Kamer veroordeelt fel verschrijving Minister Toxopeus zal onderzoek bij provincie doen instellen Burgemeestersambt is NIET in diskrediet SMALLENBROEK ER SCHEPS: „RECHTLURIGE EIGURER" W DONDERDAG 24 NOVEMBER 1960 PROVINCIALE ZEEUWSE COURANT IN DE TWEEDE KAMER is gistermid dag uitvoerig de zaak Goes aan de orde geweest: vijf kamerleden plus minister Toxopeus hebben er grondige beschou wingen aan gewijd. Wij noteerden uit de debatten de volgende opmerkelijke punten: 0 Minister Toxopeus zal de beschul digingen, dat er ook bij de provin cie Zeeland verschrijvingen wor den gepleegd, nader onderzoeken. 0 Het algemeen gevoelen in de Ka mer was, dat de maatregelen van de minister jegens de burgemeester van Goes terecht waren genomen en dat voorts de wethouders van deze gemeente terecht hun zetel ter beschikking hadden gesteld. 0 Verschrijvingen komen niet alleen in Goes voor, maar wel is deze ge meente „baken in zee" zoals een kamerlid opmerkte en een waarschuwing voor anderen. Aanvankelijk zag het er naar uit, dat slechts vier kamerleden de zaak Goes zouden aansnijden, maar de laatste spreker op het beroemde „sprekerslijst je" op de voorzitterstafel de anti revolutionair Smallenbroek lokte als nog een kamerlid uit zijn tent: de P.v. d.A.-er Scheps. Smallenbroek en Scheps waren liet, die voor een bewogen slot zorgden van de discussie vóórdat de minister aan het woord kwam en de inzet van hun onderling gesprek was de vraag van het „hoe", het „waarom", maar vooral ook de „schuld" van de verschrijvingen. Verschrijvingen, die wel iswaar door alle vijf Kamerleden alsmede de minister fel werden afgekeurd de bewindsman sprak zelfs over han delingen „tegen ons staatsbestel" maar die de heer Scheps toch ook wel tegen bepaalde achtergronden wilde belichten. Die achtergronden waren volgens hem de slechte financiële verhoudingen tussen rijk en gemeente. De anti revolutionair Smallenbroek, die deze achtergronden niet nodig had, en de socialist Scheps vonden elkaar niettemin in hun afkeuring van het systeem. Hetgeen de heer Scheps doorbraakman en van gereformeerde huize niet ver wonderde: „Rechtlijnige figuren vinden elkaar altijd wel.." betoogde hij niet zonder hilariteit te verwekken. J. Smallenbroek Het Zeeuwse S.G.P.-Kamerlid' Kodde was de eerste die de „Goe- se zaak" met name noemde. Hij pleitbezorger van de gemeen telijke autonomie kwam op dit onderwerp via de gemeentelijke financiën. „De gemeenten en ook de provincies hebben on voldoende financiële armslag. En daardoor neemt de invloed van hogere besturen toe of moet ik zeggen: het ambtelijk apparaat?" vroeg de heer Kodde. In dit ver band betoogde hij, dat de beslis sing in' dergelijke zaken in de praktijk ligt bij de deskundigen en niet bij de beleidsfiguren! Na deze inleiding behandelde do lieer Kodde de „verschrijvin gen" in Goes. „Men begrijpe mij goed", zei hij nadrukkelijk, „ik keur verschrijvingen af, maar toch Taag ik me af of dit systeem niet in de band wordt gewerkt: voor alles en nog wat is hogere goedkeuring vereist. Men moet er toch voor waken, dat er geen verleiding bestaat". De heer Kodde wees erop, dat de goedkeuring op de gemeentebe groting niet altijd tijdig wordt verkregen. Er zijn gemeenten, waarvan de begroting 1959 en zelfs die van 1958 nog niet is goedgekeurd. „Bij deze gemeente besturen ontbreekt de basis voor uitgaven", aldus deze spreker, die maatregelen als „voorlopige machtigingen" voor bepaalde uit gaven onvoldoende achtte. In we zen ligt bovendien de uitoefening van het toezicht in handen van ambtenaren. Ten aanzien van recente burge meesterskwesties meende de heer Kodde, dat de oorzaken mede „door anderen zijn verwekt". Hij achtte een streven naar perfectie één van de oorzaken. Nu zegt de minister wel, dat de Goese verschrijvingen niet ter provinciale griffie hekend waren. „Maar dan vraag ik me toch wel af of het controle-apparaat wel de nodige accuratesse heeft ge toond. Indien de verschrijvingen tijdens de controle wel ontdekt zijn, dan zal hierover wel degelijk de griffie zijn gerapporteerd", meende de heer Kodde. Hij ver klaarde dat naar zijn mening ook in de raad van Goes „te veel op deskundigheid is vertrouwd. En het is fout gelopen", voegde hij er somber aan toe. Over de maatregelen, die tegen de Goese burgemeester zijn genomen verklaarde de heer Kodde, dat de minister niet anders heeft kun nen handelen dan hij heeft ge daan. Tenslotte hoopte het S.G.P.- Kamerlid, dat Goes „en helaas niet alleen Goes" tot grote voorzichtigheid zou manen. De heer H. M. Franssen van de P.v.d.A. stelde de benoeming van de betrokken burgemeester- aan de orde. De minister heeft in zijn memorie van antwoord gezegd, dat de commissarissen der konin gin bij burgemeesterbenoemingen wel degelijk de nodige zorgvul digheid in acht nemen. „Dat ver heugt me", zei de heer Franssen met enige ironie, „maar deson danks noopt de situatie-Goes mij toch wel tot enige vragen". „Was men nu ten provincie- huize te Middelburg nu werke lijk niet op de hoogte van za ken, die zich destijds rond deze burgemeester op Schouwen- Duivcland hadden afgespeeld?" Overigens achtte deze spreker het uit een oogpunt van demo cratie verheugend, dat de Goe se wethouders hun portefeuilles ter beschikking hadden gesteld. Over de benoeming destijds van de burgemeester in Goes verklaar- J. H. Scheps de de heer Franssen voorts „met stijgende verbazing" een commen taar in de Nieuwe Rotterdamse Courant te hebben gelezen. Hij las daaruit enkele passages voor, waarin felle kritiek werd geuit op de Zeeuwse commissaris der ko ningin. Deze zou de burgemeesterbenoe ming hebben doorgedreven tegen de sterke voorkeur in van de toenmalige minister van binnen landse zaken in en zou bovendien de kandidaten voor deze burge meestersplaats hebben besproken met de Goese wethouders. De heer Franssen vroeg zich af wat de ministers mening was over de conclusie, die de N.R.C. uit dit alles had getrokken. In dit verband betoogde deze P.v.d.A.-spreker, dat de commis- sarissenfunctic van „overwegende betekenis is in een gedecentrali seerd stelsel. Het beste is hier nog niet goed genoeg". Over de verschrijvingen in Goes sprekende zag de heer Franssen een relatie tussen de bestuurlijke situatie der gemeenten en de cha otische toestand op financieel ge meentelijk terrein. Men wordt bijna geprest oplossingen te zoe ken in de richting van die ver schrijvingen. Begrijp mij goed: ik keur ze niet goed, maar de rege ring moet bedenken dat haar maatregelen op financieel gebied ten aanzien van de gemeenten een draagwijdte hebben, die ver uit gaat boven de maatregelen zelf. Voor de fractie van de C.H.U. sprak gistermiddag mr. H. K. J. Beernink. Ook hij achtte het ver standig van de bewindsman, dat hij de burgemeester van Goes had meegedeeld, dat deze zijn ambt niet langer meer mocht uitoefe nen. De heer Beerninck betwijfel de overigens of bij de benoeming van deze burgemeester wel met de nodige zorgvuldigheid te werk was gegaan. Zeeland gonsde des tijds van geruchten rond deze functionaris, meende hij. In 1953 werd een commissie van onderzoek en bemiddeling ingesteld in een meningsver schil tussen betrokkene en de directeur van Bouw- en Wo ningtoezicht Schouwen-Duïve- land. Velen in Zeeland waren daarvan terdege op de hoogte. Nader ingaande op de Goese kwestie stelde mr. Beernink, dat deze aangelegenheid in twee de len uiteenviel, namelijk de bur gemeesterskwestie en de ver schrijvingen. „Er is daartussen wel verband, maar dan alleen voor zover ook de burgemeester bij de verschrijvingen is betrok ken". Spreker meende dat men er beter aan deed beide zaken af zonderlijk te bezien. Hij had ove rigens de indruk, dat „de ver schrijvingen hoog opgeblazen wa ren om de aandacht van de bur gemeester af te leiden". De c.h.-afgevaardigde behandelde vervolgens hetgeen de minister had verklaard over de bekendheid ter provinciale griffie van Zeeland inzake de verschrijvingen. „Uiter aard waren die niet ter griffie bekend" had de minister in zijn memorie gezegd. „Maar dat gaat dan lijnrecht in tegen de opvat ting van een der afgetreden wet houders uit Goes, die namelijk heeft verklaard dat de chef van de financiële afdeling der griffie wel degelijk van de verschrijvin gen op de hoogte zou zijn ge weest. Diezelfde chef zou ook ge weten hebben van de 30.000, die in Goes op een speciale bankreke ning zijn gestort". De heer Beer nink vroeg zich af of de minister wel helemaal juist .was voorge licht. Nog vreemder vond de c.h.-woord- voerder het, dat dezelfde afgetre den wethouder onlangs heeft ver- lclaard dat bij een provinciale dienst van Zeeland ook verschrij vingen voorkomen. „Wil de minis ter ook deze zaak onderzoeken?" vroeg hij dringend. Nog éénmaal kwam de heer Beer nink terug op de ministeriële zin snede: „Uiteraard was ter provin ciale griffie niets van de ver schrijvingen bekend". Deze zin deed hem de vraag stellen of het toezicht wel voldoende moest worden geacht. De antirevolutionare heer J. Smallenbroek was het eveneens eens met de ministeriële maat regel jegens de burgemeester van Goes. Juist ook vond hij het be sluit van de wethouders hun por tefeuilles ter beschikking te stellen. „Maar deze zaak dient nu met grote spoed afgewerkt te wor den. Er zijn hier ook mense lijke overwegingen in het spel. Behandeling Binnenlandse Zaken wordt voortgezet Gisteren tijdens de behandeling van de begroting van binnenland se zaken werd het woord gevoerd door de heren G. Ritmeester, dr. L. A. Hi Albering, D. Kodde, H. M. Franssen, M. Bakker, mr. II. K. J. Beernink, N. v. d. Veen, M. Visser, J. Smallenbroek en J. H. Scheps. Een vijftal sprak over de Goese kwestie, maar uiteraard werden nog vele andere zaken te berde gebracht: financiële ver houdingen, rechtspositie burge meesters, enz. Zo stelde dr. Albe- ring (k.v.p.) dat een burgemees tersvacature zeker niet langer dan zes maanden mag duren. De behandeling van de begroting o.a. Nieuw-Guinea wordt voortgezet. Vele gezinnen zijn bij deze af faire betrokken en eigenlijk heeft zij al te lang geduurd. Het is nodig, dat er spoedig een op lossing komt. Moge die het her stel van het gemeentelijk gezag te zien geven!" De heer Smallenbroek sprak ver volgens over de „les van Goes". Het woord „verschrijvingen" had hij voor dat de zaak-Goes aan de orde kwam, nog nooit gehoord. „Het is blijkbaar een nieuwe uit drukking in de gemeente-admini stratie". Hierna uitte deze antirevolutio naire spreker felle kritiek op het systeem van verschrijvingen. „Ik vind dat woord te eufemistisch. Ik zou het administratieve fraude willen noemen", riep hij uit. „Ver schrijving betekent knoeien in de administratie". Drie soorten van verschrijvingen zag deze spreker: 1. voor uitgaven, waarvoor geen krediet is verstrekt, 2. voor uitgaven, die het toe gestane krediet hebben over schreden, en 3. voor uitgaven, waarvoor geen krediet is verleend en waarvoor de medewerking van derden (bijvoorbeeld le veranciers) wordt verleend. Bij alle drie gaat het om bewust knoeien, zo bleef de heer Smallen broek op hetzelfde aambeeld ha meren. Maar dit kwaad heeft een grotere omvang aangenomen dan sommigen denken. „Niet alleen in Goes. Wel is het door Goes open baar geworden". De heer Smallenbroek meende dat deze knoeierijen moeilijk zijn te ontdekken. Immers: „formeel is de zaak in orde, want er zijn be talingsbewijzen. Hoe kan men bij voorbeeld ontdekken, dat een no ta voor steen gefingeerd is en dat de steen helemaal niet is gele verd, maar dat het bedrag voor een ander doel is aangewend? Maar op bepaalde ogenblikken gaat het mis, dan wordt er ge kletst en dan komen de feiten bloot". Minister Toxopeus MINISTER TOXOPEUS begon gisteren in de Tweede Kamer met een verklaring over het Nederlandse burgemeesters korps: „Wij zullen het Nederlandse volk diets moeten maken, dat de burgemees ters niet in een kwaad daglicht staan. Het is erg ongelukkig, dat er kort na elkaar een paar ontsporingen zijn voor gekomen, maar het aantal is gering en men mag nu bepaald niet stellen, dat de burgemeesters daarom in diskrediet zijn geraakt." De heer Toxopeus gaf toe dat de burgc- meesterskwestie In Goes cn de verschrij vingen twee afzonderlijke zaken waren, maar „men ziet ze toch als cén geheel". Het onderzoek naar een burgemeester is een zaak van de commissaris der koninpin, maar die van de verschrijvingen waar bij de burgemeester óók is betrokken is een aangelegenheid van Ged. Staten. Hier is dus een vermenging van deze beide dingen aan de orde. I)e minister gaf toe, dat het „zeer ernstig is," dat zulke zaken als Goes voorkomen". Overi gens zag hij in deze kwestie geen aanleiding om het systeem van toezicht op de gemeente besturen af te keuren. „Maar men moet even wel afgaan op de integriteit van de ambte naren. Als er één tussen zit, die fout is, gaat het mis". De verschrijvingen zijn niet het werk van één man: hiervoor zijn zoveel parafen en hand tekeningen nodig, dat één man het echt niet alleen kan. „Nu is cr gezegd: het provinciaal bestuur wist van deze Goese verschrijvingen. Ik zal dat onderzoeken. Ondertussen moet worden afgewacht. Afgewacht moet ook het onder zoek, dat tegen de betrokken burgemeester is ingesteld en afgewacht moet voorts worden of het aanbeveling verdient nog anderen bij dit onderzoek te betrekken". De minister was het niet eens niet de opvat ting, dat de oorzaak van de verschrijvingen gezocht moest worden in de financiële verhou ding rijk-gemeenten. „Het ging in Goes niet om gebrek aan geld, maar nien verschoof de ene post naar de andere om maar niet bij de raad te moeten komen. Dat is echter een han delwijze, die tegen ons staatsbestel ingaat!" Ook de minister was van mening, dat de zaak- Goes niet alleen staat. In dit verband wees hij op de moeilijkheden rond het rentegamma. „Ik deel het standpunt van de heer Scheps, maar hij moet zich realiseren dat deze ontduiking iets anders is dan de Goese verschrijvingen". De minister wilde niet op de oorzaak van de verschrijvingen ingaan. „Wel moeten we zorgvuldig zijn bij het vaststellen van de mate van schuld". De bewindsman weigerde gemeentebesturen een circulaire te zenden, waarin hij op de onjuistheid van verschrijvin gen zou wijzen. „De voorbeelden in Goes zijn meer dan voldoende. Wel wil ik met de pro vinciale besturen nog wel eens van gedachten wisselen over de wijze van controle". Bij de replieken werd nogmaals van gedach ten gewisseld of de financiële verhouding rijk-gemeenten mede een oorzaak was. De beer Smallenbroek wees erop, dat bij de ambtenaren soms een mentaliteit heerst, die een gebrek inhoudt aan behoorlijk bestuurlijk normbesef. De minister tenslotte waarschuwde, dat men kan beginnen met enkele verschrijvingen en dit licht kan tellen, maar het gevaar bestaat dat men van kwaad tot erger komt en dat dp verschrijvingen culmineren in het plegen van regelrechte fraude, van valsheid in geschrifte: „Het beginnen met verschrijvingen", aldus mr. Toxopeus, „Is de weg naar het verderf be treden". „De zaak-Goes is in onderzoek. Later kunnen we er misschien nader over spreken", zo ein digde de bewindsman. II. M. Franssen „Het is goed dat dit kwaad naar buiten is gekomen. Het moet volledig de kop worden in gedrukt", verklaarde de heer Smallenbroek met nadruk. En zich tot de heer Franssen van de P.v.d.A. wendend: „Laat men toch geen „begrijpende woorden" spreken, maar alleen woorden van afkeuring". De heer Franssen interrumpeerde, dat ook hij het systeem had af gekeurd, maar dat hij de slechte situatie op financieel gemeente lijk terrein mede verantwoorde lijk achtte. De heer Smallenbroek: „In het land hoort men wel stemmen die verschrijvingen willen goed pra ten, maar dit systeem kón niet worden goedgepraat. Laat men Ged. Staten dan maar verwensen, laat men dan een minister maar verwensen, maar het is en blijft font". Ook de heer Scheps interrum peerde, waarop een fel debatje ontstond tussen de beide heren. Daarbij maakte de eerste doe lend op de Goese benzinepomp affaire een opmerking over „geld onder de tafel". De heer Smallenbroek: „Die zaak is óók fout. Zij die zeggen begrip voor die manipulatie te hebben zijn dat das ook. De ambtenaren worden de dupe van deze politiek. Zij moeten „neen" zeggen als zij dergelijke opdrachten krijgen, want als zij dat niet doen dan deugen zij niet als ambtenaar". De heer Smallenbroek riep dit met stemverheffing. Tenslotte vroeg deze spreker de minister te overwegen zich met een circulaire over verschrijvin gen te wenden tot gemeentebe sturen en colleges van G.S. Kamerlid J. H. Scheps was door het antirevolutionaire betoog uit zijn tent gelokt. „Er is geen kwestie van dat iemand deze za ken, zoals die in Goes zijn voor gekomen, ook maar éven goed keurt. Wij zijn er allen tezamen van onder de indruk, dat derge lijke dingen in Nederland voor vallen. Maar dan moeten we ver volgens toch wei de waag stel len: hoe is dat alles toch geko men? Hier immers is een ontwik keling aan de gang in ons land, waarvan Goes slechts de illustra tie is". De heer Scheps noemde een voor beeld uit de gemeente, waar hij raadslid is (Zeist), waar hij me dewerking had geweigerd aan de ontduiking van het rentegamma. Maar dergelijke ontduikingen zijn in Nederland voorgekomen om toch maar in staat te zijn wonin gen te bouwen. „En we moeten daarom de moed hebben hier óók de schuld van regering en volks vertegenwoordiging vast te stel len. Gelegenheid maakt nog steeds de dief. De vraag is dus: welke les trekken we uit de tragedie van Goes? De uitkering aan de ge meenten zodanig verhogen dat we moreel sterker staan". Over de verschrijvingen, die bij een provinciale dienst van Zee land zouden zijn gepleegd, wilde de heer Scheps niets zeggen: „Ik heb daarover geen oordeel alvo rens ik sta op de bodem van de feiten". Mr. H. K. J. Beernink

Krantenbank Zeeland

Provinciale Zeeuwse Courant | 1960 | | pagina 5