U/ARSCHAU BIJ NAG i'oimvi sis 'Gi lm - jj Dooir?) Ikml Vrouwen die leven om te haten 18 PROVINCIALE ZEEUWSE COURANT VRIJDAG 6 OKTOBER 1961 jJ^VrnOIST VA\ iLVMMggjj ARSCHAU is een nieuwe stad, waarin men het verleden echter levend houdt. Voor alles het recent verleden, de jaren der Duitse bezetting. De his torie van Polen kent ontelbare bladzijden vol van gruwelen, onmenselijke terreur en menselijk lijden. De bladzijden 1939-1945 vormen in die historie een tragisch dieptepunt. Vandaag, de vierde dag dat ik hier ben, bezocht ik een der verschrikkelijkste monumenten die Warschau rijk is. De oude Gestapo-kazemat die men tot mau soleum heeft bestemd. De idee om juist dit gebouw, centrum van onderdrukking, marteling en sadisme, tot „monument" te verheffen, lijkt vreemd, bizar. Daar komt men alleen in Warschau op. Het is begrij pelijk: Warschau is, wat lijden betreft, met géén andere stad in Europa of waar ook ter wereld te ver gelijken. Waar stenen spreken Ik was de enige bezoeker, en niemand liep met me mee om me de weg te wijzen. De poort tol het Mausoleum was geopend, met vlak daarachter een brandende vlam tussen twee zware bronzen zwaarden. Die stille vlam en de glanzende bron zen zwaarden spreken in de scheme ring van het gebouw een eigen, zeer verstaanbare taal. Hier, tussen deze muren, dacht het Gestapo-brein. Een duivels brein. Hier werden de procla maties uitgevaardigd, die over leven en dood beschikten. Hier werden de bevelen en besluiten opgesteld, die hel lot der bevolking van Warschau bepaalden. Er is niets veranderd. Men heeft in tegendeel, alles gelaten zoals het was. De kale rnurcn. De koude,- stenen zer ken. De kantoren. De tralies. De cel len. De stoelen waarop de gevangen genomen Polen gezeten hébben. In een der bureaus staat een tafel met een oude schrijfmachine erop. Hij is nog heiemaal intact, alleen het lint lijkt wat vertlroögd. Op deze machine werden vonnissen uitgetikt. De vin gers dlie deze toetsen in beweging brachten hadden alles te maken met de dood van mensen. Hier. in dit ver trek, vonden verhoren plaats. En wat men, met behulp van SS-methoden, met stokken en zwepen, uit de slachtoffers perste, werd op deze schrijfmachine genoteerd. Ik zie een lange rij cellen. Die rij heeft een naam. en zelfs die naam heeft nog iets met de Poolse galgen humor te maken. Hij heet namelijk Het getto van Warschau, eind Öp de foto ziet men nog een fragment van de muren van deze hel-op-aarde. ..Tramway". In iedere cel van de „Tramway" staan een bankje en een stoel. Oud, verveloos, zonder enige waarde. Maar van onschatbare waar de als herinnering, als triest, maca ber souvenir aan de donkerste dagen uit de duizendjarige Poolse historie. Dan komen de „officiële" folterka mers. Hier is het gebeurd, jaren lang. Wat er precies gebeurd is, weet ik niet, kan men ook beter niet we ten. En de normale menselijke fanta sie schiet hopeloos te kort, om zich ook maar een deel van de verschrik kingen te kunnen voorstellen, die hier beleefd werden. Hier, waar de gevangenen niet mochten slapen, niet mochten spreken, niet mochten zitten. Ergens ligt een zweep, een soort kat met zeven staarten. Aan het eind van elke reep leer bevindt zich een stukje ijzer. Eén der attri buten van Derderijkse terreur. Duizenden werden in deze kazemat binnengebracht om hem nooit meer levend te verlaten. De witte en grau we muren der cellen staan nog vol tekeningep, namen, kruizen, harten. Leed in steen. Zo ergens stenen „spreken", dan in Warscnaus Mauso leum. EEN HALF UUR later zit ik in de bar van het Bristol hotel. Ik werk m'n notities uit en wacht op de man, die me om acht uur van avond zal komen ophalen. Een jonge arts, die me beloofd heeft me War- schau-bij-nacht te laten zien. De bar is overvol met rokende, wod ka drinkende, krantlezende en pra tende mensen. Eén bonte mengeling rassen en nationaliteiten. Warschau mag dan door een IJzeren Gordijn van een deel der wereld zijn afge scheiden, men krijgt bepaald niet de indruk, dat het zich in een volledig isolement bevindt. Op een gegeven moment komen er vijf jonge Ameri kanen binnen. Je hoeft niet te vragen of het wel Amerikanen zijn: elk der vijf heeft een fototoestel om z'n hals hangen en draagt een das. die aan een kleurige explosie doet denken. Ze hebben plezier en zoeken een plaats in de bar. Die is er echter niet. Geen stoel is onbezet. Het geeft niet... alle vijf gaan demonstratief op de grond zitten en beginnen daar hun whisky-on-the-rocks te drinken. Ik lèt op de Polen in de bar. Hun manier van kijken is veelzeggend. Ze hebben geen waardering voor de Amerikaanse levensstijl. Een stijl, die per sé ook niet de hunne is. Als er een portier binnenkomt, werpt die een misprijzende blik op de pretma- kénde Amerikanen en even lijkt het er op. dat hij zal ingrijpen. Hij haalt echter alleen z'n schouders op en loopt weer terug. Het gebaai van „tenslotte zijn het onze gasten". Even later ariveert m'n gids voor die avond. We lopen naar het restaurant „Krokodyl" op de Oude Murkt, waar we samen zullen eten. Het is een der meest curieuze zaken van Warschau, gebouwd deels boven en deels onder de grond. Vlomaakt in de oude stijl gehouden met natuurstenen muren, gewelven, bogen en nissen. Er be vindt zich een internationaal gezel schap. Men kan er alles krijgen als men maar over een behoorlijk gevul de portemonnee beschikt. Naar Hol landse maatstaven is het er peper duur. De „Krokodyl" zal echter altijd wel duur blijven, omdat men het ex clusief wenst te hoüden. Hoe exclu sief, ontdek ik als de ober van onze tafel vraagt of hij de kaarsen op die tafel zal aansteken. Kosten: 4 zloty! Wij vergeten niet WE eten en drinken en nemen er de tijd voor. In de paar uur dat we samen in de „Krokodyl" zit ten, wordt getracht me een beeld te geven van het karakter der Polen. De arts neemt geen blad vooi z'n mond. Hij spreekt vrij-uit, hoewel het me. niet ontgaan is, dat hij. toen we binnenkwamen, z'n aandacht wijdde aan hen, die om ons heen zitten. Ik kreeg de indruk dat hij de meesten kende. Later op de avond heb ik hem dat gevraagd. Het klopte. Het bleek echter niet altijd, te kloppen. Hij vertelt me over, het bombarde ment van Warschau' in '39, dat het Poolse drama inluidde. Over de strijd in het getto die in '43 zijn hoogte punt bereikte, en over de opstand in '44. De opstand tegen de SS-generaal Jui-gen Stroop, een naam die War schau nooit meer zal vergeten. De naam van een duivel. Jurgen Stroop, die er voor zorgde dat eerst het get to uitgewist werd en vervolgens War schau. Een miljoenenstad werd ver brand, opgeblazen, „ausradiert". Het •duurde vele maanden, maar toen be stond er ook geen Warschau meer. Van de 3 miljoen joden in Polen 'wa ren er toen nog 175.000 over. Hij vertelt me deze dingen, terwijl zijn ogen voortdurend strak op nie gericht blijven. Alsof hij de woorden in me hameren wil. Alsof hij steeds twijfelt of ik hem wel begrijp. Hi.i praat steeds sneller. Is hij bang op één avond en in één nacht niet alles te kunnen vertellen? Hij noemt zijn volk „het volk zonder Quislings". 2ondcr verraders dus. En steeds opnieuw zegt hij, met z'n ge zicht vlak bij het ihijne, dat het hélé volk'vocht; dat het héle volk haatte. Hij vertélt .van hét verzet van 't bin nenlandse leger, de „Armia Krajo- wa", dat mot gebrekkige middelen kans zag zich te blijven verzetten. Wij hebben de plicht te blijven ha ten zegt hij. Hij herhaalt het drie maal U begrijpt dat niet... U denkt in Holland veel meegemaakt te hebben... U vergist zich... U hebt niets meegemaakt... tenminste niet in vergelijking met ons. Realiseert U zich dat er niet één Poolse familie bestaat die onder haar directe fami lie geen doden telt...? Niet één...! De kaarsen flakkeren en de wijn fon kelt in de kristallen glazen. M'n gastheer buigt zich naar me toe en zegt: „U zuil nóóit kunnen begrijpen, U niet. en geen Engelsman en geen Amerikaan, wat hier is gebeurd. Als er liier toeristen komen, vragen die vaak: ..Was het wel zo erg?" Ze zul len nooit weten hoe erg het was. Om dat ze daar geen fantasie genoeg voor hebben". 11c vraag hem hoe hij over de kardi- j naai denkt. Hij wacht even en zegt dan: „Wyszynski...? de kardinaal...? 1 Hij is Polen. Hij is van ons, hij is ons''. „En Gomoelka?" „Gomoelka...? Die is ook Polen, r weet dat ik geen communist ben, en i er is geen kans dat ik het ooit zal worden. Het is de tragiek van Go-1 moelka dat hij het moet zijn. Terwil- le van ons, van dit land. Ook dat kan een buitenlander niet begrijpen, maar we nemen hem dat niet kwalijk. Hy.. •Zóu 't niet eens kunnen begrijpen. Gomoelka heeft ons vertrouwen, om dat hij een volmaakte Pool is. Dat wil zeggen, dat hy hartstochtelijk veel van z'n land houdt. Maar men hoeft hem niet to benijden". Het wordt een lange nacht. In de uren die volgen neem ik deel aan datgene, wat men hier het nachtle ven van Warschau noemt. Het be staat uit mensen, die elkaar in clubs en sociëteiten ontmoeten. En in ar- tïestenkolders. Ik ontmoet een gul en gastvrij soort mensen, Mensen die graag praten en veel vragen. Over toneel in Holland, over films in Hol land, over boeken in Holland. En steeds weer over muziek. Tegen twee uur daal ik af in de artiestenkelder „Largactïl" op de Oude Markt. De muren van het in clair-obscur gehuldezaaltje zijn be dekt met handtekeningen van inter nationaal vermaarde figui'en dio hier hun wijn dronken en met hun Poolse vrienden spraken. Ik zit niet m'n rug tegen de forse; handtekening van Jean Coctoau. M'n begeleider heeft trte tij delijk verlaten, .hetgeen niöt erg is. In „Largactïl'r heelt men snel con tact als ze weten met wie ze te doen hebben. Men weet dat kennelijk in de kelder. Om te haten.... ER zit een vróu\y van een jaar of vijftig aan m'n tafeltje, 'üie uit-, stekend Engels spreekt maar met een vreenide intöhalié. De toon van haar stem doet denken aan die van een man. Die stem is hard en ruw. Eigenlijk een bijzonder nare stem voor een vrouw. Ik vind haai' ronduit griezelig, óók door do wijze waarop ze me soms zit aan te kijken. Als op een gegeven ogenblik de be zoekers van de tafel waaraan ik zit gaan dansen op het miniatuur-dans- vloertje, blijven we alleen achter. Ze vraagt een sigaret aan me en inha leert de rook diep. Ik blijf haar vreemd, zonderling vinden. Ze draagt een lange, vuurrode japon over een hoekig, benig lichaam. Haar kool zwarte haar hangt los en maakt van het gezicht een masker. Ze moet jodin zijn. En ze komt waarschijnlijk ergens uit een der midden-Eurbpése staten. Uit Hongarije of Roemenië. Ik moet wel wat zeggen en zeg dus wat. Een gesprek begint, hoewél het traag op gang komt. Ik kan maar niet wennen aan die stem, die me (nu weet ik het ineens) aan metaal doet denken. Ik bestel een fles wijn en schenk haar glas vol. Ze drinkt het gulzig leeg en maakt een gebaar dat ik het opnieuw moet vullen. Na het tweede glas is het ijs gebroken en hoor ik dat zc een Poolse jodin is. die aan het getto is ontkomen. Door een Godswonder. Een der weinigen. Ze vertelt flarden, brokstukken van haar geschiedenis, onsamenhangend, verward. Ik kan er geen touw aan vastknopen. Maar ik luister gespan nen, omdat ik weet, voel, dal zich achter dat harde, bijna wrede masker een treurspel verbergt. Wat hier naast me zit is een levend stuk get to. Een die daar was en er uit van daan kwam. Na een half uur komt m'n gids, de arts weer terug. Hij kent haar, en met z'n drieën zetten we het gesprek voort. Als ze hoort dat ik journalist ben, kijkt ze me fel aan, bijna vijan- Interieur van de „Krokodyl". dig. Ze informeert met welk doel ik naar Warschau ben gekomen, wat me trok, wat de aanleiding was. Ik licht haar in en haar ogen worden iets zachter. Het masker wordt iets menselijker. Ze drinkt nog een glas wijn leeg, en zegt dan: „Ze zouden niet uw verhaal moeten lezen, die lezers van U, maar het mijne. Ik denk echter dat geen krant zo'n ver haal zou durven afdrukken." „Wilt U het mij vertellen?" vraag ik. Ze kijkt me strak aan. Dan zegt ze: „Nu iniet, later, misschien; maar het is een'lang verhaal en-niet erg ple zierig om te horen. Hoe lang blijft U eigenlijk hier nog?" „Nog. een dag of negen". „Dat is te kort. Morgen ga ik voor een week naar Krakau en dan nog verderop. Heb er maar geen spijt van... net is een verhaal dat je beter niet kunt horen. En tenslotte hebt U mij al die wijn gegeven". Ze haalt een lipstick uit haar hand tasje en werkt het masker bij. En terwijl ze daar mee bezig' is, zegt zé, met die metalen stem achter dat masker: „Ik bleef alleen over daar, de anderen hebben ze vermoord, m'n man en m'n twee kinderen, een jon gen en een meisje. Ze waren drie en vier jaar. Ik leef" nu in Engeland, maar ik kom ieder jaar hier terug- weet U waarom....? om te zien.... om het te blijven zien.... om het niet te vergeten... om té kunnen blyven ha ten. Daarom ben ik hier en daarom zal ik blyven komen. Alleen om te kunnen baten, m'n leven lang. Ze verdwijnt uit'de kelder en ik heb haar niet meer gezien. Zovelen., ÜE ARTS schenkt nog eens in. We zijn allebei vermoeid van de avond en de nacht en we willen wel weg. Een voor een verdwijnen de mensen via het smalle kronkeltrapje naar boven. Wc zijn tenslotte de laat- sten. Ik vertel hem wat de vrouw me heeft gezegd toen hij er niet bij was, en hij glimlacht een beetje triest. „Een van de velen, er zijn er zoveel zo in Polen. Wat door vrouwen is geleden is onvoorstelbaar. Maar niet alleen geleden, ze waren ook de fanatiekste figuren in het verzet. Gok daar zou je boekdelen mee kunneu vullen. ÏVIaar ook dat zult U niet kunnen begrijpen, omdat U Polen tijdens de bezetting niet heeft gekend. Zullen we gaan?" Hij brengt me niet naar hotel Bristol terug. We lopen nog een paar uur door de stad, waarin de warmte van de dag is blijven hangen. Een stad, die oeroud lijkt maar liet niet is. Volgende artikel in de serie Polonaise '61 Vier van een half miljoen

Krantenbank Zeeland

Provinciale Zeeuwse Courant | 1961 | | pagina 10