,Rouw in het Paradijs', klaaglied over de Spaanse burgeroorlog Jaap Stotijn zeventig jaar Kahnweiler: memoires van een kunsthandelaar ZATERDAG 16 SEPTEMBER 1861' PROVINCIALE ZEEUWSE COURANT 17 VAN JUAN GOYTISOLO Met „De Trek" variatie op thema verwilderde jeugd-ontredderde tijd rpoeii we de roman „De Trek" van de nog jeugdige (30 jaar A oude) Spaanse romancier Juan Goytisolo bespraken, eindig den we: „het zal zeer de moeite lonen, de verdere produktie van deze jonge Spanjaard bij te houden, hij lijkt ons uit het juiste hout gesneden"- We hadden er geen vermoeden van dat we binnen korte tijd wéér een werk van Goytisolo ter beoordeling- zouden krijgen, en wel „Duelo en el Paraiso", dat onder de titel „Rouw in Het Paradijs" in het Nederlands verschenen is. En hoewel men in dit geval niet van „verdere produktie" spreken kan, daar Duelo en el Paraiso ouder is (het stamt uit 1955, daar na verschenen nog Het Circus en De Trek) lijkt dit boek ons van voldoende belang om nog eens op deze o.i. veel belovende schrijver terug te komen. Hoewel „De Trek" van groter rijpheid getuigt en als literair kunstwerk te prefereren valt boven „Rouw in het Paradijs" is het heel duidelijk dat deze boeken met dezelfde pen en dezelfde inkt geschreven werden, het lijken variaties op éénzelfde thema: dat van de verwilderde jeugd in een ontredderde tijd. Bepaalde gegevens, zoals het algehele verraad van de boe zemvriend, vindt men in beide boeken. „De Trek" is vrij be knopt gehouden, in „Rouw in het Paradijs", qua omvang aan merkelijk groter, laat de schrij ver zich gaan in allerlei bij werk, dat evenwel van zulk voortreffelijk gehalte is, dat zich vaak juist daarin de gebo ren romancier en verteller, bo vendien de man die het métier volkomen verstaat, verraadt. Kortom, het lijkt ons dat we in Letterkundige kroniek door HANS WARREN Goytisolo een schrijver mogen begroeten die de beste Spaanse traditie voortzet. Hij heeft veel succes (de beide in het Neder lands vertaalde boeken werden bekroond), ook in het buiten land, en als dit hem niet ver leidt om „gemakkelijk" te gaan werken is er héél veel van hem te verwachten. Want hij verenigt in zich de rea listische zakelijkheid van de moderne jeugd met de poëti sche dromerigheid van oudere gene raties, het treft b.v. in dit boek dat hij zowel de jonge bandieten als de wegkwijnende, geestelijk licht ge stoorde adelyke dame volkomen ge loofwaardig weet uit te beelden. Deze mengeling van rauwheid en de cadente verfijning geeft zijn proza een merkwaardig aroom; men zou moeilijk kunnen zeggen waar Goy- tisolo's eigen voorkeur ligt. In elk geval komt het door dit telkens over slaan van realisme in Doëzie, in ho ger realisme zo ge witl, dat de at mosfeer van zijn sombere boeken nimmer verstikkend is. „Duelo en cl Paraiso" speelt te gen het einde van de Spaanse bur geroorlog in een Catalaans dorpje. De republikeinse troepen zijn op de vlucht, het overwinnende le ger dringt op, en een gxoep ont heemde Baskisclie kinderen wordt in die algemene verwarring ge heel aan hun lot overgelaten. Deze ouderloze jongens zijn keihai-d ge werden; de oorlog en onmenselijk heid bepalen al lang hun leven. Hun speelgoed is oorlogstuig, zij beroven de lijken van soldaten die zij dagelijks langs de wegen zien liggen, stelen en plunderen en ze boren door de radio leuzen als: „Wees waakzaam, organiseer zelf uw politie. Leer de verraders her kennen en breng ze aan; indien uw kameraden verzet plegen, be straf ze". Zo werden de kinderen opgezweept tot een misdaad. Zij vermoorden Abel Sorzano, een twaalfjarige speelkameraad uit een ander milieu, en een bejaarde onderwijzer ontkomt ternauwernood aan hun moordende wraaklust. De dood van de knaap Abel is de kern waaromheen dit boek is opgebouwd. Abel Sorzano is ook een ouderloze jongen, maar hij stamt uit een voornaam geslacht. Als hij niemand meer over beeft, zoekt hij zijn toevlucht op „Het Pa radijs" (de titel van het boek is dub belzinnig, want met het paradijs wordt ook wel degelijk de jeugd be doeld), het buitengoed van zijn tan te nabij het dorp. Op „Het Paradijs", een volkomen vervallen en verarm de bezitting, wonen enkel drie vrou wen: de tante, dona Estanislaa, gees telijk gestoord (een magnifieke crea tie van de nog jonge schrijver), haar ongehuwde dochter Agucda en een oude dienstbode. Dona Estanislaa heeft haar twee knappe, veelbelovende zoons verlo ren en leeft nog slechts in fanta sieën; de dienstbode verloor haar 4 kinderen (een ontstellend beeld van -aar armoe onder aan pag. 95) en n Agueda ia het leven doi voorbij gegaan. De vrouwen leven in isolatie en bit tere ontbering, ze zijn vel over been van de honger, maar zij houden haar stand op. Abel, die het in dit milieu uiteraard niet harden kan, krijgt (verboden) contact met een van de ontheemde jongens, en wordt min of meer in hun kring opgenomen. Zijn nobele karakter slaat om uit bewon dering voor de anderen, hij wordt ook een schoftje, maar toch vertrou wen de knapen hem nimmer ten vol le, en hij moet dit op het kritieke mo ment met de dood bekopen: zij me- men hem mee in het bos, lezen plech tig zijn doodvonnis voor en fusilleren hem. Met een grote luciditeit schil dert de schrijver dit drama. D.w.z. als bekwaam romancier heeft hij zijn boek geraffineerd gecomponeerd: het drama, in de eerste pagina's meege deeld, ontwikkelt zich langzaam en het wordt van vele zijden belicht. Tientallen noodlotsdraden leiden er heen, waarbij allerlei gevoelens wor den getoond via de verschillende ka rakters die zich over de jonge dode buigen. In deze Spaanse schrijver is het Spaanse volk aan het woord, sol daat en officier, bedelaar en con certzangeres, dienstbode en douariè- re, en het geheel lijkt een aangrij pend en groots klaaglied om al de ellende en het leed dat oorlog en ar moe over de mensen brengen, schoon, zoals een klaaglied aangrijpend schoon kan zijn als het accent echt is. Onbegrijpelijk dat de uitgever dit zo lezenswaardige boek niet recht streeks uit het Spaans liet verta len, doch via het Frans, temeer daar de kwaliteit van deze ver taling uiterst matig is. Juan Goytisolo: Rouw in het Para dijs. Contact, Amsterdam. Bezoek Noors danstheater verwacht in Nederland Er zijn onderhandelingen gaande om het bekende Noorse danstheater, het grote succes van het laatste festival te Bergen, midden oktober voor enige voorstellingen naar België en Nederland te brengen. Men hoopt dat de tournee tot stand zal komen met behulp van morele en financiële steun voortvloeiende uit het Noors- Nederlands cultureel verdrag. JAAP STOTIJN, DANKBARE ZEVENTIGER een hoboïst herkent men aan zijn riet... Öw\t{ekk er v#n tie kubisten kweekt rojen aah ^ivièrx Een gebeurtenis in de Pa- rijse kunstwereld is. kort voor het begin van het nieuwe seizoen, het verschij nen van de memoires van de grote kunsthandelaar Kahn weiler, de man, die de kubis ten op de kunstmarkt heeft geïntroduceerd. David-Hein- rich Kahnweiler, thans een allervriendelijkste, zeer hel dere grijsaard van meer dan 80 jaar, die aan de Rivièra rozen kweekt, kan op een in teressant, maar ook aange naam leven terugzien. Het ge luk lachte hem reeds toe, toen hij als spruit uit een joodse bankiersfamilie in Mannheim werd geboren. Kahnweilers vader en oom, die voor de eerste wereldoorlog- zeer rijk waren, hadden er vol ledig begrip voor, dat-de jonge Afscheidsconcerten van Nederlands Kamerorkest Alvorens op 19 september met het vlag geschip van de Holland- Amerika lijnhet s.s. Rotterdam, naar Amerika te vertrékken voor een tournee van drie maanden, zal het Nederlands Kamerorkest in Amsterdam (zaterdagavond 16 september in het Concertgebouw en Rotterdam (zondagmiddag 17 september in de Schouwburg) nog, onder leiding van Szymon Goldberghet eerste concert ge ven in een serie van vijf concer ten. Het kamermuziek-ensemble 1 Virtuosi di Roma" werd bereid gevonden als gastorkest het tweede concert in deze serie over te nemen. De winnares van het harpcon- cours 1959 in Israël, de Italiaanse harpiste Susanna Mildonian, en de solofluitist van het Radio Phil- harmonisch orkest, Adriaan Bon- sél, zullen het concert voor fluit en harp van Mozart vertolken. man het keizerlijke Duitsland de rug wilde toekeren en in Pa rijs avonturen in de kunst wil de gaan beleven. Zij gaven hem een onbeperkt krediet maar slechts voor één jaar. Binnen twaalf maanden moest hij zijn talent als kunsthandelaar be wezen hebben of naar Mannheim terugkeren en daar het bankiersvak gaan leren. De jonge Kahnweiler kwam in het Parijs van 1907, in de „belle équipe", die zojuist Toulouse-Lautrec en de Montmar- tre-roniantlek voorbij had zien gaan. Hij mengde zich onder de arme jonge schilders in de voor steden en leerde zo Picasso, Bra- que, Leger en de kubisten kennen, die hij in zijn zojuist geopende „galerie" de eerste kansen gat. En Kahnweiler had een goede neus: zijn experiment sloeg in. Hij werd niet alleen de handelaar, maar ook de vriend van een ge hele kunstenaarsgeneratie. Toen in 1914 de oorlog uitbrak, werd Kahnweiler als vijandelijk buitenlander geïnterneerd en werd zijn zaak in beslag genomen. In 1920 veilde men „zijn" 800 schil derijen, die bij elkaar een mil joen goudmarken opbrachten. Kahnweiler zegt vandaag een een beetje verdrietig, dat zij nu zeker een tien miljoen gulden waard zouden zijn. Hetzelfde over kwam hem nog eens in 1940. Na dat hij Fransman geworden was, moest hij uit Parijs vluchten voor de intocht der Duitse weermacht en in Zuid-Frankrijk onderduiken. Zijn schilderijen, door Goebbels „ontaard" verklaard, gingen weer verloren. Tussen de beide oorlogen, toen Kahnweiler als de door hem gestimuleerde kunstrichting zich hadden weten door te zetten, maakte de kunsthandelaar naam als een Maecenas. Tot zijn vriend den behoorden Gertrud Stein, de dichteres, die met Remmingway zoveel invloed heeft gehad op de Amerikaanse literatuur, Guillaume Apollinaire, Max Jacob en de sur realisten. Kahnweiler gaat in zijn memoires ook gedetailleerd in op zijn zakenfilosofie: nooit de kunst handel met filantropie te verwis selen,. Hij zegt, dat hij zonder bitter heid meer dan éénmaal beleefd heeft, dat schilders, die hij ge pousseerd had en groot ge maakt, naar een andere hande laar gingen, omdat die meer betaalde. Toch waren zij zijn vrienden gebleven. (Van een muziekmedewerker) Na een bezoek aan de bekende ho- boist Jaap Stotijn, die op 22 september 70 wordt, heeft het begrip „muzikant" voor mij een andere, rij kere inhoud gekregen. Doorgaans verstaat men onder muzikant iemand, die muziek maakt met' kennelijk ple zier en duidelijk talent. Natuurlijk past die definitie ook ten volle op Jaap Stotijn, maar zij is toch te krap om zijn muzikanten-natuur volledig te karakteriseren. Na een middag doorgebracht te hebben op zijn werk kamer in de Kruisbessenstraat te Den Haag zou ik het zó willen omschrij ven: een muzikant is iemand die zo zielsblij is dat er muziek bestaat en dat hij zich in dienst daarvan mag stellen, dat die blijdschap de meest opvallende trek van zijn persoonlijk heid geworden is. Men moet die blijd schap niet opvatten in de zin van zor geloze vrolijkheid. Het is een funda mentele vreugde, die bestemd is te gen leed en teleurstellingen, een soort uitstraling in en buiten de mu ziek die de dingen betrekkelijk maakt, omdat de Muziek de laatste en hoogste norm betekent. Die fundamentele liefde voor de muziek is bij Jaap Stotijn in alles merbaar, in de manier waarop hij zijn hobo vast houdt, ook onder het praten; in het tel kens even proeven aan het instrument, die kiiTige geluidjes produceren, die U wel kent uit het orkest, voordat de mu ziek .begint; in de graagte waarmee hij het praten laat varen, om even iets te spelen, een cantilene uit het vioolcon cert van Brahms of een kwekkerig stuk je uit Saint-Saëns; in de perfecte orga nisatie van zijn werkbank, waar hij zijn rieten maakt. Ja, die rieten, dat is een hoofdstuk apart. Voor Jaap Stotijn geldt dat nog ten volle. Misschien is dat in andere landen niet; meer zo, misschien is het liier over vijftig jaar ook niet meer het geval, dat men een ho boïst kan beoordelen naar zijn riet. Die werkbank van Jaap Stotijn getuigt in ie der geval van zijn grote zorg voor dit klei ne, maar zo vitale deel van de hobo. Het is eert grote tafel, met formica bekleed. Als men niet beter zou weten, zou men deuken dat dit de werktafel nas van een uiterst consciëntieuze hengelaar. Het ge reedschap doet daar in ieder geval aan denken. Er zijn klossen touw van verschillende dikte, er zijn een groot aantal pre- cisie-instrumenten, waarmee het riet dat: uit Zuid-Frankrijk komt om precies te zijn uit Fréjus waar het groeit, dit Arundo Doaax op maat wordt gesne den, gekloofd, geschaafd en bijgeslepen wordt. Het maken van een goed hobo-riet, dun, gehoorzaam lévend, kost op zijn minst twee uur. In versneld tempo heeft Jaap Stotijn het mij voorgedaan. Het werd natuurlijk geen goed riet, dat er op die manier voor den dag kwam, maar deze demonstratie was voldoende om zich te kunnen voorstellen hoe deze kunstenaar in de ruim een halve eeuw, dat hij de hobo bespeelt, waarschijn lijk méér tijd heeft besteed aan het ma ken van zijn lieten, aan de voorbereiding dus, dan aan het concerteren zelf. In dat verband valt ook de eerste naam van de mannen, die iii het leven en de carrière van Stotijn een grote rol hebben gespeeld. Zeventig jaar is immers een leeftijd van terugzien, al is dat terugblikken bij Sto tijn geenszins een dagvullende bezigheid: hij staat er nog midden in, in de lesprak tijk, in het concerteren, in het studeren. Maar de namen worden belangrijker naar mate de jaren belangrijker worden. Die namen, dat zijn; Dirk van Emmerik, Pe ter van Anrooy, Willem Mengelberg. Ar- turo Toscaninï. Dat zijn de belangrijkste, er zijn ettelijke andere die in dit leven een grote rol hebben gespeeld, zijn vrouw, de zangeres Truitje Molenaar, zijn broers, de violist Constant en de bassist Herman Sto tijn, zijn kinderen Haakon en Ellen, zijn collega's, zijn vrienden, zijn leerlingen. «JJofcoi'sf, leraar, vooral luwxikant Zeventig jaar bespreken in een middag van drie uur. dat is een wrede opgave, waarbij veel in het duister moet blijven. Aan de vader van dit muzikanten-ge slacht moeten we helaas snel voorbijgaan. Tocli was zijn rol groot. Hij was bakker en bakte 's nachts in zijn bakkerij aan het Hofspui, nu een filiaal van de fa. Kai ser. Als de bakkerij hem even tijd liet, maakte hij muziek, eenvoudig en recht streeks, op de harmonika. Overdag, als hij .moest slapen, studeerden de kinderen: Jaap op de hobo. Constant viool, zuster Lena piano en citer. Herman contrabas. Nooit heeft hij een woord van bezwaar gemaakt tegen dc kakafonie van geluiden in zijn nacht. De eerste naam in dit hoboïstenleven is die van Dirk Emmerik, de leraar. Via een omweg, namelijk een korte fluitstudie, kwam de 13-jarige Jaap bij deze solo hoboïst van het Residentie Orkest. Zijn foto staat in de werkkamer van Jaap Sto tijn, die het belangrijkste in zijn leven van hèm geleerd heeft. De techniek, die fijne kneepjes van het hobospel, ook en vooral het maken van de lieten. Eens. op een matinee in Rotterdam, had de jonge Jaap. die toen tweede hoboïst was in het Resi dentie Orkest, ongelukkigerwijs zijn doosje met rieten vergeten. Hij was gedwongen er een van zijn leraar te nemen, Üie het hem niet dan na een fikse reprimande gaf. Dat riet hij bewaarde het 25 jaar opende hem de ogen voor wat een riet kon zijn, zo gemakkelijk, zo licht, zo bijna vanzelf. Toen Van Emmerik in 1919 naar Oslo ging, en later naar Amerika, naar Detroit het orkest bleef bewaard kreeg de leerling de plaats van de mees ter solo-hoboïst van het Residentie Or kest. Hij zou het blijven tot zijn afscheid in 1956. De dirigenten, die dan in dit leven zo'n grote rol gaan spelen zijn méér dan de werkgevers het worden de in spirerende «.voorbeelden. Daar is eerst Pe ter van Anrooy, die hij altijd trouw is ge bleven, ondanks de verleidelijke aanbiedin gen van Mengelberg, die hem graag in het Amsterdamse Orkest wilde hebben. Men gelberg kende hem, omdat Stotijn altijd de concerten van het Concertgebouworkest in Parijs meespeelde. Dat kwam zo: de eerste hoboïst van het Concertgebouworkest, Blanchard, was Fransman, maar had zijn land nogal slordig verlaten zonder papieren, zonder z'n dienst plicht vervuld te hebben. Kort en goed; hij kon er zich niet meer vertonen en Stotijn nam dan zijn plaats in. Aan Mengelberg heeft Stotijn rijke herinneringen, die alleen overvleugeld worden door die van de groot ste der groten: Arturo Toscanini. Hij is, evenels voor zovele musici, de absolute in de muziek, een magische gestalte, bijna een incarnatie van de muziek zelve. Stotijn leerde hem kennen in Tel Aviv, waar hij gedurende een maand deel uitmaakte van het door Hulermann geformeerde Palestine Symphony Orchestra. Het werd een onver getelijke maand. Namens het Residentie Orkest, dat hem via een ingewikkelde drie- hoeksruil had afgestaan (zoon Haakon, die in Bern verbonden was, nam zijn plaats in Den Haag in, een leerling bezette die in Bern) kreeg hij bovendien de opdracht Toscanini coüte que coüte te bewegen her Haagse Orkest te dirigeren. Het lukte, zij het niet zonder moeite: in 1937 en '38 was Toscanini in Den Haag. Voor het orkest waren die avonden, artistiek gezien, hoog tepunten in zijn bestaan; uit een financieel oogpunt maakten zij een tamelijk slap seizoen helemaal goed. Toscanini vroeg een honorarium van slechts 500 gulden per avond, terwijl het normale voor een figuur van zijn formaat zeker 3000 geweest zou zijn. Misschien speelde de sympathie, die de grote Toscanini voor Stotijn voelde, hierbij wel een rol: toen Stotijn hem bena derde en bescheiden vertelde over het Haagse Orkest, waarvan hij. naar hij op merkte lang niet de beste was. antwoord de grote Italiaan ..You arc a great artist", U bent een groot kunstenaar. Die woorden bewaard Jaap Stotijn als waren het vijf kostbare edelstenen. Zo is dit kunstenaarsleven vol van herin neringen aan mensen, herinneringen aan muziek. Die muziek omvat alle genres, die een instrumentalist kan beoefenen, orkest, kamermuziek en solospel. Verleden en he den zijn daarbij geen onderscheiden tijd perken. Het Haagse Blaaskwintet en hét Hollands Sextet hebben, in het verleden, ontelbare concerten met Stotijn gegeven, het Danzi-kwintet deed vorig jaar nog een beroep op hem om, in Warschau, de alt hobo-partij te blazen in een veeleisend stuk van Stockhausen. Want ook de muziek van het heden heeft zijn volle aandacht, al brengt b.v. de naam Brahms, „die zo prachtig voor de hobo wist te schrijven" hem toch wel in een bijzonder tedere stemming. Naast zijn concerten, die nog steeds doorgaan, naast zijn werk met de studenten-ensembles, die hij tot voor kort dirigeerde, is er, misschien wel het hoofd accent in zijn leven: zijn werkzaamheid als leraar. Vroeger als hoofdleraar aan het Koninklijk Conservatorium, nu, nog steeds als leermeester van vele tientallen, leerlin gen, jong en oud, beroeps- en amateur. Stotijn heeft, in letterlijke zin, school ge maakt. Die Stotijn-school onderscheidt zich internationaal door een bijzondere wij ze van toonvorming, door een zacht vibre rend zingen op- het instrument, een speel wijze die Jaap Stotijn van zijn leraar van Emmerik heeft geleerd en verder heeft ont wikkeld. Dat de „vader" van deze hoboïsten-school nu binnenkort 70 jaar wordt, dat is iets wal de jaartallen uitwijzen, maar wat noch zijn uiterlijk, noch zijn activiteit doen vermoeden. Blazen is gezond, zegt hij, en artsen hebben hem de raad gegeven er vooral, na z'on leven van longensport, niet te vroeg mee op te houden. Hij blijft dus in. training. Wat het aantal zijner jaren ver raadt, maar dan op een bijzonder inne mende wijze, dat is een bijna ouderwets aandoende sfeer van dankbaarheid die van hem uitstraalt. Hij is niet de gespleten, nerveuze natuur, die men zo vaak in jon gere kunstenaars vermoedt; hij is ook in dé.t opzicht een muzikant dat hij in har monie is met zichzelf. Hoewel druk bezet, heeft hij de tijd. Dat uit zich in zijn speel wijze. waarin zelfs de snelste passages nooit gehaast klinken, dat uit zich ook in de hoffelijkheid en rust waarmee hij deze middag voor het interview heeft vrijge maakt. Hij is er, en ook dat is tegenwoor dig uiterst zeldzaam, dankbaar voor. want dankbaarheid is een trek van zijn wezen. Hij getuigt ook voortdurend van zijn dank baarheid ten aanzien van anderen, Van Emmerik, Van Anrooy, Mengelberg, Tos canini en de talrijke collega's en vrienden. Dankbaarheid kweekt dankbaarheid. Jaap Stotijn zal dat merken als hij op de 22ste in Boslust in Den Haag recipieert, de dag waarop hij zich, zij het node, vrij heeft moeten maken van zijn lessen en studie. Misschien dut de grote belangstelling voor zijn werk en zijn persoon op dinsdag ertoe, zal bijdragen dat zijn Jicvelingsweus nog in vervulling gaat nog een keer, voor de plaat, samen met zijn zoon Haakon Iiefc Concert voor twee hobo's van Voormolen, te spelen. Behalve voor do reeds bij Phi lips verschenen prachtige opnamen van Mozarts Hoboconcert en Hobokwartet, be staat er Immers ook voor dit echte muzi kantenstuk een publiek dat vele malen, groter is dan Boslust op de 22ste zal kun nen bevatten.

Krantenbank Zeeland

Provinciale Zeeuwse Courant | 1961 | | pagina 9