alles is al oud", gaf Plet
Duvekot toe. „Maar ik ben het zo
gewoon, ééêh
Ze wezen op het dak en vroegen
of het niet lekte, of hij niet bang
was dat het bij zware storm naar
beneden zou komen, op hem zou
storten.
Piet Duvekot zweeg seconden
lang, zoals bij elke vraag. Zijn
doofheid groeide met de jaren,
heeft hij het niet goed verstaan?
Het dak dus. Toen draaide Piet
Duvekot zich zwaar leunend op
zijn drietand langzaam om en
keek naar boven. Naar het dak.
Hij bleef naar het dak kijken, als
of hij het voor de eerste maal in
zijn leven zag. Toen draaide hij
zich terug naar de twee heren.
Een gul glimlachje kwam over
zijn stoppelig en vervuild gezicht,
toen hij tevreden opmerkte: ,,'t
Zal nog wel gaan".
Het hondje zonderde zich af en
staarde vanaf het erf over het
grote Walcherse land. Piet Duve
kot zweeg. Wat moest hij die he
ren vertellen Over zijn hofstede
Het zonlicht speelde met de brok
stukken.
Maar de heren drongen aan en
Piet Duvekot vertelde hun van
vroeger, toen de familie op de
hoeve woonde. Een tak die hij zo
juist had gevonden gooide hij te
vreden op de hoop.
„Eenzaam?" Als het woord tot
hem is doorgedrongen lacht hij
zo gul dat een gebit als een oud
paalhoofd zichtbaar wordt. Nee.
Piet Duvekot ziet het niet zo. Hij
is het altijd zo gewoon geweest..*
De bezoekers hebben alles be
keken, in zich opgenomen en
zijn vertrokken. Toen ze
door de dubbele damhekken ver
dwenen, heeft hij ze nagestaard.
Het hondje liep nog een eindje
mee. Kwispelstaartend.
De zon was in deze herfst nog niet
zo mooi ondergegaan als juist op
die dag. Een mild en vreedzaam
licht legde zich over het verval,
over de verrotting, over Plet Du-
veltots rossige kaken en grijze
haar. De kippen pikten tevreden
in de grond.
Piet Duvekot heeft alles nog
eens overdacht, brede rim
pels fronsend in zijn voor
hoofd. En 's nachts in de
bedstee heeft hij alles traag
van zich afgeschud. Hij was
tevreden. En toen in die
zelfde nacht de zware herfst
regens invielen en de resten
van zijn hofje kraakten on
der de harde windvlagen,
heeft hij de deurtjes van
zijn nachtzwarte alkoof nog
beter dichtgetrokken dan
anders. Buiten de wanden
van zijn donkere hok bestond
voor hem geen wereld. Maar
111 de alkoof was zijn bestaam
Eenzaam, en daarbij ein
deloos groot.
Als een zwartgallige schaduw is in de loop der jaren het
verval traag over Piet Duvekot en zijn hofstede ge
komen. Langzaam, gestaag voortwoekerend maar on
verbiddelijk. Het verval is bijna volledig, het proces van af
braak, bederf en verrotting is bijna voltooid. Een geur van
oude schimmel hangt over het erf. Niets wijst op bewoon
baarheid.
In details is alles voor Piet Duvekot niet onopgemerkt ge
bleven. Zevenenvijftig jaren heeft hij het verval op zijii hof
stede nauwlettend kumien bestuderen. Wanneer zich opnieuw
een stuk afbraak kenbaar maakte fronste hij ernstig zijn
lange wenkbrauwen onder zijn vette petrand. Hij beschouw
de het nieuwe verval en nam dan pas maatregelen. Hij voor
kwam niets, hij genas evenmin: hij zocht dunne palen uit de
houtstapels op zijn erf. Wamieer een ruit inwaaide, een kozijn
zich loswerkte uit een verzakt raam, een dakgoot van ver
rotting brak of een stuk muur begon te hellen, greep hij naar
de palen die hij als stutten gebruikte. Stutten, die in een zwij
gende krans rondom tegen zijn hofje staan. Verder ging
hij niet
Toch waren er de laatste tijd
kleine dingen, van die kleine
voorvallen die het geruste
bestaan van landman Duvekot
even hebben beroerd. Het waren
dingen waar Piet Duvekot eigen
lijk niet zo goed raad mee wist en
die hij ronddwalend op zijn hofje
traag van zich heeft afgeschud.
Dingen die eigenlijk niet goed tot
hem zijn doorgedrongen.
Zo nestelde op een goede dag bet
begrip „uitbreidingsplan" zich in
zijn eenvoudig bestaan. Iemand
vertelde hem van de uitbreidings
plannen van Vrouwenpolder. Heel
langzaam drong het tot Piet Du
vekot door: uitbreidingsplan. UIT
BREIDINGSPLAN! Lang en
somber heeft hij er over nage
dacht. „Je kan wakker worden en
dan is er weer een stuk van je
land af. Zo gaat dat met die uit
breidingsplannen. Het breidt zo
uit, ééh?" concludeerde hij en zijn
argwaan groeide.
De Noorddijk, die in een veron-
schuldigende boog rond de resten
van zijn hofje draait, was vroeger
een vriendelijk groen Walchers
dijkje. Er kwam een laag asfalt
overheen, en daarop kwamen ten
slotte de brommers, motoren en
auto's die vooral 's zomers door
de landelijke stilte gierden. Er
kwam zelfs een kampeerterrein
met een drukte die Piet Duvekot
niet zo maar kon verwerken. Van
af zijn schimmelig erf, tussen de
grauwe resten van zijn scbuurske-
let door, heeft hij alles gadegesla
gen. Onopvallend tussen de bo
men. Zelfs de kampeerders, die
verbaasd naar de eenzame roerlo
ze spanten wezen die nog van zijn
schuur overeind staan, merkten
hem niet op. Piet Duvekot vond
op den duur de noemer voor al
die drukte. Uren leunend op zijn
oude drietand en met zijn hoofd
meedraaiend met het passerend
verkeer, mompelde hij tenslotte in
zichzelf. „Al dat toerisme
Hij mompelde net met een licht
verwijt, zo van: ze lijken wel gek.
Steeds meer mensen kwamen er.
Sommigen bleven op het dijkje
staan en liepen aarzelend naar de
hofstede toe. Maar verder dan tot
liet eerste damhck kwamen ze
niet. Dat is Piet Duvekot vaalc op
gevallen: bij de damhekken gin
gen ze altijd terug. De drukte
groeide en Piet Duvekot vernam
Ook die stutten werden in het
verval opgenomen. Verrot
ting tastte ze aan, een laag
mossige schimmel legde er zich
vreedzaam woekerend overheen
en zo staan ze daar: als zwijgen
de protesten van Piet Duvekot
tegen het verval. Zo bestreed hij
de afbraak in details, uit oogpunt
van behoud. Maar de grote lijnen,
het volledige spookbeeld van het
verval ziet hij niet. Het gaat aan
hem voorbij zoals de stormen en
regenvlagen die ieder iaar weer
een stuk van zijn hofje dieper in
de grauwe put van afbraak du
wen.
„Een zonderling", zeggen ze
schouderophalend in Vrouwenpol
der. Een zonderling, die eenzaam
op de hofstede bij de duinen
woont. Om hem heen brokkelen
woonhuis, schuren en oude men
wagens langzaam af. Een eenzel
vige zonderling die zich zelden in
het dorp vertoont en zijn lange
dagen vult met rondscharrelen op
zijn hofje. Precies zoals zijn kip
pen, zwijgend en eenzaam.
„Twee zonderlingen", zei men
vroeger schouderophalend in Vrou
wenpolder. Toen was Kees Duve
kot er nog. Kees, de oudere broer
van Piet, die zes jaar geleden is
gestorven. Sinds die tijd deelt
Piet Duvekot er de stilte en het
verval met enkele kippen en een
hondje.
De hofstede heeft zij een
naam ligt als een onneembare
vesting tussen gebladerte en ver
wrongen boomskeletten. Achter
een brede zwartwaterige stille
sloot die cirkelvormig huis. schu
ren en erf omsluit. Achter dubbele
damhekken, roestig en zo te zien
altijd gesloten. De stilte is de
sterkste verdediging van deze ves
ting. Een stilte zo intens dat be
zoekers bij de damhekken stil
houden, geen stap verder gaan,
zich bedenken en omkeren. Een
stilte die een op de loer liggende
boer met buks of een felle hond
met bijtgrage tanden suggei'eert.
Zo hebben voor Piet Duvekot stil
te en verval een onaantastbaar
isolement geschapen. Een isole
ment waarin hij een leven slijt
dat niet van deze tijd, niet van
deze wereld is. Zowel de wrakke
hofstede als Piet Duvekot zelf:
een puur brok negentiende eeuw
zonder één enkel anachronisme.