DONKER: broedermoord na paradijszonde en zondvloed In het circus zij n tamme dieren T Oude meesters in kelders van slot Liechtenstein D' Voor en tegen van dressuur V D ZATERDAG 7 JANUARI 1961 P ii(J V t N '.j l A L hi 2 I'j li U H- h V U li A A I 11 Drieluik van het kwaad vermevuoiwq tot curiosum Ben ik mijn broeders hoeder?'' in de loop der eeuwen Eva en de Dichters" en „Het schip dat gij bouwen zult", twee werken waarmee Anthonie Donker velen aan zich heeft verplicht, zijn thans gecompleteerd door „Ben ik mijn broeders hoeder?" tot een Bijbels „drieluik van het kwaad." In het eerste boek behandelde Donker de paradijszonde, in het tweede het zondvloedverhaal, en het laatstverschenen werk is dus gewijd aan de, chronologisch daar tussen vallende, geschie denis van Kaïn en Abel. Evenals in de voorafgaaude boeken gaat de schrijver na tot welke overwegingen en studies het bijbelverhaal heeft geleid; hoe het werd geïnterpreteerd en uit gebreid, en hoe het geleidelijk in de loop der eeuwen als inspira tiebron voor dichters en toneelschrijvers uit- en omgewerkt werd, tot op de huidige dag. In de Bijbel is het verhaal zoals een ieder bekend is, méér dan beknopt. Paradijs- en zond vloedverhaal zijn respectieve lijk vier- en ruim vijfmaal zo lang. Het bijbelverhaal zegt niets over het karakter van Kaïn en Abel, er is geen ge sprek, geen twist. Er lijken leemten in te zijn, onvolledighe- Letterkundige kroniek door H.MS WARRE) den, en, erger, bepaald tegen strijdigheden. Het hele slot past slecht bij het begin. Niettemin spreken Kaïn en Abel tot ieders verbeelding, en het volksgeloof, de algemene opinie, negeert het tweede deel dan ook eigenlijk, en vat het Kaïnsteken niet op als een be schermingsteken, maar als een vloek. De eerste dode op aarde stierf geen natuurlijke dood, maar viel door mensenhand, door de hand van een broeder nog wel, en dit verschrikkelijke, onheilspellende symbool heeft alle tijden door de mensen geobsedeerd. Doordat het bijbelverhaal' zo uiterst beknopt is, rezen, al in de oudste tijden allerlei vragenwaarom sloeg God geen acht op Kaïns offer (lezen wij de Bijbel goed, dan lijkt ons dat Kaïn dit zélf wel wist!), waarover twistten de broers (over landverdeling, over een vrouw, van alles en nog wat is ge opperd). waarom beschermde God Kaïn door een speciaal teken na hem eerst vervloekt te hebben, en waarin bestond dat teken? En in later tij den, met echt middeleeuwse weetgie righeid, ging men zich nog meer in details verdiepen, en werd het een punt van belang te weten met welk voorwerp Kaïn Abel doodgeslagen had. met een knots, een herdersstaf, of een steen (naar de middeleeuwse beeldende kunst te oordelen was het corpus delicti beslist een ezelskinne bak!), of hoe oud de broeders waren. Ook ging men zich bezighouden met factoren die men „verzachtende om standigheden" zou kunnen noemen. Kaïn kon niet weten wat de gevol gen van zijn daad zouden zijn, want lllllllilllllllllllllllllllllll De gevolgmachtigde minister ii van de Nederlandse Antillen de heer Lampe, heeft in het =g „Aniillenhuis" in Den Haag de H prijzen uitgereikt aan de vijf |l winnaars van een opstelwed- strijd over de Nederlandse An- tillen. Op de foto zien we hoe de achttienjarige Riek Mulder uit Amsterdam de eerste prijs, M een boekwerk, uit handen van de minister ontvangt. hij wist niet wat de dood in feite was, er was nog nooit een mens ge storven. Zulke overwegingen zijn te meer interessant omdat het de onbe vooroordeelde lezer van Genesis 4 8: „Maar Kaïn sprak tot zijn broeder Abel: Laat ons het veld ingaan! En toen zij op het veld waren, stond Kaïn tegen zijn broeder Abel op en sloeg hem dood" geen ogenblik in het hoofd komt dat deze „dood" een toen nog onbekende dood was. Wat men overigens wel op rekening van de latere schrijver van het verhaal mag zetten, die uiteraard wél wist wat de dood was, en die daarna Kaïns ontsteltenis goed laat uitkomen. Zo komt men, hoe meer men zich op dit zo bekende verhaal gaat bezinnen, voor talloze vragen te staan, vragen die- de dichters in de loop der tijden door allerlei aanvul lingen hebben willen oplossen. Vindt men in oude tijden voornamelijk va rianten en uitbreidingen, in de mid deleeuwen is men begonnen de pas sage te dramatiseren en te vermen selijken in de mysteriespelen. Kaïn wordt dan als de verharde boosdoe ner, Abel als de vrome knecht Gods voorgesteld. Pas ten tijde van de romantiek komt daarin een merk bare kentering. Gebruikte men tot dan toe meestal enkel de bijbeltekst en de daarnaast hekend geworden aanvullende legenden, in de roman tiek krijgt de verbeelding meer en meer vrij spel. De romantiek ver- j heerlijkt de opstandige held, de man die revolteert tegen hogere machten, ook tegen God. De mens wil vrij zijn. Toen kreeg Kaïn zijn kans, en het is dan ook opvallend dat hij in het diepgaande drama van Byron, „Cain", een echte tragische figuur is. Deze Kaïn heeft het demonische, dat hem in oudere spelen karakteriseer de, geheel verloren. Als gevolg daarvan komt Abel daar door min of meer in het nadeel, alsof hij een soort brave Hendrik was. en uit het bekende gedicht „Abel et Cain" van Baudelaire spreekt zelfs een zekere minachting voor Abel. en mededogen, ja, bewondering, voor Kaïn.-Zo naderen we de moderne tij den, waarin, zoals ook bij de motie ven van zondeval en zondvloed bleek, de bijbeltekst meestal slechts aanlei ding is tot liet opermachtig ontplooi en van de aanvullende, scheppende vrije fantasie, dan wel tot het ver splinteren in fragmenten. onker geeft van enkele werken uitvoerige analyses, en laat. evenals in de voorafgaande de len een kleine bloemlezing volgen van fragmenten uit toneelwerken en korte gedichten in de moderne talen. Hij wijdt bovendien ook enige pagi na's aan het interessante, maar vrij wel in vergetelheid geraakte boek van de Duitse geleerde Ernst Böklen „Adam und Quaïn im Lichte der ver- gleichenden Mythenforschung'' waar in deze o.m. tracht het verhaal van Kaïn en Abel, dat volgens Böklen sterk verwaterd is, te plaatsen in een groot mythologisch verband, Kaïn zou, in liet kort gezegd, de voorspel ling dat Eva's nakomelingschap dc kop van de slang zou verpletteren hebben vervuld, waarmee hij zijn plaats neemt in de beroemde rij dra kendodere en maanheroën. Dit klinkt, als men het interessante boek leest, minder onaannemelijk dan zo op het eerste gezicht lijkt, en al neemt wel niemand deze hypothese meer geheel au sérieux, belangwekkend is het wel. Het moge dan helaas zo zijn dat ne gatieve machten de verbeelding te allen tijde sterker geprikkeld hebben dan positieve, dat er meer kwaad dan goed is in de wereld, één ding is hoopvol, en Donker wijst er nadruk kelijk op: inspiratie door het nega tieve is toch niet goed mogelijk wan neer de kunstenaar niet van positie ve intenties doordrongen is. „Zonder schuldbesef geen Blauwbaard en geen Halewijn, geen Judas en geen Jago, geen Silenus en geen Salomé. De Antichrist is polair gebonden aan de Christusgestalte". Hoewel men soms toch gaat vrezen, dat in de moderne letteren ook liet negatieve wel eens enkel om zicli- zelfs wil wordt uitgebeeld. Tot scha de van iedereen. Anthonie Donker: Ben ik mijn broe ders hoeder? Querido, Amsterdam. NotHies bij een tentoonstelling in Den Haag DE IERSE karakterspeler Barry Fitzgerald is in Dublin op 12-jarige leeftijd overleden. Hij speelde ook in veel films en won in lOJ/Jf een Oscar voor zijn vertolking van de eigen wijze priester in Going my way", waarin Bing Crosby de hoofdrol ver vulde. Voorts werkte hij mee aan o.m. ..The. sea wolf"' en .Now green was my valley". (Van onze redacteur beeldende kunsten), emidden van de stijlimita- ties van het midden en de tweede helft der vorige eeuw, ontstond in de vijftiger jaren in Engeland de Working Man's t Guild een beweging, waarin kunstenaars het contact met het ambacht probeerden te her- stellen als een reactie op de kleurloze massaproduktie van j het pas begonnen machinale j tijdvak. In zekere zin was deze beweging een uiting van heim- i wee naar het verleden. Maar' zij droeg het kenmerk van het waarachtige, omdat hier seri eus werd gezocht naar nieuwe mogelijkheden op het stuk van constructie en versiering van het dagelijkse gebruiks-voor- werp. Misschien zou deze Engelse bewe ging -nog wel zonder weerklank zijn gebleven, wanneer niet elders in Europa soortgelijke stromin gen waren opgetreden stromin gen. die aan de dag traden op gro- de da„ te internationale en nationale ten toonstellingen, en die duidelijk maakten, hoevelen er vaak in het verborgen zochten naar een nieuwe verbinding tussen kunst en am bacht. Achter in de zeventiger ja- r Enkele verkopen van werken van. grote meesters uit het bezit van de vorst van Liech tenstein hebben de aandacht van de kunstwereld geves tigd op een unike verzame ling en op het smadelijk lot daarvan. De heersers over de dwerg staat tussen Zwitserland en Oostenrijk hebben eeuwen lang de rol van een Maecenas gespeeld. In hun peleizeri te Wenen, Praag en Brussel hebben zij een uitgelezen verzameling bijeengebracht uit alle delen van Europa. Sedert 1918 echter hebben zij zich teruggetrokken op hun familiebezit in Vaduz, waar nu een der grootste collecties ter~wereld letterlijk ligt op gestapeld. De instelling van de regerende vorst Frans Josef II onderscheidde zich zeer van de traditie van zijn voor gangers. Hij zag in kunstschatten vooral een goede kapitaalsbeleg ging voor zijn huis. die hem over menige financiële moeilijkheid heen kon helpen. Zo zijn sedert de i Een wieg naar ren ontstaat dan in Nederland de j Thorn Prikker term „kunstnijverheid", in navol- j fraai, vo l van wat reeds in andere lan- oorlog meer dan 15üü schilderijen van oude meesters, 75 kostbare Vlaamse gobelins. waardevolle oude bronzen, oudduitse en -Itali aanse zilverwerken, Brabantse en Florentijnse juwelierskunst alsme de veel oude-stijlmeubelen opge slagen in de vochtige kelders van het slot. De Liechtensteinse verzameling be vat stukken, die in de 16e eeuw door generaals der dynastie, die in Oostenrijkse dienst waren, uit Italië werden meegebracht. De .'vorsten zelf behoorden als keizer lijke stadhouders in Praag en •Brussel tot de grote begunstigers :Van de kunst, die hele partijen schilderijen en plastieken in één keer opkochten. Hun verzameling omvatte meerdere Mem lines, Rem- brandts, Breughels. Cranachs, Bot ticelli's en 'n Leonardo da Vinci's werken dus van schilders, wier scheppingen vandaag alleen in miljoenen uit te drukken zijn. Personeelsleden van het slot te Va- dus hebben meegedeeld, dat de schilderijen in de donkere berg ruimten in dikke pakken tegen elkaar hangen en dat men zich er slechts met moeite een weg Lussendoor kan banen. Andere schilderijen liggen op de vloer op gestapeld of op stellingen. Beeld houwwerken staan, bedekt met dikke lagen stof en spinrag, in alle hoeken. Kunstvoorwerpen zijn onordelijk in kisten wegge stopt. den als Duitsland. Frankrijk Engeland leeft: „Kunstindustrie" ..Arts Appliqués" „Arts en Crafts" Nog lang heet een Haagse zaak op dit gebied naar de Engel se beweging, hetgeen iets zegt voor de invloed van deze beweging. Wat de Engelse voormannen als Morris, Faulkner, Crane en Day echter vergaten, was dit essentiële feit: dat men in een tijd, waarin de machinale produktie eenvoudig een onontkoombare voorwaarde voor het levenspeil van steeds meerderen wordt, niet kan terugkeren naar de tijd van de gilden. Dat begreep de generatie, die na hen kwam, beter. Maar wel hebben deze Engelsen be reikt. dat het gehele gebied der kunstnijverheid grondig gezuiverd werd dat men zich weer reken schap ging geven van kwesties van vormgeving, materiaalgebruik en beheersing, de verhouding tussen de functie van het voorwerp en zijn versiering. Omstreeks 1895 waren de geesten in Europa blijkbaar rijp voor verwerking van de Engelse in vloed. Tegelijkertijd bijna is in Pa rijs de grote Salon de l'Art Nouveau en wordtj in München hett ijdschrift Jugend opgericht. Beide stoelen op eenzelfde wortel des artiestieken ge loof s: een zoeken naar totale ver nieuwing van vorm en ornament in het nijverheidsprodukt. Al naar de eigen instelling spreekt men sindsdien van Art Nouveau of Jugendstil. In beide gevallen bedoelt men ongeveer hetzelfde: een harts tochtelijk experimenteren met vorm en versiering, een „terug tot de na- barok 1 struct ief zeer hit er lijk, haast _;elijke decoraties. In de meeste 0 vallen worden dier- of plantevónnen kunstig mozaïek in elkaar gepast dier-, Vogel-, vlindervormen het is alles bruikbaar en goed, wanneer het maar oorspronkelijk kan worden verwerkt. Het is een lijd van .heftig experimenteren en debatterend van veel veel lezen, vertalen en uitgeven, van zelf schrijven en theoretiseren kortom van intens geestelijk en artistiek leven. Ook in Nederland. En het merk waardige is daarbij, dat men al spoedig twee richtingen kan onder scheiden. De ene probeert slechts de decoratie te vernieuwen en trekt zich van de vorm niet al te veel aan. De andere grijpt verder: die let ook op de constructie van het voorwerp, zoekt naar logische op lossingen die met de aard van het materiaal rekening houden en past de versiering daaraan aan. In dit opzicht gaat dc vernieuwings beweging vooral in Nederland dus verder dan de mensen van de Art Nouveau oorspronkelijk hebben ge wild. Want wanneer in ons land de be weging in Haar volle bloei is, zo tus sen 1900 en 1910, is de Jugendstil in het buitenland allang afgezakt tot ba- „ózgens'' een heimwee naaz het cube kunstambacht zaargoed, i r de behoefte van de pu- tuur" om haar te gebruiken als uit^ blieke smaak afgezwakt. Dat heeft gangspunt voor zo persoonlijk mo- ™nwi>Tie -/ïï.» nf.rv«i»L-: «lie. tiid trouwens zijn oorzaak: in die tijd wordt hier een nieuwe generatie ont werpers actief, die met de verworven- gebruikt. Maar meer dan een aan- heden van de voortrekkers als uit leiding zijn deze niet. Ze worden ge- j gangspunt opnieuw aan hel experi- styleerd 'tot een spel van lijnen en j menteren en zoeken gaat. arabesken. Lange ranken liggen als j 7 volgen op pioniers als Dijssel- slingerende slierten vermicelli over /j b?f. Nïeuwenhuis, Lion Cachet, liet vlak. Plantedelen worden tot een (Van onze toneelmedewerker). oor het eerst sinds twintig jaar is in Nederland het circus weer in opspraak. Met name door de acties van institu ten als de Vereniging, voor Dierenbescherming of het Jack London-verbond, alsmede door de publiciteit die via de pers en televisie is gegeven aan het besluit van twee burgemees ters om in hun gemeenten géén circussen meer toe te laten waarin „wilde dieren" optreden. Men kan dierenbeschermers het volstrekte gelijk van hun instel ling ten opzichte van circussen gunnen en zich tóch afvragen of hun actie juist is en op ondubbel zinnige argumenten steunt. Im mers, de actie richt zich slechts tegen het vertonen van gedres seerde „wilde dieren". Waarom Als men bijvoorbeeld de olifanten tot de wilde dieren rekent, gelijk men doet. begint men al met bui ten beschouwing te laten dat wat het paard is bij de Europeanen, de olifant is in enorme gebieden van Azië en Afrika: een tam huisdier. Daarom lijdt de actie om bepaal de dieren te willen beschermen te- j gen dressuur aan een innerlijke' dubbelzinnigheid. De „wilde die ren", die men tegenwoordig in het circus gebruikt, zijn alle buiten hun natuurlijke milieu geboren, in diergaarden of circussen. Ze zijn zozeer anders geaard en opgevoed, dat ze. als men ze zou vrijlaten in hun natuurlijke jachtgebied, jam merlijk zouden omkomen, omdat ze niét „geleerd" hebben zichzelf een prooi te -erschaffen. Dat is dan ook de reden dat er in Europa jaarlijks honderden aldaar gebo ren „wilde dieren" moeten worden afgemaakt: de dierentuinen en circussen hebben geen ruimte voor deze aanwas, en in de vrije natuur gaan zo smartelijk ten onder. Als men ervan uitgaat, en dat mag men tegenwoordig, dat mishandeling' van circusdie- ren niet meer voorkomt in de psychologische dressuur, zoals de ze sedert Hagenbeek is ingevoerd, dan mag- men zich inderdaad af vragen of een scheiding in „wilde" 1 en in „tamme" dieren nog moge- j lijk is; of er dus enig wezenlijk i verschil bestaat tussen het paard. dat kunstjes leert vertonen, en de leeuw of de olifant. En dan zou dus de kwestie niet moeten zijn of circussen met wilde dieren niet nïeer mogen optreden, maar of het circus als zodanig nog een plaats heeft in het huidige cultuurpa troon. De essentie van het circus is van oudsher en ook nu nog, dat mens én dier prestaties vertonen die uit zonderlijk zijn. Prestaties, waar aan een enorme discipline of zelf discipline ten grondslag ligt. Pres taties ook, die de toeschouwer de bevredigende prikkel schenken „dat de mens dit bereiken kon". Tegen deze achtergrond is er geen wezenlijk ethisch verschil tussen de kunsten van de acrobaten en de paarden, van de leeuwen en de clowns. Zelfs zou men mogen stel len dat de menselijke prestaties méér pijn, moeite en „onmense lijks" bevatten dan die van de die ren, die immers slechts bepaalde gedragingen die hen van nature eigen zijn, op een andere of toe gespitste manier leren vertonen. De olifant, die balanceert, doet dit ook in de natuur. De sprong van de tijger is een prooisprong, die hij in het circus niet meer naai de prooi, doch door een hoepel doet. Enzovoort. t is de botsing van me ningen rondom het circus on zuiver, zolang het slechts gaat om alleen de „wilde dieren". Indien men op ethische gronden meent dat de „onnatuurlijke" prestaties/ in het circus uit den boze zijn, zou men het gehele cir cus moeten veroordelen inclusief de acrobaten en de ook ten op zichte van hun prestaties geldende sensatiezucht van de toeschou wer Een paard dat danst of een trapezewerker die door zijn schouders heendraait. is even „on natuurlijk" als een leeuw op een grote bal. Maar drvcaga ijkazke-iu Maar de vraag is. of dit soort cir cusprestatie in ethische en psy chologische zin verschilt van de prestatie in de sport of van de bij zonder „onnatuurlijke" prestaties in de balletkunst, waarbij aange tekend moge worden dat medisch- lichamelijk bezien het ballet een even zwaar en pijnlijk beroep is als acrobaat, en zwaarder dan mijnwerker Vóór of tegen het circus als zo danig kan men zijn; een geschil! uitsluitend rondom een tamelijk willekeurige verdeling ïn tamme en wilde dieren is verkeerd van uitgangspunt. Afgezien van de democratische vraag of een minderheid, die zich ethisch stoot aan het circus, daar mee het recht heeft om dit te doen onthouden aan een meerderheid, die er nog altijd een begrijpelijk en aanvaardbaar plezier aan be leeft, juist in deze tijd van tech niek. Thorn Prikker. Colenbrander, De Bazel Beiiage dankbare leerlingen als Eisenloeffcl. Penaal. Van dei- Hoef, Nienhuis, Lanooy. Lebeau, De Roos. Er verschijnen' nieuwe tijd schriften. er wordt heftig gestreden voor verbetering en vernieuwing van het kunstnijverheidsonderwijs. Nieu we fabrieken van aardewerk en porse lein verrijzen en verdwijnen na enke le jaren weer. Op liet gehele gebied van de toegepaste kunsten zijn deze jongeren actief: een schilder gaat let ters tekenen, een meubelontwerper maakt boekbanden, de pottenbakker ontwerpt zijn eigen huis. Zelfs op het gebied van de beeldende kunsten is er op zeker moment een vorm van „Ju gendstil" aan te wijzen, al kan men haar niet helemaal losmaken van het opkomende symbolisme. Het werk van Toorop zit er in deze dagen vol van, tot zijn schade overigens. Daarmee is in zekere zin al gezegd dat lang niet alles, wat deze Art Nouveau heeft voortgebracht, ook mooi en de moeite waard is ge weest. Integendeel. Het kan zijn. dat veel moois verdwenen is en dat veel lelijks de natuurlijke slijtage van het gebruiksvoorwerp 'heeft overleefd maar wat op het ogen blik op de tentoonstelling „Nieuwe kunst rond 1900" in het Haagse Gemeentemuseum (tot '21 februa ri) te zien is. is niet zelden even interessant als horribel. Het interessante zit dan vooral hierin, dat duidelijk wordt, hoe ver men in zijn vernieuwingsdrift is gegaan. De nieuwe vormwil kan tot een overla- denheid leiden, die bepaald lachwek kend wordt, althans in onze ogen. Waar echter een goed produkt tot stand komt, heeft het al dadelijk een uitgesproken voornaamheid als meest opvallend kenmerkzo bijvoorbeeld dc meubelen en tapijten van Eerlage, de keramiek van W. C. Brouwer en Cliv. Lanooy, Bert Nienhuis en J. Mendes da Costa, het edel-smeedwerk van een J. Eisenloeffel. Voornaamheid en stijl kunnen echter duur worden: J. Thorn Prikker, C. A. Lion Cachet (ook als graficus van belang) en C. Wcgerif. ontwerpen meubelen, voor bun tijd en ook nu nog zeer mooi, maar met een rijkdom aan materiaal en een hoog staand vakmanschap vervaardigd, die zoiets in onze dagen economisch on verantwoord zouden doen schijnen. Maar ergens klinkt ook hier nog het heimwee naar het oude kunstambacht door

Krantenbank Zeeland

Provinciale Zeeuwse Courant | 1961 | | pagina 7