Fanny Leys: oud probleem
op gedurfde wijze uitgewerkt
<Yl
v
TEKORT aan dramatische auteurs
EEN VLAAMSE ROMANCIÈRE
He
Orgelconcours
in Haarlem
cms museum
R
Voor uitgevers, toneel
en vooral: televisie
ZATERDAG 29 OKTOBER 1960
PROVINCIALE ZEE U W SE COURANT
17
„Vijfde Symfonie'' loont de
moeite van een kennismaking
TN e Vlaamse romankunst, die in de Nederlandse literatuur
zo'n uiterst belangrijke plaats inneemt (waarheen gaat de
palm, als we noord tegen zuid afwegen op dit gebied?) is bijna
uitsluitend het werk van mamien. Waar Noord-Nederland kan
bogen op enkele schrijfsters van zeer hoog niveau, heeft Vlaan
deren weinig te bieden. Onder deze schaarse Vlaamse roman
cières neemt Fanny Leys een belangrijke plaats in. Haar nieuwe
roman „Vijfde symfonie" bewijst weer, dat deze schrijfster over
grote gaven beschikt. Zij combineert een vrouwelijke intuïtie
aan een haast mannelijk vermogen tot synthese, paart emotie
aan verstand, beteugelt haar sentimenten en heeft haar stof in
haar macht, blijft in de uitwerking helder.
„Vijfde symfonie" bijvoorbeeld,
heeft een zeer simpel gegeven
tot basis, zij het dat dit op onge
bruikelijke, haast gedurfde wij
ze werd uitgewerkt. In deze ro
man snijdt Fanny Leys name
lijk het aloude probleem aan
van de tegenstelling tussen de
geestelijke en de lichamelijke
liefde. Door dit probleem héél
scherp te stellen, heeft het iets
caricaturaals gekregen, iets ab
normaals ook, maar de schrijf
ster verstaat de kunst, ons die
abnormaliteit zó voor ogen te
stellen dat we er in geloven.
Letterkundige kroniek
door HANS ÏVARREV
Haar hoofdpersoon (de „ik"). Lea
Fierens, wordt als zij nog op de nor
maalschool is, verliefd op de nieuwe
directeur van de muziekschool, Nik
Verhagen, een musicus die ééns
triomfen heeft gevierd als dirigent
en cellist, maar die nu door een zeld
zame ziekte, vezelontaarding, lang
zaam te gronde gaat. Eén been werd
hem reeds afgezet, andere extremi
teiten zullen mogelijk moeten vol
gen. Nik Verhagen is met een Fran
se verpleegster getrouwd, een uiterst
toegewijde, maar jaloerse vrouw, die
niets van zijn kunst begrijpt. Voor
Lea is Nik de belichaming van alles
wat schoon en edel is, muziek, poëzie,
de geest. Dat hij een getekende is,
maakt de innigheid van haar liefde
nog sterker. Nik Verhagen, die in Lea
een ideale leerlinge heeft, beant
woordt haar liefde wel in het hart,
maar hij houdt haar op een afstand
omdat hij, oud, doodziek en boven
dien gehuwd, dit jonge frisse meisje
niet nog ongelukkiger wil maken.
Talloze obstakels staan tussen hen
in, zodat zij elkaar slechts zel
den ontmoeten. Dan breekt de
oorlog uit, en Nik blijkt aan de ver
keerde kant te staan. Hij is een van
die gevaarlijke dromers die, omdat
Beethoven en Wagner Duitsers wa
ren, het heil van die kant verwach
ten. Door hem beïnvloed, raakt ook
Lea in het verkeerde kamp. (Heel
knap heeft Fanny Leys met haar uit
beelding van Lea's moeder het weer-
haankaraktcr van zovele mensen ge
schetst; ook de moed om collabora
teurs ten tonele te voeren zonder
corrigerend commentaar geeft haar
boek iets „gedurfds", nergens blijkt
tenslotte dat Fanny Leys zich van
haar „ik"-figuur distancieert).
Lea's liefde blijft groeien. Niks
andere been moet ook geampu
teerd worden. Zij ziet haar idool
vrijwel nooit meer. De bevrijding
brengt haar onmiddellijk in de ge
vangenis. Wanneer zij eindelijk
ontslagen wordt, vindt zij werk als
kinderjuffrouw bij een dame in
Brussel," mevrouw Wallez, een
origineel type, die zich aan geen
enkele conventie stoort. Lea ont
wikkelt zich hier verder, maar
haar enige verlangen blijft ge
fixeerd op Nik.
Wanneer zij met een der kinderen
Wallez aan zee is, ontmoet zij daar
een Oostfrontstrijder die te werk ge
steld is bij het opruimen van bunkers.
Deze Jan, een jongen van goeden
huize overigens, is Niks tegenpool:
een toonbeeld van brute, mannelijke
kracht, overrompelend, oergezond,
jong. Hij oefent een ongekende beko
ring op haar uit, lichamelijk althans;
een bekoririg die nog versterkt wordt
door zijn gevangenschap, het lotge
nootschap. Wanneer zij na enkele
jaren, zij is ondertussen bijna dertig,
bezwijkt voor zijn aandrang is zij
dronken, en van een vervulling is dan
ook geen sprake.
et gebeurde blijft onwezenlijk,
maar als er gevolgen blijken te
zijn, wordt het harde realiteit
die zij nimmer zal aanvaarden. Het
gedwongen huwelijk met Jan wordt
een mislukking; hij blijft haar
vreemd, en de twee kinderen die ge
boren worden zijn vreemden, al zorgt
Lea er goed voor. Af en toe ziet zij
kans Nik even te ontmoeten, buiten,
in een park, waar hij in zijn invalide
wagen zit. Enkel voor deze ontmoe
tingen leeft zij.
Dan hoort zij, dat Niks einde
nadert, en in haar rijpt een
wild plan: zij wil een kind van hem
Zij weet hem te overreden dat hij
toestemt om een ontmoeting te ar
rangeren, en hij belooft, of doet alsof,
dat hij op haar wens in zal gaan.
Van dat ogenblik af xs zij enkel nog
vervuld van dit plan, van het kind.
Een ongestoorde ontmoeting met Nik
te verwezenlijken is niet eenvoudig:
zij is arm. gebonden aan haar kinde
ren, en Nik volkomen hulpeloos.
Maar met veel list en met de hulp
van mevrouw Wallez beraamt zij
toch een plan. Als zij uiteindelijk
met haar liefste alleen is, wijst Nik
haar af. Het is hun laatste weerzien:
Nik zal weldra sterven, Lea komt in
een inrichting voor zenuwzieken te
recht.
Zover de handeling van dit niet alle
daagse boek. Het is niet fris, het is
niet prettig, men zet al lezend talrij
ke vraagtekens, voelt soms neiging,
het maar weg te leggen, maar het is
toch niet„niks". Er blijft een zekere
trekkracht in het werk die maakt
dat men het uitleest, en dat niet uit
nieuwsgierigheid, om te zien hoe het
afloopt. Fanny Leys is er ondanks
talloze kleine troebelheden toch in ge
slaagd interesse te wekken voor dit
„geval", voor Lea's sexuele monoma
nie. Die is zo overtuigend uitgebeeld',
dat men verdere onvolkomenheden en
onwaarschijnlijkheden van dit boek
op de koop toeneemt. Fanny Leys'
proza leest aangenaam. Zij weet
sfeer te scheppen en bezit het vermo
gen heel gereserveerd te zijn, veel er
varing te concentreren in korte, vaak
ironische mededelingen, gesprekken.
Wie haar werk niet kent, make eens
kennis met „Vijfde symfonie", het
loont alleszins de moeite.
Uitgeverij S. M. Ontwikkeling,
Antwerpen.
Als onderdeel van het Holland Festi
val 1961 zal het elfde internatio
nale orgelconcours te Haarlem ge
houden worden van 3 tot en met
7 juli. Ter gelegenheid van deze
manifestatie zal ook het orgel van
de Grote Kerk, dat thans nog ge-
restaureerd wordt, weer in ge
bruik worden genomen. Om de
feestelijkheid van deze wederinge-
bruikneming verder te onderstre
pen zal met ingang van 3 juli een
internationale historische tentoon
stelling op orgelgebied in de
..Vleeshal" en ,,Vishal"-musea
worden geopend.
Het programma van het concours en
wat daarmee samenhangt zal dit
maal geheel op het orgel van de
Grote Kerk zijn geconcentreerd en
het in andere jaren gebruikelijke
afsluitende „zaalconcert met or
kest" komt thans te vervallen. De
gebeurlijkheden beginnen nu op
3 juli met de plechtige overdracht
van het gerestaureerde orgel van
de gemeente Haarlem, bij welke
gelegenheid het zal worden be
speeld door beide stadsorganisten,
Albert de Klerk en Piet Kee.
Op 4 juli zullen de concbursdeelne-
mers een vrij improvisatieconcert
geven, op 5 juli volgt de eigenlijke
wedstrijd, waarbij zij zullen im
proviseren over een door de jury
opgegeven thema. De juryleden
zelf concerteren op de daaropvol
gende dag (6 juli): het zijn Jean
ne Dcnxessieux uit Parijs. Anton
Heiier uit Wenen en Albert de
Klerk uit Haarlem. Tot besluit
volgt op 7 juli een concert, te ge
ven door vijf vroegere winnaars
van dit concours en wel de Oos
tenrijkers Hans Haselböck en An
ton Heilier, alsmede de Nederlan
ders Louis. Toebosch, Klaas Bolt
en Piet Kee. De namen van de.
deelnemers aan het concours 1961
zullen binnenkort worden bekend
gemaakt.
W «r
In Rotterdam is zoals gemeld de gala-première van de
nieuwste Nederlandse speelfilm „Makkers staakt uw wild ge
raas" gehouden. Onder de vele hoge gasten bevond zich ook
Prins Bernhard, die wij hier in gesprek zien met de maker
van de film, Fons Rademarkers en zijn echtgenote.
eo-reaUsme in
Na-oorlogs weerzien
meer dan leerzaam
(Van een medewerker)
Het Arnhems Gemeentecen
trum zal velen aan zich ver
plichten met de belangrijke ten
toonstelling, die er tot 4 decem
ber wordt gehouden: „De ban
ge jaren '30", een expositie van
werk van vijf zo geheten Neo
realisten, te weten Raoul Hync-
kes, A. C. Willink, Pyke Koch,
Dick Ket en Johan Mekkink. De
opzet van de tentoonstelling is
voor een belangrijk deel het
werk van dr. J. H. M. van der
Marck, conservator aan 't Arn
hemse museum, die een zeer rijk
geïllustreerd boekje heeft ge
schreven „Neo-realisme in de
schilderkunst", dat als een eer
ste monografie wordt uitgege
ven door het ministerie van O.,
K. en W.
Andere monografieën in deze
reeks zijn in voorbereiding.
Dat het ministerie deze primeur
als het ware in handen van het
Arnhemse museum heeft gelegd
mag de directie als een erken
ning zien voor veel goed werk
in een gemeentelijk museum,
dat niet groot is, maar toch
meer en meer op de voorgrond
gaat treden.
jaren 30
Hoewel we met grote interesse en
vaak instemming deze expositie heb
ben gezien, moet het ons van het
hart. dat de titel van de expositie
„De bange jaren '30" zeer discutabel
is. Natuurlijk weten we wel, dat men
in het algemeen het werk van
Hynckes, Willink en Pyke Koch ziet
als geladen met dreigingen, die inhe
rent zouden zijn aan hun periode van
ontstaan, de laatste decennia voor de
tweede wereldoorlog. Omdat men nog
enige anderen als Wim Schuhmachei-,
Dick Ket en Johan Mekking (waar
om niet Charley Toorop, haar zoon
Edgar Fernhout en nog enigen?) op
grond van uiterlijkheden enigszins
tot d'e jieo-realisten zou kunnen re
kenen, is men voor de oorlog geko
men $öt het erkennen van deze groep.
We 'geloven, dat het uitgangspunt
verkeerd is. Waarom ziet men niet
deveel sterker sprekende banden,
dah die van de tijd, welke er zijn
tussen Hynckes en de Veritas-schil-
ders uit de achttiende eeuw of de
overeenkomst in veel holle retoriek
tussen Willink en sommige Duitse
romantici of andere overeenkomsten
met sommige Italiaanse Renaissance
schilders. Dit alles dringt zich ster
ken op, dat nu z.g. voorzien van de
tweede wereldoorlog of beïnvloeding
door de dreiging, die er heerste in de
jaren ervoor.
Nederland is altijd rijk geweest
aan schilders, die natuurgetrouw
poogden uit te beelden, om het
even of ze een geziene natuur voor
zich hadden, dan wel een innerlijk
beeld weergaven, bestaande uit
binnen een bepaald verband ge
rangschikte werkelijkheïdsfrag-
menten, die daaVmee tot een nieu
we werkelijkheid weiden, „neo
realistisch" van aanzien dus.
Op grond daarvan kan men Dick
Ket en Johan Mekkink beslist geen
neo-realisten noemen, doch realisten
zonder meer, want zij schilderen een
geziene werkelijkheid, die in hun
schilderijen natuurlijk wel een eigen
beleving van de werkelijkheid ade
men, maar dicht bij het vertrouwde
„ogenbeeld" blijven. Pyke Koch geeft
ook de „geziene" werkelijkheid
weer, echter sterk beïnvloed door sti
lering van dc vorm en sfeer door
middel van zijn palet. Willink is de
enige eigenlijke neo-realist. door
slechts in schijn naturalistisch te
zijn. Zijn landschappen en stadsge
zichten zijn fantasieën, die met de
werkelijkheid slechts weinig te ma
ken hebben.
Willink als poseur
Oog in oog met Willink ontdekt
men dat hij soms verbluffend
knap is, soms echter een verba
zend slecht schilder. Men ontdekt
ook, dat hij tot vervelens toe zichzelf
sterk geposeerd naar voren schuift.
Men kent zijn bekende werk „Simon
de Pilaarheilige". Het is en blijft een
indrukwekkend doek van een grootse
allure, want de idee die aan het
schilderij ten grondslag ligt, de in
houd dus vraagt om een uitbeel
ding als deze. Geestelijke inhoud,
uitgebeelde voorstelling en schilder
kunstige voordracht zijn hier een
dwingend sprekende eenheid gewor-
den. Om dit werk en om sommige
van zijn bekende landschappen met
fragmenten van jachtsloten blijft
hij een schilder van betekenis, die
men in de rij van onze schilders niet
graag zou missen. Wordt men op
deze expositie echter ook geconfron
teerd met een toch beroemd schilderij
als „Het gele huis", dan vraagt men
zich af, hoe juist dit werk zoveel bij
droeg tot Willinks roem, want er zijn
gedeelten in, die erbarmelijk slecht
zijn geschilderd en waar zijn „pre
ciesheid" een gepeuter wordt of vol
komen faalt. Uit zijn zelfportretten
straalt een burgerlijk koketteren met
een valse pathetiek. Hetzelfde geldt
voor zijn ook al beroemde doek ,Uate
bezoekers van Pompeji", waarin we
Willink viermaal tegenkomen met als
achtergrond Pompeji als een kwalijk-
pompeus toneeldecor.
Hynckeseenvormig
aoul Hynckes' schilderijen zijn
qua inhoud heel anders dan die
van Willink, maar evenzeer is hij
een somber, symbolist, die in feite
al jaren bezig is aan één enorm schil
derij met schedels, spijkers, touwen,
afbrokkelende stenen, dorre takken
e.d. te maken en die vervolgens dat
schilderij opdeelt in afzonderlijke
doeken, die er allemaal precies gelijk
uitzien. Men ziet Hynckes aan voor
een schilder, die de stofuitdrukking
beheerst. Het is slechts in schijn zo,
want alle materie wordt bij hem één
stof, een „middenstof" dus, hetgeen
bij hem een middel is om een „nieu
we realiteit" te scheppen die symbo
lisch werkt t.a.v. de onze. Zijn palet
is zeer beperkt tot grijzen en bruinen,
altijd halftinten, ook alweer een
middel om te komen tot een schijn
werkelijkheid, evenals zijn gitzwarte
achtergronden.
„De schiettent"een der bekendste
schilderijen van Pyke Koch. Het is
een onbarmhartig indringend por
tret, waarmee hij het type „schiet-
ten tjuffrouw en" karakteriseert.
(Van onze toneelmedewerker)
A litem's gevraagdDit zinnetje
wordt in de huidige tijd veel ge
hoord en gelezen in vakbladen: auteurs
gevraagd, scheppende letterkundige
kunstenaars, die moeten voorzien in de
steeds groeiende behoefte van de pocket
-uitgevers, van het toneel, en van de te
levisie. Vooral laatstgenoemde, de slok
op televisie, heeft internationaal een
enorm tekort aan schrijvers. Een boek
en ook een toneelstuk „gaan een tijd
mee" als ze eenmaal zijn geschreven; in
de televisie verdwijnt de creatieve pres
tatie in enkele uren voor altijd in de ge
schiedenis.
In een klein land als Nederland telt dat dub
bel zwaar, omdat mogelijke talenten veelvul-
diger zijn te vinden in een volk van 50 miljoen
dan in een taalgebied van elf miljoen. Daar
komt voor toneel en televisie nog een karak
terologische kwestie bij: de aard van de Ne
derlandse auteur pleegt meer bespiegelend en
analiserend te zijn dan dramatisch. Vergelij
kenderwijze heeft het Nederlands-Vlaamse
taalgebied aanzienlijk.minder toneelschrijvers
voortgebracht dan bijvoorbeeld het Franse of
Engelse.
Begrijpelijk dus, dat er juist in Nederland een
schreeuwend tekort is aan dramatische pro-
duktie. Een tekort, waarin vele goede plannen
willen voorzien door vele soorten van aanmoe
diging voor schrijvers. Maar die plannen be
staan in hoofdzaak slechts op papier, en bo
vendien wordt er ten onrechte een verschil
gemaakt tussen toneelschrijvers en televisie-
schrijvers. Juist in een klein land zou het aan
beveling verdienen om in te zien, dat 't schrij
ven voor toneel of voor televisie slechts uiter
lijk uiteenloopt voor zover de betrokken au
teur rekening moet houden met bepaalde ar
tistieke wetten of technische mogelijkheden
van het „instrument", waarvoor hij schrijft.
Veel belangrijker is het grote punt van over
eenkomst: de potentie en ervaring om „dra
matisch" te denken, om de scheppende fanta
sie vorm te geven in handelende en sprekende
karakters.
p de Kunstbegroting van de Nederlandse
Staat komt een naar verhouding zeer ge
ringe post voor, die er op gericht is om
schrijvers de gelegenheid te geven om zich te
ontwikkelen. Op de budgets van de televisie-
diensten komt een voorshands kleine, maar ze
ker groeiende post voor die gericht is op ont
wikkeling van T.V.-auteurs, Er zou een enor
me stap vooruit gedaan kunnen worden, als
men de schrijvers voor toneel en voor televisie
onder één dramatische noemer zou brengen:
zog maar „drama-schrijvers". Volledige en on
baatzuchtige samenwerking van dc overheid,
de televisie-belanghebbenden en de toneeldi-
recties-zou-aan.allen.baat brengen. Want door
de beschikbare gelden en energie samen te
bundelen in één Fonds voor Dramaschrijvers
zou men kunnen komen tot een centraal in
stituut, dat over redelijk geld beschikt om ge
bleken talenten de kans te geven zich zonder
materiële zorgen aan het schrijven te wijden.
O"
O1
n baatzuchtig zouden de samenwerkende
instanties in zoverre moeten zijn. dat ze
het aan het toeval en de persoonlijke in
spiratie van de gesteunde auteurs zouden moe
ten overlaten of er een toneelstuk of een T.V.-
spel uit de bus zou blijken te komen. Dat laat
zich amper dwingen. Hoofdzaak zou zijn, dat
de betrokken schrijver telkens, naar gelang
van het medium waarvoor hij aan het werk
gaat, over deskundige bijstand zou kunnen
beschikken, en dat dc centralisering van de op
leiding ook grotere subsidies verantwoord
maakt. A.ls men bedenkt dat op een totale
kunstbegroting van 14 Va miljoen gulden slechts
f 7500.is uitgetrokken voor dramatische
auteurs tegenover bijna f 350.000 voor dc let
terkunde in het algemeen, dan zou een andere
verhouding zeker mogelijk worden door een
centraal Fonds, waarin ook de T.V. zou bij
dragen. zodat men zou komen tot minstens
f 100.000.
Eén ton (die er gemakkelijk uitkomt met één
geslaagd toneelstuk en tien bruikbare T.V.-
spelen. Eén ton, die ook voor het publiek (aan
de beeldbuis of in het theater) goed belegd zou
zijn. De enorme vraag naar auteurs kan
slechts worden bediend door samenwerking
tussen de belanghebbenden. In Engeland be
gint die te groeien via de Arts Council. In de
meeste andere landen is men nog niet zover.
Pyke Koch: boeiend
Het meest boeiend, het meest rijk
aan picturale facetten, het
knapst ook in ambachtelijke zin
is het werk van Pyke Koch. Hij is
het meest „soepele" talent. Soms
geeft hij een nauwgezet preciese
weergave van dé werkelijkheid, maar
dan nog altijd door kleurengebruik en
andere middelen daar bovenuit getild,
soms waagt hij het om zo sterk te
stileren, dat men^niet meer van een
realisme kan spreken, ondanks het
gladschilderen en de preciesheid.
Pyke Koch heeft een zeer kwalijke
rol gespeeld in het kunstleven tijdens
de oorlog. Die rol was hem voorbe
stemd, want hij biijkt een demonisch-
desti-uctieve natuur te hebben. Hij
dwingt de beschouwer te zien hoe
lelijk de mens is, hoe bestiaal. Om te
schokken schilderde hij eens een uri
noir in een stijl, die dit bouwsel al
leen nog maar naarder doet zien. dan
het al is. „Dit is de vrucht van jullie
civilisatie*, schijnt hij te willen zeg
gen, terwijl hij ons als vrucht van
zijn cultuur een demonisch-hard por
tret van zijn vrouw schilderde, dat
toch op een bepaalde wijze bijzonder
schoon is. Men kent zijn „Schiettent
juffrouw" en zijn „Bertha van Ant
werpen", waarin men voelt, dat hij
een vrouwenhater is, die toch niet
ontkomt aan hun aantrekkingskracht
en die hij als volkomen fataal schil
dert. Hij weet te boeien en wel door
het raadsel, dat het schoonheidsmo
ment, rijk in zijn schilderijen voor
handen. binnen de grenzen van het
werk de amoraliteit opheft.
Echte realisten
Het Arnhemse museum bouwt een
neo-realistïsche collectie op, met
als middelpunt de figuur van
Dick Ket, waarvan prachtige werken
tot het vaste bezit behoren. Eigenlijk
merkwaardig, omdat Ket geen neo
realist is en nog minder een vertol
ker van de dreiging der „bange ja
ren". Dick Ket begon impressionis
tisch, raakte beïnvloed door het ku
bisme en werd een typisch Neder
landse realist, zoals ze er alle eeuwen
zijn geweest. Waar zijn werk tra
gisch schijnt, is dit geen tijdspro
bleem. Ket was zijn leven lang een
ernstig zieke, die wist vroeg te moe
ten sterven. Hij zong een lofzang
op de werkelijkheid, omdat hij wist
die te moeten verlaten en is daarmee
in volkomen tegenstelling tot de neo
realisten, die onze werkelijkheid ver
foeien om er een andere voor in de
filaats af te beelden. Ket's zelfpor-
retten behoren tot de gaafste in on
ze schilderkunst.
Men ziet Johan Mekkink, de Ooster-
beekse schilder, die consevator is in
het Arnhemse museum als een schil
der in het kielzog van Dick Ket. In
derdaad waren ze zeer bevriend en
zeer verwant qua schilderkunstige
aanleg. Mekkink echter doodverven
als een „navolger" gaat niet op. Hij
is evenmin neo-realist. Hij betreurt
de vergankelijkheid, maar legt er
zich bij neer, doch tóch van een dode
ekster een poëtisch schilderij te ma
ken, waarin hij blijk geeft van een
uiterste beheersing van zijn vak. Wat
„knapheid" betreft kunnen Willink en
Hynckes iets van hem leren.
Brieven van Birk Coster
I Omstreeks mei van het volgend jaar
verschijnen twee boeken met brieven
van de in de herfst van 1956 te Delft
overleden letterkundige dr. Dirk
Coster. Zij zullen de eerste zijn van
een serie van twaalf delen, die aan
het werk van Coster zijn gewijd en
die worden verzorgd door de schrijf
ster Henriëtte L. T. de Beaufort te
Bennekom, die op 13 oktober j.l. haar
zeventigste verjaardag vierde.
Eveneens zullen in de loop van 1961
nog verschijnen de delen „Dagboek
van de heer Van Putte" en „Lezingen
en voordrachten van dr. Dirk Cos-
tcr". In dc jaren na 1961 volgen nog
acht delen, die het verzamelde werk
zullen bevatten, waarbij zich werk
j bevindt dat nog niet eerder in druk
Js verschenen.