Fanny Leys: oud probleem op gedurfde wijze uitgewerkt <Yl v TEKORT aan dramatische auteurs EEN VLAAMSE ROMANCIÈRE He Orgelconcours in Haarlem cms museum R Voor uitgevers, toneel en vooral: televisie ZATERDAG 29 OKTOBER 1960 PROVINCIALE ZEE U W SE COURANT 17 „Vijfde Symfonie'' loont de moeite van een kennismaking TN e Vlaamse romankunst, die in de Nederlandse literatuur zo'n uiterst belangrijke plaats inneemt (waarheen gaat de palm, als we noord tegen zuid afwegen op dit gebied?) is bijna uitsluitend het werk van mamien. Waar Noord-Nederland kan bogen op enkele schrijfsters van zeer hoog niveau, heeft Vlaan deren weinig te bieden. Onder deze schaarse Vlaamse roman cières neemt Fanny Leys een belangrijke plaats in. Haar nieuwe roman „Vijfde symfonie" bewijst weer, dat deze schrijfster over grote gaven beschikt. Zij combineert een vrouwelijke intuïtie aan een haast mannelijk vermogen tot synthese, paart emotie aan verstand, beteugelt haar sentimenten en heeft haar stof in haar macht, blijft in de uitwerking helder. „Vijfde symfonie" bijvoorbeeld, heeft een zeer simpel gegeven tot basis, zij het dat dit op onge bruikelijke, haast gedurfde wij ze werd uitgewerkt. In deze ro man snijdt Fanny Leys name lijk het aloude probleem aan van de tegenstelling tussen de geestelijke en de lichamelijke liefde. Door dit probleem héél scherp te stellen, heeft het iets caricaturaals gekregen, iets ab normaals ook, maar de schrijf ster verstaat de kunst, ons die abnormaliteit zó voor ogen te stellen dat we er in geloven. Letterkundige kroniek door HANS ÏVARREV Haar hoofdpersoon (de „ik"). Lea Fierens, wordt als zij nog op de nor maalschool is, verliefd op de nieuwe directeur van de muziekschool, Nik Verhagen, een musicus die ééns triomfen heeft gevierd als dirigent en cellist, maar die nu door een zeld zame ziekte, vezelontaarding, lang zaam te gronde gaat. Eén been werd hem reeds afgezet, andere extremi teiten zullen mogelijk moeten vol gen. Nik Verhagen is met een Fran se verpleegster getrouwd, een uiterst toegewijde, maar jaloerse vrouw, die niets van zijn kunst begrijpt. Voor Lea is Nik de belichaming van alles wat schoon en edel is, muziek, poëzie, de geest. Dat hij een getekende is, maakt de innigheid van haar liefde nog sterker. Nik Verhagen, die in Lea een ideale leerlinge heeft, beant woordt haar liefde wel in het hart, maar hij houdt haar op een afstand omdat hij, oud, doodziek en boven dien gehuwd, dit jonge frisse meisje niet nog ongelukkiger wil maken. Talloze obstakels staan tussen hen in, zodat zij elkaar slechts zel den ontmoeten. Dan breekt de oorlog uit, en Nik blijkt aan de ver keerde kant te staan. Hij is een van die gevaarlijke dromers die, omdat Beethoven en Wagner Duitsers wa ren, het heil van die kant verwach ten. Door hem beïnvloed, raakt ook Lea in het verkeerde kamp. (Heel knap heeft Fanny Leys met haar uit beelding van Lea's moeder het weer- haankaraktcr van zovele mensen ge schetst; ook de moed om collabora teurs ten tonele te voeren zonder corrigerend commentaar geeft haar boek iets „gedurfds", nergens blijkt tenslotte dat Fanny Leys zich van haar „ik"-figuur distancieert). Lea's liefde blijft groeien. Niks andere been moet ook geampu teerd worden. Zij ziet haar idool vrijwel nooit meer. De bevrijding brengt haar onmiddellijk in de ge vangenis. Wanneer zij eindelijk ontslagen wordt, vindt zij werk als kinderjuffrouw bij een dame in Brussel," mevrouw Wallez, een origineel type, die zich aan geen enkele conventie stoort. Lea ont wikkelt zich hier verder, maar haar enige verlangen blijft ge fixeerd op Nik. Wanneer zij met een der kinderen Wallez aan zee is, ontmoet zij daar een Oostfrontstrijder die te werk ge steld is bij het opruimen van bunkers. Deze Jan, een jongen van goeden huize overigens, is Niks tegenpool: een toonbeeld van brute, mannelijke kracht, overrompelend, oergezond, jong. Hij oefent een ongekende beko ring op haar uit, lichamelijk althans; een bekoririg die nog versterkt wordt door zijn gevangenschap, het lotge nootschap. Wanneer zij na enkele jaren, zij is ondertussen bijna dertig, bezwijkt voor zijn aandrang is zij dronken, en van een vervulling is dan ook geen sprake. et gebeurde blijft onwezenlijk, maar als er gevolgen blijken te zijn, wordt het harde realiteit die zij nimmer zal aanvaarden. Het gedwongen huwelijk met Jan wordt een mislukking; hij blijft haar vreemd, en de twee kinderen die ge boren worden zijn vreemden, al zorgt Lea er goed voor. Af en toe ziet zij kans Nik even te ontmoeten, buiten, in een park, waar hij in zijn invalide wagen zit. Enkel voor deze ontmoe tingen leeft zij. Dan hoort zij, dat Niks einde nadert, en in haar rijpt een wild plan: zij wil een kind van hem Zij weet hem te overreden dat hij toestemt om een ontmoeting te ar rangeren, en hij belooft, of doet alsof, dat hij op haar wens in zal gaan. Van dat ogenblik af xs zij enkel nog vervuld van dit plan, van het kind. Een ongestoorde ontmoeting met Nik te verwezenlijken is niet eenvoudig: zij is arm. gebonden aan haar kinde ren, en Nik volkomen hulpeloos. Maar met veel list en met de hulp van mevrouw Wallez beraamt zij toch een plan. Als zij uiteindelijk met haar liefste alleen is, wijst Nik haar af. Het is hun laatste weerzien: Nik zal weldra sterven, Lea komt in een inrichting voor zenuwzieken te recht. Zover de handeling van dit niet alle daagse boek. Het is niet fris, het is niet prettig, men zet al lezend talrij ke vraagtekens, voelt soms neiging, het maar weg te leggen, maar het is toch niet„niks". Er blijft een zekere trekkracht in het werk die maakt dat men het uitleest, en dat niet uit nieuwsgierigheid, om te zien hoe het afloopt. Fanny Leys is er ondanks talloze kleine troebelheden toch in ge slaagd interesse te wekken voor dit „geval", voor Lea's sexuele monoma nie. Die is zo overtuigend uitgebeeld', dat men verdere onvolkomenheden en onwaarschijnlijkheden van dit boek op de koop toeneemt. Fanny Leys' proza leest aangenaam. Zij weet sfeer te scheppen en bezit het vermo gen heel gereserveerd te zijn, veel er varing te concentreren in korte, vaak ironische mededelingen, gesprekken. Wie haar werk niet kent, make eens kennis met „Vijfde symfonie", het loont alleszins de moeite. Uitgeverij S. M. Ontwikkeling, Antwerpen. Als onderdeel van het Holland Festi val 1961 zal het elfde internatio nale orgelconcours te Haarlem ge houden worden van 3 tot en met 7 juli. Ter gelegenheid van deze manifestatie zal ook het orgel van de Grote Kerk, dat thans nog ge- restaureerd wordt, weer in ge bruik worden genomen. Om de feestelijkheid van deze wederinge- bruikneming verder te onderstre pen zal met ingang van 3 juli een internationale historische tentoon stelling op orgelgebied in de ..Vleeshal" en ,,Vishal"-musea worden geopend. Het programma van het concours en wat daarmee samenhangt zal dit maal geheel op het orgel van de Grote Kerk zijn geconcentreerd en het in andere jaren gebruikelijke afsluitende „zaalconcert met or kest" komt thans te vervallen. De gebeurlijkheden beginnen nu op 3 juli met de plechtige overdracht van het gerestaureerde orgel van de gemeente Haarlem, bij welke gelegenheid het zal worden be speeld door beide stadsorganisten, Albert de Klerk en Piet Kee. Op 4 juli zullen de concbursdeelne- mers een vrij improvisatieconcert geven, op 5 juli volgt de eigenlijke wedstrijd, waarbij zij zullen im proviseren over een door de jury opgegeven thema. De juryleden zelf concerteren op de daaropvol gende dag (6 juli): het zijn Jean ne Dcnxessieux uit Parijs. Anton Heiier uit Wenen en Albert de Klerk uit Haarlem. Tot besluit volgt op 7 juli een concert, te ge ven door vijf vroegere winnaars van dit concours en wel de Oos tenrijkers Hans Haselböck en An ton Heilier, alsmede de Nederlan ders Louis. Toebosch, Klaas Bolt en Piet Kee. De namen van de. deelnemers aan het concours 1961 zullen binnenkort worden bekend gemaakt. W «r In Rotterdam is zoals gemeld de gala-première van de nieuwste Nederlandse speelfilm „Makkers staakt uw wild ge raas" gehouden. Onder de vele hoge gasten bevond zich ook Prins Bernhard, die wij hier in gesprek zien met de maker van de film, Fons Rademarkers en zijn echtgenote. eo-reaUsme in Na-oorlogs weerzien meer dan leerzaam (Van een medewerker) Het Arnhems Gemeentecen trum zal velen aan zich ver plichten met de belangrijke ten toonstelling, die er tot 4 decem ber wordt gehouden: „De ban ge jaren '30", een expositie van werk van vijf zo geheten Neo realisten, te weten Raoul Hync- kes, A. C. Willink, Pyke Koch, Dick Ket en Johan Mekkink. De opzet van de tentoonstelling is voor een belangrijk deel het werk van dr. J. H. M. van der Marck, conservator aan 't Arn hemse museum, die een zeer rijk geïllustreerd boekje heeft ge schreven „Neo-realisme in de schilderkunst", dat als een eer ste monografie wordt uitgege ven door het ministerie van O., K. en W. Andere monografieën in deze reeks zijn in voorbereiding. Dat het ministerie deze primeur als het ware in handen van het Arnhemse museum heeft gelegd mag de directie als een erken ning zien voor veel goed werk in een gemeentelijk museum, dat niet groot is, maar toch meer en meer op de voorgrond gaat treden. jaren 30 Hoewel we met grote interesse en vaak instemming deze expositie heb ben gezien, moet het ons van het hart. dat de titel van de expositie „De bange jaren '30" zeer discutabel is. Natuurlijk weten we wel, dat men in het algemeen het werk van Hynckes, Willink en Pyke Koch ziet als geladen met dreigingen, die inhe rent zouden zijn aan hun periode van ontstaan, de laatste decennia voor de tweede wereldoorlog. Omdat men nog enige anderen als Wim Schuhmachei-, Dick Ket en Johan Mekking (waar om niet Charley Toorop, haar zoon Edgar Fernhout en nog enigen?) op grond van uiterlijkheden enigszins tot d'e jieo-realisten zou kunnen re kenen, is men voor de oorlog geko men $öt het erkennen van deze groep. We 'geloven, dat het uitgangspunt verkeerd is. Waarom ziet men niet deveel sterker sprekende banden, dah die van de tijd, welke er zijn tussen Hynckes en de Veritas-schil- ders uit de achttiende eeuw of de overeenkomst in veel holle retoriek tussen Willink en sommige Duitse romantici of andere overeenkomsten met sommige Italiaanse Renaissance schilders. Dit alles dringt zich ster ken op, dat nu z.g. voorzien van de tweede wereldoorlog of beïnvloeding door de dreiging, die er heerste in de jaren ervoor. Nederland is altijd rijk geweest aan schilders, die natuurgetrouw poogden uit te beelden, om het even of ze een geziene natuur voor zich hadden, dan wel een innerlijk beeld weergaven, bestaande uit binnen een bepaald verband ge rangschikte werkelijkheïdsfrag- menten, die daaVmee tot een nieu we werkelijkheid weiden, „neo realistisch" van aanzien dus. Op grond daarvan kan men Dick Ket en Johan Mekkink beslist geen neo-realisten noemen, doch realisten zonder meer, want zij schilderen een geziene werkelijkheid, die in hun schilderijen natuurlijk wel een eigen beleving van de werkelijkheid ade men, maar dicht bij het vertrouwde „ogenbeeld" blijven. Pyke Koch geeft ook de „geziene" werkelijkheid weer, echter sterk beïnvloed door sti lering van dc vorm en sfeer door middel van zijn palet. Willink is de enige eigenlijke neo-realist. door slechts in schijn naturalistisch te zijn. Zijn landschappen en stadsge zichten zijn fantasieën, die met de werkelijkheid slechts weinig te ma ken hebben. Willink als poseur Oog in oog met Willink ontdekt men dat hij soms verbluffend knap is, soms echter een verba zend slecht schilder. Men ontdekt ook, dat hij tot vervelens toe zichzelf sterk geposeerd naar voren schuift. Men kent zijn bekende werk „Simon de Pilaarheilige". Het is en blijft een indrukwekkend doek van een grootse allure, want de idee die aan het schilderij ten grondslag ligt, de in houd dus vraagt om een uitbeel ding als deze. Geestelijke inhoud, uitgebeelde voorstelling en schilder kunstige voordracht zijn hier een dwingend sprekende eenheid gewor- den. Om dit werk en om sommige van zijn bekende landschappen met fragmenten van jachtsloten blijft hij een schilder van betekenis, die men in de rij van onze schilders niet graag zou missen. Wordt men op deze expositie echter ook geconfron teerd met een toch beroemd schilderij als „Het gele huis", dan vraagt men zich af, hoe juist dit werk zoveel bij droeg tot Willinks roem, want er zijn gedeelten in, die erbarmelijk slecht zijn geschilderd en waar zijn „pre ciesheid" een gepeuter wordt of vol komen faalt. Uit zijn zelfportretten straalt een burgerlijk koketteren met een valse pathetiek. Hetzelfde geldt voor zijn ook al beroemde doek ,Uate bezoekers van Pompeji", waarin we Willink viermaal tegenkomen met als achtergrond Pompeji als een kwalijk- pompeus toneeldecor. Hynckeseenvormig aoul Hynckes' schilderijen zijn qua inhoud heel anders dan die van Willink, maar evenzeer is hij een somber, symbolist, die in feite al jaren bezig is aan één enorm schil derij met schedels, spijkers, touwen, afbrokkelende stenen, dorre takken e.d. te maken en die vervolgens dat schilderij opdeelt in afzonderlijke doeken, die er allemaal precies gelijk uitzien. Men ziet Hynckes aan voor een schilder, die de stofuitdrukking beheerst. Het is slechts in schijn zo, want alle materie wordt bij hem één stof, een „middenstof" dus, hetgeen bij hem een middel is om een „nieu we realiteit" te scheppen die symbo lisch werkt t.a.v. de onze. Zijn palet is zeer beperkt tot grijzen en bruinen, altijd halftinten, ook alweer een middel om te komen tot een schijn werkelijkheid, evenals zijn gitzwarte achtergronden. „De schiettent"een der bekendste schilderijen van Pyke Koch. Het is een onbarmhartig indringend por tret, waarmee hij het type „schiet- ten tjuffrouw en" karakteriseert. (Van onze toneelmedewerker) A litem's gevraagdDit zinnetje wordt in de huidige tijd veel ge hoord en gelezen in vakbladen: auteurs gevraagd, scheppende letterkundige kunstenaars, die moeten voorzien in de steeds groeiende behoefte van de pocket -uitgevers, van het toneel, en van de te levisie. Vooral laatstgenoemde, de slok op televisie, heeft internationaal een enorm tekort aan schrijvers. Een boek en ook een toneelstuk „gaan een tijd mee" als ze eenmaal zijn geschreven; in de televisie verdwijnt de creatieve pres tatie in enkele uren voor altijd in de ge schiedenis. In een klein land als Nederland telt dat dub bel zwaar, omdat mogelijke talenten veelvul- diger zijn te vinden in een volk van 50 miljoen dan in een taalgebied van elf miljoen. Daar komt voor toneel en televisie nog een karak terologische kwestie bij: de aard van de Ne derlandse auteur pleegt meer bespiegelend en analiserend te zijn dan dramatisch. Vergelij kenderwijze heeft het Nederlands-Vlaamse taalgebied aanzienlijk.minder toneelschrijvers voortgebracht dan bijvoorbeeld het Franse of Engelse. Begrijpelijk dus, dat er juist in Nederland een schreeuwend tekort is aan dramatische pro- duktie. Een tekort, waarin vele goede plannen willen voorzien door vele soorten van aanmoe diging voor schrijvers. Maar die plannen be staan in hoofdzaak slechts op papier, en bo vendien wordt er ten onrechte een verschil gemaakt tussen toneelschrijvers en televisie- schrijvers. Juist in een klein land zou het aan beveling verdienen om in te zien, dat 't schrij ven voor toneel of voor televisie slechts uiter lijk uiteenloopt voor zover de betrokken au teur rekening moet houden met bepaalde ar tistieke wetten of technische mogelijkheden van het „instrument", waarvoor hij schrijft. Veel belangrijker is het grote punt van over eenkomst: de potentie en ervaring om „dra matisch" te denken, om de scheppende fanta sie vorm te geven in handelende en sprekende karakters. p de Kunstbegroting van de Nederlandse Staat komt een naar verhouding zeer ge ringe post voor, die er op gericht is om schrijvers de gelegenheid te geven om zich te ontwikkelen. Op de budgets van de televisie- diensten komt een voorshands kleine, maar ze ker groeiende post voor die gericht is op ont wikkeling van T.V.-auteurs, Er zou een enor me stap vooruit gedaan kunnen worden, als men de schrijvers voor toneel en voor televisie onder één dramatische noemer zou brengen: zog maar „drama-schrijvers". Volledige en on baatzuchtige samenwerking van dc overheid, de televisie-belanghebbenden en de toneeldi- recties-zou-aan.allen.baat brengen. Want door de beschikbare gelden en energie samen te bundelen in één Fonds voor Dramaschrijvers zou men kunnen komen tot een centraal in stituut, dat over redelijk geld beschikt om ge bleken talenten de kans te geven zich zonder materiële zorgen aan het schrijven te wijden. O" O1 n baatzuchtig zouden de samenwerkende instanties in zoverre moeten zijn. dat ze het aan het toeval en de persoonlijke in spiratie van de gesteunde auteurs zouden moe ten overlaten of er een toneelstuk of een T.V.- spel uit de bus zou blijken te komen. Dat laat zich amper dwingen. Hoofdzaak zou zijn, dat de betrokken schrijver telkens, naar gelang van het medium waarvoor hij aan het werk gaat, over deskundige bijstand zou kunnen beschikken, en dat dc centralisering van de op leiding ook grotere subsidies verantwoord maakt. A.ls men bedenkt dat op een totale kunstbegroting van 14 Va miljoen gulden slechts f 7500.is uitgetrokken voor dramatische auteurs tegenover bijna f 350.000 voor dc let terkunde in het algemeen, dan zou een andere verhouding zeker mogelijk worden door een centraal Fonds, waarin ook de T.V. zou bij dragen. zodat men zou komen tot minstens f 100.000. Eén ton (die er gemakkelijk uitkomt met één geslaagd toneelstuk en tien bruikbare T.V.- spelen. Eén ton, die ook voor het publiek (aan de beeldbuis of in het theater) goed belegd zou zijn. De enorme vraag naar auteurs kan slechts worden bediend door samenwerking tussen de belanghebbenden. In Engeland be gint die te groeien via de Arts Council. In de meeste andere landen is men nog niet zover. Pyke Koch: boeiend Het meest boeiend, het meest rijk aan picturale facetten, het knapst ook in ambachtelijke zin is het werk van Pyke Koch. Hij is het meest „soepele" talent. Soms geeft hij een nauwgezet preciese weergave van dé werkelijkheid, maar dan nog altijd door kleurengebruik en andere middelen daar bovenuit getild, soms waagt hij het om zo sterk te stileren, dat men^niet meer van een realisme kan spreken, ondanks het gladschilderen en de preciesheid. Pyke Koch heeft een zeer kwalijke rol gespeeld in het kunstleven tijdens de oorlog. Die rol was hem voorbe stemd, want hij biijkt een demonisch- desti-uctieve natuur te hebben. Hij dwingt de beschouwer te zien hoe lelijk de mens is, hoe bestiaal. Om te schokken schilderde hij eens een uri noir in een stijl, die dit bouwsel al leen nog maar naarder doet zien. dan het al is. „Dit is de vrucht van jullie civilisatie*, schijnt hij te willen zeg gen, terwijl hij ons als vrucht van zijn cultuur een demonisch-hard por tret van zijn vrouw schilderde, dat toch op een bepaalde wijze bijzonder schoon is. Men kent zijn „Schiettent juffrouw" en zijn „Bertha van Ant werpen", waarin men voelt, dat hij een vrouwenhater is, die toch niet ontkomt aan hun aantrekkingskracht en die hij als volkomen fataal schil dert. Hij weet te boeien en wel door het raadsel, dat het schoonheidsmo ment, rijk in zijn schilderijen voor handen. binnen de grenzen van het werk de amoraliteit opheft. Echte realisten Het Arnhemse museum bouwt een neo-realistïsche collectie op, met als middelpunt de figuur van Dick Ket, waarvan prachtige werken tot het vaste bezit behoren. Eigenlijk merkwaardig, omdat Ket geen neo realist is en nog minder een vertol ker van de dreiging der „bange ja ren". Dick Ket begon impressionis tisch, raakte beïnvloed door het ku bisme en werd een typisch Neder landse realist, zoals ze er alle eeuwen zijn geweest. Waar zijn werk tra gisch schijnt, is dit geen tijdspro bleem. Ket was zijn leven lang een ernstig zieke, die wist vroeg te moe ten sterven. Hij zong een lofzang op de werkelijkheid, omdat hij wist die te moeten verlaten en is daarmee in volkomen tegenstelling tot de neo realisten, die onze werkelijkheid ver foeien om er een andere voor in de filaats af te beelden. Ket's zelfpor- retten behoren tot de gaafste in on ze schilderkunst. Men ziet Johan Mekkink, de Ooster- beekse schilder, die consevator is in het Arnhemse museum als een schil der in het kielzog van Dick Ket. In derdaad waren ze zeer bevriend en zeer verwant qua schilderkunstige aanleg. Mekkink echter doodverven als een „navolger" gaat niet op. Hij is evenmin neo-realist. Hij betreurt de vergankelijkheid, maar legt er zich bij neer, doch tóch van een dode ekster een poëtisch schilderij te ma ken, waarin hij blijk geeft van een uiterste beheersing van zijn vak. Wat „knapheid" betreft kunnen Willink en Hynckes iets van hem leren. Brieven van Birk Coster I Omstreeks mei van het volgend jaar verschijnen twee boeken met brieven van de in de herfst van 1956 te Delft overleden letterkundige dr. Dirk Coster. Zij zullen de eerste zijn van een serie van twaalf delen, die aan het werk van Coster zijn gewijd en die worden verzorgd door de schrijf ster Henriëtte L. T. de Beaufort te Bennekom, die op 13 oktober j.l. haar zeventigste verjaardag vierde. Eveneens zullen in de loop van 1961 nog verschijnen de delen „Dagboek van de heer Van Putte" en „Lezingen en voordrachten van dr. Dirk Cos- tcr". In dc jaren na 1961 volgen nog acht delen, die het verzamelde werk zullen bevatten, waarbij zich werk j bevindt dat nog niet eerder in druk Js verschenen.

Krantenbank Zeeland

Provinciale Zeeuwse Courant | 1960 | | pagina 9