KAREL JONCKHEERE: met en over poëzie Kerkelijk koper in een oud klooster Opera m l\ef festival Studio" in komend seizoen Operagebouw voor Amsterdam ZATERDAG 10 JUNI 196J PROVINCIALE ZEEUWSE COURANT lt „VAN BIJBEL TOT ESKIMO" Nieuwe bundel Ogentroost een indrukwekkend, eerlijk werkstuk „POEZIE IS OVERAL" luidt de titel van Karei Jonckheeres verzameling poëzie uit de wereldliteratuur, en daar deze tijd eist dat er minstens één subtitel met „van-en-tot" bij komt, schrijft liij er onder „Van Bijbel tot Eskimo", wat nergens op slaat en ook wel zo bedoeld zal zijn, want ironie gaat Karei Jonckheere bijzonder goed af. Getuige de werkelijk briljant- ironische inleiding tot dit boek, een deugdelijke inleiding, vier hoofdstukken lang, waarin veel over poëzie gezegd wordt wat de kern raakt, en dat is waarlijk geen geringe verdienste. Dat Jonckheere één en ander allerminst doodernstig voorschotelt (al meent hij het meestal wél doodernstig) blijkt uit de Dickens- achtige titels der hoofdstukken: I „Waarin elke lezer gewaar schuwd wordt dat dit boek niet voor hem is" (etc.), en door het geven van waarschuwende adviezen als: 1. Doe nooit wat ge één uwer broedereen niet ziet doen; 2. wie gedichten schrijft is zot; 3. wie ze leest kan het worden. En: „Koop nooit een bloemle zing, zelfs niet als pocketboek. Bloemlezingen zijn des duivels oorkussen. Vooral vandaag zijn het geniepige want goedkope middeltjes om in uw evenwich tig en sterk verdedigd gemoed 't neuriënde maar kreupele paard van Troje, het gevoel voor cul tuur, binnen te smokkelen". Of, om nog even met citeren door Letterkundige kroniek door HANS WARREN te gaan: „Zet dadelijk de radio af als men U met vette stem aankondigt dat een dame of een meneer gedichten zal voordra gen. Geldt het per ongeluk de auteur zelf, die leest, luister dan even, tel tot tien en schiet dan in een luide lach". Doch tussen al deze scherts zitten parelen verstopt: „Wie een gedicht schrijft heeft altijd illusies. Wie het leest soms". „Woorden zijn tot alles in staaL-zowel op de aarde (op dc „zin", waaruit ze geboren werden) als onder die aarde, zoekend naar hun eigen wortels, of vliegend erboven, luchtig en los van alle aards (lees: zinsverband)." Hoewel Karei Jonckheere begint met tc zeggen, dat liij geen pleidooi voor de poëzie wil geven, zijn deze blad zijden er natuurlijk toch een gewor den, een veroverend pleidooi nog wel, Geïntrigeerd door het verschijnsel dat er niemand bestaat die geen poë zie wil ondergaan, maar miljoenen mensen die geen gedichten willen le zen, „die allergisch op gedichten rea- geren", onderzoekt hij allerlei moge lijkheden, die de mens tot poëzie brengen en hem ervan afhouden, om tenslotte zeven „heilige overwe gingen" op te stellen teneinde de „massa" toch tot het lezen van ge dichten te brengen. En dan volgt, als proef op de som, zijn bloemlezing (een pocket, al is die dan gebon den), poëzie uit de gehele wereldlite ratuur, en daar kan men het heus wel mee doen. Jonckheere is een be reisd man; lichaam en geest explo reerden menige onbekende uithoek. De bundel getuigt er van. Het be zwaar van de vertalingen voelt nie mand beter dan Jonckheere zelf; al thans we lazen nooit een pittiger de finitie dan deze: „Vertalen is iets verdelen onder drie (dichter, lezer, vertaler) wat eigenlijk maar voor twee was bestemd. Met dit gevaar zelfs dat de vertaler het grootste part voor zich houdt". Het moet ook gezegd dat van me nig gedicht een fraaiere Neder landse vertaling bestaat dan de hier gebodene, maar mogelyk was die niet toegankelijk. Dat uit deze bundel met poëzie van pool tot pool de twee slotregels van een ons onbekend gedichtje van dc Brusselaar Jan Dingelsclie (1.350- 1400) het meeste troffen is haast te subjectief om mee te delen, doch: zo zal een ieder in deze bundel verrijking vinden, iets nieuws dat dierbaar wordt! Het is immer interessant poëzie te lezen en te toetsen van een dich ter die zich zojuist over het mé tier en over wat hém zo aan het hart gaat, heeft uitgesproken, en dat is hier mogelijk doordat van Karei Jonckheere tevens een nieuw poëzie- boekje, „Ogentroost" geheten, het licht zag. „Ogentroost" is een lang, min of meer" verhalend gedicht in acht delen, waarin de schrijver op dichterlijke wijze rekenschap aflegt van wat het oog", (en via het oog het. hele lichaam, de zintuigen, ach, het heelal), voor hem betekent. Twee fei ten hebben daartoe meer in het bij zonder de stoot gegeven: de dichter die de vijftig gepasseerd is (geb. 1907) heeft van dc oogarts het harde vonnis gehoord: „uw linkeroog is nog goed. Eer we iets aan het rechter doen, raad ik U eerst een bloedonder zoek aan", poëtisch omgezet tot: „dat gij zeker links nog niet ziek zijt maar rechts evenmin nog gezond, dat geen enkel glas meer kan baten, geen straffe druppel meer heelt, het is om zijn ogen tc sluiten voorgoed in hun levend graf, achter de toeë luiken t* doven wat men ooit zag", De dichter, die altijd een „kijkdier" geweest is, zich verlustigde in de schoonheid die de hele wereld het oog te bieden heeft, moet dit verwer ken, zoals hij het andere en nog bit terder feit verwerken moet: Mijn zoon is een blindgeborene die lacht om mensen die zien, zijn vier op vijf in ons bedrog blijft voor hem een vier op vier" En: Elke dag die des winters opklaren wil rijden we naar Brussel, mijn zoontje en ik. Dan kijkt de chauffeur-dichter voor het kind: „Ik zit bestendig bereid om een antwoord te wegen, een ant woord dat ook in het duister vol doet'', en hoe onbevredigend blijft dit: Een oog dat ziet vangt meer in zijn blik dan het openste voorwerp wil tonen. 2 vorm van dit gedicht is heel vrij: soms is het proza, dan weer gebonden, tot strofisch-rijmend; het heeft hoogtepunten (II, V) en enkele inzinkingen (de steunregels in hoofdletters, die vooral in I veel voorkomen, hebben wel eens iets pre tentieus, en een passage als die op pagina 55 met „Cuwaert de kater en Tybaert de haas en Aagje Betje en Wolfje Deken" is flauw gebleven, niet tot poëzie „opgeheven". Doch dat zijn kleinigheden, want als ge heel is dit één indrukwekkend, eer lijk poëtisch werkstuk van verras sende moderniteit. Zo verstaat D Jonckheere de kunst, de moderne techniek in de poëzie te incorporeren zonder dat het in het minst gefor ceerd aandoet, b.v. in II, de fascine rende autorit door Brabant. Om U enig idee te geven volgt hier een fragment uit V: het bloed, dat kri tisch door het ouder wordende lichaam van de dichter stroomt, brengt verslag uit van zijn bevindin gen aan het hart: De oren waren er niet, op reis in de [bomen, zo zeiden me de ogen die, pozend bij- [een, voor liün raam in de schemer zaten [te dromen. Ik vroeg of het goed ging, het rech- [ter zei neen. Niet zo erg, sprak 't linker; een fbeetje versleten, iets meer dan ik, het heeft harder [gewerkt, meer schepen geteld, meer voor len- [zen gezeten, op jacht steeds alleen de vizierkeep [gemerkt. Geloof linker maar niet. Zijn troosten [is vrezen dat ook hem op een dag het zuiver ste beeld niet meer komt uit het vlies der ver- [ten gerezen; wij hebben de klaarte steeds eerlijk [gedeeld, 't is jammer. Wij moeten iets doen voor onze ogen, hart. Zij zijn onze ware wakers ge- [weest, ze hebben zich zelden in tekens be drogen, is een oor soms een hond, een oog is [geen beest. Aan het linker heb ik iets moeten [beloven. Als gij straks, zei het, het bewust zijn ziet, laat het rustig in zijn alleenspraak [geloven en vertel dit groot kind onze droef. [heid niet". Karei Jonckheere: Poëzie is overal. Ad Donker, Rotterdam. Karei Jonckheere: Ogentroost. A. A. M. Stols/J. P. Barth, 's-Gravenhage. llllllllllllllllllllllllllllllllllllllllllllllllllllllllllllllllllllllllllllllllllllllllljHI H Onder auspiciën van de Stick- §i ting Kunstmaand Amsterdam gaf het „Nederlands Logeer- f§ kamerorkest" in de kleine zaal van het Concertgebouw te Am- sterdam een kolderieke uitvoe- ring van het derde Branden- burgse Concert van Bach, on- der leiding van een zekere Ted Fooi, pseudoniem voor een van onze bekendste musici. Vanavond wijdt de Ned. Tele- visie Stichting een uitzending aan deze vrolijke muzikale keuken. Op de foto: tijdens het con- cert zorgde eèn violist voor H een verfrissende dronk uit zijn schenkviool Onbekende werken van Berlioz en Hindemith V an de vijf opera's die in het Holland Festival 1961 zulen worden opgevoerd zijn er twee niet alleen nieuw voor Nederland, maar prak tisch ook voor andere lan den, omdat het hier om stuk ken gaat die hoogst zelden worden uitgevoerd. De twee opera's waar het hier om gaat zijn Benvenuto Cel lini van Berlioz en Cardillac van Paul Hindemith. Berlioz, de Franse romanticus bij uitstek, is voor velen alleen de componist van zijn beroemde Sym phonic Fantasique. Toch leek deze grillige man met zijn grote literai re belangstelling voorbeschikt voor de opera. Zijn opera Les Troyens, een werk dat maar liefst zeven uur duurt, werd zijn bekend ste en meestgespeelde werk op dit gebied. Dat ook de titel Benve nuto Cellini U bekend voorkomt is te danken aan de gelijknamige ouverture, die regelmatig in de concertzalen wordt gespeeld, even als de ouverture Le Carnaval Ro- main, die oorspronkelijk bedoeld was als een voorspel tot de tweede akte van deze opera. Als U die muziek kent, weet U ongeveer wat U bij een uitvoering van de hele opera, die in het Festival door de Nederlandse Opera onder leiding van Georges Prètre ge speeld zal worden, te wachten staat. Het is een tamelijk ver ward verhaal dat eraan ten grond slag ligt en men mag gerust aan nemen dat dat overdadige libretto er de oorzaak van was dat het stuk bij de première in 1838 viel en ook nadien hoogst zelden opge voerd werd. De hoofdfiguur is de beroemde Florentijnse goudsmid Benvenuto Cellini i die in opdracht van Paus Clemens H het speelt in Rome in 1532 een beeld van Perseus moet maken. Cellini, ver liefd op de dochter van de schat meester van het pauselijk hof, Teresa, haalt daarmee de haat van een beeldhouwer, Fieramosca ge naamd, op zijn hals. Deze huurt een sluipmoordenaar, maar die wordt door Cellini tijdens het car naval gedood. Ten onrechte wordt de beeldhouwer verdacht, later weer vrijgelaten en met Teresa in het huwelijk verbonden. De ver denking valt dan op Cellini. Deze beveelt al zijn werken te laten smelten en maakt van al dat goud zo'n prachtig beeld van Perseus dat hij zijn straf ontgaat en bege nadigd wordt. Men kan zich gemakkelijk voor stellen dat dit verhaal aanleiding geeft tot rjjke en overdadige tone len, waarbij vooral de carnavals- scènes iets weerspiegelen van de uitbundigheid en de tomeloze vita liteit die men ook in Berlioz' mu ziek kan ondergaan. Merkwaardig is dat ook de an dere, zelden opgevoerde ope ra in dit festival een goud smid tot hoofdpersoon heeft. Hin demith putte zijn stof uit een no velle. van een andere aarts-roman ticus, de dichter E. Th. A. Hoff mann, getiteld Das Fraulein von Scuderi. Het grondprobleem van deze opera is de kunstenaar, die niet van zijn eigen werk kan scheiden. In het 17de eeuwse Pa rijs, waar de opera speelt, is men verontrust door een keten van moordaanslagen. Het blijkt nu, dat alle slachtoffers juist een' stuk van de beroemde goudsmid Car dillac hebben gekocht. Na allerlei intriges blijkt dan, dat de hoogge achte Cardillac zelf de moorden pleegt omdat hij zijn werk terug wil hebben. Het wordt een drama tische ontknoping die door Hinde mith, die dit werk in 1926 schreef, met alle middelen van zijn enorm talent is uitgebuit. De enscenering van deze opera roept bijna onoverkomelijke pro blemen op en het zal dan ook boeiend zijn om te zien hoe liet gezelschap Wüppertal-Bülmen die het hier opvoert die heeft opgelost. Muzikaal kan men hier genieten van Hindemith op zijn best: voor al de grote Passacaglia aan het slot is een van zyn meest grandi oze muzieken. De componist lieeft deze romantische opera later nog al radicaal, zowel wat tekst als muziek betreft, omgewerkt. Deze nieuwe versie beleefde liaar pre mière in 1952 in Zürieh. Het is deze versie, die twee uur duurt, die in het Festival wordt opge voerd. Er is uiteraard nog me^er nieuws, al is het dan mis schien geen groot nieuws. Moderne werken van een experi menteel karakter kan men be luisteren op uitvoeringen van het Danzi Kwintet (17 juni Amster dam, 9 juli Scheveningen), het Nederlands Kamerorkest (20 juni Amsterdam, 21 juni in Schevenin gen) en het Rotterdams Philhar- Een scene uit. de opera Car dillac van Hindemith, die in het Holland Festival door de Wüppertaler Biihnen zal vjorden opgevoerd. monisch Orkest onder Flipse op 30 juni in Rotterdam met werken van Badings, Schönberg én Egk. Bijzonder boeiend belooft een con cert te worden door het Concert- gebouwoi'kest gedirigeerd door de vermaarde hedendaagse compo nist Pierre Boulez (op 6 juli in Amsterdam), omdat deze toon dichter ook een fameus dirigent, gebleken is. Behalve de Kammer- symfonie nr. 1 en de Vijf Orkest stukken van Webern staan mu ziek van Schubert en Debussy op het programma. Wie zich voor Ne derlandse muziek interesseert moge gewezen worden op het ope ningsconcert op 15 juni in de Scheveningse Kurzaal, waarop Hans Henkemans zijn Passacaglia en Gigue speelt en het Residentie Orkest gedirigeerd door Van Ot- terloo o.m. Taras Bulba' van Ja- naeek ten gehore zal brengen. Bertus van Lier zal met bet Om roepkoor en het Radio Kameror kest een uitvoering geven van zijn prachtige Hooglied op 10 juni in het Amsterdamse concertgebouw. Nieuw, maar in jaren ond, is de Petite Messe Solennelle van Ros sini, die door het Nederlands Kamerkoor van Felix de Nobel op 24 juni in Amsterdam zal worden uitgevoerd. Het is een merkwaar dig stuk van deze componist, die zijn naam gaf aan het recept van de beroemde Tournedos Rossini. Deze Italiaan, grootmeester van de opera buffa, trok zich toen hij 37 jaar was uit het componeren terug. In liet voorwoord van deze charmante compositie voor 12 zangers vraagt hij God vergiffe nis: onder déze J2 apostelen is geen Judas en er wordt niet vals gezongen! In een nawoord, ge richt tot „le bon Dieu", biedt hij nogmaals excuus aan: „Ik ben geboren voor de opera buffa, dat weet U wel Seigneur. Vergeef het mij en schenk mij Jict Paradijs". De mis werd in de Parijse salons van die dagen enige keren met groot succes opgevoerd. Ook thans zal men zeker van dit werk, met zijn „gesuikerde dissonanten" en grandioze slotfuga genieten. •>1 Vier nieuwe krachten bij het gezelschap De directeur van de toneelgroep „Studio", Han Surink, heeft me degedeeld, dat zijn gezelschap, als het seizoen medio augustus afge lopen zal zijn, 315 voorstellingen heeft gegeven. Dit met een kern vau 12 vaste medewerkers. Gemiddeld wa ren per voorstelling 500 bezoekers Rijk verleden glanst na in het Prinsenhof te Delft (Van onze redacteur beeldende kunsten) Koper als goud" had de titel moeten worden van een bijzon der interessante tentoonstelling, die tot 7 augustus in het Prinsenhof te Delft wordt gehouden. Het is uiteindelijk zonder meer „Koper" geworden. Niet iedereen vond namelijk de ver binding van deze twee zo zeer uiteenlopende metalen in een titel erg gelukkig. Waarom is niet duidelijk. Want het geelkoper straalt U in de stemmige ruimten van het oude Sint-Aagten klooster als goud tegen, vooral nu het voor deze gelegenheid zorgvuldig gepoetst is. Vele dezer stukken hadden .name lijk bij aankomst in het museum een opfrisser hard nodig. Maar nu stralen de doopvonten, de leze naars, de koorhekken, de doop- bogen weer als nieuw onder het zachte licht uit de hogé ramen. Ge zoudt U hier in de geest kun nen verplaatsen naar een lang vervlogen tijd, toen deze kostbare pronk nog tot. de gewone uitrus ting van de parochiekerken be hoorde en zacht kaarslicht een spel van flitsende fonkelingen te weegbracht. Ge zoudt dan kunnen beseffen, welk een rijke bron van opdrachten de kerk dier dagen is geweest. Niet direct een bron van inspiratie overigens. Het vakmanschap moest do vrijo ar tistieke uiting hier wel overheersen, omdat de geelgieters zo aan alle kan ten gebonden waren in hun vorm keus. De vorm lag vast: een kwestie van traditioneel symbool. De peli kaan beeld van do zelfopofferende liefde van Christus: de adelaar te ken van de" triomferende kerk; de griffioen wonderlijke kruising van leeuw, paard en arend, het waren alle vaste, tot de schat der kerk behoren de vormen. Zij lieten de gcelgieter weinig speelruimte voor zijn fantasie. Hij zal ze ooit niet hebben begeerd, neem ik aan. Ook zonder dat spreid den deze dieren onder zijn kundige handen hun vleugels, om gedurende de rest van hun vaak eeuwenlang be staan een evangelieboek of een mis saal te torsen en zo bij te dragen tot het geestelijk heil van duizenden. Latere generaties „verbouwden" dan zulk een gedierte wel eens tot een paaskandelaar soms tot ernstige schade van de oorspronkelijke ge daante, maar daarom weid amper getreurd. Vele zullen de lichtbogen zijn, die pp deze wijze uiteenvielen in afzonderlijke kandelaars. Vele zijn zeker; da doopvonten, die In do Joop der eeuwen een groter of kleiner deel van hun tooi aan draagleeuwen, heiligen of doopsymbolen verloren. Nog weten wij vaak waar deze ele menten bevestigd waren. Maai' hun vorm kennen wij nfet meer. Stijlken nis en fantasie moeten ons te hulp komen, willen wij althans nog een matige indruk krijgen van de oude schoonheid. Het is inderdaad vaak een wonder van schoonheid, wat er nog over is. Maar wat zouden we nog aan kerkelijk koper bezitten, wanneer België'nu eens niet eeuwenlang het slagveld van Europa was geweest wanneer nu eens niet revolutionaire of zonder meer roofzieke legerscha ren. fanatieke geweldenaars en an dere op verwoesting of bruikbaar me taal uit zijnde lieden, branden en an dere calamiteiten de zuidelijke ker ken bij herhaling hadden getroffen? Laten we wel wezen: wat de pro testanten hier in hun sobere kerken tegenover konden stellen, is toch maar bijzonder weinig: een kope ren boogje boven de toegang tot het doophek, een koperen lezenaar voor predikant of voorzanger, nog een enkel weelderig koorhek om een overbodig geworden stuk kerk af te schutten. Maar het is moei lijk anders te verwachten bij een religie, die alle aankleding van de kerk beschouwde als een verzoe king van de op God gerichte ziel. Hetgeen het dan ook vaak was; zie maar het ijdel vertoon van aardsgezinde vooraanstaanden in de rouwborden tegen de kerkpij- lers! De tentoonstelling in Delft is van dat gezichtspunt uit gezien bijzonder leer zaam. Maar zij laat nog een ander aspect bijzondêi; goed uitkomen* zjj bewijst namelijk, hoezeer het zwaar tepunt van de geelgieterskunst gedu rende een reeks van eeuwen in Bel gië heeft gelegen. Al in de achtste eeuw was het werk van de zuidelijke meesters beroemd. Maar in de elfde eeuw bereikte men in het gebied van de Maas een hoogtepunt, door de ver vaardiging van uitzonderlijk mooie reliekschrijnen scheppingen die eerder goudsmids dan geelgie- terswerk zijn. Dinant was van al deze schoonheid tot 1466 het centrum. Zijn invloed werd gevoeld tot ver in Euro pa; de „dinanderieën" hadden een enorme aftrek, en de term bewijst, hoezeer de plaatsnaam was gewor den tot een kort begrip voor al deze soort geelglanzende schoonheid. Wel dreef de verwoesting van het stedeke in 1466 veel meesters naar veiliger woonst, maar het herstel was toch zodanig, dat de stad nog tot de hervorming een belangrijke rol kon blijven spelen, ook al had het de concurrentie te duchten van Doornik, Mechelen, Leuven, Brussel. Wat ook duidelijk is geworden: de geliele geelgieterij is nog een vrijwel onontgonnen stuk kunsthistorisch ge bied. We kennen de namen van vele meesters. Wij kennen ook veel werk. Maar het is vrijwel onmogelijk, oni aan le geven, welke thans nog be kende werkeu uit hun ateliers stam men Weinig is gedateerd. Nog min der draagt een naam of een meester teken. Hier en daar slaagt nog wel eens een toeschrijving door vergelij king van de styl van twee stukken, als men van een de maker kent. Maar het succes van de pogingen Is over het algemeen te gering om erg be moedigend te kunnen zijn. In zeer veel gevallen zal men er dus nooit meer achterkomen, wie wfifc maakte. aanwezig. Eén der acteurs, Stephen Felsenthal, die. tevens regisseur is, gaat dit jaar hospiteren bij Villard en Barrault In Frankrijk. In het komende seizoen zal het ge zelschap worden uitgebreid met twee nieuwe acteurs en twee nieuwe actri ces, t.w. Jack Horn, die van „Toneel groep Theater" komt. Bram van der Vlugt, van de Amsterdamse en An- nemarie Prins en Liesbeth Struppert van de Arnhemse toneelschool. Alle vier krijgen zij belangrijke rollen te vertolken. De Arnhemse meisjes spe len beiden een hoofdrol. Liesbeth in „Verkeerd begin'' van Jan Staal en Annemarie in een één-akter. Jack Horn speelt de hoofdrol in „Mousse line" van de Franse schrijver Louis Veile, die met dit stuk de prijs voor het „charmantste blijspel" van het seizoen kreeg. Bram van der Vlugt maakte behalve als acteur tevens zijn debuut als regisseur van een één-ak- ter, zo zei directeur Surink. Voorts staan op het repertoire van „Studio" „Stuur me geen bloemen" van Nor man Barasch en Caroll Moore. „Plan ten zonder wortels" van Arnold Wea ker en „Procederen" van Raeinc. Dit stuk heeft Han Surink speciaal ge kozen om opgevoerd te worden voor middelbare scholen. De vijf nieuwe stukken zullen in de loop van het seizoen nog worden aan gevuld met diverse één-akters. Van het huidige repertoire van „Studio" zullen vijf stukken blijven. „Het enige waar we om zitten te springen is een ruimte om te repe teren. Met de subsidie komen we er niet. We moeten ons nu behelpen met de zaal van een verenigingsgebouw in de Amsterdamse -Jordaan, maat' „Studio" blijft hopen op verbetering", aldus Han Surink. De Amsterdamse gemeenteraad heeft besloten b. en w. te machtigen dc ar chitect ïr. B. Bijvoet opdracht te ver lenen liet door hem gemaakte voor lopige ontwerp voor een operagebouw aan de Ferdinand Bolstraat uit te werken tot een definitief plan en voor het nitwerken van dit ontwerp een krediet van f 300.000 beschikbaar te stellen. De tractie van de V.V.D. stemde tegen dit voorstel, omdat zij de plaats waar het gebouw zal ko men niet geschikt acht.

Krantenbank Zeeland

Provinciale Zeeuwse Courant | 1961 | | pagina 9