OPNIEUW: INCIDENT OP CORSICA Ontmoeting op de Romeinse brug bij Ponte Leccia "W£ERZIEI!MET CORSICA (SLOT) r\ IT IS HET VERHAAL van twee •L-' jonge Nederlanders, 'n man en een vrouw, die zich meer dan tien jaar geleden op Corsica vestigden en daar, bij Calvi, een bungalowpark bouwden voor Nederlandse vakantie gangers, toen „Corsicaans toerisme" nog een zaak was, die even weinig lucratief als dubieus leek. Het ver haal van een geslaagde onderneming. Die slaagde, omdat de bouwers er van geloof, vertrouwen en fantasie bezaten. De man was Manus Vroom, verbon den aan de staf van het Haagse V D-concern. Manus Vroom deugde wel voor „zaken", maar niet voor dat soort zaken. Hij wenste gedurende de dagen zijner jaren niet aan een bureau gekluisterd te zijn. Hij wens te nog minder geleefd te worden. Wat hij wèl wilde, en zocht, was een leven dat niet via gebaande paden verliep, niet over „the beaten track". Hij wilde vrij zijn, en op een dag ver trok hij met z'n stalen kits naar de Middellaanse Zee. Hij zou wel zien hoe het verder verliep. Dat was in '46. awwvw door 'wwww Anthony van Kampen VVVW\\VVVVV\fVV\W(VVVVWW Het verliep aldus: een paar jaar zwalkte hij door de Méditerranée die hij tot in haar uithoeken leerde kennen. Toen liet hij het meisje overkomen, met wie hij wilde Lrouwen: een dochter uit een bekend ge slacht van zee-officieren. Mejuffrouw Goos- sens en Manus Vroom trouwden in '49 in St. Jean Cap Ferrat, en hun lange, zeer lange huwelijksreis vond plaats in de Mid dellandse Zee. In 1950 liep hun schip, de „Boreas", de baai van Calvi op Corsica binnen. De Vrooms zagen de baai en kwamen tot de conclusie, dat deze een der allermooiste van ck? hele Middellandse Zee was. Ze kregen direct een goed contact met de Corsicanen, en op een dag werd de idee geboren: daar, praktisch op de oever van de baai, een bungalowpark bouwen voor de ontvangst van Nederlandse vakantiegangers. Corsicanen zijn, als men bij hen in de smaak valt, uitermate plezierige mensen, maar in het algemeen moet men hun niet vragen voor je te gaan werken. Dat deden de Vrooms dan ook niet: ze bouwden hun bungalowpark zélf. Letterlijk met hun eigen handen. Met de „Boreas" werden de beno digde materialen van de Cöte gehaald, met behulp van Bill, een jonge Nederlandse vriend (plus het autootje dat Vroom zich had aangeschaft) werden stenen en grint uit de rivier getransporteerd, terwijl de (toen nog wilde) tuin van „la Finlandaise" cactussen, geraniums en andere bloemen in overvloed bood om een eigen tuin aan te leggen. Toen tachtig bedden in het complex witgeschilderde bungalows gereed waren, konden de gasten komen. Die lieten niet lang op zich wachten. En wie er kwam, wie daar was, werd doorgaans iets meer dan alleen maar „vaste relatie" van het bungalowpark „Corsica": die werd een goede vriend. Wie kvv^m, keerde meestal terug. Zo was het en zo is het altijd gebleven. Waarschijnlijk voornamelijk dank zij de bijzondere sfeer die plezierige sfeer in dat bungalowpark. Een sfeer die plezierig, correct en op een be paalde manier onburgerlijk is. En die direct aansloeg bij artsen en biologen, bij verpleegsters en artiesten, bij za kenlieden en journalisten, bij actieve en gepensioneerde officieren ter koop vaardij. Wat al deze mensen deden, was in feite niet anders dan luxueus kamperen. Maar een bekend Neder lands zakenman, leider van een groot textiel-concern in Twente, heeft mij eens gezegd, dat z'n eerste verblijf in dat bungalowpark de mooiste va kantie van z'n leven was geweest. Een man, die regelmatig eigen vlieg tuigen charterde voor New York, Haifa en Los Angeles en in de eerste hotels logeerde. Hij was geen uitzon dering. Kort na '50 was ik voor de eerste maal op Corsica. Ik ontmoette er Manus Vroom en we werden spoedig vrienden. Hij kende het eiland toen al door een groot aantal kruistochten er .dwars doorheen, en overtuigde me ervan dat liet wérkelijke Corsica achter de bergen lag. Hij was bereid me cr te brengen en met z'n kleine auto zwierven we wekenlang door liet eiland. Het resultaat werd een boek: „incident op Corsica". Dank zij Manus Vroom leerde ik de mensen kennen die ik er voor nodig had. Dank zij hem ook de vreem de, vaak middeleeuwse gewoonten en ge bruiken van de Corsicanen die het binnen land bewonen. En dank zij hem het contact met Mary Kingma, het Nederlandse meisje, dat na haar vakantie op Corsica niet meer terugkeerde, maar daar bleef. Het bungalowpark rendeerde uitstekend. Vrienden en zakenmensen adviseerden de Vrooms dus het uit te breiden. Van de 80 bedden 160 bedden te maken. Ze deden het niet, omdat ze er prijs op stelden ook nog een goed leven te hebben. Ze zochten geen zorgen, alleen maar een behoorlijk bestaan. Toen sloeg het noodlot in. Het begon met de „Boreas", die tussen Corsica en de Cöte zonk. Vroom hield van zijn schip, zoals iede re zeiler aan het schip gehecht is waarmee hij jaren heeft gevaren en dat een deel van zijn leven is gaan vormen. Ik weet dat het verlies van de oude, verroeste, „Boreas" hem meer pijn deed dan hij doorgaans liet blij ken. Hij was een voortreffelijk zwemmer en een enthousiast duiker. Het duiken met de aqualung op dertig en veertig meter diepte in de onbeschrijfelijk mooie „zee-tuinen" aan de Corsicaanse rotsenkust, werd hem geleerd door een vriend, de wereldvermaarde Franse duiker en filmer Jacques Yves Cousteau. In de herfst vana 1958 kreeg hij een kleine, niet veel om het lijf hebbende beschadiging aan een van zijn trommelvliezen. Hij kon het genezingsproces nauwelijks afwachten en ging opnieuw naar de diepte, toen hij veronderstelde dat dit zonder gevaar was. Met een vriend dook hij die septemberdag (de 18e) bij Cap Cavallo tussen Caleria en Calvi. Niet zo bijzonder diep, die dag. Maar toch te diep. Hij kwam niet meer boven. De man die hem het duiken had geleerd, Cousteau (maker o.m. van de film „De wereld der Stilte") vond hem kort daarop. Hij lag er rustig bij op de bodem der zee en het leek alsof hij glimlachte in zijn dood, vertelde Cousteau. Het bleek dat beide trom melvliezen waren gebarsten. Hij moet op slag dood zijn geweest. Toen ik, in Nederland, liet bericht van zijn heengaan ontving, was ik diep ont roerd. En dagenlang spookten en woel den de woorden door me heen, die liij me zo vaak gezegd had: werk niet te hard.... het leven is er veel te kort voor... buit het uit.... gebruik het op de beste manier.... het is voorbij eer je het weet Hij was 42 toen hij verdronk. Hij hééft een goed leven gehad. Hij hééft liet geplukt als weinig anderen. Hij was het voorbeeld van de le venskunstenaar. Heeft hij misschien altijd al een voorgevoel gehad dat zijn jaren ge teld waren Wist hij dat hij moest woekeren met zijn jaren? Volgde hij, bewust of onbe wust, een levensplanning en -timing? Wie zal het antwoord geven! Velen, bijna iedereen, waren van mening dat zijn dood het einde van het bungalowpark bij Calvi inluidde. Hij was een dermate do minerende figuur geweest, zijn persoonlijke sfeer was dermate verweven met de sfeer van het park, dat dit nauwelijks zonder hem denkbaar was. Maar het werd het einde niet. Zijn vrouw, tot dat moment „second in command", zette haar tanden 'op elkaar en ging, geholpen door haar zuster, door. Dit voorjaar sloeg het redeloos schij nende noodlot ten derden male in: ditmaal brandde een gedeelte van het park af. Was dit dan het einde? Nee opnieuw werd doorgezet, en vóór liet lioog-seizoen begonnen was waven de zusters Vroom met hun zes jonge vrouwelijke assistenten in staat alle gasten op de „oude manier" te ont vangen. Een prestatie, waarvoor me nig man z'n hoed diep heeft afgeno men. Zelfs de Corsicanen nemen er hun petten voor af. Zoveel moed, op timisme en energie moeten hun wel totaal onbegrijpelijk zijn voorgeko men. Men kan dit bungalowpark een soort Nederlandse enclave op Corsica noe men. De naam „Vroom" (eerst „mon sieur Vröm", nu „madame Vrom") is daar een begrip geworden. Namen met een goede klank. Mede dank zij die klank kunnen met name Neder landers op Corsica in het algemeen, en Calvi in het bijzonder, geen kwaad doen. Hetgeen van alle nationaliteiten heel beslist niet gezegd kan worden. GEDURENDE de weken dat lk op Corsi ca was, werd me zoals gewoonlijk vaak gevraagd of ik wist hoe het 't meisje Mary Kingma was vergaan, die als Holland se toeriste niet terugkeerde naar Nederland, maar op het eiland bleef wonen na haar hart te hebben geschonken aan een jonge Corsi caanse herder. Ik wist het niet. Ik had in dertijd elk contact met haar verloren. Maar ik dücht wel aan haar, die dagen. Aan die eerste ontmoeting, op de Quai Kitchener, de kade van Calvi. Die namiddag, dat ik wat had zitten schrijven op het beschaduwde terras van de bar „Ile de Beauté"' en daarna had gesproken met de schilder Luciani. Toen was ze voorbijgekomen, waarbij ze me even, één moment, had doen denken aan Maria Lécina uit het vers van Buning. Ze droeg overigens groene zijde noch zwart satijn, zo min als vogels, rozen en anjelieren. Ik denk dat het alleen haar houding was, haar wijze van staan én, nog méér die van haar lopen. Daar was het verhaal begonnen. Een verhaal, dat alleen op een eiland als Corsica mogelijk lijkt, omdat allerlei nor men daar onder, bepaalde omstandigheden andere waarden schijnen te krijgen. Een enkele maal overwoog lk te proberen haar te vinden. Hoe zou ze het maken? Hoe was het haar vergaan met haar jonge her der, Nicolai Mariani Had ze het goed, had ze het arm, hielden ze nog steeds van elk aar Vragen, waarmee ik me verzoend had dat het wel vragen zouden blijven. Misschien was ik gaan zoeken als Manus Vroom nog had geleefd. Maar die was er niet meer. Iets hield me tegen om er alleen op af te gaan. Angst om een realiteit te vernemen, die niet in het verhaal paste Ik reisde een van die dagen met het antieke, uit twee wagens bestaande dieseltreintje, het binnenland in. Doel: Ponte Leccia. Twee en een half uur door elkaar schudden, met steeds, bij elke bocht, (en het getal der bochten die de rails maken is niet te tellen) de door merg en been dringende dubbeltoon van de fluit. Zelfs in dat treintje bleek nog een minia tuur bar-tje te zijn. De bestuurder was stamgast, wat niemand hem kwalijk kan nemen. Wat ik hem wel kwalijk nam, was 's mans ten hemel schreiende onverschillig heid ten aanzien van de levens van zijn passagiers. Zelfs in de meest griezelige haarspeldbochten bestond hij het rustig met zijn rug naar het stuur-mechanisme te En aldoor was daar tussen ons, geloof ik, Mary Kingma. Ik wist hoe hij zich voor haar had geïnteresseerd, zoals ik van mezelf wist dat ik brandde van nieuwsgierigheid om te weten wat er van haar geworden was. We spraken verderover het weer, over een Corsicaanse overval in Marseille, over de nieuwe autobussen die het eiland door kruisten, overen dan ineens de vraag van Luciani: „Nog wel eens iets gehoord van Mary?" Ik merk dat hij me lichtelijk ironisch, spottend, aankijkt. Waarom eigen lijk? Hij heeft indertijd het boek ontvan gen en weet wat er in staat, hoewel hij het niet zelf kon lezen. Maar dat is hem wel ver teld. Als ik blijf zwijgen, vraagt hij: „En...?" Ik vertel hem, dat ik nooit meer iets van haar gehoord heb, maar dat ik natuurlijk wel benieuwd ben naar haar manier van leven. Ik vraag hem of hij er meer van weet, of hij haar nog gezien heeft. „Ja", zegt hij, „niet vaak, een keer of drie vier iri al die jaren. Hoe minder hoe beter trouwens". Ik begrijp hem niet en kijk hem vragend aan. „Natuurlijk", zegt hij, „en, als ik jou was, zou ik er maar evenmin naar verlangen haar terug te zien. Sommige mensen moet je niet meer terugzien, en dat geldt in de eerste plaats voor schrijvers en hun objec ten". Ik vraag hem ronduit wat hij daarmee be doelt. Hij zwijgt even, schenkt zich opnieuw een glas witte wijn in, en zegt dan: „De oude, nee de jonge Mary Kingma, jouw landgenote, bestaat niet meer. Je zou haar nauwelijks meer herkennen". „Waardoor niet?" vraag ik. „Door het leven dat zc leidt, moet leiden daar in de bergerie. Dat leven is veel min der romantisch dan jullie, schrijvers, het voorstellen. Nu javoor toeristen, voor mensen die zo'n soort bestaan even, een paar weken of maanden, willen leiden, is het dat misschien. Maar voor iemand van het con tinent, die geleefd heeft in een sfeer van staan. Het interesseerde hem niet in het minst. Behalve kinderen en dronkaards moe ten ook met dit treintje zich verplaatsende reizigers een speciale beschermheilige heb ben! Ponte Leccia werd bereikt. Het was tegen half negen in de morgen: een verrukkelijke stralende Corsicaanse morgen. Ik dronk in een klein café een kop zwarte koffie en besloot langs het dal van de rivier de Golo naar Francardo te wandelen. In de namid dag zou het treintje me dan weer naar Calvi terugbrengen. Zo was het plan. Maar het kwam anders uit. Ponte Leccia bezit een prachtige Romeinse brug over de rivier, een der mooiste van heel Corsica. Ik wilde hem eens op mijn ge mak bekijken en liep er heen. Het water stroomde, omdat het nazomer was, traag door de met witte rolstenen gevulde bed ding. Er was weinig verkeer. Een enkele vrachtauto, een enkele toerist. Ponte Leccia ligt ver van de wereld. Ineens stopte een nieuwe Citroën; ik hoorde de wielen onderdrukt over het wegdek van de brug gieren. Ik zag dat de bestuurder naar me keek. Moest hij de weg weten Maar op hetzelfde ogenblik herkende ik hem: liet was mijn oude vriend Luciani. Hij nam me mee, en onder de verve loze, bijna in elkaar gezakte pergola van een, op één oud vrouwtje na, ver laten restaurantje hebben we zitten praten. Het leek me lang geleden, c(at ik hem voor het laatst gesproken had. Toch was dat nauwelijks een jaar of zes. Hij was, sinds die laatste keer, ouder geworden. Z'n haar begon te grijzen bij de slapen en er waren rim pels in zijn voorhoofd. We spraken over alles: over het toeristen seizoen en de Algerijnse kwestie, over de vooruitzichten van de wijnoogst en de niet- doorgegane kern-explosie bij Calvi, over het huwelijk van Tao Kirifoff en de ziekte van Emille Rabanzi in „de middelste straat" van Calvi. comfort en betrekkelijke luxe, Is het niet vol te houden. Tenzij „Wat tenzij „Tenzij je werkelijk zoveel van elkaar houdt, dat die dingen niet meer belangrijk zijn. Maar komt dat voor in de praktijk?" „Ik dacht dat Mary en Nicolai bijzonder veel van elkaar hielden". „Dat hielden ze ook. Maar hoorluister goed naar meje bent hier te kort ge weest om dit leven te begrijpen. Daarvoor moet je hier eerst vijf of zes of zeven jaar in de bergen en de maquis gaan wonen. Ge woon het bestaan van herders in de berge- ries leiden. Ddn kom je er achter hoe Cor sicanen leven. En hoe ze werkelijk zijn". „Je hebt haar dus ontmoet?" vraag ik. „Ja, en nogmaals, dat was niet opwekkend. Wil je het weten Goed, dan zul je het we ten, hoewel ik denk, dat ik je een illusie ar mer maak. Goed?" „Vertel maar op". Waar jouw boek eindigde begon het pas. Ze ging naar hem, Nicolai, te rug en ze trouwden. Het leek alle maal heel mooi in het begin, maar al gauw na dat begin merkte Mary, wat het in de praktijk betekent In een Corsicaanse ber gerie te leven. En ze leerde nog veel meer: bijvoorbeeld dat niet zij, of Nicolai, de baas was, maar zijn moeder. Dié regelde alles, dié besliste, dié was in feite het hoofd van het gezin. Er was nog veel meer, ïuaar de werkelijke grote problemen kwamen, tóen de baby er was, de kleine Michelle. Dat was dan wel Diary's kind, maar het was het ook van Nicolai's moeder. Tenminste daar leek het op. .Altijd was Michelle in handen, altijd stijf ingepakt in dikke doeken en andere omhulsels. Zo hoort het namelijk, zeggen do oude Corsicaanse vrouwen. En schoon moeder Mariani sjouwde de hele dag met het kind in de bergerie rond. Hoe minder frisse lucht dat het kreeg, hoe minder ven tilatie, hoe beter! Misschien kun je je voor stellen hoe de stemming daar was". „Koos Nicolai dan haar partij niet?" „Nee, In elk geval liet hij dat niet merken. Zo was het altijd geweest en zo was het dus goed. De wet der traagheid. Trouwens hij was meestal in de bergen, met z'n die ren". „En daarna?" „Daarna is alles verlopen zoals lk verwacht had ddt liet moest verlopen. Hij bleef een echte Corsicaanse her der. Dat wil zeggen: ilij versliep het grootste deel van de dag, liggend in de zon. Zij moest de dieren terughalen als die verdwaalden. Zij moest het werk doen, terwijl hij sliep of luier de. Ik zag haar handen toen ze twee jaar getrouwd was. Ik schrok ervan. Ik zag heur haar, je weet wel dat prachtige haar dat ze had: het was verschoten stroo geworden. Ik zag haar kleren en als ik zeg dat die shabby waren dan is dat zacht ge zegd. Wees blij dat je haar zo niet gezien hebthoewel het je mis schien stof genoeg zou leveren voor een vervolg op je „Incident". Of je lezers dat echter op prijs zouden stel len betwijfel ik. Neem nu alleen eens zo'n bergerie waarin ze woont: dat is niet veel meer dan een stenen hol waarin op een open vuur gekookt wordt en waarin nauwelijks één klein raampje zit om de rook door te la ten waarin ze slapen op vodden van dekens in een ellendig pijpelaatje; een bed zonder matras onder een zolder van aarde en takken. En altijd, overal die moeder, die haar toch altijd als een indringster, een vreemdelinge blijft beschouwen, hoewel ze haar in het begin aanvaardde". Waarom Is ze dan niet weggegaan?'' „O, jadat wilde ze een keer. Ze zei Nicolai, dat ze er meer dan ge noeg van had en dat z.e naar de stad ging, naar Calenzana. Daar was een bar, waarin ze desnoods wilde gaan werken. Hij lachte haar uit en zei, dat hij haar aan haar haren zou terugsiepen naar de bergerie of dood schieten. En geloof me, vriend, hij had het gedaan, want zo zijn ze". „Ze is dus ongelukkig?" „Wat is ongelukkig! Ze kreeg wat ze heb ben wilde, hoewel dat minder geweest zal zijn dan ze waarschijnlijk heeft verwacht. In elk geval heeft ze Michelle, de liefste baby van heel Corsica. Dat is heel wat voor een vrouw. Maarga er zelf heen, ga zélf kijken, hoewelnogmaals het is niet opwekkend wat je te zien krijgt. Weet je waar ze woont?" Ik knikte ontkennend. Hij dronk zijn glas Over twee jonge Nederlanders die tien jaar geleden met liun eigen handen op Corsica een pied-a-terre voor Nederlandse vakantiegangers bouwdenhet bungalowpark Corsica Vol geuren van tijm en iiei, van droge bessen en lavendel leeg en zei: „Zal ik het je wijzen?" Ik dacht even na. Toen zei ik: „Nee, nu niet. Maar ik kom terug. Zullen we dan samen gaan?" Hij glimlachte. „Ben je soms bang om al leen tegenover je eigen hoofdfiguur te ko men staan? Het is jouw schuld toch niet?" We betaalden de wijn en langzaam liepen we naar zijn auto terug. Hij ging naar Bas- tia, Ik naar Francardo. Toen hij gas gaf, stak hij nog eenmaal z'n cynische kop naar buiten en zei: „Ze zal de laatste wel niet zijnwat zei die Engelse dichter ook weer? „The dreamer dies, but never dies the dream". Adios!" En hij reed weg, de stoffige Romeinse brug af, naar Bastia. Ik kwam die dag niet in Francardo. Ik zat beneden in het Golo-dal en dacht aan het met-geschreven boek over het verdere leven van Mary Kingma en Nicolai Mariani. Er was geen mens te zien, die hele dag niet. Maar ik had er ook geen enkele behoefte aan. EEN PAAR DAGEN later giug ik terug, met een hart vol herinneringen aan Kallisté de „wonder-schone". Aan Jean Casinelli, de eenzaam voor zich uit zingende gitarist, van wiens zingen men nooit pre cies weet of het een gebed of een leugen is, droom of alleen maar show. Aan toeristen die niet terug wilden en romantisch lijken de maar stinkend-smerige bergerieën. Aan de wild-getatoeëerde vissers van Calvi, Ga- lerïa en St.-Florent, aan legendarische ma- quisards en de veranderde Tao Kirifoff bo ven op de Citadel. Aan Mary Kingma, er gens levend in het ruige hart van dit tege lijk lieflijke en melancholieke eiland. Aan dagdromers en levensgenieters, die hele daar dromende en fantaserende cosmopoli- tische bohème, van het continent, hierheen gevlucht. Het laatste wat ik zag toen de „Napoleon" me naar dat continent terugbracht, waren de bootjes in de baai van Calvi:... Sampiero Madelène... St.-Antoine de Padoue..*. na men, mooi als die der vrouwen en mannen van dit eiland. Vóór me lag de Middellandse Zee. donker door de nacht die er boven stond, en tegelijk gevuld met liet dof fe zilver van de maan. Achter me bleef Corsica, dat vreemde eiland van Madonna's grafmonumenten en kleu rige altaren. Van Romeinse dors vloeren, Genuese torens en van olijf bomen die al bloeiden toen de wereld nog een stuk jonger dan vandaag was. Een verstild, vereenzaamd eiland, vol bergen en maquis. Vol bessen en lavendel. Vol passiebloemen en olean ders, geraniums, klaprozen, cyclamen en de felle, rode vlammen van de wilde canna's. Het laatste, allerlaatste Corsicaanse verhaal dat ik die avond had gehoord, op het ter rasje van Francois en Pasqualina, was dat van een man, een rijke Brit, die moedwillig de motor van zijn jacht vernielde om niet naar huis terug te kunnen gaan. Hij wilde blijven, zoals vóór hem, lang geleden,- Ulysses daar bleef, naar men beweert. Men is daar snel betoverd. Of behekst Wat zei Luciani ook weer? „The dreamer dies, but never dies the dream". Adieu dan, Corsica... Montague lsolée gelukzalig eiland!

Krantenbank Zeeland

Provinciale Zeeuwse Courant | 1960 | | pagina 9