,Rouw in het Paradijs', klaaglied
over de Spaanse burgeroorlog
Jaap Stotijn zeventig jaar
Kahnweiler: memoires van
een kunsthandelaar
ZATERDAG 16 SEPTEMBER 1861'
PROVINCIALE ZEEUWSE COURANT
17
VAN JUAN GOYTISOLO
Met „De Trek" variatie op thema
verwilderde jeugd-ontredderde tijd
rpoeii we de roman „De Trek" van de nog jeugdige (30 jaar
A oude) Spaanse romancier Juan Goytisolo bespraken, eindig
den we: „het zal zeer de moeite lonen, de verdere produktie van
deze jonge Spanjaard bij te houden, hij lijkt ons uit het juiste
hout gesneden"- We hadden er geen vermoeden van dat we
binnen korte tijd wéér een werk van Goytisolo ter beoordeling-
zouden krijgen, en wel „Duelo en el Paraiso", dat onder de titel
„Rouw in Het Paradijs" in het Nederlands verschenen is. En
hoewel men in dit geval niet van „verdere produktie" spreken
kan, daar Duelo en el Paraiso ouder is (het stamt uit 1955, daar
na verschenen nog Het Circus en De Trek) lijkt dit boek ons
van voldoende belang om nog eens op deze o.i. veel belovende
schrijver terug te komen. Hoewel „De Trek" van groter rijpheid
getuigt en als literair kunstwerk te prefereren valt boven
„Rouw in het Paradijs" is het heel duidelijk dat deze boeken
met dezelfde pen en dezelfde inkt geschreven werden, het lijken
variaties op éénzelfde thema: dat van de verwilderde jeugd in
een ontredderde tijd.
Bepaalde gegevens, zoals het
algehele verraad van de boe
zemvriend, vindt men in beide
boeken. „De Trek" is vrij be
knopt gehouden, in „Rouw in
het Paradijs", qua omvang aan
merkelijk groter, laat de schrij
ver zich gaan in allerlei bij
werk, dat evenwel van zulk
voortreffelijk gehalte is, dat
zich vaak juist daarin de gebo
ren romancier en verteller, bo
vendien de man die het métier
volkomen verstaat, verraadt.
Kortom, het lijkt ons dat we in
Letterkundige kroniek
door HANS WARREN
Goytisolo een schrijver mogen
begroeten die de beste Spaanse
traditie voortzet. Hij heeft veel
succes (de beide in het Neder
lands vertaalde boeken werden
bekroond), ook in het buiten
land, en als dit hem niet ver
leidt om „gemakkelijk" te gaan
werken is er héél veel van hem
te verwachten.
Want hij verenigt in zich de rea
listische zakelijkheid van de
moderne jeugd met de poëti
sche dromerigheid van oudere gene
raties, het treft b.v. in dit boek dat
hij zowel de jonge bandieten als de
wegkwijnende, geestelijk licht ge
stoorde adelyke dame volkomen ge
loofwaardig weet uit te beelden.
Deze mengeling van rauwheid en de
cadente verfijning geeft zijn proza
een merkwaardig aroom; men zou
moeilijk kunnen zeggen waar Goy-
tisolo's eigen voorkeur ligt. In elk
geval komt het door dit telkens over
slaan van realisme in Doëzie, in ho
ger realisme zo ge witl, dat de at
mosfeer van zijn sombere boeken
nimmer verstikkend is.
„Duelo en cl Paraiso" speelt te
gen het einde van de Spaanse bur
geroorlog in een Catalaans dorpje.
De republikeinse troepen zijn op
de vlucht, het overwinnende le
ger dringt op, en een gxoep ont
heemde Baskisclie kinderen wordt
in die algemene verwarring ge
heel aan hun lot overgelaten. Deze
ouderloze jongens zijn keihai-d ge
werden; de oorlog en onmenselijk
heid bepalen al lang hun leven.
Hun speelgoed is oorlogstuig, zij
beroven de lijken van soldaten die
zij dagelijks langs de wegen zien
liggen, stelen en plunderen en ze
boren door de radio leuzen als:
„Wees waakzaam, organiseer zelf
uw politie. Leer de verraders her
kennen en breng ze aan; indien
uw kameraden verzet plegen, be
straf ze".
Zo werden de kinderen opgezweept
tot een misdaad. Zij vermoorden
Abel Sorzano, een twaalfjarige
speelkameraad uit een ander milieu,
en een bejaarde onderwijzer ontkomt
ternauwernood aan hun moordende
wraaklust. De dood van de knaap
Abel is de kern waaromheen dit boek
is opgebouwd. Abel Sorzano is ook
een ouderloze jongen, maar hij stamt
uit een voornaam geslacht.
Als hij niemand meer over beeft,
zoekt hij zijn toevlucht op „Het Pa
radijs" (de titel van het boek is dub
belzinnig, want met het paradijs
wordt ook wel degelijk de jeugd be
doeld), het buitengoed van zijn tan
te nabij het dorp. Op „Het Paradijs",
een volkomen vervallen en verarm
de bezitting, wonen enkel drie vrou
wen: de tante, dona Estanislaa, gees
telijk gestoord (een magnifieke crea
tie van de nog jonge schrijver), haar
ongehuwde dochter Agucda en een
oude dienstbode.
Dona Estanislaa heeft haar twee
knappe, veelbelovende zoons verlo
ren en leeft nog slechts in fanta
sieën; de dienstbode verloor haar 4
kinderen (een ontstellend beeld van
-aar armoe onder aan pag. 95) en
n Agueda ia het leven doi voorbij
gegaan.
De vrouwen leven in isolatie en bit
tere ontbering, ze zijn vel over been
van de honger, maar zij houden haar
stand op. Abel, die het in dit milieu
uiteraard niet harden kan, krijgt
(verboden) contact met een van de
ontheemde jongens, en wordt min of
meer in hun kring opgenomen. Zijn
nobele karakter slaat om uit bewon
dering voor de anderen, hij wordt
ook een schoftje, maar toch vertrou
wen de knapen hem nimmer ten vol
le, en hij moet dit op het kritieke mo
ment met de dood bekopen: zij me-
men hem mee in het bos, lezen plech
tig zijn doodvonnis voor en fusilleren
hem. Met een grote luciditeit schil
dert de schrijver dit drama. D.w.z.
als bekwaam romancier heeft hij zijn
boek geraffineerd gecomponeerd: het
drama, in de eerste pagina's meege
deeld, ontwikkelt zich langzaam en
het wordt van vele zijden belicht.
Tientallen noodlotsdraden leiden er
heen, waarbij allerlei gevoelens wor
den getoond via de verschillende ka
rakters die zich over de jonge dode
buigen. In deze Spaanse schrijver is
het Spaanse volk aan het woord, sol
daat en officier, bedelaar en con
certzangeres, dienstbode en douariè-
re, en het geheel lijkt een aangrij
pend en groots klaaglied om al de
ellende en het leed dat oorlog en ar
moe over de mensen brengen, schoon,
zoals een klaaglied aangrijpend
schoon kan zijn als het accent echt
is.
Onbegrijpelijk dat de uitgever dit
zo lezenswaardige boek niet recht
streeks uit het Spaans liet verta
len, doch via het Frans, temeer
daar de kwaliteit van deze ver
taling uiterst matig is.
Juan Goytisolo: Rouw in het Para
dijs. Contact, Amsterdam.
Bezoek Noors danstheater
verwacht in Nederland
Er zijn onderhandelingen gaande om
het bekende Noorse danstheater, het
grote succes van het laatste festival
te Bergen, midden oktober voor
enige voorstellingen naar België en
Nederland te brengen. Men hoopt
dat de tournee tot stand zal komen
met behulp van morele en financiële
steun voortvloeiende uit het Noors-
Nederlands cultureel verdrag.
JAAP STOTIJN, DANKBARE ZEVENTIGER
een hoboïst herkent men aan zijn riet...
Öw\t{ekk er v#n tie kubisten
kweekt rojen aah ^ivièrx
Een gebeurtenis in de Pa-
rijse kunstwereld is.
kort voor het begin van het
nieuwe seizoen, het verschij
nen van de memoires van de
grote kunsthandelaar Kahn
weiler, de man, die de kubis
ten op de kunstmarkt heeft
geïntroduceerd. David-Hein-
rich Kahnweiler, thans een
allervriendelijkste, zeer hel
dere grijsaard van meer dan
80 jaar, die aan de Rivièra
rozen kweekt, kan op een in
teressant, maar ook aange
naam leven terugzien. Het ge
luk lachte hem reeds toe,
toen hij als spruit uit een
joodse bankiersfamilie in
Mannheim werd geboren.
Kahnweilers vader en oom, die
voor de eerste wereldoorlog-
zeer rijk waren, hadden er vol
ledig begrip voor, dat-de jonge
Afscheidsconcerten van
Nederlands Kamerorkest
Alvorens op 19 september met
het vlag geschip van de Holland-
Amerika lijnhet s.s. Rotterdam,
naar Amerika te vertrékken voor
een tournee van drie maanden,
zal het Nederlands Kamerorkest
in Amsterdam (zaterdagavond 16
september in het Concertgebouw
en Rotterdam (zondagmiddag 17
september in de Schouwburg)
nog, onder leiding van Szymon
Goldberghet eerste concert ge
ven in een serie van vijf concer
ten. Het kamermuziek-ensemble
1 Virtuosi di Roma" werd bereid
gevonden als gastorkest het
tweede concert in deze serie over
te nemen.
De winnares van het harpcon-
cours 1959 in Israël, de Italiaanse
harpiste Susanna Mildonian, en
de solofluitist van het Radio Phil-
harmonisch orkest, Adriaan Bon-
sél, zullen het concert voor fluit
en harp van Mozart vertolken.
man het keizerlijke Duitsland
de rug wilde toekeren en in Pa
rijs avonturen in de kunst wil
de gaan beleven. Zij gaven hem
een onbeperkt krediet maar
slechts voor één jaar. Binnen
twaalf maanden moest hij zijn
talent als kunsthandelaar be
wezen hebben of naar
Mannheim terugkeren en daar
het bankiersvak gaan leren.
De jonge Kahnweiler kwam in
het Parijs van 1907, in de
„belle équipe", die zojuist
Toulouse-Lautrec en de Montmar-
tre-roniantlek voorbij had zien
gaan. Hij mengde zich onder de
arme jonge schilders in de voor
steden en leerde zo Picasso, Bra-
que, Leger en de kubisten kennen,
die hij in zijn zojuist geopende
„galerie" de eerste kansen gat.
En Kahnweiler had een goede
neus: zijn experiment sloeg in. Hij
werd niet alleen de handelaar,
maar ook de vriend van een ge
hele kunstenaarsgeneratie.
Toen in 1914 de oorlog uitbrak,
werd Kahnweiler als vijandelijk
buitenlander geïnterneerd en werd
zijn zaak in beslag genomen. In
1920 veilde men „zijn" 800 schil
derijen, die bij elkaar een mil
joen goudmarken opbrachten.
Kahnweiler zegt vandaag een
een beetje verdrietig, dat zij nu
zeker een tien miljoen gulden
waard zouden zijn. Hetzelfde over
kwam hem nog eens in 1940. Na
dat hij Fransman geworden was,
moest hij uit Parijs vluchten voor
de intocht der Duitse weermacht
en in Zuid-Frankrijk onderduiken.
Zijn schilderijen, door Goebbels
„ontaard" verklaard, gingen weer
verloren.
Tussen de beide oorlogen, toen
Kahnweiler als de door hem
gestimuleerde kunstrichting
zich hadden weten door te zetten,
maakte de kunsthandelaar naam
als een Maecenas. Tot zijn vriend
den behoorden Gertrud Stein, de
dichteres, die met Remmingway
zoveel invloed heeft gehad op de
Amerikaanse literatuur, Guillaume
Apollinaire, Max Jacob en de sur
realisten. Kahnweiler gaat in zijn
memoires ook gedetailleerd in op
zijn zakenfilosofie: nooit de kunst
handel met filantropie te verwis
selen,.
Hij zegt, dat hij zonder bitter
heid meer dan éénmaal beleefd
heeft, dat schilders, die hij ge
pousseerd had en groot ge
maakt, naar een andere hande
laar gingen, omdat die meer
betaalde. Toch waren zij zijn
vrienden gebleven.
(Van een muziekmedewerker)
Na een bezoek aan de bekende ho-
boist Jaap Stotijn, die op 22
september 70 wordt, heeft het begrip
„muzikant" voor mij een andere, rij
kere inhoud gekregen. Doorgaans
verstaat men onder muzikant iemand,
die muziek maakt met' kennelijk ple
zier en duidelijk talent. Natuurlijk
past die definitie ook ten volle op
Jaap Stotijn, maar zij is toch te krap
om zijn muzikanten-natuur volledig
te karakteriseren. Na een middag
doorgebracht te hebben op zijn werk
kamer in de Kruisbessenstraat te Den
Haag zou ik het zó willen omschrij
ven: een muzikant is iemand die zo
zielsblij is dat er muziek bestaat en
dat hij zich in dienst daarvan mag
stellen, dat die blijdschap de meest
opvallende trek van zijn persoonlijk
heid geworden is. Men moet die blijd
schap niet opvatten in de zin van zor
geloze vrolijkheid. Het is een funda
mentele vreugde, die bestemd is te
gen leed en teleurstellingen, een
soort uitstraling in en buiten de mu
ziek die de dingen betrekkelijk
maakt, omdat de Muziek de laatste
en hoogste norm betekent.
Die fundamentele liefde voor de muziek
is bij Jaap Stotijn in alles merbaar, in
de manier waarop hij zijn hobo vast
houdt, ook onder het praten; in het tel
kens even proeven aan het instrument,
die kiiTige geluidjes produceren, die U
wel kent uit het orkest, voordat de mu
ziek .begint; in de graagte waarmee hij
het praten laat varen, om even iets te
spelen, een cantilene uit het vioolcon
cert van Brahms of een kwekkerig stuk
je uit Saint-Saëns; in de perfecte orga
nisatie van zijn werkbank, waar hij zijn
rieten maakt. Ja, die rieten, dat is een
hoofdstuk apart.
Voor Jaap Stotijn geldt dat nog ten volle.
Misschien is dat in andere landen niet; meer
zo, misschien is het liier over vijftig jaar
ook niet meer het geval, dat men een ho
boïst kan beoordelen naar zijn riet. Die
werkbank van Jaap Stotijn getuigt in ie
der geval van zijn grote zorg voor dit klei
ne, maar zo vitale deel van de hobo. Het
is eert grote tafel, met formica bekleed.
Als men niet beter zou weten, zou men
deuken dat dit de werktafel nas van een
uiterst consciëntieuze hengelaar. Het ge
reedschap doet daar in ieder geval aan
denken.
Er zijn klossen touw van verschillende
dikte, er zijn een groot aantal pre-
cisie-instrumenten, waarmee het riet
dat: uit Zuid-Frankrijk komt om precies
te zijn uit Fréjus waar het groeit, dit
Arundo Doaax op maat wordt gesne
den, gekloofd, geschaafd en bijgeslepen
wordt. Het maken van een goed hobo-riet,
dun, gehoorzaam lévend, kost op zijn minst
twee uur.
In versneld tempo heeft Jaap Stotijn het
mij voorgedaan. Het werd natuurlijk geen
goed riet, dat er op die manier voor den
dag kwam, maar deze demonstratie was
voldoende om zich te kunnen voorstellen
hoe deze kunstenaar in de ruim een halve
eeuw, dat hij de hobo bespeelt, waarschijn
lijk méér tijd heeft besteed aan het ma
ken van zijn lieten, aan de voorbereiding
dus, dan aan het concerteren zelf. In dat
verband valt ook de eerste naam van de
mannen, die iii het leven en de carrière
van Stotijn een grote rol hebben gespeeld.
Zeventig jaar is immers een leeftijd van
terugzien, al is dat terugblikken bij Sto
tijn geenszins een dagvullende bezigheid:
hij staat er nog midden in, in de lesprak
tijk, in het concerteren, in het studeren.
Maar de namen worden belangrijker naar
mate de jaren belangrijker worden. Die
namen, dat zijn; Dirk van Emmerik, Pe
ter van Anrooy, Willem Mengelberg. Ar-
turo Toscaninï. Dat zijn de belangrijkste,
er zijn ettelijke andere die in dit leven een
grote rol hebben gespeeld, zijn vrouw, de
zangeres Truitje Molenaar, zijn broers, de
violist Constant en de bassist Herman Sto
tijn, zijn kinderen Haakon en Ellen, zijn
collega's, zijn vrienden, zijn leerlingen.
«JJofcoi'sf, leraar,
vooral luwxikant
Zeventig jaar bespreken in een middag
van drie uur. dat is een wrede opgave,
waarbij veel in het duister moet blijven.
Aan de vader van dit muzikanten-ge
slacht moeten we helaas snel voorbijgaan.
Tocli was zijn rol groot. Hij was bakker
en bakte 's nachts in zijn bakkerij aan
het Hofspui, nu een filiaal van de fa. Kai
ser. Als de bakkerij hem even tijd liet,
maakte hij muziek, eenvoudig en recht
streeks, op de harmonika. Overdag, als hij
.moest slapen, studeerden de kinderen:
Jaap op de hobo. Constant viool, zuster
Lena piano en citer. Herman contrabas.
Nooit heeft hij een woord van bezwaar
gemaakt tegen dc kakafonie van geluiden
in zijn nacht.
De eerste naam in dit hoboïstenleven is
die van Dirk Emmerik, de leraar. Via een
omweg, namelijk een korte fluitstudie,
kwam de 13-jarige Jaap bij deze solo
hoboïst van het Residentie Orkest. Zijn
foto staat in de werkkamer van Jaap Sto
tijn, die het belangrijkste in zijn leven van
hèm geleerd heeft. De techniek, die fijne
kneepjes van het hobospel, ook en vooral
het maken van de lieten. Eens. op een
matinee in Rotterdam, had de jonge Jaap.
die toen tweede hoboïst was in het Resi
dentie Orkest, ongelukkigerwijs zijn doosje
met rieten vergeten. Hij was gedwongen
er een van zijn leraar te nemen, Üie het
hem niet dan na een fikse reprimande gaf.
Dat riet hij bewaarde het 25 jaar
opende hem de ogen voor wat een riet kon
zijn, zo gemakkelijk, zo licht, zo bijna
vanzelf. Toen Van Emmerik in 1919 naar
Oslo ging, en later naar Amerika, naar
Detroit het orkest bleef bewaard
kreeg de leerling de plaats van de mees
ter solo-hoboïst van het Residentie Or
kest. Hij zou het blijven tot zijn afscheid
in 1956.
De dirigenten, die dan in dit leven zo'n
grote rol gaan spelen zijn méér dan
de werkgevers het worden de in
spirerende «.voorbeelden. Daar is eerst Pe
ter van Anrooy, die hij altijd trouw is ge
bleven, ondanks de verleidelijke aanbiedin
gen van Mengelberg, die hem graag in het
Amsterdamse Orkest wilde hebben. Men
gelberg kende hem, omdat Stotijn altijd
de concerten van het Concertgebouworkest
in Parijs meespeelde.
Dat kwam zo: de eerste hoboïst van het
Concertgebouworkest, Blanchard, was
Fransman, maar had zijn land nogal slordig
verlaten zonder papieren, zonder z'n dienst
plicht vervuld te hebben. Kort en goed; hij
kon er zich niet meer vertonen en Stotijn
nam dan zijn plaats in. Aan Mengelberg
heeft Stotijn rijke herinneringen, die alleen
overvleugeld worden door die van de groot
ste der groten: Arturo Toscanini. Hij is,
evenels voor zovele musici, de absolute in de
muziek, een magische gestalte, bijna een
incarnatie van de muziek zelve. Stotijn
leerde hem kennen in Tel Aviv, waar hij
gedurende een maand deel uitmaakte van
het door Hulermann geformeerde Palestine
Symphony Orchestra. Het werd een onver
getelijke maand. Namens het Residentie
Orkest, dat hem via een ingewikkelde drie-
hoeksruil had afgestaan (zoon Haakon, die
in Bern verbonden was, nam zijn plaats
in Den Haag in, een leerling bezette die
in Bern) kreeg hij bovendien de opdracht
Toscanini coüte que coüte te bewegen her
Haagse Orkest te dirigeren. Het lukte, zij
het niet zonder moeite: in 1937 en '38 was
Toscanini in Den Haag. Voor het orkest
waren die avonden, artistiek gezien, hoog
tepunten in zijn bestaan; uit een financieel
oogpunt maakten zij een tamelijk slap
seizoen helemaal goed. Toscanini vroeg een
honorarium van slechts 500 gulden per
avond, terwijl het normale voor een figuur
van zijn formaat zeker 3000 geweest zou
zijn. Misschien speelde de sympathie, die
de grote Toscanini voor Stotijn voelde,
hierbij wel een rol: toen Stotijn hem bena
derde en bescheiden vertelde over het
Haagse Orkest, waarvan hij. naar hij op
merkte lang niet de beste was. antwoord
de grote Italiaan ..You arc a great artist",
U bent een groot kunstenaar. Die woorden
bewaard Jaap Stotijn als waren het vijf
kostbare edelstenen.
Zo is dit kunstenaarsleven vol van herin
neringen aan mensen, herinneringen aan
muziek. Die muziek omvat alle genres, die
een instrumentalist kan beoefenen, orkest,
kamermuziek en solospel. Verleden en he
den zijn daarbij geen onderscheiden tijd
perken. Het Haagse Blaaskwintet en hét
Hollands Sextet hebben, in het verleden,
ontelbare concerten met Stotijn gegeven,
het Danzi-kwintet deed vorig jaar nog een
beroep op hem om, in Warschau, de alt
hobo-partij te blazen in een veeleisend stuk
van Stockhausen. Want ook de muziek
van het heden heeft zijn volle aandacht,
al brengt b.v. de naam Brahms, „die zo
prachtig voor de hobo wist te schrijven"
hem toch wel in een bijzonder tedere
stemming. Naast zijn concerten, die nog
steeds doorgaan, naast zijn werk met de
studenten-ensembles, die hij tot voor kort
dirigeerde, is er, misschien wel het hoofd
accent in zijn leven: zijn werkzaamheid
als leraar. Vroeger als hoofdleraar aan het
Koninklijk Conservatorium, nu, nog steeds
als leermeester van vele tientallen, leerlin
gen, jong en oud, beroeps- en amateur.
Stotijn heeft, in letterlijke zin, school ge
maakt. Die Stotijn-school onderscheidt
zich internationaal door een bijzondere wij
ze van toonvorming, door een zacht vibre
rend zingen op- het instrument, een speel
wijze die Jaap Stotijn van zijn leraar van
Emmerik heeft geleerd en verder heeft ont
wikkeld.
Dat de „vader" van deze hoboïsten-school
nu binnenkort 70 jaar wordt, dat is
iets wal de jaartallen uitwijzen, maar
wat noch zijn uiterlijk, noch zijn activiteit
doen vermoeden. Blazen is gezond, zegt hij,
en artsen hebben hem de raad gegeven er
vooral, na z'on leven van longensport, niet
te vroeg mee op te houden. Hij blijft dus in.
training. Wat het aantal zijner jaren ver
raadt, maar dan op een bijzonder inne
mende wijze, dat is een bijna ouderwets
aandoende sfeer van dankbaarheid die van
hem uitstraalt. Hij is niet de gespleten,
nerveuze natuur, die men zo vaak in jon
gere kunstenaars vermoedt; hij is ook in
dé.t opzicht een muzikant dat hij in har
monie is met zichzelf. Hoewel druk bezet,
heeft hij de tijd. Dat uit zich in zijn speel
wijze. waarin zelfs de snelste passages
nooit gehaast klinken, dat uit zich ook in
de hoffelijkheid en rust waarmee hij deze
middag voor het interview heeft vrijge
maakt. Hij is er, en ook dat is tegenwoor
dig uiterst zeldzaam, dankbaar voor. want
dankbaarheid is een trek van zijn wezen.
Hij getuigt ook voortdurend van zijn dank
baarheid ten aanzien van anderen, Van
Emmerik, Van Anrooy, Mengelberg, Tos
canini en de talrijke collega's en vrienden.
Dankbaarheid kweekt dankbaarheid. Jaap
Stotijn zal dat merken als hij op de 22ste
in Boslust in Den Haag recipieert, de dag
waarop hij zich, zij het node, vrij heeft
moeten maken van zijn lessen en studie.
Misschien dut de grote belangstelling voor
zijn werk en zijn persoon op dinsdag ertoe,
zal bijdragen dat zijn Jicvelingsweus nog
in vervulling gaat nog een keer, voor de
plaat, samen met zijn zoon Haakon Iiefc
Concert voor twee hobo's van Voormolen,
te spelen. Behalve voor do reeds bij Phi
lips verschenen prachtige opnamen van
Mozarts Hoboconcert en Hobokwartet, be
staat er Immers ook voor dit echte muzi
kantenstuk een publiek dat vele malen,
groter is dan Boslust op de 22ste zal kun
nen bevatten.