Een greep uit de onafzienbare
stroom goede pocketboeken
Polariteit" in Amsterdam
Uniek tegelmuseum in Otterlo
Toneelstukken en novellen,
verzen, romans en varia
ZATERDAG 5 AUGUSTUS 196J
PROVINCIALE ZEEUWSE COURANT
VOOR DE VAKANTIE
"pockets ziju onder meer ideale vakantieboeken: zij nemen
weinig plaats in, er is letterlijk voor elk wat wils, en raken
ze beschadigd of heeft men geen zin er nog aan te slepen, dan
laat men ze zonder hartzeer achter, want ze gaan de prijs van
een consumptie nauwelijks te boven. En al belooft dan volgens
de Enkhuizer Almanak (over pockets gesprokenaugustus een
redelijke maand te worden, toch lijkt het veilig om voor sombere
of rustige dagen een kleine reserve aan geestelijk voedsel mede
te nemen dan wel aan te schaffen, weshalve we een keus deden
uit deze onafzienbare en door geen sterveling meer bij te houden
stroom goedkope lectuur.
Gemakshalve uitgeversgewijs.
Zeer gevarieerd van inhoud is
als steeds „Vandaag" no. 7, dat
een bloemlezing proza en poëzie
bevat uit nieuw werk van Ne
derlandse, Vlaamse en Zuid-
Afrikaanse schrijvers. (Zwart
Beertje 358-359, Bruna,
Utrecht)De opgenomen schrij
vers zijn voor het grootste ge
deelte jong en weinig- of onbe
kend in dit no. 7, wat de lectuur
in zekere zin tot iets avontuur
lijks maakt. Overigens er is wel
eens een betere „Vandaag" ver
schenen, er schuilt nog al wat
mat, ongeïnspireerd werk onder.
Letterkundige kroniek
door IIAi\S WARREN
Wie zich in de poëzie van de jongste
generatie, de zogenaamde „post-
experimentelen" verdiepen wil,
schaffe zich „Met andere woorden"
aan, jonge dichters uit Noord en
Zuid, gepresenteerd door René Gij-
sen en Hans Sleutelaar. (Ooievaar
119, Bakker/Daamen N.V., Den
Haag). Een veertien-tal dichters,
w.o. overigens reeds bekende als
Cees Nooteboom, Paul Snoek en
Ellen Warmond, zijn hier ruim ver
tegenwoordigd. Deze veertien vor
men slechts ééntiende van het aan
tal nieuwe namen sedert 1955! De
inleiding tot dit boekje is zeer aan
vechtbaar, al worden er enkele be-
hartenswaardige opmerkingen iii ge
maakt, en ook komt het ons voor dat
van deze veertien dichters het me
rendeel over veertien jaar vergeten
zal zijn. Niettemin is hét voor de
Soëzieliefheebber een boekje om
ennis van te nemen.
Een andere goede Ooievaar, no.
130, is „De dichter en de dood",
maar die zal geen sterveling, al
leen al wegens de titel, op vakan
tie mee willen nemen. We vermel
den het niettemin, later voor
thuis dan maar. Clir. Leeflang
stelde het samen, het is een der
de, gewijzigde en aangevulde
druk van zijn in 1943 voor het
eerst verschenen bloemlezing. In
houd: dodenlyriek na Tachtig uit
Noord-Nederland. Overigens
dient het begrip dood hier ruim
opgevat te worden: doodsbesef,
i fataal einde vele gedichten
staan slechts losjes met de ver
zameltitel in verband.
Een alleraardigst boekje is Ooie
vaar 134, „Daar zit je dan...",
mémoires van de concertpianist,
componist en vogelliefhebber Hans
Henkemans. Mémoires is een nog al
zwaar woord voor deze luchtige,
veelal humoristisch vertelde voorval
len uit de wereld van de uitvoerende
kunst. Het boekje is een waardige
pendant van Theo Olofs violisten
herinneringen, het succesnummer
„Daar sta jc dan..." Met o.a. deze
ontboezeming over vakantie houden:
„hoe verloopt feitelijk zo'n vakan
tiedag? Ik zit te lang in de zon,
waar ik niet goed tegen kan; ik
doe zo nu en dan (niet vaak, het
moet gezegd) een wandeling,
waar ik amechtig van thuis kom
(ameehtiger dan ik ooit van
pianosuelen word); ik rook meer
dan goed voor me is (als ik speel
kan ik dat niet eens); ik doe me
minstens twee maal per dag bij
zonder te goed aan de petit vin
du pays (kom daar maar eens in
Holland om). En als het einde
van het verblijf in het zuiden
daar is, rijd ik 1500 km in drie
dagen en kom bek-af thuis. Maar
steevast krijg ik in Holland dan
te horen: „wat zie jij er goed
uit". Het wordt me langzamer
hand wel duidelijk: vakantie hou
den is gewoon: je op een andere
manier vermoeien".
De Arnhemse architect G.
Feenst.ro, bij een van zijn te
gelvitrines.
Aangenaam kan het ook zijn, zich
met de lectuur van een toneelstuk
bezig te houden, het neemt aanmer
kelijk minder tijd in beslag dan een
roman. De Bezige Bij gaf een hele
serie uit in de zo keurig verzorgde
Literaire Pockets. Het zijn de op
vallende, veelbesproken stukken die
de laatste tijd in ons land werden
gespeeld: zo is no. 44 „De rinoce
ros" van Ionesco (vert. Remeo Cam-
pert), no. 55: „Becket of de eer van
God" van Anouilh (vert. Morriën),
no. 65 „De engel van het kwaad"
(Pour Lucrêce) van Jean Giraudoux
(vert. Max Nord), no. 66 „De Kau-
kasische Krijtkring" van Bertolt
Brecht (vert. Gerrit Kouwenaar),
terwijl no. 56 de toneelbewerking is,
door Manuel van Loggem, van Wil
lem Elsschots romans „Lijmen en
Het Been".
Schrijvers zowel als vertalers waar
borgen gehalte. Wie de stukken ge
speeld zag zal gaarne deze boekjes
als goedkope maar verzorgde herin
nering bewaren, wie ze niet' zag,
leest ze met genoegen. Geheel apart
vermelden we het opvallende open
luchtspel „Francois Villon" van Ka-
rel Eykman, het lustrumstuk 1961
van het Utrechtse Studentencorps,
dat in dezelfde uitvoering verscheen,
voorafgegaan door een interessante
„Iconografie". Dan is er nog als Li
teraire Reuzenpocket van Hugo
Claus en H. J. Oolbekkink „Het
mes", d.w.z. de oorspronkelijke no
velle, het filmscenario en „Het mes
onder het mes", aangevuld met eni
ge bladzijden interessante foto's.
Een andere aardige literaire
pocket is „Tweehonderd copla's
zoals Spanje ze zingt" van Hans
Berghuis. Hoogtepunten:
Maria, om een duifje te zijn
moest je enkel nog vleugels ontvou-
[wen;
en aan mij die graag de valk zou zijn
ontbreken enkele twee rode klauwen,
en
Jagertje, jager op leeuwen en vrou-
[wen,
kijk uit je ogen en oefen je hand;
want de jacht zal je bitter berouwen
als je schot niet recht in het hart
[belandt.
Xn dezelfde serie, alles dus uitgaven
van De Bezige Bij, nog enkele no
vellen: een herdruk van het prachti
ge verhaal „Mijn zuster de negerin"
van Cola Debrot, en de tweede druk
van „De menseneter van Nowawes"
van J. B. Charles.
Ook het fonds van Querido heeft
voor goede vakantielectuur gezorgd;
herdrukken van Herman Heyer-
mans „Droomkoninkje" (16e druk,
iets gemoderniseerd), „Oeroeg" en
„De scharlaken stad" van Hella
Haasse, „De moord op Arend Zwigt"
van Alfred Kossmann en het nog
steeds graag gelezen en meeslepende
„De martelgang, van Kromme Lin-
dert" van A. M. de Jong, twaalfde
druk. Salamanderpockets
Nieuwe Meulenhoff-pockets (J. M.
Meulenhoff, Amsterdam) zijn, allen
herdrukken: „Liefde en logica" van
Clare Lennart (novellen); de ro
mans „De goede moordenaar" van
Antoon Coolen, „Nacht in de mid
dag" van Arthur Koestier, „Sam
Levita's levensdans" van Siegfried
van Praag en „Waarom ik niet
krankzinnig ben" van Maurits Dek
ker. Voorts de reisnotities uit diver
se Europese landen van Bertus Aaf-
jes, gebundeld in „In de schone He
lena".
We begonnen met een Zwart Beertje
en we eindigen deze opsomming met
een, n.I. Beertje 330, de voortreffe
lijke, goed gedocumenteerde vie ro-
mancée „Jane Avril van de Moulin
Rouge" door Jose Shercliff, vertaald
door M. Mok. De schrijfster heeft
Jane Avril persoonlijk gekend. Zij
schreef geen literair meesterwerk,
maar wel een boek waarin het oude
Parjjs van de belle époque tot leven
komt. Tot de beste passages beho
ren ook de beschrijvingen van de
ontmoetingen die zjj met de bejaar
de artieste hejeft gehad.
(Bruna, Utrecht)
...Apollinisch... George Braque: Stilleven met schilderspalet.
...Dionysisch...
Pablo Picasso: zittende vrouw met
tegenstelling ia Let
Stedelijk <VM use wwi
(Van een bijzondere medewerker)
ER ZIJN altijd kunstwerken ge
weest van een meeslepend, be
wegelijk, extatisch of zelfs geweld
dadig karakter. Tezelfdertijd kwa
men werken tot stand die koel,
helder en overzichtelijk waren. En
hoewel deze diametraal tegenover
elkaar staande maar eveneens
elkaar aanvullende werken in
één en dezelfde tijd ontstonden,
komt het voor dat de geest die
een bepaald tijdsgewricht beheerst
zich ten gunste van het één en ten
nadele van het ander uitspreekt.
Gelijke waardering van beide uitin
gen komt uiterst zelden voor. De.
keus van dit moment gaat duidelijk
uit naar het bewogene, het emotio
nele, het directe, zoals in de jaren
van Mondriaan en de Stijlgroep de
voorkeur zich richtte op het uitge-
wogene, het klare en overzichte
lijke.
Een dergelijke (grove) verdeling in
twee hoofdtypen die onze tijd
eveneens te zien geeft kan men
wellicht goed illustreren met wat
bijvoorbeeld de expressionisten de
den in vergelijking tot de cubisten.
Het is beslist geen toeval dat de
buitengewoon boeiende tentoonstel
ling „Polariteit" in het Stedelijk Mu
seum te Amsterdam aanvangt met
de tegenstelling tussen werken van
Ingres en Delacroix. Hun oeuvres
zjjn inderdaad twee polen waartus
sen het kunstbesef van hun tijd zich
bewoog: Ingres, de koel-zakelïjke én
Delacroix de emotionele. Hun levens
vaw -^WnAems architect
Otterlo, voor de kunstminnaars de plaats van onder meer
het Kröller-Müller-museum en Wim Mulders atelier ,,'t
Rieselo", is weer 'n nieuw en belangrijk brokje cultuur rijker
geworden in het onlangs geopende tegelmuseum. Dit museum
mag werkelijk uniek heten, zowel door zijn aard als door de
kwaliteit van hetgeen erin wordt tentoongesteld.
In het gebouwtje bevinden zich
enkele duizenden, voornamelijk
Nederlandse tegels uit de periode
1600-1750, eigendom van de Arn
hemse architect G. Feenstra, die
dit museum ook persoonlijk heeft
ontworpen en ingericht. De verza
meling is er niet alleen in onder
gebracht om haar behoud enigs
zins te garanderen, maar ook om
aan het publiek te worden getoond
en zodoende de belangstelling voor
en de kennis van dit stukje oud-
Nederlandse volkskunst te bevor
deren.
Die belangstelling en kennis lie
ten namelijk tot dusver nogal wat
te wensen over, getuige ook het
feit, dat het eerste boek over de
vaderlandse tegelkunst pas in 1920
verscheen. De heer Feenstra heeft
dan ook niet weinig tegels kunnen
bemachtigen, die op het punt
stonden achteloos te worden op
geruimd. Er zijn er echter ook ve
le, die hij eerst tegen het betalen
van flinke bedragen in zijn bezit
heeft kunnen krijgen.
Tot enkele zeldzame onderdelen
van de expositie behoort een ta
bleau van zestien zogenaamde pel
grimtegels, afkomstig uit een Am
sterdams herenhuis, waarin pel
grims indertijd ouderdak vonden.
Verder zijn er prachtige poly-
chroom-tegels van een Merkelijk
bijzondere schoonheid en kostbare
met de zogenaamde spaar teelt uiek
in twee kleuren ingelegde vloer
tegels. Dan zjjn er ook zeer zeld
zame spijkertegels en pilasters.
In een van de vitrines liggen
tegels met uit, tevens aanwe
zige, boeken overgenomen
afbeeldingen. Er zijn enkele voor
beelden van wat men „tegelrym"
zou kunnen noemen: twee tegels
die geheel verschillen van formaat
en kleur, maar op demillimeter
nauwkeurig hetzelfde motief ver
tonen. Men ziet tevens enkele i
brokjes Spaanse en Chinese tegel-
kunst en de invloed daarvan op de
onze, alsmede voorbeelden van de
Biedermeier-invloed en exempla
ren van de mangaantegel. Verder j
dromerige kwadraattegel, sterte-
gels met vele variaties, eenvoudi- i
ge Friese tegels, fraaie medaillon-
tegels, enkele haardstenen en nog i
veel meer.
Dat het geheel een levendige in- j
druk maakt is niet alleen te dan-
ken aan de historische en bijbelse j
figuren en verhalen, ambachten, j
spelen, zeemeerminnen, schepen,
dieren, bloemen en vruchten, die I
dikwijls tot onderwerp dienden, j
Het is allereerst een gevolg' van j
het'feit, dat achter dit gehele, mu- i
seurn het warme coUeettonneui's-t i
hart van de heer Feenstra klopt.
Zo ademt hier alles iets zeer per
soonlijks, van de bouwtrant van
liet museum tot en met het klein
ste verklarende papïerstrookje
naast de tableaus aan de wanden.
Enkele mooie schouwen met gezel
lige oude kachels en een speciale
leeshoek-met-boeken voor degene,
die zich in de geschiedenis en het
vak van de tegelkunst wil verdie
pen, accentueren dit nog extra.
Het Stedelijk Museum te Am-
sterdam heeft in samenwerking
i met de Kunsthalle te Reckling-
ham in verband met de Ruhr- j
l'estspiele één van de interes-
santste tentoonsellingén geor- i
ganiseerd, die men ooit in Am- j
sterdam kou zien. De expositie i
toont twee kanten vau de men- j
sclijke natuur: de gedreven, i
driftmatige zijde en de koele,
harmonische, rationele, zoals I
een en ander zijn neerslag i
vindt in de beeldende kunst, i
liet leeuwedeel wordt ge- j
vormd door schilderijen, de i
beeldhouM'kunst is aanzïelïjk j
bescheidener vertegenwoordigd, i
De „polariteit" tussen het j
„apoÜinische" en „dionysische"
wordt ons duidelijk gemaakt 1
aan de hand van een expositie, i
met meesterwerken van o.a.:
Arcliipenko, Arp, Beekmaan, i
Bonnard, Brancusi, Cézanne, j
Despiau, Van Dongen, Van
Gogh, Gris, Ingres, Delacroix.
Picasso, Leger, Klee, Mondri- j
aan, Kokoschka, Kandinsky, I
Lipchitz, Modigliani, Morandi, I
Munch, Matisse, Seurat, Ro-
nault, Vuillard, Vlaminck, Zad-
kine.
De tentoonstelling blijft tot
18 september
overlapten elkaar in de tijd, doch
niet in de geest. Want alle essen
tiële verschillen, die in de moder
ne kunst met ongehoorde felheid
zichtbaar werden, zjjn bjj deze twee
kunstenaars in de kiem aanwezig.
Men vergelijke Ingres' „Portret van
Napoleon" met Delacroix' „Grieken
land op de ruïnes van Mussolonghi"
Beide werken dragen het stempel
van hun tijd (eerste helft 19e eeuw)
maar de verschillen in temperament
en mentaliteit zijn evident.
Heden ten dage vinden we onze
kunst verscheurd en chaotisch. Ver
scheurd in talloze snippers, waarbij
we de indruk krijgen dat die snip
pers afkomstig zijn uit werelden
die niets of nauwelijks iets met elk
aar te maken hebben. De werken
van 100 jaar geleden kunnen we
echter wél in een zeker verband
zien: de tijd schept afstand en dui
delijkheid. Zo zal het over 100 jaar
zeker opnieuw zijn: men zal de men
sen „van 100 jaar geleden" zuiver
dateren in een tijdsbestek dat door
een duidelijke grote lijn werd be
heerst.
De idee van de tentoonstelling
„Polariteit" heeft men nader
gepreciseerd met de tegenstel
ling, tussen het apollinische en het
dionysische, uitgaande van de Griek
se godenwereld waarin Apollo in
zich het klare, het heldere en de har
monie droeg en Dionysos de verper
soonlijking was van alles wat met
scheppende maar ook vernietigende
lusten en driften samenhing: de roes
en de extase, de ondergang van het
individu in een opzwepende maal
stroom. Deze tegenstelling wordt
door de tentoonstelling, aan de hand
van het beste illustratiemateriaal,
geopenbaard. Het gaat hier dus om
de twee der fascinerendste kanten
van de menselijke natuur.
Bij Ingres ziét men geen penseel
streken. Hij schilderde in koele toon
en zijn tekeningen verraden zijn
streven naar een scherp en exact
beeld. Tegenwoordig zou men Ingres
„meer tekenaar dan schilder" noe
men, terwijl het omgekeerde zou
gelden voor Delacroix. In de ogen
van tegenwoordig is een tekenende
schilder veel acceptabeler dan een
schilderende tekenaar; want de
schilder schildert ook als hij tekent.
De vergelijking gaat uiteraard min
of meer mank, zij onderstreept ech
ter wel dat de geschilderde teke
ning wordt verkozen boven het ge
tekende sehilderij. Zo uit zich bij
Delacroix de schilderachtigheid in
een duidelijk door het penseel be
stuurde verfhuid. Zelfs een klein,
voorstellingloos fragment van een
dergelijk schilderij zou men kunnen
„lezen".
De tentoonstelling „Polariteit" laat
dergelijke verschillen ook zien wan
neer men Van Gogh en Cézanne
vergelijkt: Van Goghs hartstochte
lijk wringende verfritmiek staat
naast de klare planmatige opbouw
van Cézanne. Genoemde tegenstel
ling uit zich ook duidelijk in het
abstracte. Daartoe vergelijke men
Mondriaan met Kandinsky (in diens
emotionele periode): ook in het ab
stracte hebben het apDolinische en
het dionysische zich gecontinueerd.
Het zou te gemakkelijk zijn wan
neer men genoemde scheiding
onverbiddelijk zou toepassen,
terwijl de gecompliceerdheid van de
menselijke natuur zo groot is. Er
bestaan in de kunst dan ook alleen
maar schoolvoorbeelden, die men het
predicaat absoluut appolinïsch of ab
soluut dïonysisch zou kunnen toe
kennen. Het aantal mengvormen is
niet gering. Niettegenstaande de uit
zonderlijke zorg waarmee de expo
sitie is samengesteld, zijn er werken
die nauwelijks onder een der twee
genoemde hoofdstukken thuishoren.
De opzet van de tentoonstelling
maakt het overigens onmogelijk de
mengvormen als zodanig afzónder
lijk te behandelen.
Er zijn echter niet alleen kunsttijd
perken die beide aspecten hebben óp-
geleverd, ook kunstenaars droegen
zowel het appolirüsche als het diony
sische in zich. Zie bijvoorbeeld Pi
casso's oeuvre. De tentoonstelling'
maakt dit duidelijk. In het Stedelijk
Museum zijn talrijke namen bijeen
gebracht die vastgeklonken zijn aan
de ontwikkeling van de moderne
kunst. Zij die reeds lange tijd als
de vaders van de moderne kunst
worden beschouwd zijn er vertegen
woordigd, evenals die kunstenaars
die nog als gloednieuwe meesters
worden beschouwd en zich nog op
informeel vlak bewegen.
De opzet heeft in ieder geval een
zeer menselijk en boeiend aspect: de
gespletenheid van de menselijke na
tuur, een onderwerp dat sinds het
Griekse tijdperk van Apollo en Dio
nysos tot heden toe nog niets aan
belang heeft ingeboet,