„Vreemdelingen in Barcelona
en amusement in „Valentijn"
De Tate Gallery verwent de Londen??ars
Toneelgroep uit V.S.
naar ons land
Muziek-sociologisch
onderzoek in Utrechl
ja at op de planken
ZATERDAG 11 FEBRUARI 1961
PROVINCIALE ZEEUWSE COURANT
13
TWEEMAAL „OPUS TWEE"
Nieuw proza van Hans Andreus
en G. van de Walcheren
De auteur G. van de Walcheren debuteerde een jaar oi' vijf ge
leden met „Scherven langs de hemel", een roman die opviel
door zijn originele thema en bovenal door de heel persoonlijke
stijl. Het jonge, dynamische proza, de aparte kijk op de zaak,
hadden iets verrassends. Waar na verloop van tijd vele boeken
en auteurs in de herinnering tot één kleurloze massa samen
vloeien, was Van de Walcheren voor ons een persoonli ikheid
gebleven, een markant iemand, en met méér dan gewone belang
stelling hebben we dan ook zijn tweede werk „Vreemdelingen
in Barcelona" tegemoet gezien. Het bleek een teleurstelling te
worden. Van de Walcheren heeft zijn eigen stijl en geluid be
houden, heeft nog steeds dat eigene, schrijft (of spreekt?) nog
steeds incorrect: fitten voor vitten, debben voor deppen, etc.,
vervalt in de vervelendste herhalingen alsof hij zijn pagina's
nooit zelf herleest (o.a. blz. 140).
oorlog" verschenen is. Maar waarom
hij proza schrijft, blijft ook na de ro
man „Valentijn" een raadsel. De no
velle „Bezoek" was van een vreselijke
banaliteit, gewilde banaliteit, maar
daarom niet minder erg. En ook in
„Valentijn" heeft hij zich blijkbaar
opzettelijk zo simpel mogelijk gehou
den, uit het oog verliezend dat 200 pa
gina's volgehouden eenvoud ook
krampachtig aan gaan doen. Of heeft
hij als prozaïst werkelijk helemaal
niets te zeggen? Als men zijn boek
zou moeten klasseren, valt het in de
rubriek „very light reading", het is
Kortom, hij heeft zijn grote
verdiensten en gebreken als in
zijn eerste boek, maar het blijkt
nu sterker, dat hij eigenlijk heel
weinig te zeggen heeft en geen
verhaal weet te componeren.
Als lange novelle zou „Vreem
delingen in Barcelona" er com
positorisch mee door kunnen;
een roman is het in geen geval,
het mist ten enenmale een kern.
Hoofdpersoon, de „ik", is een Hol
landse jongen die in Barcelona te
rechtgekomen is en daar van de hand
in de tand leeft, na eerst in Italië ge
ëxploiteerd te zijn geweest door de
vrouw van een industrieel en daarna
door die industrieel zelf; va. t kan
men hier aanknopen bij „Scherven
langs de hemel". Deze Hollandse jon
geman, Albo genoemd, maakt deel uit
van een groep lanterfanters en min
Letterkundige kroniek
door HANS WARREN
of meer parasiterende gidsen, die zich
opdringen aan passagiers van luxe
schepen, die een dag Barcelona aan
doen. Het boek beschrijft zo'n dag in
het voorjaar, tegen Pasen. Albo krijgt
het beheer over een rijke Mexicaan,
Robbes. zijn Belgische collega over
een welige, nog jonge Amerikaanse
weduwe. In gezelschap van enkele an
dere twijfelachtige figuren en een
5aar gemakkelijke, mooie meisjes ma-
en zij een tocht langs de beziens
waardigheden van Barcelona, waarbij
het hoogtepunt wel gevormd wordt
door een bezoek bij een avant-gardis-
tische schilder. Het boek eindigt er
mee. dat de toeristen op het nippertje
naar hun schip teruggebracht worden.
Geheel zonder verdiensten is dit ver
haal geenszins, het bevat veel scherpe
observaties en karakteriseringen,
maar het geheel heeft te weinig om
het lijf om blijvend te boeien.
Op (le beste momenten doet de
sfeer even denken aan die welke
Gustav Schenk, de aartszwerver,
zo onvergetelijk weet op tc roepen,
maar wat bij Schenk noodzakelijk
en echt is, doet hier aan als een
maniertje. Men gelooft geen ogen
blik in deze Albo als „intellectuele
figuur van de vlakte", hij is een
paskwil. Een bijzoad ongelukki
ge opmerking staat er op de om
slag, namelijk dat het talent van
Van de Walcheren „niet gebonden
is aan eigen beperkt grondgebied
of vaderlandse literatuur". We zul
len daar verder het zwijgen maar
toe doen.
Dan is Hans Andreus, wiens opus
twee in proza voor ons ligt, de
bescheidenheid zelve. Hij is min
stens even goed thuis aan de Middel
landse Zee als Van Walcheren zijn
werkelijk in het zuiden wortelende
poëzie behoort tot het beste wat na de
Piëta (1952).
Voor het eerst zal een Amerikaans
beroepstoneelgezelschap in Neder
land optreden. Onder auspiciën
van de Amerikaanse ambassade
en in samenwerking met het Ne
derlands Gentrum van het Inter
nationaal Theater Instituut en de
United States Information Ser
vice zal de American Repertory
Company op 20, 21 en 22 maart
drie voorstellingen in Nederland
geven. De plaatsen waar het ge
zelschap, welks komst mogelijk
is gemaakt door het President's
Special International Program
for Cultural Presentations, zal op
treden zijn nog niet vastgesteld.
De als First Lady van het Ameri
kaanse toneel beschouwde Helen
Hayes zal in twee ook in Neder
land reeds gespeelde stukken de
hoofdrol vervullen en wel in
Thornton Wilder's „The Skin of
Our Teeth" en Tennessee Willi
am's „The Glass Menagerie".
Het derde stuk is William Gibson's
„The Miracle Worker" dat in 1960
bekroond werd met de, door de
- American Theater beheerde, An
toinette Perryprijs. De rol van de
onderwijzeres die de dove en blin
de Helen Keiler de weg uit haar
afzondering wijst naar de wereld,
werd aanvankelijk vertolkt door
Anne Bancroft. In de produktie
van de American Repertory Com
pany zal de uiterst zware rol ver
vuld worden door de talentvolle
June Havoc.
een soort dameskost in moderne, wat
ondeugende verpakking. Gewild licht
van toets, niet zonder humor, met af
en toe werkelijk speelse, alleraardig
ste en fijne invallen, maar zo licht als
schuim, niets blijft er van over. Zijn
hoofdpersoon, Valentijn, is een 20-ja-
rige jongen, die alleen op de wereld
staat. Hij wordt geëngageerd als
hoorspelacteur, komt ook tegelijk in
de avantgardistische literaire wereld
terecht, heeft een amourette met een
hoorspelactrice en verdwijnt aan het
slot met haar naar Italië, waar het, op
een eiland nabij Sicilië, heel anders
dan in Barcelona en meer overeen
komstig de waarheid, beperkt grond
gebied en vaderlandse literatuur
blijkt te zijn.
Het boek is vrijblijvend, luchtig, on
beduidend, met de historie van Djen-
f is Khan nét weer iets tc zwaarwich-
ig, te zeer zwemend naar Rodenko's
1001-nacht bewerkingen. Ook in dit
boek is het hoogtepunt een bezoek
aan een avantgardistisch kunstenaaT,
hier de grootste jonge vaderlandse
dichter „Maharadja". Wie niet anders
zoekt dan een licht, heel amusant
boek, kan zich met „Valentijn" .uit
stekend een avond vermaken.
G. van de Walcheren: Vreemdelingen
in Barcelona, J. M. Meulenhoff, Am
sterdam. Hans Andreus: Valentijn.
U. M. „Bolland" Amsterdam.
Overleg tussen het bestuur van
het Utrechts Stedelijk Orkest g
ff en het sociologisch instituut
M der rijksuniversiteit heeft er
M toe geleid, dat in Utrecht en
omstreken een muziek-sociolo- g
Jj gisch onderzoek zal worden
§j uitgevoerd.
M Dit onderzoek zal het eerste
zijn van dien aard in ons land. m
Teneinde dit onderzoek moge-
lijk te maken is een beroep ge-
M daan op enige studenten in de
sociologie, die onder verant-
woordelijkheid van de weten-
H schappelijke staf van het insti-
tuut interviews onder geregel-
de concertbezoekers zullen af-
nemen. De resultaten van dit
onderzoek zullen worden neer- |j;
gelegd in een rapport, waarbij n
M de anonimiteit der ondervraag-
den volledig zal worden ge-
handhaafd. Dit rapport wordt
H te zijner tijd ter beschikking
gesteld van het Utrechts Ste- M
delijk Orkest. Verwacht wordt
H dat dit rapport zal kunnen bij-
dragen tot een beter .inzicht m
in de problematiek van het
concertwezen' in Nederland.
llllllllllllllllllllllllllllllllllllllllllllllllllllllllllllllillllllllllllllllllllllllllll
„Menselijk" ivoud 195 J,(barok)
(\X[aqda (Jahsscms jesiiq
Rasadisie speelde meer
dan vijfhonderd rollen
t k heb het zo enorm
druk, ik zou niet weten
wanneer ik U zou kun
nen ontvangen", zei een op
vallend heldere stem ons
door de telefoon, toen we en
kele dagen geleden een af
spraak probeerden te maken
met de bijna 77-jarige
Vlaams-Nederlandse actrice
Magda Janssens te Amster
dam, die vandaag, 11 febru
ari, 60 jaar op de planken
staat. „U weet, ik ben met
„Ensemble" op toernee, en
dat is elke avond laat thuis,
en 's morgens alweer vroeg
de deur uit. Nee, het gaat
echt niet!"
De nog altijd joyeuze en opmer
kelijk vitale Magda Janssens zou
Magda Janssens niet geweest zijn,
wanneer ze na deze natuurlijk
vriendelijke afwijzing tóch nog
niet een gaatje had kunnen vin
den in haar overbelaste tijdsche
ma. Het kón na 1 februari, de
dag,-waarop „Ensemble" met „De
vrolijke Vrouwtjes van Windsor"
in het Amsterdamse Nieuwe De
la Mar-theater zou komen. Mag
da Janssens speelt in dit stuk
verrassend vakkundig en levendig
de rol van Miss Quickly.
In. haar mooie huis vol fraaie
schilderstukken en portretten aan
de Amstel hebben we haar dus
tenslotte ontmoet, deze vrouw, die
in werklust en werkkracht nog
altijd niet onderdoet voor haar
jongere collega's en daarom wel
eens raak getypeerd een „brok
Vlaamse oerkracht" genoemd is,
„die de jaren aan h^ar laars
lapt."
Nauwelijks binnen, vertelt ze
ons de ware reden, waarom ze
zichzelf buiten de publiciteit
had willen houden. „Ik voél op
dit ogenblik niets voor jubileren....
We zouden 11 februari 35 jaar ge
trouwd geweest zijnIn sep
tember is mijn man overleden
Ik mis hem heel ergHij zat
altijd op me te- wachten tot ik
thuis kwam na de voorstelling,
hoe laat het ook werdEn dan
bleven we altijd nog een half
uurtje napratenzegt de een
voudig en met zuidelijke warmte
in haar stem.
„Misschien kan lk mijn jubileum
op waardige wijze in oktober vie
ren. In de Stadsschouwburg ho
pelijk. Wat ik dan zou willen?
wel het liefste zou ik zien, dat
er een paar mensen geholpen wer
den, van wie ik weet dat ze het
arm hebben. Het zijn mensen, die
vroeger alles voor de kunst over
hebbengehad, maar nu nog niet
het geld hebben om zich behoor
lijk te kleden. Ik zou deze men
sen, die beslist niet met hun leed
te koop lopen, eens fijn in de kle
ren willen steken. Zo fijn als ze
het zich in het verleden konden
fVl<a ^Picasso -OGMVVG
werk VMi
De leiding van de Tate Gallery
in Londen, verwent de meer
en meer kunstlievende Londe-
naars. Eind 1955 bracht zij het
interessante werk van Lipchitz,
in de herfst van het vorige jaar
de schitterende tentoonstelling
van het oeuvre van Picasso en
nu kan men er een overzicht be
wonderen van de arbeid van
Ossip Zadkine, uitgevoerd tus
sen 1914 en 1959, bestaande uit
niet minder dan 83 grotere en
kleinere beeldhouwwerken, die
in de twee grote zalen van het
museum een indruk maken van
nieuw classicisme. Zadkine gaat
wel af en toe over tot nieuwe
vormen en uitdrukkingsmoge
lijkheden, maar bij hem is min
der sprake dan bij de kunste
naar Picasso van een voortdu
rend zoeken, een telkens zich
weer aanpassen aan andere ver
schijnselen, een trachten te vol
doen aan de wens van Diaghi-
lew, toen deze tot Cocteau zei:
„Epatez-moi". (Doe me ver
stomd staan)
Ossip Zadkine, die in 1890 in Smo
lensk geboren werd. heeft niet uit
sluitend Russisch maar ook Schots
bloed in de aderen, dank zij zijn moe
der. Dat is enigermate de aanlei
ding geweest, dat Zadkine, die men
zich moeilijk anders dan als een Pa-
rijse figuur kan denken, een tijdje in
Londen heeft doorgebracht, in 1907,
waar hij in Upper Regent Street stu
deerde aan de Polytechnische School.
In een interview, enkele dagen vóór
de opening van z'n grote tentoonstel
ling voor de televisie van de B.B.C-
gegeven, in het programma „Moni
tor", deelde hij in behoorlijk Engels
mee, dat hij toen beeldsn'ijden had
geleerd, een „petit métier", dat in die
tijd op straat werd uitgeoefend, zo
als tegenwoordig wel het met krijt
schilderen op de trottoirs. Want zijn
vader had hem alle subsidie onthou
den.
Dit is ongetwijfeld de oorzaak,
dat Zadkine een meester is ge
worden, niet alleen in het brons
steen, maar ook in het hout, in
net bijzonder Van grote, slanke
vrouwenfiguren, zonder hoofd, die
de mogelijkheid schiepen de lange
lijnen en knoesten in het hout te
benutten voor de soepele vorm
van het vrouwenlichaam met zijn
ronde welvingen en golvingen.
Als voorheeld daarvan noemen
wij de „Venus" op de expositie,
daterend uit 1922-1923, eigendom
van de Tate Gallery.
Deze Russische-Franse beeldhouwer
is niettegenstaande al zijn modernis
me, lyrisch en romantisch gebleven,
een voortzetter van het werk van
Rodin, wiens naturalisme hij even
wel falikant overboord heeft ge
gooid. Het heerlijke van Zadkine is,
dat hij modern is, uit eigen aandrang
hij was één van de' baanbrekers
maar dat in zijn arbeid niets ge
zochts moderns zit, al drijft zijn
hartstocht hem soms naar het ba
rokke. Zadkine heeft, evenals Henry
Moore, maar dan op heel andere wij
ze, de „Griekse bril" van de neus
gezet.
Hoe onvermijdelijk de overgang
van klassieke en realistische
naar de moderne kunst noodza
kelijk was, blijkt een ieder, die de
Zadkine-tentoonstelling in de Tate
bezoekt, want de eerste grote zaal,
die men binnenkomt, staat vol met
beelden van Maillol, Grieks van op
vatting en van Rodin, humanistisch-
realistisch. Door de opening naar de
tweede en derde grote zalen bloeit
dan al vanuit de verte het werk van
Zadkine op als een bevrijding uit
vormen, die als zij voortgezet zouden
zijn. verstarrend zouden hebben ge
werkt- Op een enkel stuk na gaat
Zadkine nergens totj het abstracte
over, die een plaag is,' daar, waar het
niet uit innerlijke drang is voortge
komen maar uit het nieuwe „pompie
risme" van heden. Hij bouwt echt in
de materie of snijdt zijn beelden,
waar het hout betreft. Die hoge,
slanke vrouwenfiguren doen, zoals
Jean Cassou, in het voorwoord van
de catalogus zegt, een beetje aan
totems denken, maar totems, die in
hun vormgeving niet dicht staan bij
de paal en boom van de Indianen
stammen, maar bij het vrouwenli
chaam, dat er een soort eeuwigheids,
waarde door sohijnt te hebben ver
kregen.
Het Zadkinebeeld van Rotterdam
neemt, natuurlijk de ereplaats op
de tentoonstelling in, gegoten op
2/3 grootte. Het is o.i. niet zijn
aller-belangrijkste werk, maar te
midden van de rust van deze ex
positie treft het als de materiaü-
sering van de explosies, die het
centrum van Rotterdam vernie
tigden en de explosie van de ont
zetting, die de bevolking aan
greep. En als zodanig doet het
machtig aan.
f—v rpheus en harlekijnen hebben in
II het gedachtenleven van Zadkine
een grote rol gespeeld en Or
pheus in de éérste pfaats, omdat,
zoals Zadkine in een televisie-inter
view zei, in de Russen zoveel muziek
zit en de harlekijn-figuur in het
Spanje van Picasso een vertrouwder
verschijning is dan in Rusland. De
grote Harlekijn van 1956 uit Haar
lem komt Voort uit de clowneske hu
mor van de artiest, één van zijn ken
merken, als is die humor altijd wat
schril; de iets meer dan levensgrote
Orpheus van 1949 is één en al licht
bron door de uithollingen en door
brekingen van het lichaam, waarin de
lier verwerkt is. Nog een enkel woord
over de „Gevangene" (1943). een
vrouw gekerkerd in traliën, zo dicht
om haar heen, dat er een stuk van
arm of been uit steekt. Dit grote
beeld is van een benauwende beklem
ming en hoeveel aangrijpender is het,
in al zijn moderniteit, door zijn men
selijkheid, dan bijvoorbeeld de „Un
known political prisoner" van R. But
ler, de Engelsman, die eerste prijs
winnaar was in het Internationale
Beeldhouw Concours van 1953. Wat
stalen draden, die aan een mirador
van een concentratiekamp doen den
ken, een paar figuurtjes, die er los
bijhoren, dat was de emotie, die But
ler bracht, een emotie, die zichzelf
had dood-geëxperimenteerd.
Men hoeft echter niet al het wérk
van een Meester te bewonderen om
te erkennen, dat deze, Ossip Zadkine,
één van de grootste beeldhouwers is
van de XX-e eeuw. Nog in 1960 werd
hem de „Prix National des Arts" in
Frankrijk toegekend voor zijn stout
moedig en experimentele oeuvre. Die
stoutmoedigheid heeft hem in de
avond van het leven niet verlaten en
gloeit door zijn werk met de frisheid
van een dertigjarige.
Magda Janssens in „Kinde
ren zijn kinderen".
permitteren, toen ze nog behoor
den tot het thans verdwenen par
ticuliere maeeenaat, dat de door
hen.bewonderde acteurs of actrices
fraaie geschenken kwam aanbie
den op het toneel. Op mijn beurt
zou ik deze mensen eens willen
En wanneer er dan na dat alles
misschien nog meer geld over zou
zijn. dan zou ik opnieuw aan de
kinderen willen denken. Tiendui
zend gulden heeft mijn 50-jarig
toneehubileum in 1951 opgebracht
voor ae misdeelde jeugdWat
een voldoening dat gegeven
heeftI"
Er is geen spoor van sentimen
taliteit in haar stem. Daar is ze
te rechtlijnig voor, te absoluut.
Warme menselijkheid beheerst
haar hele wezen. Zoveel warme
menselijkheid, dat we met recht
eii reden van haar kunnen zeggen,
dat ze het eerste goede is, dat een
oorlog ons land heeft geschonken.
Magda Janssens' is immers
Vlaamse van geboorte. Na
het bombardement ont
vluchtte ze in '14 Antwerpen. Te
voet heeft ze de weg Antwerpen-
Bergen op Zoom afgelegd.
In Den Haag is ze nadien met an
dere gevluchte Vlamingen van de
Koninklijke Schouwburg John
Gobau, Hubert Laroche, Julia de
Gruyter, en. voordrachtavon
den gaan verzorgen in „Diligen-
tia". Maar weldra werd het weer
toneel. „Fientje Beulemans"
kwam op de planken te staan, en
het leverde zo'n doorslaand suc
ces meer dan duizend opvoe
ringen dat Royaards haar ont
bood. Onder deze welhaast des
potische toneelleider en toneelher
vormer heeft Magda Janssens
haar grootste toneeltijd beleefd.
Elf jaar bleef ze met Royaards
samenwerken.
Strindberg, Shakespeare, ja alle
grote toneelschrijvers trokken
haar aan, en Royaards was er de
man niet naar om haar veelzijdige
talent en belangstelling in onver
schillig welk genre ongebruikt te
laten. Frisheid, warmte en een
voud waren de drie pijlers, waar
op ze haai- talent liet steunen.
Deze kwaliteiten en haar spon
tane overgave aan haar werk,
verleenden haar creaties altijd
weer die glans van echtheid, die
deed ontroeren.
Als de van haat vervulde Alice in
Strindberg's „Dodendans", als de
na innerlijke strijd berustende
Beatrijs in Teirlincks „Ik dien",
als de hartstochtelijke vrouw in
Karl Schöherr's „Weïbsteufel",
als „Elektra" in Sophocles' gelijk
namige tragedie, maar ook als de
Moeder in Arthur Miller's „De
Dood van een handelsreiziger", ja
als wat niet al heeft ze haar bui
tengewone kwaliteiten, en haar
veelzijdigheid laten blijken.
Meer dan vijfhonderd rollen heeft
ze in haar 60-jarige toneelloop
baan gespeeld, vijf jaar gaf ze les
aan de Toneelschool en telde er
Ank van der Moer, Mary Dressel-
huys, Georgette Hagedoorn, Wim
Kan en Joan Remmelts onder haar
leerlingen. Al weet ze wijs en
groot te behoren tot een gene
ratie, die herinnering aan het wor
den is, ze voelt zich nog altijd
dicht hïr de jongeren.