Ontroerend relaas in nagelaten werk van Anna Blaman PLEIDOOI VOOR JEUGDTONEEL PAUL HUF zeventig jaar Haarlemse orgelmaand 1961 ZATERDAG 4 FEBRUARI 1961 PROVINCIALE ZEEUWSE COURANT „DB VBRUBZBRS Een belangrijk boek over in hel nauw gedreven mensen Iedere schrijver verzint soms nog wel eens iets nieuws, hoe moeilijk dat ook geworden is, en zo heeft Anna Blaman op pagina 246 van haar roman „De Verliezers" de volgende aar dige passage ingelast, waarin twee vriendinnen, de een in de keuken, de andere bij de boekenkast, over boeken praten: „Ze las de titels. En toen riep ze: „Zeg Bertha, „De Verliezers" van Anna Blaman zie ik hier staan. Dat is pas uit, heb ik gelezen. Is 't mooi?" Bertha riep terug: „Neem het maar mee, als je 't lezen wilt." „Ach ja", zei Driekje aarzelend, „waar gaat het over?" Bertha riep terug: „Over de verliezers natuurlijk". En Driekje: „Wie zijn dat dan?" En Bertha: „De mensenvoor al de mensen van goeden wille, die verliezen altijd hun partij met het leven, van af hun geboorte tot aan hun dood." Driek je zette het boek terug. „Dat weet ik", zei ze, „dat hoeft Anna Blaman me niet te leren." Zoals men weten zal, gaat het hier om het nagelaten en niet geheel voltooide werk van de schrijfster, die op 13 juli 1960 gestorven is. In de eerste plaats is te hopen dat het feit dat dit boek onvoltooid is, de lezers niet zal afschrikken. Persoon lijk hebben we een voorliefde voor onvoltooide boeken; we kunnen er zó een paar opnoe men die tot de schoonste ro mans horen die we kennen: „Bouvard et Pécuchet" van Flaubert, „Die Mappe meines Urgrossvaters" van Stifter, „De neger van Peter de Grote" van Pöesjkin. Ook op andere gebieden van de kunst heeft het „onvoltooide" een bijzondere bekoring, terwijl het al te geacheveer de afstoot. Een roman die niet af is, gelijkt het leven dat ook nooit af is; een slot is tenslotte altijd min of meer kunst matig, gecomponeerd. Anna Blaman heeft geen slot meer aan haar roman kunnen maken, en eerlijk gezegd kun nen we ons niet voorstellen dat het boek er door een slot beter op gewor den zou zijn, integendeel: dat de vriendschap tussen Driekje en Ber tha niet vernield, doch enkel bedreigd wordt, en dat ook het bezit van de kostbare, ongewenste ring slechts een dreiging blijft, lijkt ons eerder een voor- dan een nadeel. En tenslotte eindigt het boek zoals het voor ons ligt nog heel plausibel met de zelf moord van' Kostiaan. zoals het begon met de dood van Kostiaans vrouw Lucia opvallend dat Anna Blaman. die tijdens het werken aan dit boek door de dood overvallen zou worden, zich zo intens met het probleem van het sterven heeft beziggehuden in „De Verliezers". staat tussen Driekje en haar vrien din Bertha, doordat Bertha's vriend schap voor Driekje een bijzondere nuance heeft. Hoe zich hier het dra ma ontknopen zou, weten we dus niet, en we vinden dat, eerlijk ge zegd, geen gemis. Ook al de bijfiguren zijn verliezers: de miserabele meneer Das, een in trigant en voyeur, bij wien Driekje op kamers is, het echtpaar Loosjes, dat boven Kostiaan woont, Kosti aans onbeduidende zoon Louis. Al len gaan zij neer in een onnoemelijk triest moeras, en als lezer verzet men zich, née, zo is het leven in hoofdstrekking goddank niet, zelfs al accepteert men eventueel dat het eindpunt absoluut nul is. Afgezien hiervan hebben we ook nog kritiek op de figuur van Driekje. We weten uiteraard niet, welke retouches Anna Blaman nog aangebracht zou hebben, had zij haar werk kunnen voltooien, en detailkritiek laten we dan ook achterwege. Doch we betwijfelen of de grote tegenstrijdigheid in Driekjes karakter ooit weggewerkt had kun nen worden, n.l. deze, dat zij een aller onwaarschijnlijkst mengsel van be schavingslagen is. Zij wordt ons voorgesteld als een arbeidersdochter, een eenvoudige, wat stugge, goede en verstandige vrouw, en zij roept dlen-r overeenkomstig b.v. als zij op Ber tha's kamer komt en haar schilderijen ziet verrukt uit „echte olieverf" e.d. (Men leze ook het gesprekje van de vriendinnen op pag. 55 e.v.). Maar in de meeste gevallen geeft zij blijk van een kennis en een cultuur die hier niet bij passen. Ook het milieu der Kostiaans blijft hoogst onduidelijk, evenals diens geestelijke habitus. Tenslotte is het anticiperen dat de schrijfster herhaal delijk doet (bijvoorbeeld op pagina 251 nog: „Het ging ook niet goed, het liep eerder en op een heel andere en veel afschuwelijker manier mis dan ze ooit had kunnen denken") hin derlijk: een schrijver dient een derge lijke doem zonder het nadrukkelijk te zeggen, in het verhaal te incorpo reren. Nogmaals: veel had de schrijf sters mogelijk nog herzien, al was het boek dan, volgens nawoord, tot en met pagina 301 persklaar. Ontroerend zijn de conflicten der kleine mensen uitgebeeld, vaak grijpt het de lezer naar de keel, zoals ae scène met de vertrapte bonbondoos. Ontroerend de strijd van de op aller lei manieren in het nauw gedreven kleine mensen die er niet meer tegen op kunnen. Mededogen, begaan-zijn met hun lot stralen van zulke trieste passages niettemin verwarmend uit. Het is een belangrijk boek, ook al is het dan niet af, en, erger: ook al is het niet gaaf. Anna Blaman: De Verliezers. J. M. Meulenhoff, Amsterdam. Letterkundige kroniek door HANS WARREN I het werk van Anna Blaman, erg pessimistisch het is de ontroerende en overtuigende, maar eenzijdige getuigenis van een mens die zelf. hoe hoogst be gaafd ook, een verliezer was in het leven. We hebben er bij be sprekingen van haar boeken va ker op gewezen: Anna Blaman, hoe belangrijk ook als schrijfster was nog steeds in volle ontwikke ling. Haar vroege dood heeft die ontwikkeling ontijdig afgebroken, en daarom was haar dood voor de Nederlandse literatuur zo'n groot verlies: schrijfsters van haar formaat zijn uiterst schaars. Zij had nog niet de rust en de wijsheid gevonden om te wachten tot alle troebelheden waren be zonken, tot ze helder kon zijn als een kristal. Een enkele maal be reikt zij die afstand tot haar on derwerp in haar novellen, die dan ook ongetwijfeld haar beste werk zijn. In haar romans, ook in deze laatste, hoe indrukwekkend die ook is, verdoezelt die troebeling de contouren, erger: de atmosfeer waarin zij ons ademen laat, heeft vaak iets verstikkends. We wei geren eenvoudig te accepteren dat de mensen op déze manier verlie zers zijn, zoals we in andere boe ken van Anna Blaman ons heb ben gestoord aan de wijze waarop daarin het menselijke leven als 'n uitzichtsloos compromis werd voorgesteld, een surrogaat voor wat het zou moeten zijn. De Verliezers" toont ons een trieste galerij van mensen die elkander gewild of ongewild, met goede of minder goede bedoe lingen ongelukkig maken en ten onder brengen. Hoofdpersoon is de ongeveer 40-jarige verpleegster Driekje, de enige die. volgens een uitlating van de schrijfster, welis waar verliezen, maar „zichzelf be houden" zou. Deze Driekje heeft de 50-jarige Lucia Kostiaan tijdens het laatste stadium van haar ziekte ver zorgd. en is nu voor de 60-jarige Kostiaan een onmisbare toevlucht geworden. Hij klampt zich ziekelijk cn vertwijfeld aan haar vast, ont hult haar heel zijn miserabele hu welijksleven en dringt haar een bijzonder kostbare ring op die Lu cia altijd gedragen heeft als sym bool van een liefde buiten hem, Kostiaan, om. Uit goedheid laat Driekje zich te veel aanleunen wordt dan onschuldig-schuldig aan de gevolgen: Kostiaan beneemt zich uiteindelijk het leven wanneer zij niet met hem trouwen wil. Eenzelf de onschuld-schuld situatie ont- Verering voor Vondel, Shakespeare en Shaw Paul Huf is zeventig jaar. Vrijdag 3 februari heeft deze toneelspeler de leeftijd der sterken bereikt. „Is het een verdienste, zeventig te worden?", vraagt deze acteur, die 43 jaar lang de Amsterdamse Stadsschouwburg als „thuis" heeft gehad. In 1937 continueerde hij echter zijn verbintenis met Van Dalsum en Defresne niet, omdat de landelijke Vondelher denking hem opeiste voor decla matorisch werk. „Mijn directeuren zijn uitsluitend geweest Eduard Verkade, W. Ro- yaards en daarna Albert van Dalsum, die toen geassocieerd was met Defresne", zegt hij. „Zij hebben er niet weinig toe bijge dragen mijn verering voor Von del, Shakespeare en Shaw een stevige grondslag te geven". Op de vraag wat hij als hoogtepunt uit zijn repertoire beschouwt, ko men vanzelfsprekend de titelrol broeder Peter, Gozewijn en de reien uit de Gijsbreght het eerst aan de orde. Tij'dens de laatste Gijsbreghtuitvoëring speelde Paul Huf nog de rol van Gozewijn en trad na afloop met Mimi Boes- nach op als Thomasvaer en Pie ternel. Direct na de rollen in de Gijsbreght dacht de heer Huf echter aan de zeker vijftien Sha- kespeare-rollen, die hij heeft ge speeld. Prachtige herinneringen bewaart hij aan zijn koningsrol en die van Polonius in „Hamlet", zijn Mac Duff in „Macbeth" en boven alles zijn Malvolio in „Drie koningenavond". Gedurende de laatste acht jaar, waarin de Nederlandse Comedie de vaste bespeler van de Amster damse Schouwburg is, denkt hij met voldoening terug aan zijn Protheus in Shaw's „Keizer van Amerika", zijn garagehouder in „De Twaalf Gezworenen" en aan zijn belangrijke successen in het Russische repertoire onder de meesterlijke regie van Peter Scharow. Maar niet alleen als dramaturg heeft Paul Huf zich nationale en internationale faam verworven. Herhaaldelijk was hij solist in het Concertgebouw voor werken met declamatie en wel onder de ver- maardste dirigenten als Mengel berg. Karl Munk, Ansermet en Strawinsky. Als verteller hield hij Strawinsky's „Eudipus Rex" in Amsterdam ten <loop en niet te vergeten diens „Histoire du Soldat". Een zangeres als Elisabeth Schwarzkopf be hoort de gehele wereld toe: overal waar concertzalen, operagebouwen en grammofoon platen zijn, is ze thuis. In de encyclopedieën staat, dat ze in Jarotschin bij Posen werd ge boren, in Berlijn op school ging, haar eerste opleiding op muzikaal gebied daar ontving en voor het eerst in het openbaar optrad bij de stedelijke opera van Charlottenburg. Nog veel meer staat er in de encyclopedie. Maar haar adres zal men er tevergeefs zoeken. Dat heeft waarschijnlijk een gegronde bedoeling. Want de roem trekt ongewenste dwepers aan. In werke lijkheid woont Elisabeth Schwarzkopf in Lon- &6H jawqeres, Me tie wereid oebehoori Walter Legge, de echtgenoot van de kunstenares, vertelt glim lachend van dit ongewone huwe lijksaanzoek. Maar niets is min der waar dan de veronderstelling, dat hij wat bij echtgenoten van beroemde vrouwen vaak het geval is slechts wandelt in de schaduw van zijn vrouw. „Hij is niet mijnheer Schwarzkopf", zegt de zangeres met een niet te ont kennen nadruk. Walter Legge is méér. Hij is al een hele tijd een der meest vooraanstaande men sen in het Britse muziekle ven. Hij geldt als een der belang rijkste critici van het land; hij is artistiek leider van het enorme E.M-I.-grammofoonplatencon- cern en van de platenonderneming Columbia. Hij heeft tevens zitting in de directie van het koninklijk operagebouw Covent Garden; is de enige niet-Oostenrijkse direc teur van het „Gesellschaft der Musikfreunde" in Wenen en is tenslotte een der oprichters van 't Londens Philharmonisch orkest en -koor. Zijn echtverbintenis i met Elisabeth Schwarzkopf is zo gezegd een „overeenkomst" tus sen twee „muzikale grootheden-" Het Londense „thuis" van Elisa beth Scharzkopf ligt aan een stille straat in de villawijk van Hampstead. De comfortabele werkkamer herbergt een enorme grammofoonplatenverzameling. Tegen drie wanden van het ver trek staan voorts boekenkasten tot aan de zolder; hier staat naast een waardevolle muziekweten- s schappelijke bibliotheek, 'n schat aan Duitse boeken. „Dat zijn boe ken van mijn man, de mijne zijn verdwenen bij een bombardement in Berlijn." De bijzondere liefhebberij van Elisabeth Scharzkopf is haar tuin, die is ingericht op een manier, die bij een landhuis zou passen. „Van een jaar ben ik bij elkaar maar twee maanden thuis", zegt de zangeres, „ik ben immers altijd op pad. Maar ik deel mijn engagementen altijd zo in, dat ik in Londen ben in de tulpen- tijd, als de rozen bloeitn tn als de dahlia's bloeien." Twee maanden thuis de rest van 't jaar zwer ven. Liederena vonden: Hugo Wolf, Schubert. Gastrollen in ope ra's en grammofoonplatenopna. men: de vrouw van de maar schalk in „Rosenkavaller", Eva in „Meistersingern", Marzelline in „Fidelio" en daar tussendoor vliegreizen, ontvangsten, inter views, repetities en soms vakantie iri de bergen den. Ze heeft verrassend wellicht ook voor velen van haar bewonderaars sinds zeven jaar de Engelse nationaliteit. Dit gaat alles terug tot een telefoongesprek, dat elf jaar geleden over een afstand van 20.000 km werd gevoerd tussen Londen en Sydney. In dit gesprek vroeg de toen nog toekomstige echtgenoot van Elisabeth Schwarzkopf om haar hand. De zangeres had toen juist tijdens een tournee door Australië een slijmvliesontsteking opgelo pen, verloor daardoor haar hemelse sopraan- stem en kon slechts een fluisterend „ja" uit brengen. Ze trouwden in 1953. De zangeres brengt tegenwoor dig meer tijd door in Ameri ka, dan in enig ander land. Wenen mag dan nog altijd haar kunstzinnig vaderland zijn, maar in Hampstead is ze werkelijk thuis. Hier repeteert ze, hier luistert ze naar muziek, hier ko men musici uit alle delen van de wereld om de grammofoonplaten- concerten bij te wonen, die er 's avonds worden gegeven. „David Oistrach bezoekt ons altijd, als hij in Engeland is." De Steinway-vleugel in de grote muzieksalon is onverbrekelijk verbonden met de geschiedenis van het Philharmonisch Orkest en -Koor, die Walter Legge tegen het einde van de oorlog zonder enige steun heeft opgericht- Toen Sir Thomas Beecham in oktober 1945 het eerste concert dirigeerde, wa ren de meeste orkestleden jonge- ELISABETH SCHWARZKOPF tulpen en rozen lui in uniform. „Slechts uit India kregen we volkomen onverwacht financiële hulp", vertelt de op richter, „de maharadja van Myso re raakte zo geestdriftig over het plan, dat hij me telegrafisch voor het eerste jaar 10.000 en voor "t tweede jaar 5000 pond toezegde." Het Philharmonisch Koor telt nu zelfs al 230 leden. „Dat zijn mijn 230 kinderen", merkt Elisabeth Schwarzkopf lachend op. Ze neemt altijd actief deel aan het repetitiewerk en ze geeft haar zwaar wegend oordeel als bij proefzingen in de muzieksalon over de toelating van een nieuwe kandidaat wordt beslist. Het bestuur van de Johan-Wage- naarstichting te 's-Gravenhage heeft besloten het derde strijkkwartet van Robert de Roos te bekronen met de Willem-Pijperprijs 1961, groot 1000 De uitreiking van deze prijs zal ge schieden tijdens een plechtige bijeen komst op 9 maart. De reeds eerder aan Alexander Voor molen toegekende Johan-Wagenaar- prijs 1960 en de aan Bertus van iLer toegekende Sem-Dresdenprijs 1961 zullen tezelfdertijd worden uitge reikt. Met tentoonstelling Nederlandse orgel- pracht" De officiële wederingebruikneming op 8 juli 1961 van het dan ge heel gerestaureerde Christiaan Müll er-orgel in de Grdte of St.- Bavokerk te Haarlem zal tevens het begin betekenen van de „Haarlemse orgelmaand 1961". -Qrena-. 431 opvoeringen in vnim 300 dagen... (Van onze toneelmedewerker) Dezer dagen viel in een beperkt aantal Nederlandse brievenbussen een bescheiden stencil: het maandelijkse speelplan van Toneelgroep Arena, die zich officieel „Stich ting Nieuw Jeugd Toneel" mag noemen. En in die bescheiden folder stond onopvallend vermeld, dat Arena in het seizoen 1959-1960 in totaal 431 voorstellingen had gegeven. Nu zijn we in Nederland grote cijfers ge wend, telkens als onze vijf grote gesubsidieer de gezelschappen hun jaaroverzichten geven. Afgelopen seizoen was dat bijvoorbeeld 415 voorstellingen voor Toneelgroep Theater, or 553 voorstellingen voor de Nederlandse Come die. Maar het verschil is, dat die gezelschap pen dermate groot zijn, dat ze doubleren of tripleren: dat ze dus op één avond niet twee of drie verschillende ..werk-afdelingen" tege lijk in twee of drie plaatsen optreden. Toneelgroep Arena echter is klein, en kan niet doubleren. Als men dfi&r dus in dik driehonderd dagen 431 voorstellingen heeft gegeven, impliceert dit dat men vaalc op één dag tweemaal, soms zelfs driemaal optrad. Waarbij m-m waarlijk niet hoeft tc denken dat het optreden voor de jeugd van lagere- of middelbare school minder eisen van geest en lichaam zou vragen dan. „volwassen'* opvoeringen. Eerdei: het tegendeel, want niet alleen dat jonge kij kers zeer kritisch en zelfs veeleisend zijn, maar ook de personeelsbezetting bij een groep als Arena is geringer dan bij vol wassen toneel, zodat men veel dingen zelf moet doen, waarvoor men bij grotere ge zelschappen apart technisch personeel heeft. Als de enthousiaste jonge tonelisten van Arena niet zichzelf op de borst slaan over een zo moordende jaar-prestatie, dan mogen wij hen hier op z'n minst op de schouder kloppen. Toegegeven, van jonge mensen mag men misschien lichamelijk groter inzet ver wachten dan van oudere; geestelijk een groter strijdlust. Maar wie weet hoe „arm" men nog bij Arena is, hoeveel duizenden kilometers zij van stad naar stad reizende afleggen, hoe alle werk verricht moet worden onder de druk van ontoereikende materiële mogelijkheden, zou hen toch echt wel wat meer subsidie en andere steun willen gunnen. Niet uit sentiment voor de betrokkenen, maar in het belang van de cultuurvoorziening van onze jeugd. Want daarop immers zijn zo onbaatzuchtig de inspanningen van Erik Vos en zijn ensemble gericht: toneel van zo hoog mogelijk artistiek gehalte voor een zo breed mogelijk jong publiek. Breed in geografische zin; breed ook in financiële zin, opdat geen enkele school of leerling door de toegangs- kosten ervan weerhouden moge worden deel te hebben aan de levende kunst van het theater. Wie regelmatig hun premières bezocht of de recensies las» .weet dat Erik Vos er inderdaad is om de voorstellingen van zijn jeugdige groep vrijwel zonder artistieke inzinking op een volstrekt volwassen ni veau te brengen. Zo volwassen, dat men het zich met recht kan veroorloven om stukken van Oscar Wildé, Molière of Shakespeare te brengen in vertoningen, waaraan ook de ver wende bezoekers in steden als Den Haag of Amsterdam hun volwassen plezier kunnen be leven. Een pleidooi voor ruimer bijstand aan Arena derhalve. Een financiële bijstand niet alleen van rijks- of provinciale overheid, maar vooral ook lokaal, in de vorm van bijpassing in de tekorten als er in de betrokken stad of plaats wordt gespeeld voor de schooljeugd. Juist die steun van de lokale overheid, daartoe geïn spireerd door het onderwijs, zou de laaiende activiteit van Arena nog efficiënter maken. Noodgedwongen immers speelt de groep rela tief veel vaker in randstad Holland, omdat men daar vaak de mogelijkheid heeft om twee of drie opvoeringen op één dag voor verschil lende categorieën van jeugd te geven. De cijfers wijzen het uit: 152 voorstellingen in Noord-Holland, 111 in Zuid-Holland, tegen over bijvoorbeeld 16 in Zeeland, 28 in Bra bant, 22 in Gelderland of 29 in Óverïjsel. Die cijfers zouden ten bate van de cultuursprei ding in de provincie kunnen en moeten ver schuiven, mits de provincie zijnerzijds enkele stappen onderneemt. Waarlijk geen dure stappen, en zeker niet in vergelijking met het onschatbaar goed en goede, dat men er voor terugkrijgt bij z'n regionale jeugd-opvoeding. ■Nan Arena zal het echt niet liggen als hun harda rverk niet nog; meer vruchten jverptl Het speciale programma vindt mede aanleiding in het feit, dat tien Jaar geledeu het eerste internationaal or gelconcours in Haarlem plaatsvond. Behalve het 11e Internationaal orgel- concours en de 7e zomeracademle voor orgel zal een bijzondere tentoon stelling „Nederlandse orgelpracht", worden gehouden in de aan de voet van de St.-Bavokerk gelegen vlees hal en vishal. Op de van 330 juli durende expo sitie zal naast een aantal histo risch belangrijke kabinetorgels, rega len en andere realia een uitge breide verzameling van schilderijen, aquarellen en tekeningen (o.a. van Saenredam, Berckheijde, De Witte, Pronk en Bosboom) van oude Neder landse orgels te bewonderen zijn, als mede documenten over de orgelbouw en uitgaven van moderne orgelcom posities en -literatuur. Voorts zullen als onderdeel van de tentoonstelling verscheidene concerten op oude in strumenten worden gegeven, o.m. met medewerking van het Leonhardt- consort en het N.CJrt.V. vocaal en semble. Het internationaal orgelconcours, voor zover (van 3-7 juli) te Haar lem plaatsvindend, omvat achtereen volgens een openingsconcert van de beide stadsorganisten Albert de Klerk en Piet Kee, een concert van de deelnemers aan het concours, de improvisatiewedstrijd, een concert van de leden van de jury en ten slotte een improvisatieconcert van de 5 vroegere prijswinanars t.w. Louis Toebosch, Breda Anton Heiller, Wenen Piet Kee, Heemstede Klaas Bolt, Haarlem en Hans Hasel- blöck. Wenen. Aan de Improvisatiewedstrijd op 5 juli zullen deelnemen: André Isoir, Frankrijk Gisbert Schneider. Duitsland Jo van Eetvelde, België en Bernard Bartelink, Nederland. De Jury wordt gevormd door Jeanne Demessieux, Parijs Anton Heiller, Wenen en Albert de Klerk, Haarlem. Het mauritshuis te Den Haag is in het bezit gekomen van een schilderij van Pieter Slaesz, voorstellende een Vanitas. gemonogrammeerd en geda teerd 1630. dat geschonken werd door de vereniging Rembrandt en de Stich» üds Ppenhaai; Kunstbezit,

Krantenbank Zeeland

Provinciale Zeeuwse Courant | 1961 | | pagina 5