Twee treurspelen en een satire van Vlaming Herman Teirlinck .Levend erfdeel' in Rotterdam Hoogconjunctuur gevaar voor de cultuur „VERSMOORDE GODEN ZATERDAG 4 NOVEMBER 1961. PROVINCIALE ZEEUWSE COURANT 17 In Middelburg leerde men het restaureren van een stadskern wel in de praktijk kennen.... Jokaste tegen God'' naar „Oidipous'' van Sophocles C ophocles' treurspel „Koning Oidipous", dat van omstreeks 430 voor Chr. dateert en geschreven werd toen de dich ter, die negentig jaar zou worden, reeds tegen de zeventig liep, behoort niet alleen met „Hamlet" en „Faust" tot de beroemste toneelstulïken ter wereld, het is tevens een van de meest grootse ons bewaard gebleven uitingen van de Griekse geest. Zo ooit mensenwerk volmaakt genoemd kan worden, dan is dit stuk volmaakt. Het beleven van een opvoering is een overweldige en diep aangrijpende gebeurtenis, maar ook de lectuur van het stuk, een verstandelijker en daardoor koe ler bezigheid, is een onverdeeld, diep genot. Er is geen woord te veel, geen gebaar overtollig: met een onverbïddellijke strengheid en rechtlijnigheid (maar welk een vernuft en een genie op de achtergrond) voltrekt zich het noodlot. En als de door verscheurend mededogen bewogen toe schouwer de blindgestoken Oidipous, die zijn geliefde dochtertjes niet los kan la ten, terechtgewezen door Kreoon weg ziet gaan, komt daar de bewogen, korte slot toespraak van de koorleider tot ons met het vermaan geen sterveling gelukkig te noe men vóór hij dat geluk onge stoord genoten heeft tot aan zijn laatste ademtocht. Letterkundige kroniek door HANS WARREN Zo'n volmaakt meesterwerk op een of andere manier bewerken is een uiterst hachelijke onderneming', maar toch is het herhaaldelijk ge beurd. De nieuwste bewerking is de pas verschenen tragedie „Jo- kaste tegen God" van de beroemde Vlaamse schrijver Herman Teir linck, die nu ruim 82 jaar is. Teir linck laat aan zijn stuk een buiten gewoon interessante inleiding- voorafgaan, „Rachel tegen So- Ehocles" geheten, waarin hij eens eroemde Franse tragédienne Ra chel uiteen laat zetten waarom zij in Sophocles' stuk de rol van Jo- kaste niet kon spelen. „Omdat zij geen leugens kon spelen," zegt zij, maar na het lezen van het (gefin geerde) betoog én het daarop vol gende stuk dat om haar te gerie ven met een flinke „Jokaste-rol" werd uitgebreid, leren we inzien dat Rachel als typisch 19de-eeuwse actrice, zich toch wellicht te wei nig in de Griekse geest had weten in te denken. Mogelijk ook, vond zij Sophocles' Jokaste-rol wat te kort voor een zo beroemde tragé dienne. Kort, maar 't uiterste ver gend van speelkunst. Want juist Sophocles' Jokaste-rol heeft in z'n uiterste beknoptheid een onverge- telijk-tragische achtergrond. As Jokaste onherroepelijk de schellen yan de ogen vallen (waar aarzelt zij nog tegen beter weten in, waar is zij zeker en verloren de enkele woorden die zij dan nog zegt, gebaren die zij nog maakt alvorens zich terug te trekken en te verhangen, ziet men een scène van opperste tra giek. Maar Rachel, de romantische, vond dit onvoldoende, en daarom onder nam haar postume geestelijke vader Herman Teirlinck een po ging om haar tevreden te stellen. En zoals één schreeuw ontstellen der kan zijn dan een langdurig gejammer, 'zo werd ook deze uit bouw van de Jokaste-rol 'n ver zwakkingen bovendien 'n Fremd- körper in het geheel ook al draagt Teirlincks hoogst verdienstelijk en voorname stuk onvermijdelijk een 20ste-eeuws stempel. Bovendien is Jokaste soms wat erg gemeen zaam in haar taal (b.v. als de ora kels, vermeend, gefaald hebben r „Heb ik het u niet vaak genoeg herhaald De Pythia raaskalt. Het is een suffe kletskous en een haai van een wijf bovendien, voor wie in haar gelooft"). Griekse koninginnen mogen soms heel vrijmoedig gesproken hebben, maar dit gaat in een hedendaags stuk te ver. Evenals haar al te nadrukkelijke wijze om Oidipous tegenover een ieder als een bijge lovige sukkel aan de kaak te stel len. Teirlinck heeft dus getracht, in het stuk een rol in te lassen die Jokaste als moeder en echtgenote uitvoeriger ten tonele voert en in opstand brengt tegen de goden. Dit is een ingrijpend proces. Hij zegt zelf in een „Limi- naire nota" „Op zichzelf is een aanvulling a.1 drastisch genoeg. In geen geval echter beeldt zij zich in een verbetering te zijn van het onverbeterlijke meesterwerk." Daar kan men vrede mee hebben. Teirlincks stuk is een boeiende ge tuigenis van het feit. dat Sophocles' stuk de eeuwen dooi' de beste geesten blijft fascineren. Maar „onverbeterlijk" blijft het, en alle bewerkingen verbleken onherroe pelijk naast het origineel. In dit kader zy er nog opgewezen dat de oktober-af levering (een Rotterdam-aflevering) van „Maat staf" een uitstekende vertaling van „Koning Oidipous" bevat van de hand van Evert Straat, die boven dien met het stokje „Nog altijd de sfinx" een interessante inleiding schreef tot zijn vertaling (in \ijf- voetige jjamben). Het stuk zal in deze vorm op 11 noven :r a.s. door Het Rotterdams Toneel ge speeld worden. In Teirlincks toneelboek volgt op „Jokaste tegen God" het drama „Taco," een aanmerkelijk om gewerkte toneeltekst van het des tijds opgevoerde en toen niet erg succesrijk stuk. Als leesdrama vol doet dit in 't begin van de zevende eeuw op de Koningsburcht te Metz spelende stuk zeer goed. Prins Ta co, de latere koning Dagobert I, heeft duidelijke trekken van Oidi pous en Hamlet, terwijl ook Faust de schepper mogelijk nog door het hoofd gespeeld heeft. Het geheel is een indrukwekkend stuk monu mentaal toneel, fascinerend, wisse lend, en met een groots einde. Naar klassiek voorbeeld sluit de trilogie met „De Fluitketel," een in het heden spelende satire die ver bluffend diep boort in de ontred derde toestand waarin een gedeelte van de hedendaagse jeugd zich. be vindt. Met als spil de figuren van de onverzoenlijke, revolterende stu dent Willem en de wijze, alles be grijpende paediater prof. Patenier krijgt dit probleem op overtuigen de wijze gestalte. Bepaald indruk wekkend is het pleidooi voor de plaats van de moeder in het gezin. De moeder werd van de huiselijke haard weggelokt en daardoor is aan het kind de onontbeerlijkste aller aanwezigheden ontstolen. De nivellering van man en vrouw op 't zij eender welk ni veau, het is een waan, een hersenschim, ja een leugen. Niemand betwist de gelijk waardigheid waarbij beide par tijen hun natuurlijk en exclu sief aandeel krijgen. Er zijn waarden, die de vernuftigste vooruitgang niet van ersatz kan voorzien. Omdat het door gaans de primitiefste zijn en aan het levensbeginsel zelf verbonden, meent men er klakkeloos aan te mogen tor nen. Dat is meer dan een ver gissing, dat is een misdaad, de made van de dood. Zoek niet el ders de oorzaak van de familia le ontwrichting, de oorzaak van de moderne angst. Aan het al door groeiende gebrek aan fa miliale geslotenheid verhelpt men niet met een overvloedig apparaat van sociale voorzorg, die zich aanmatigt alle leemten aan te vullen. Er is een leemte die niet te delgen is. Zo gij geen nozems wilt kweken, schenk aan het weerloos wicht zijn moeder terug. Geen substi tuut, geen nurse, geen ersatz, maar de authentieke moeder, door God in de ondoordringba re levensmysteriën ingewijd. Geen moment van de dag mag het kind haar lichaam, haar mond, haar blik, haar stem ont beren. Er is geen andere uit weg. Zo het de beschaving is die het kind van zijn moeder heeft beroofd, dan dient de be schaving de moeder aan het kind terug te schenken." (pag. 254). En ook al wordt prof ."Pa tenier voldoende gerelativeerd en tenslotte belachelijk ge maakt doordat een fluitketel hem de stuipen op het lijf jaagt, toch kan men dit geluid niet misverstaan. Bij toneelwerk als deze onder de verzameltitel „Versmoorde goden" verenigde spelen valt bet gros der moderne stukken als vlak, bloede loos en wortelloos in het niet. Bij goede regie moet dit toneel in de beste zin van het woord zijn, als leesstukken zijn zij meeslepend. Herman Teirlinck Versmoorde goden, A. Manteau N.V. Brussel '61, Maatstaf, 9e jaargang no. 7, okt. '61, Daamen N.V. Den Haag. Sxpositie in /\cf yiowvdcetoWum Het Bouwcentrum te Bot terdam wijdt op liet ogenblik een grote tentoon stelling aan het thema „Le vend Erfdeel". Het gaat om de vraag, wat wij doen met al die bouwwerken uit een ver of minder ver verleden, die wij voor liet gemak „mo numenten" noemen. Wij wor den voor de beslissing ge steld: moeten zij nog behou den blijven? Kunnen zij nog dienst doen zij bet in een andere bestemming dan zij oorspronkelijk hebben ge had? „Levend Erfdeel" is dus niet een tentoonstelling waar uitsluitend mooie afbeeldingen van interes sante oude gebouwen te zien zijn. Daarvoor behoeft men trouwens geen „Bouwcentrum" af te hu ren. Er zijn tientallen kostbare plaatwerken over dit en over ver wante onderwerpen, die men met minder inspanning kan bezien. Toch zijn die afbeeldingen er wel, al worden ze met mate gedoseerd. Maar zij zijn ondergeschikt ge maakt aan een betoog. De oude gebouwen worden hier niet alleen historisch en esthetisch, maar ook zakelijk bekeken. Daarom is de tekst op deze tentoonstelling zo belangrijk. Want de bezoeker moet worden duidelijk gemaakt, dat restautratie van oude bouw werken niet slechts een bezigheid is van onpraktische en sentimen tele lieden, maar dat er vele kei harde en nuchtere argumenten voor zijn aan te voeren. Nu mag het waar zijn, dat de acht orga- Ter gelegenheid van de zestig ste verjaardag van de eerste uitreiking van de Nobelprij- zen. zal de Zweedse P.T.T. een drietal bijzondere postzegels uitgeven, in de waarden van 20, -'/O en 50 ore. De drie zegels tonen de portretten van vier beroemde Ndbélprijswinnaars: Wilhelm Röntgen, Sully Prud- homme, Von Behring en Van 't Ho ff. De ontwerpers zijn Stig Asberg en Vidar Fors- berg; de graveur is Arne Wall- horn. De dag van uitgifte is 9 december a.s. nisaties, die samen met het Bouw centrum en de Rijksdienst voor Monumentenzorg de stichting „Levend Erfdeel" op poten hebben gezet voor al behoud uit zijn, maar het is dan toch altijd nog hun streven, hiervoor een gezonde basis te vinden. Het gaat niet om op zichzelf staande huizen of kerken. Het gaat om andere waarden. Het is ook geen afkeer van „modernis me", die „Heemschutters" of aan hangers van ,Hendrick de Keyser' drijft. Het gaat hierom: het ge heel van een oude stads- of dorps kern kan uit een oogpunt van stedeschoon bijzonder waardevol zijn. Oude gebouwen zijn hierin belangrijk, maar nieuwbouw kan, mits zij voorzichtig in het oude stadsbeeld is ingevoegd en het ritme of de kleur van een oude gevelwand niet al te abrupt verstoort, stellig aanvaardbaar zijn. Bovendien kan men een oud pand wel restaureren, maar het moet ook een bestemming hebben. Een huis kan kantoor of woning zijn, een oud klooster museum of jeugdherberg. Maar wanneer men er niets mee doet, vervalt het toch weer en verdwijnt, bij gebrek aan een functie. Het gaat dus niet slechts om het behoud van het erfdeel, het gaat om de zinvolle inpassing ervan in ons moderne leven. Pas dan is het een „levend erfdeel". Dus opent de tentoon stelling wel met een grote lucht foto van het prachtige stadje Dokkum maar daarna begint onmiddellijk het betoog. Er is nog een ander punt. dat „Levend Erfdeel" ons onder het oog moet brengen. De oude stadskernen zijn ingesteld op wonen èn werken. Hun net van straten en grachten voldeed in het verleden volledig aan de be hoeften van de bewoners. Het verkeer van toen is niet te verge lijken met dat van onze dagen. In vele gevallen verliezen die kernen nu meer of minder de woonfunc tie en komt het werken op de voorgrond te staan. Dat alleen al trekt verkeer aan. Maar de huidige economische en technische ontwikkeling gaat gepaard met een ongehoorde uitgroei van het verkeer langs de weg. Het ver voer te water is in de steden vrijwel volkomen verdwenen. Daarmee hebben de binnengrach ten hun functie als verkeersader verloren. Kan zo'n moderne stadskern nu nog wel geschikt worden gemaakt voor de moderne eisen zonder haar feitelijk te vernielen Hierop nu hebben de organisatoren van de tentoonstelling een antwoord pogen te geven. Zij betogen: de in oyxwars (Van onze toneelmedewerker) Hoogconjunctuur in de wel vaart pleegt nimmer de kunsten in hun ontwikkeling te bevorderen, lioe vreemd dit ook klinkt. Theoretisch zou grotere welvaart een rui mere armslag en dus betere mogelijkheden tot ontplooi ing voor de kunsten kunnen meebrengen. Maar diezelfde welvaart werkt het materia lisme in de hand. Het mate rialisme bij de afnemers, die steeds méér gericht raken op de het leven veraangenamen de zaken van dagelijks ge bruik; het materialisme b.ij de kunstenaars, bij wie ongewild een deel van het artistiek idealisme wordt on dergraven door het mee delen in het sociale welzijn. Hoe onaardig dit ook moge klin ken, toch lijkt dit een wezenlijko achtergrond yoor de poging, die de drie grootste Nederlandse to neelgezelschappen ondernemen om af te komen van het spelen in „doublure" en het daarmee samen hangende reizen buiten de stand plaats. Dat deze cultuurspreiding een zware belasting vormt van de spelers en van de artistieke mo gelijkheden van de groepen, staat al vijftien jaar vast. Die lasten heeft men tot nu toe gecompen seerd geacht door het onweerleg baar voordeel, dat men toneel in de provincie „spreidde" en daar dus nieuw publiek kweekte. Het feit dat men juist nu probeert van deze lasten af te komen, lijkt slechts begrijpelijk vanuit die hoogconjuc- tuur. Zuiver menselijk is dat te billijken. Toneelspelers hebben lang tot de sociaal achtergestelden behoord, die deze achterstelling slechts ac cepteerden door hun onstuitbare drang tot artistieke prestatie. In de afgelopen acht jaar echter heb ben zij snel bun achterstand inge haald en beeft voor de belangrijk ste spelers de televisie een niet te versmaden bron van massaal suc ces en behoorlijke bijverdienste betekend. Populair gezegd is er een huidige middengeneratie van tone listen ontstaan, die verhoudingsge wijze „verwend" is, meegesleurd in de nadruk, die onze periode op materiële welvaart is gaan leggen. Na zovele jaren afbeulen is men het een beetje moe, wil men het wel eens minder zwaar hebben. Op zichzelf, in een tijdbestek van steeds Icortere werktijden, een aan vaardbaar of althans begrijpelijk streven. Een streven, waar rond uit en met begrip over valt te praten. Het gevaar echter van de nieu we ontwikkeling is, dat men zich achter schoonklinkende artistieke argumenten verschuilt, die op z'n minst onbewijsbaar en waarschijnlijk zelfs loo: 'zijn. Men stelt namelijk, dat men met name de Haagse Comedic en de Neder landse Comedie wil terugbrengen tot kleinere groepen, die in hoofd zaak slechts hun eigen standplaats bedienen, omdat men daardoor tot hogere artistieke prestaties zou komen. Toegegeven als men niet voortdurend twee stukken tegen elkaar in op het repertoire moet brengen, kan men vrijer kiezen uit het wereldrepertoire (het afwegen van een stuk op de noodzaak om er bepaalde spelers in tc benutten, remt uiteraard de keuze). Toege geven tevens, dat indien de spelers niet of weinig meer reizen, zij meer rust en bezinningsmogelijkheid krijgen, die hun artistieke presta tie ten goede kan komen. Maar een garantie is er bepaald niet. Want de hoogstaande keuze van reper toire en het elan, dat een groep tot grote prestaties drijft, is in de eerste plaats afhankelijk van de leiding, haar visie en haar vermo gen om de medewerkers te enthou siasmeren. Een voorbeeld daarvan is Toneel groep Theater geweest. Ook die doubleerde, ja, speelde soms drie stukken tegen elkaar. concentratie van werken en ver keer in de stadskernen is in de hand gewerkt door de aanleg van de spoorwegen. Men wilde alles zo dicht mogelijk bij het station hebben. Dat is nu niet meer nodig. Het wegvervoer maakt het be trekkelijk onverschillig, waar men bedrijven en kantoren situeert, mits deze maar gemakkelijk te bereiken zijn en de afwikkeling van het verkeer dat zij te weeg brengen zo vlot mogelijk kan ver lopen. Wie nu de eis stelt, dat onder deze omstandigheden de stadskern een werkcentrum moet blijven, veroordeelt haar in feite tot de ondergang door verstik king. Want verstikking wordt veroorzaakt door het verkeer, dat niet meer weg kan komen; de een zijdigheid van de werkfunctie leidt op den duur tot algeheel functieverlies en totaal verval. Vandaar, dat deze tentoonstel- lling pleit voor een nieuwe functie voor de binnensteden: winkel- en wooncentrum met overwegend voetgangersverkeer plaats voor kleine kantoren plaats voor het uitgaansleven, sa nering van oude wijken, die te slecht van verhoudingen zijn om als woongebied aantrekkelijk te zijn. De bedrijven en de grote kantoren moeten naar de rand van de stad worden verwezen. Daar is niets tegen en alles voor De oude bebouwing met baar in tieme „schaal" en haar harmo nische verhouding tussen breedte van .wegen en wateren en hoogte van gevels en daken is ons erf deel. Het heeft grote waarde, om dat het ons doet voelen, onder deel te zijn van een continu- stroom van menselijk leven en geen los rondzwei-vend partikel in een versplinterde wereld. Wie te veel wil moderniseren in stad of dorp wie niet met behoedzaam heid nieuw in oud probeert te passen, doet dat uiteindelijk ten koste van de menselijkheid. Hij forceert een breuk op grond van overwegingen, waarvan nog moet blijken, of ze wel van zo wezen lijke betekenis zijn als men veron derstelt. „Levend Erfdeel"ïs zo gezien, een belangrijke tentoonstelling. Haar uitgangspunt is: behoud zonder behoudzucht. Gevraagd wordt een voorzichtig beheer van wat wij aan bouwkundig en stede bouwkundig schoon hebben geërfd zonder het te laten bevriezen tot een levenloos museum. Gevraagd wordt: voor het oude erfgoed een nieuwe functie te zoeken, om het waardvol tc laen blijven. Ook die was veel op reis, gezien haar spreidingstaak misschien wel meer dan de groepen uit Amster dam of Den Haag. Maar in de af gelopen jaren is Theater telkens met de meest meeslepende voor stellingen gekomen, en met een repertoire, aat niet alleen artistiek dat van Den Haag of Amsterdam evenaarde, maar dat tevens bewees dat de smaak van het publiek in de provincie waarachtig niet zo zeer behoeft te worden achterge steld bij die van de grote steden als de toneelleiders uit Amster dam. Rotterdam en Den Haag nu in hun argumentatie doen voorko men. Uiteraard zal voor zeer mo derne of gedurfde stukken in de grootste steden een ruimer publiek zijn dan in de provincie. Maar dat men ook in de kleinere steden deel wil hebben aan derge lijke stukken, lijkt door Theater in vele jaren bewezen. En dan mag men zich dus, bij alle begrip voor de wensen van het Westneder lands toneel, afvragen of het offer dat de cultuurspreiding (en dus de provincie) zou moeten brengen om de Haagse, Amsterdamse en Rot terdamse toneelgroepen te ontlas ten, niet al te groot is In vergelij king met de offers die deze groe pen momenteel moeten brengen om cultuur te spreiden. Te meer, waar bepaald niet vaststaat dat 't niveau belangrijk zou stijgen als men het kaïnier pan kon doen 1 Nederlandse boeken in vertaling Een Engelse en een Nederlandse uitgever zijn.in principe tot een akkoord gekomen over de uitgave van een reeks Nederlandse en Vlaamse klassieken, onder auspi ciën van de stichting voor verta lingen. I/i deze reeks zullen de be langrijkste werken uit de Neder landse en Vlaamse litteratuur (van de middeleeuwen tot 1940) opgenomen worden. Over de de tails van dit project zullen bin nenkort nadere memedelingen worden gedaan. Behalve deze reeks klassieken zullen onder meer de volgende Nederlandse boeken in het buiten land verschijnen: E. du Perron, „Het land van her komst", in Frankrijk en in Italië. V'estdijk's „Rumeiland" in Frank rijk, Engeland en Italië. Een En gelse uitgever brengt een dezer dagen eveneens een vertaling van „De bruine vriend" van Vestdijk. „De Donkere Kamer van Damo- kles" van W. F. Hermans komt uit in Engeland, Amerika, Frank rijk, Italië, Duitsland, Noorwegen, Zweden, Denemarken en Finland. „Het stenen bruidsbed" van Mu- liscb, dat reeds in het Duits ver scheen (evenals onlangs „De dia mant") zal oolc in Engeland en Amerika, Noorwegen en Italië verschijnen.

Krantenbank Zeeland

Provinciale Zeeuwse Courant | 1961 | | pagina 9