KAREL JONCKHEERE:
met en over poëzie
Kerkelijk koper in een oud klooster
Opera m l\ef festival
Studio" in komend seizoen
Operagebouw
voor Amsterdam
ZATERDAG 10 JUNI 196J
PROVINCIALE ZEEUWSE COURANT
lt
„VAN BIJBEL TOT ESKIMO"
Nieuwe bundel Ogentroost een
indrukwekkend, eerlijk werkstuk
„POEZIE IS OVERAL" luidt de titel van Karei Jonckheeres
verzameling poëzie uit de wereldliteratuur, en daar deze tijd
eist dat er minstens één subtitel met „van-en-tot" bij komt,
schrijft liij er onder „Van Bijbel tot Eskimo", wat nergens op
slaat en ook wel zo bedoeld zal zijn, want ironie gaat Karei
Jonckheere bijzonder goed af. Getuige de werkelijk briljant-
ironische inleiding tot dit boek, een deugdelijke inleiding, vier
hoofdstukken lang, waarin veel over poëzie gezegd wordt wat de
kern raakt, en dat is waarlijk geen geringe verdienste. Dat
Jonckheere één en ander allerminst doodernstig voorschotelt
(al meent hij het meestal wél doodernstig) blijkt uit de Dickens-
achtige titels der hoofdstukken: I „Waarin elke lezer gewaar
schuwd wordt dat dit boek niet voor hem is" (etc.), en door het
geven van waarschuwende adviezen als: 1. Doe nooit wat ge
één uwer broedereen niet ziet doen; 2. wie gedichten schrijft is
zot; 3. wie ze leest kan het worden.
En: „Koop nooit een bloemle
zing, zelfs niet als pocketboek.
Bloemlezingen zijn des duivels
oorkussen. Vooral vandaag zijn
het geniepige want goedkope
middeltjes om in uw evenwich
tig en sterk verdedigd gemoed 't
neuriënde maar kreupele paard
van Troje, het gevoel voor cul
tuur, binnen te smokkelen". Of,
om nog even met citeren door
Letterkundige kroniek
door HANS WARREN
te gaan: „Zet dadelijk de radio
af als men U met vette stem
aankondigt dat een dame of een
meneer gedichten zal voordra
gen. Geldt het per ongeluk de
auteur zelf, die leest, luister dan
even, tel tot tien en schiet dan
in een luide lach". Doch tussen
al deze scherts zitten parelen
verstopt: „Wie een gedicht
schrijft heeft altijd illusies. Wie
het leest soms". „Woorden zijn
tot alles in staaL-zowel op de
aarde (op dc „zin", waaruit ze
geboren werden) als onder die
aarde, zoekend naar hun eigen
wortels, of vliegend erboven,
luchtig en los van alle aards
(lees: zinsverband)."
Hoewel Karei Jonckheere begint met
tc zeggen, dat liij geen pleidooi voor
de poëzie wil geven, zijn deze blad
zijden er natuurlijk toch een gewor
den, een veroverend pleidooi nog wel,
Geïntrigeerd door het verschijnsel
dat er niemand bestaat die geen poë
zie wil ondergaan, maar miljoenen
mensen die geen gedichten willen le
zen, „die allergisch op gedichten rea-
geren", onderzoekt hij allerlei moge
lijkheden, die de mens tot poëzie
brengen en hem ervan afhouden,
om tenslotte zeven „heilige overwe
gingen" op te stellen teneinde de
„massa" toch tot het lezen van ge
dichten te brengen. En dan volgt, als
proef op de som, zijn bloemlezing
(een pocket, al is die dan gebon
den), poëzie uit de gehele wereldlite
ratuur, en daar kan men het heus
wel mee doen. Jonckheere is een be
reisd man; lichaam en geest explo
reerden menige onbekende uithoek.
De bundel getuigt er van. Het be
zwaar van de vertalingen voelt nie
mand beter dan Jonckheere zelf; al
thans we lazen nooit een pittiger de
finitie dan deze: „Vertalen is iets
verdelen onder drie (dichter, lezer,
vertaler) wat eigenlijk maar voor
twee was bestemd. Met dit gevaar
zelfs dat de vertaler het grootste
part voor zich houdt".
Het moet ook gezegd dat van me
nig gedicht een fraaiere Neder
landse vertaling bestaat dan de
hier gebodene, maar mogelyk was
die niet toegankelijk. Dat uit deze
bundel met poëzie van pool tot
pool de twee slotregels van een
ons onbekend gedichtje van dc
Brusselaar Jan Dingelsclie (1.350-
1400) het meeste troffen is haast
te subjectief om mee te delen,
doch: zo zal een ieder in deze
bundel verrijking vinden, iets
nieuws dat dierbaar wordt!
Het is immer interessant poëzie te
lezen en te toetsen van een dich
ter die zich zojuist over het mé
tier en over wat hém zo aan het hart
gaat, heeft uitgesproken, en dat is
hier mogelijk doordat van Karei
Jonckheere tevens een nieuw poëzie-
boekje, „Ogentroost" geheten, het
licht zag. „Ogentroost" is een lang,
min of meer" verhalend gedicht in
acht delen, waarin de schrijver op
dichterlijke wijze rekenschap aflegt
van wat het oog", (en via het oog het.
hele lichaam, de zintuigen, ach, het
heelal), voor hem betekent. Twee fei
ten hebben daartoe meer in het bij
zonder de stoot gegeven: de dichter
die de vijftig gepasseerd is (geb.
1907) heeft van dc oogarts het harde
vonnis gehoord: „uw linkeroog is nog
goed. Eer we iets aan het rechter
doen, raad ik U eerst een bloedonder
zoek aan", poëtisch omgezet tot:
„dat gij zeker links nog niet ziek zijt
maar rechts evenmin nog gezond,
dat geen enkel glas meer kan baten,
geen straffe druppel meer heelt,
het is om zijn ogen tc sluiten
voorgoed in hun levend graf,
achter de toeë luiken
t* doven wat men ooit zag",
De dichter, die altijd een „kijkdier"
geweest is, zich verlustigde in de
schoonheid die de hele wereld het
oog te bieden heeft, moet dit verwer
ken, zoals hij het andere en nog bit
terder feit verwerken moet:
Mijn zoon is een blindgeborene
die lacht om mensen die zien,
zijn vier op vijf in ons bedrog
blijft voor hem een vier op vier"
En:
Elke dag die des winters opklaren wil
rijden we naar Brussel,
mijn zoontje en ik.
Dan kijkt de chauffeur-dichter voor
het kind: „Ik zit bestendig bereid om
een antwoord te wegen, een ant
woord dat ook in het duister vol
doet'', en hoe onbevredigend blijft
dit:
Een oog dat ziet
vangt meer in zijn blik
dan het openste voorwerp wil tonen.
2 vorm van dit gedicht is heel
vrij: soms is het proza, dan weer
gebonden, tot strofisch-rijmend;
het heeft hoogtepunten (II, V) en
enkele inzinkingen (de steunregels in
hoofdletters, die vooral in I veel
voorkomen, hebben wel eens iets pre
tentieus, en een passage als die op
pagina 55 met „Cuwaert de kater en
Tybaert de haas en Aagje Betje en
Wolfje Deken" is flauw gebleven,
niet tot poëzie „opgeheven". Doch
dat zijn kleinigheden, want als ge
heel is dit één indrukwekkend, eer
lijk poëtisch werkstuk van verras
sende moderniteit. Zo verstaat
D
Jonckheere de kunst, de moderne
techniek in de poëzie te incorporeren
zonder dat het in het minst gefor
ceerd aandoet, b.v. in II, de fascine
rende autorit door Brabant. Om U
enig idee te geven volgt hier een
fragment uit V: het bloed, dat kri
tisch door het ouder wordende
lichaam van de dichter stroomt,
brengt verslag uit van zijn bevindin
gen aan het hart:
De oren waren er niet, op reis in de
[bomen,
zo zeiden me de ogen die, pozend bij-
[een,
voor liün raam in de schemer zaten
[te dromen.
Ik vroeg of het goed ging, het rech-
[ter zei neen.
Niet zo erg, sprak 't linker; een
fbeetje versleten,
iets meer dan ik, het heeft harder
[gewerkt,
meer schepen geteld, meer voor len-
[zen gezeten,
op jacht steeds alleen de vizierkeep
[gemerkt.
Geloof linker maar niet. Zijn troosten
[is vrezen
dat ook hem op een dag het zuiver
ste beeld
niet meer komt uit het vlies der ver-
[ten gerezen;
wij hebben de klaarte steeds eerlijk
[gedeeld,
't is jammer.
Wij moeten iets doen voor onze ogen,
hart. Zij zijn onze ware wakers ge-
[weest,
ze hebben zich zelden in tekens be
drogen,
is een oor soms een hond, een oog is
[geen beest.
Aan het linker heb ik iets moeten
[beloven.
Als gij straks, zei het, het bewust
zijn ziet,
laat het rustig in zijn alleenspraak
[geloven
en vertel dit groot kind onze droef.
[heid niet".
Karei Jonckheere: Poëzie is overal.
Ad Donker, Rotterdam.
Karei Jonckheere: Ogentroost. A. A.
M. Stols/J. P. Barth, 's-Gravenhage.
llllllllllllllllllllllllllllllllllllllllllllllllllllllllllllllllllllllllllllllllllllllllljHI
H Onder auspiciën van de Stick- §i
ting Kunstmaand Amsterdam
gaf het „Nederlands Logeer- f§
kamerorkest" in de kleine zaal
van het Concertgebouw te Am-
sterdam een kolderieke uitvoe-
ring van het derde Branden-
burgse Concert van Bach, on-
der leiding van een zekere Ted
Fooi, pseudoniem voor een van
onze bekendste musici.
Vanavond wijdt de Ned. Tele-
visie Stichting een uitzending
aan deze vrolijke muzikale
keuken.
Op de foto: tijdens het con-
cert zorgde eèn violist voor
H een verfrissende dronk uit zijn
schenkviool
Onbekende werken
van Berlioz en
Hindemith
V
an de vijf opera's die in
het Holland Festival 1961
zulen worden opgevoerd zijn
er twee niet alleen nieuw
voor Nederland, maar prak
tisch ook voor andere lan
den, omdat het hier om stuk
ken gaat die hoogst zelden
worden uitgevoerd.
De twee opera's waar het hier
om gaat zijn Benvenuto Cel
lini van Berlioz en Cardillac
van Paul Hindemith.
Berlioz, de Franse romanticus bij
uitstek, is voor velen alleen de
componist van zijn beroemde Sym
phonic Fantasique. Toch leek deze
grillige man met zijn grote literai
re belangstelling voorbeschikt
voor de opera. Zijn opera Les
Troyens, een werk dat maar liefst
zeven uur duurt, werd zijn bekend
ste en meestgespeelde werk op dit
gebied. Dat ook de titel Benve
nuto Cellini U bekend voorkomt
is te danken aan de gelijknamige
ouverture, die regelmatig in de
concertzalen wordt gespeeld, even
als de ouverture Le Carnaval Ro-
main, die oorspronkelijk bedoeld
was als een voorspel tot de tweede
akte van deze opera. Als U die
muziek kent, weet U ongeveer
wat U bij een uitvoering van de
hele opera, die in het Festival
door de Nederlandse Opera onder
leiding van Georges Prètre ge
speeld zal worden, te wachten
staat. Het is een tamelijk ver
ward verhaal dat eraan ten grond
slag ligt en men mag gerust aan
nemen dat dat overdadige libretto
er de oorzaak van was dat het
stuk bij de première in 1838 viel
en ook nadien hoogst zelden opge
voerd werd. De hoofdfiguur is de
beroemde Florentijnse goudsmid
Benvenuto Cellini i die in opdracht
van Paus Clemens H het speelt
in Rome in 1532 een beeld van
Perseus moet maken. Cellini, ver
liefd op de dochter van de schat
meester van het pauselijk hof,
Teresa, haalt daarmee de haat van
een beeldhouwer, Fieramosca ge
naamd, op zijn hals. Deze huurt
een sluipmoordenaar, maar die
wordt door Cellini tijdens het car
naval gedood. Ten onrechte wordt
de beeldhouwer verdacht, later
weer vrijgelaten en met Teresa
in het huwelijk verbonden. De ver
denking valt dan op Cellini. Deze
beveelt al zijn werken te laten
smelten en maakt van al dat goud
zo'n prachtig beeld van Perseus
dat hij zijn straf ontgaat en bege
nadigd wordt.
Men kan zich gemakkelijk voor
stellen dat dit verhaal aanleiding
geeft tot rjjke en overdadige tone
len, waarbij vooral de carnavals-
scènes iets weerspiegelen van de
uitbundigheid en de tomeloze vita
liteit die men ook in Berlioz' mu
ziek kan ondergaan.
Merkwaardig is dat ook de an
dere, zelden opgevoerde ope
ra in dit festival een goud
smid tot hoofdpersoon heeft. Hin
demith putte zijn stof uit een no
velle. van een andere aarts-roman
ticus, de dichter E. Th. A. Hoff
mann, getiteld Das Fraulein von
Scuderi. Het grondprobleem van
deze opera is de kunstenaar, die
niet van zijn eigen werk kan
scheiden. In het 17de eeuwse Pa
rijs, waar de opera speelt, is men
verontrust door een keten van
moordaanslagen. Het blijkt nu, dat
alle slachtoffers juist een' stuk
van de beroemde goudsmid Car
dillac hebben gekocht. Na allerlei
intriges blijkt dan, dat de hoogge
achte Cardillac zelf de moorden
pleegt omdat hij zijn werk terug
wil hebben. Het wordt een drama
tische ontknoping die door Hinde
mith, die dit werk in 1926 schreef,
met alle middelen van zijn enorm
talent is uitgebuit.
De enscenering van deze opera
roept bijna onoverkomelijke pro
blemen op en het zal dan ook
boeiend zijn om te zien hoe liet
gezelschap Wüppertal-Bülmen die
het hier opvoert die heeft opgelost.
Muzikaal kan men hier genieten
van Hindemith op zijn best: voor
al de grote Passacaglia aan het
slot is een van zyn meest grandi
oze muzieken. De componist lieeft
deze romantische opera later nog
al radicaal, zowel wat tekst als
muziek betreft, omgewerkt. Deze
nieuwe versie beleefde liaar pre
mière in 1952 in Zürieh. Het is
deze versie, die twee uur duurt,
die in het Festival wordt opge
voerd.
Er is uiteraard nog me^er
nieuws, al is het dan mis
schien geen groot nieuws.
Moderne werken van een experi
menteel karakter kan men be
luisteren op uitvoeringen van het
Danzi Kwintet (17 juni Amster
dam, 9 juli Scheveningen), het
Nederlands Kamerorkest (20 juni
Amsterdam, 21 juni in Schevenin
gen) en het Rotterdams Philhar-
Een scene uit. de opera Car
dillac van Hindemith, die
in het Holland Festival door
de Wüppertaler Biihnen zal
vjorden opgevoerd.
monisch Orkest onder Flipse op
30 juni in Rotterdam met werken
van Badings, Schönberg én Egk.
Bijzonder boeiend belooft een con
cert te worden door het Concert-
gebouwoi'kest gedirigeerd door de
vermaarde hedendaagse compo
nist Pierre Boulez (op 6 juli in
Amsterdam), omdat deze toon
dichter ook een fameus dirigent,
gebleken is. Behalve de Kammer-
symfonie nr. 1 en de Vijf Orkest
stukken van Webern staan mu
ziek van Schubert en Debussy op
het programma. Wie zich voor Ne
derlandse muziek interesseert
moge gewezen worden op het ope
ningsconcert op 15 juni in de
Scheveningse Kurzaal, waarop
Hans Henkemans zijn Passacaglia
en Gigue speelt en het Residentie
Orkest gedirigeerd door Van Ot-
terloo o.m. Taras Bulba' van Ja-
naeek ten gehore zal brengen.
Bertus van Lier zal met bet Om
roepkoor en het Radio Kameror
kest een uitvoering geven van zijn
prachtige Hooglied op 10 juni in
het Amsterdamse concertgebouw.
Nieuw, maar in jaren ond, is de
Petite Messe Solennelle van Ros
sini, die door het Nederlands
Kamerkoor van Felix de Nobel op
24 juni in Amsterdam zal worden
uitgevoerd. Het is een merkwaar
dig stuk van deze componist, die
zijn naam gaf aan het recept van
de beroemde Tournedos Rossini.
Deze Italiaan, grootmeester van
de opera buffa, trok zich toen hij
37 jaar was uit het componeren
terug. In liet voorwoord van deze
charmante compositie voor 12
zangers vraagt hij God vergiffe
nis: onder déze J2 apostelen is
geen Judas en er wordt niet vals
gezongen! In een nawoord, ge
richt tot „le bon Dieu", biedt hij
nogmaals excuus aan: „Ik ben
geboren voor de opera buffa, dat
weet U wel Seigneur. Vergeef het
mij en schenk mij Jict Paradijs".
De mis werd in de Parijse salons
van die dagen enige keren met
groot succes opgevoerd. Ook thans
zal men zeker van dit werk, met
zijn „gesuikerde dissonanten" en
grandioze slotfuga genieten.
•>1
Vier nieuwe krachten
bij het gezelschap
De directeur van de toneelgroep
„Studio", Han Surink, heeft me
degedeeld, dat zijn gezelschap,
als het seizoen medio augustus afge
lopen zal zijn, 315 voorstellingen heeft
gegeven. Dit met een kern vau 12
vaste medewerkers. Gemiddeld wa
ren per voorstelling 500 bezoekers
Rijk verleden glanst na in het
Prinsenhof te Delft
(Van onze redacteur beeldende kunsten)
Koper als goud" had de titel moeten worden van een bijzon
der interessante tentoonstelling, die tot 7 augustus in het
Prinsenhof te Delft wordt gehouden. Het is uiteindelijk zonder
meer „Koper" geworden. Niet iedereen vond namelijk de ver
binding van deze twee zo zeer uiteenlopende metalen in een titel
erg gelukkig. Waarom is niet duidelijk. Want het geelkoper
straalt U in de stemmige ruimten van het oude Sint-Aagten
klooster als goud tegen, vooral nu het voor deze gelegenheid
zorgvuldig gepoetst is.
Vele dezer stukken hadden .name
lijk bij aankomst in het museum
een opfrisser hard nodig. Maar nu
stralen de doopvonten, de leze
naars, de koorhekken, de doop-
bogen weer als nieuw onder het
zachte licht uit de hogé ramen.
Ge zoudt U hier in de geest kun
nen verplaatsen naar een lang
vervlogen tijd, toen deze kostbare
pronk nog tot. de gewone uitrus
ting van de parochiekerken be
hoorde en zacht kaarslicht een
spel van flitsende fonkelingen te
weegbracht.
Ge zoudt dan kunnen beseffen, welk
een rijke bron van opdrachten de kerk
dier dagen is geweest. Niet direct
een bron van inspiratie overigens.
Het vakmanschap moest do vrijo ar
tistieke uiting hier wel overheersen,
omdat de geelgieters zo aan alle kan
ten gebonden waren in hun vorm
keus. De vorm lag vast: een kwestie
van traditioneel symbool. De peli
kaan beeld van do zelfopofferende
liefde van Christus: de adelaar te
ken van de" triomferende kerk; de
griffioen wonderlijke kruising van
leeuw, paard en arend, het waren alle
vaste, tot de schat der kerk behoren
de vormen. Zij lieten de gcelgieter
weinig speelruimte voor zijn fantasie.
Hij zal ze ooit niet hebben begeerd,
neem ik aan. Ook zonder dat spreid
den deze dieren onder zijn kundige
handen hun vleugels, om gedurende
de rest van hun vaak eeuwenlang be
staan een evangelieboek of een mis
saal te torsen en zo bij te dragen tot
het geestelijk heil van duizenden.
Latere generaties „verbouwden" dan
zulk een gedierte wel eens tot een
paaskandelaar soms tot ernstige
schade van de oorspronkelijke ge
daante, maar daarom weid amper
getreurd. Vele zullen de lichtbogen
zijn, die pp deze wijze uiteenvielen in
afzonderlijke kandelaars. Vele zijn
zeker; da doopvonten, die In do Joop
der eeuwen een groter of kleiner
deel van hun tooi aan draagleeuwen,
heiligen of doopsymbolen verloren.
Nog weten wij vaak waar deze ele
menten bevestigd waren. Maai' hun
vorm kennen wij nfet meer. Stijlken
nis en fantasie moeten ons te hulp
komen, willen wij althans nog een
matige indruk krijgen van de oude
schoonheid.
Het is inderdaad vaak een wonder
van schoonheid, wat er nog over
is. Maar wat zouden we nog aan
kerkelijk koper bezitten, wanneer
België'nu eens niet eeuwenlang het
slagveld van Europa was geweest
wanneer nu eens niet revolutionaire
of zonder meer roofzieke legerscha
ren. fanatieke geweldenaars en an
dere op verwoesting of bruikbaar me
taal uit zijnde lieden, branden en an
dere calamiteiten de zuidelijke ker
ken bij herhaling hadden getroffen?
Laten we wel wezen: wat de pro
testanten hier in hun sobere kerken
tegenover konden stellen, is toch
maar bijzonder weinig: een kope
ren boogje boven de toegang tot
het doophek, een koperen lezenaar
voor predikant of voorzanger, nog
een enkel weelderig koorhek om
een overbodig geworden stuk kerk
af te schutten. Maar het is moei
lijk anders te verwachten bij een
religie, die alle aankleding van de
kerk beschouwde als een verzoe
king van de op God gerichte ziel.
Hetgeen het dan ook vaak was;
zie maar het ijdel vertoon van
aardsgezinde vooraanstaanden in
de rouwborden tegen de kerkpij-
lers!
De tentoonstelling in Delft is van dat
gezichtspunt uit gezien bijzonder leer
zaam. Maar zij laat nog een ander
aspect bijzondêi; goed uitkomen* zjj
bewijst namelijk, hoezeer het zwaar
tepunt van de geelgieterskunst gedu
rende een reeks van eeuwen in Bel
gië heeft gelegen. Al in de achtste
eeuw was het werk van de zuidelijke
meesters beroemd. Maar in de elfde
eeuw bereikte men in het gebied van
de Maas een hoogtepunt, door de ver
vaardiging van uitzonderlijk mooie
reliekschrijnen scheppingen die
eerder goudsmids dan geelgie-
terswerk zijn. Dinant was van al deze
schoonheid tot 1466 het centrum. Zijn
invloed werd gevoeld tot ver in Euro
pa; de „dinanderieën" hadden een
enorme aftrek, en de term bewijst,
hoezeer de plaatsnaam was gewor
den tot een kort begrip voor al deze
soort geelglanzende schoonheid.
Wel dreef de verwoesting van het
stedeke in 1466 veel meesters naar
veiliger woonst, maar het herstel
was toch zodanig, dat de stad nog
tot de hervorming een belangrijke
rol kon blijven spelen, ook al had
het de concurrentie te duchten
van Doornik, Mechelen, Leuven,
Brussel.
Wat ook duidelijk is geworden: de
geliele geelgieterij is nog een vrijwel
onontgonnen stuk kunsthistorisch ge
bied. We kennen de namen van vele
meesters. Wij kennen ook veel werk.
Maar het is vrijwel onmogelijk, oni
aan le geven, welke thans nog be
kende werkeu uit hun ateliers stam
men Weinig is gedateerd. Nog min
der draagt een naam of een meester
teken. Hier en daar slaagt nog wel
eens een toeschrijving door vergelij
king van de styl van twee stukken,
als men van een de maker kent. Maar
het succes van de pogingen Is over
het algemeen te gering om erg be
moedigend te kunnen zijn. In zeer
veel gevallen zal men er dus nooit
meer achterkomen, wie wfifc maakte.
aanwezig. Eén der acteurs, Stephen
Felsenthal, die. tevens regisseur is,
gaat dit jaar hospiteren bij Villard
en Barrault In Frankrijk.
In het komende seizoen zal het ge
zelschap worden uitgebreid met twee
nieuwe acteurs en twee nieuwe actri
ces, t.w. Jack Horn, die van „Toneel
groep Theater" komt. Bram van der
Vlugt, van de Amsterdamse en An-
nemarie Prins en Liesbeth Struppert
van de Arnhemse toneelschool. Alle
vier krijgen zij belangrijke rollen te
vertolken. De Arnhemse meisjes spe
len beiden een hoofdrol. Liesbeth in
„Verkeerd begin'' van Jan Staal en
Annemarie in een één-akter. Jack
Horn speelt de hoofdrol in „Mousse
line" van de Franse schrijver Louis
Veile, die met dit stuk de prijs voor
het „charmantste blijspel" van het
seizoen kreeg. Bram van der Vlugt
maakte behalve als acteur tevens zijn
debuut als regisseur van een één-ak-
ter, zo zei directeur Surink. Voorts
staan op het repertoire van „Studio"
„Stuur me geen bloemen" van Nor
man Barasch en Caroll Moore. „Plan
ten zonder wortels" van Arnold Wea
ker en „Procederen" van Raeinc. Dit
stuk heeft Han Surink speciaal ge
kozen om opgevoerd te worden voor
middelbare scholen.
De vijf nieuwe stukken zullen in de
loop van het seizoen nog worden aan
gevuld met diverse één-akters. Van
het huidige repertoire van „Studio"
zullen vijf stukken blijven.
„Het enige waar we om zitten te
springen is een ruimte om te repe
teren. Met de subsidie komen we er
niet. We moeten ons nu behelpen met
de zaal van een verenigingsgebouw
in de Amsterdamse -Jordaan, maat'
„Studio" blijft hopen op verbetering",
aldus Han Surink.
De Amsterdamse gemeenteraad heeft
besloten b. en w. te machtigen dc ar
chitect ïr. B. Bijvoet opdracht te ver
lenen liet door hem gemaakte voor
lopige ontwerp voor een operagebouw
aan de Ferdinand Bolstraat uit te
werken tot een definitief plan en
voor het nitwerken van dit ontwerp
een krediet van f 300.000 beschikbaar
te stellen. De tractie van de V.V.D.
stemde tegen dit voorstel, omdat zij
de plaats waar het gebouw zal ko
men niet geschikt acht.