OPNIEUW: INCIDENT OP CORSICA
Ontmoeting op de Romeinse
brug bij Ponte Leccia
"W£ERZIEI!MET CORSICA
(SLOT)
r\ IT IS HET VERHAAL van twee
•L-' jonge Nederlanders, 'n man en
een vrouw, die zich meer dan tien
jaar geleden op Corsica vestigden en
daar, bij Calvi, een bungalowpark
bouwden voor Nederlandse vakantie
gangers, toen „Corsicaans toerisme"
nog een zaak was, die even weinig
lucratief als dubieus leek. Het ver
haal van een geslaagde onderneming.
Die slaagde, omdat de bouwers er
van geloof, vertrouwen en fantasie
bezaten.
De man was Manus Vroom, verbon
den aan de staf van het Haagse V
D-concern. Manus Vroom deugde wel
voor „zaken", maar niet voor dat
soort zaken. Hij wenste gedurende
de dagen zijner jaren niet aan een
bureau gekluisterd te zijn. Hij wens
te nog minder geleefd te worden.
Wat hij wèl wilde, en zocht, was een
leven dat niet via gebaande paden
verliep, niet over „the beaten track".
Hij wilde vrij zijn, en op een dag ver
trok hij met z'n stalen kits naar de
Middellaanse Zee. Hij zou wel zien
hoe het verder verliep. Dat was in '46.
awwvw door 'wwww
Anthony van Kampen
VVVW\\VVVVV\fVV\W(VVVVWW
Het verliep aldus: een paar jaar zwalkte
hij door de Méditerranée die hij tot in
haar uithoeken leerde kennen. Toen liet
hij het meisje overkomen, met wie hij wilde
Lrouwen: een dochter uit een bekend ge
slacht van zee-officieren. Mejuffrouw Goos-
sens en Manus Vroom trouwden in '49 in
St. Jean Cap Ferrat, en hun lange, zeer
lange huwelijksreis vond plaats in de Mid
dellandse Zee.
In 1950 liep hun schip, de „Boreas", de baai
van Calvi op Corsica binnen. De Vrooms
zagen de baai en kwamen tot de conclusie,
dat deze een der allermooiste van ck? hele
Middellandse Zee was. Ze kregen direct een
goed contact met de Corsicanen, en op een
dag werd de idee geboren: daar, praktisch
op de oever van de baai, een bungalowpark
bouwen voor de ontvangst van Nederlandse
vakantiegangers.
Corsicanen zijn, als men bij hen in de
smaak valt, uitermate plezierige mensen,
maar in het algemeen moet men hun niet
vragen voor je te gaan werken. Dat deden
de Vrooms dan ook niet: ze bouwden hun
bungalowpark zélf. Letterlijk met hun eigen
handen. Met de „Boreas" werden de beno
digde materialen van de Cöte gehaald, met
behulp van Bill, een jonge Nederlandse
vriend (plus het autootje dat Vroom zich
had aangeschaft) werden stenen en grint
uit de rivier getransporteerd, terwijl de
(toen nog wilde) tuin van „la Finlandaise"
cactussen, geraniums en andere bloemen in
overvloed bood om een eigen tuin aan te
leggen. Toen tachtig bedden in het complex
witgeschilderde bungalows gereed waren,
konden de gasten komen.
Die lieten niet lang op zich wachten.
En wie er kwam, wie daar was, werd
doorgaans iets meer dan alleen maar
„vaste relatie" van het bungalowpark
„Corsica": die werd een goede vriend.
Wie kvv^m, keerde meestal terug. Zo
was het en zo is het altijd gebleven.
Waarschijnlijk voornamelijk dank zij
de bijzondere sfeer die plezierige
sfeer in dat bungalowpark. Een sfeer
die plezierig, correct en op een be
paalde manier onburgerlijk is. En die
direct aansloeg bij artsen en biologen,
bij verpleegsters en artiesten, bij za
kenlieden en journalisten, bij actieve
en gepensioneerde officieren ter koop
vaardij. Wat al deze mensen deden,
was in feite niet anders dan luxueus
kamperen. Maar een bekend Neder
lands zakenman, leider van een groot
textiel-concern in Twente, heeft mij
eens gezegd, dat z'n eerste verblijf
in dat bungalowpark de mooiste va
kantie van z'n leven was geweest.
Een man, die regelmatig eigen vlieg
tuigen charterde voor New York,
Haifa en Los Angeles en in de eerste
hotels logeerde. Hij was geen uitzon
dering.
Kort na '50 was ik voor de eerste maal
op Corsica. Ik ontmoette er Manus
Vroom en we werden spoedig vrienden.
Hij kende het eiland toen al door een groot
aantal kruistochten er .dwars doorheen, en
overtuigde me ervan dat liet wérkelijke
Corsica achter de bergen lag.
Hij was bereid me cr te brengen en met z'n
kleine auto zwierven we wekenlang door
liet eiland. Het resultaat werd een boek:
„incident op Corsica". Dank zij Manus
Vroom leerde ik de mensen kennen die ik er
voor nodig had. Dank zij hem ook de vreem
de, vaak middeleeuwse gewoonten en ge
bruiken van de Corsicanen die het binnen
land bewonen. En dank zij hem het contact
met Mary Kingma, het Nederlandse meisje,
dat na haar vakantie op Corsica niet meer
terugkeerde, maar daar bleef.
Het bungalowpark rendeerde uitstekend.
Vrienden en zakenmensen adviseerden de
Vrooms dus het uit te breiden. Van de 80
bedden 160 bedden te maken. Ze deden het
niet, omdat ze er prijs op stelden ook nog
een goed leven te hebben. Ze zochten geen
zorgen, alleen maar een behoorlijk bestaan.
Toen sloeg het noodlot in. Het begon met de
„Boreas", die tussen Corsica en de Cöte
zonk. Vroom hield van zijn schip, zoals iede
re zeiler aan het schip gehecht is waarmee
hij jaren heeft gevaren en dat een deel van
zijn leven is gaan vormen. Ik weet dat het
verlies van de oude, verroeste, „Boreas" hem
meer pijn deed dan hij doorgaans liet blij
ken.
Hij was een voortreffelijk zwemmer en een
enthousiast duiker. Het duiken met de
aqualung op dertig en veertig meter diepte
in de onbeschrijfelijk mooie „zee-tuinen"
aan de Corsicaanse rotsenkust, werd hem
geleerd door een vriend, de wereldvermaarde
Franse duiker en filmer Jacques Yves
Cousteau.
In de herfst vana 1958 kreeg hij een kleine,
niet veel om het lijf hebbende beschadiging
aan een van zijn trommelvliezen. Hij kon
het genezingsproces nauwelijks afwachten
en ging opnieuw naar de diepte, toen hij
veronderstelde dat dit zonder gevaar was.
Met een vriend dook hij die septemberdag
(de 18e) bij Cap Cavallo tussen Caleria en
Calvi. Niet zo bijzonder diep, die dag. Maar
toch te diep. Hij kwam niet meer boven.
De man die hem het duiken had geleerd,
Cousteau (maker o.m. van de film „De
wereld der Stilte") vond hem kort daarop.
Hij lag er rustig bij op de bodem der zee
en het leek alsof hij glimlachte in zijn dood,
vertelde Cousteau. Het bleek dat beide trom
melvliezen waren gebarsten. Hij moet op
slag dood zijn geweest.
Toen ik, in Nederland, liet bericht van zijn
heengaan ontving, was ik diep ont
roerd. En dagenlang spookten en woel
den de woorden door me heen, die liij me
zo vaak gezegd had: werk niet te hard....
het leven is er veel te kort voor... buit het
uit.... gebruik het op de beste manier.... het
is voorbij eer je het weet Hij was 42
toen hij verdronk. Hij hééft een goed leven
gehad. Hij hééft liet geplukt als weinig
anderen. Hij was het voorbeeld van de le
venskunstenaar. Heeft hij misschien altijd
al een voorgevoel gehad dat zijn jaren ge
teld waren Wist hij dat hij moest woekeren
met zijn jaren? Volgde hij, bewust of onbe
wust, een levensplanning en -timing? Wie
zal het antwoord geven!
Velen, bijna iedereen, waren van mening dat
zijn dood het einde van het bungalowpark
bij Calvi inluidde. Hij was een dermate do
minerende figuur geweest, zijn persoonlijke
sfeer was dermate verweven met de sfeer
van het park, dat dit nauwelijks zonder hem
denkbaar was. Maar het werd het einde
niet. Zijn vrouw, tot dat moment „second
in command", zette haar tanden 'op elkaar
en ging, geholpen door haar zuster, door.
Dit voorjaar sloeg het redeloos schij
nende noodlot ten derden male in:
ditmaal brandde een gedeelte van het
park af. Was dit dan het einde? Nee
opnieuw werd doorgezet, en vóór liet
lioog-seizoen begonnen was waven de
zusters Vroom met hun zes jonge
vrouwelijke assistenten in staat alle
gasten op de „oude manier" te ont
vangen. Een prestatie, waarvoor me
nig man z'n hoed diep heeft afgeno
men. Zelfs de Corsicanen nemen er
hun petten voor af. Zoveel moed, op
timisme en energie moeten hun wel
totaal onbegrijpelijk zijn voorgeko
men.
Men kan dit bungalowpark een soort
Nederlandse enclave op Corsica noe
men. De naam „Vroom" (eerst „mon
sieur Vröm", nu „madame Vrom") is
daar een begrip geworden. Namen
met een goede klank. Mede dank zij
die klank kunnen met name Neder
landers op Corsica in het algemeen,
en Calvi in het bijzonder, geen kwaad
doen. Hetgeen van alle nationaliteiten
heel beslist niet gezegd kan worden.
GEDURENDE de weken dat lk op Corsi
ca was, werd me zoals gewoonlijk vaak
gevraagd of ik wist hoe het 't meisje
Mary Kingma was vergaan, die als Holland
se toeriste niet terugkeerde naar Nederland,
maar op het eiland bleef wonen na haar hart
te hebben geschonken aan een jonge Corsi
caanse herder. Ik wist het niet. Ik had in
dertijd elk contact met haar verloren.
Maar ik dücht wel aan haar, die dagen. Aan
die eerste ontmoeting, op de Quai Kitchener,
de kade van Calvi. Die namiddag, dat ik wat
had zitten schrijven op het beschaduwde
terras van de bar „Ile de Beauté"' en daarna
had gesproken met de schilder Luciani.
Toen was ze voorbijgekomen, waarbij ze me
even, één moment, had doen denken aan
Maria Lécina uit het vers van Buning. Ze
droeg overigens groene zijde noch zwart
satijn, zo min als vogels, rozen en anjelieren.
Ik denk dat het alleen haar houding was,
haar wijze van staan én, nog méér die van
haar lopen. Daar was het verhaal begonnen.
Een verhaal, dat alleen op een eiland als
Corsica mogelijk lijkt, omdat allerlei nor
men daar onder, bepaalde omstandigheden
andere waarden schijnen te krijgen.
Een enkele maal overwoog lk te proberen
haar te vinden. Hoe zou ze het maken? Hoe
was het haar vergaan met haar jonge her
der, Nicolai Mariani Had ze het goed, had
ze het arm, hielden ze nog steeds van elk
aar Vragen, waarmee ik me verzoend had
dat het wel vragen zouden blijven. Misschien
was ik gaan zoeken als Manus Vroom nog
had geleefd. Maar die was er niet meer. Iets
hield me tegen om er alleen op af te gaan.
Angst om een realiteit te vernemen, die
niet in het verhaal paste Ik reisde een van
die dagen met het antieke, uit twee wagens
bestaande dieseltreintje, het binnenland in.
Doel: Ponte Leccia. Twee en een half uur
door elkaar schudden, met steeds, bij elke
bocht, (en het getal der bochten die de rails
maken is niet te tellen) de door merg en
been dringende dubbeltoon van de fluit.
Zelfs in dat treintje bleek nog een minia
tuur bar-tje te zijn. De bestuurder was
stamgast, wat niemand hem kwalijk kan
nemen. Wat ik hem wel kwalijk nam, was
's mans ten hemel schreiende onverschillig
heid ten aanzien van de levens van zijn
passagiers. Zelfs in de meest griezelige
haarspeldbochten bestond hij het rustig met
zijn rug naar het stuur-mechanisme te
En aldoor was daar tussen ons, geloof ik,
Mary Kingma. Ik wist hoe hij zich voor haar
had geïnteresseerd, zoals ik van mezelf wist
dat ik brandde van nieuwsgierigheid om te
weten wat er van haar geworden was.
We spraken verderover het weer, over
een Corsicaanse overval in Marseille, over
de nieuwe autobussen die het eiland door
kruisten, overen dan ineens de vraag
van Luciani: „Nog wel eens iets gehoord
van Mary?" Ik merk dat hij me lichtelijk
ironisch, spottend, aankijkt. Waarom eigen
lijk? Hij heeft indertijd het boek ontvan
gen en weet wat er in staat, hoewel hij het
niet zelf kon lezen. Maar dat is hem wel ver
teld. Als ik blijf zwijgen, vraagt hij:
„En...?"
Ik vertel hem, dat ik nooit meer iets van
haar gehoord heb, maar dat ik natuurlijk
wel benieuwd ben naar haar manier van
leven. Ik vraag hem of hij er meer van weet,
of hij haar nog gezien heeft. „Ja", zegt hij,
„niet vaak, een keer of drie vier iri al die
jaren. Hoe minder hoe beter trouwens".
Ik begrijp hem niet en kijk hem vragend
aan. „Natuurlijk", zegt hij, „en, als ik jou
was, zou ik er maar evenmin naar verlangen
haar terug te zien. Sommige mensen moet
je niet meer terugzien, en dat geldt in de
eerste plaats voor schrijvers en hun objec
ten".
Ik vraag hem ronduit wat hij daarmee be
doelt. Hij zwijgt even, schenkt zich opnieuw
een glas witte wijn in, en zegt dan: „De
oude, nee de jonge Mary Kingma, jouw
landgenote, bestaat niet meer. Je zou haar
nauwelijks meer herkennen". „Waardoor
niet?" vraag ik.
„Door het leven dat zc leidt, moet leiden
daar in de bergerie. Dat leven is veel min
der romantisch dan jullie, schrijvers, het
voorstellen. Nu javoor toeristen, voor
mensen die zo'n soort bestaan even, een paar
weken of maanden, willen leiden, is het dat
misschien. Maar voor iemand van het con
tinent, die geleefd heeft in een sfeer van
staan. Het interesseerde hem niet in het
minst. Behalve kinderen en dronkaards moe
ten ook met dit treintje zich verplaatsende
reizigers een speciale beschermheilige heb
ben!
Ponte Leccia werd bereikt. Het was tegen
half negen in de morgen: een verrukkelijke
stralende Corsicaanse morgen. Ik dronk in
een klein café een kop zwarte koffie en
besloot langs het dal van de rivier de Golo
naar Francardo te wandelen. In de namid
dag zou het treintje me dan weer naar
Calvi terugbrengen. Zo was het plan. Maar
het kwam anders uit.
Ponte Leccia bezit een prachtige Romeinse
brug over de rivier, een der mooiste van
heel Corsica. Ik wilde hem eens op mijn ge
mak bekijken en liep er heen. Het water
stroomde, omdat het nazomer was, traag
door de met witte rolstenen gevulde bed
ding. Er was weinig verkeer. Een enkele
vrachtauto, een enkele toerist. Ponte Leccia
ligt ver van de wereld.
Ineens stopte een nieuwe Citroën; ik hoorde
de wielen onderdrukt over het wegdek van
de brug gieren. Ik zag dat de bestuurder
naar me keek. Moest hij de weg weten
Maar op hetzelfde ogenblik herkende ik
hem: liet was mijn oude vriend Luciani.
Hij nam me mee, en onder de verve
loze, bijna in elkaar gezakte pergola
van een, op één oud vrouwtje na, ver
laten restaurantje hebben we zitten
praten. Het leek me lang geleden, c(at
ik hem voor het laatst gesproken had.
Toch was dat nauwelijks een jaar of
zes. Hij was, sinds die laatste keer,
ouder geworden. Z'n haar begon te
grijzen bij de slapen en er waren rim
pels in zijn voorhoofd.
We spraken over alles: over het toeristen
seizoen en de Algerijnse kwestie, over de
vooruitzichten van de wijnoogst en de niet-
doorgegane kern-explosie bij Calvi, over het
huwelijk van Tao Kirifoff en de ziekte van
Emille Rabanzi in „de middelste straat" van
Calvi.
comfort en betrekkelijke luxe, Is het niet
vol te houden. Tenzij
„Wat tenzij
„Tenzij je werkelijk zoveel van elkaar
houdt, dat die dingen niet meer belangrijk
zijn. Maar komt dat voor in de praktijk?"
„Ik dacht dat Mary en Nicolai bijzonder
veel van elkaar hielden".
„Dat hielden ze ook. Maar hoorluister
goed naar meje bent hier te kort ge
weest om dit leven te begrijpen. Daarvoor
moet je hier eerst vijf of zes of zeven jaar
in de bergen en de maquis gaan wonen. Ge
woon het bestaan van herders in de berge-
ries leiden. Ddn kom je er achter hoe Cor
sicanen leven. En hoe ze werkelijk zijn".
„Je hebt haar dus ontmoet?" vraag ik.
„Ja, en nogmaals, dat was niet opwekkend.
Wil je het weten Goed, dan zul je het we
ten, hoewel ik denk, dat ik je een illusie ar
mer maak. Goed?"
„Vertel maar op".
Waar jouw boek eindigde begon het
pas. Ze ging naar hem, Nicolai, te
rug en ze trouwden. Het leek alle
maal heel mooi in het begin, maar al gauw
na dat begin merkte Mary, wat het in de
praktijk betekent In een Corsicaanse ber
gerie te leven. En ze leerde nog veel meer:
bijvoorbeeld dat niet zij, of Nicolai, de baas
was, maar zijn moeder. Dié regelde alles,
dié besliste, dié was in feite het hoofd van
het gezin. Er was nog veel meer, ïuaar de
werkelijke grote problemen kwamen, tóen
de baby er was, de kleine Michelle. Dat was
dan wel Diary's kind, maar het was het ook
van Nicolai's moeder. Tenminste daar leek
het op. .Altijd was Michelle in handen, altijd
stijf ingepakt in dikke doeken en andere
omhulsels. Zo hoort het namelijk, zeggen
do oude Corsicaanse vrouwen. En schoon
moeder Mariani sjouwde de hele dag met
het kind in de bergerie rond. Hoe minder
frisse lucht dat het kreeg, hoe minder ven
tilatie, hoe beter! Misschien kun je je voor
stellen hoe de stemming daar was".
„Koos Nicolai dan haar partij niet?"
„Nee, In elk geval liet hij dat niet merken.
Zo was het altijd geweest en zo was het
dus goed. De wet der traagheid. Trouwens
hij was meestal in de bergen, met z'n die
ren".
„En daarna?"
„Daarna is alles verlopen zoals lk
verwacht had ddt liet moest verlopen.
Hij bleef een echte Corsicaanse her
der. Dat wil zeggen: ilij versliep het
grootste deel van de dag, liggend in
de zon. Zij moest de dieren terughalen
als die verdwaalden. Zij moest het
werk doen, terwijl hij sliep of luier
de. Ik zag haar handen toen ze twee
jaar getrouwd was. Ik schrok ervan.
Ik zag heur haar, je weet wel dat
prachtige haar dat ze had: het was
verschoten stroo geworden. Ik zag
haar kleren en als ik zeg dat die
shabby waren dan is dat zacht ge
zegd. Wees blij dat je haar zo niet
gezien hebthoewel het je mis
schien stof genoeg zou leveren voor
een vervolg op je „Incident". Of je
lezers dat echter op prijs zouden stel
len betwijfel ik. Neem nu alleen eens
zo'n bergerie waarin ze woont: dat
is niet veel meer dan een stenen hol
waarin op een open vuur gekookt
wordt en waarin nauwelijks één klein
raampje zit om de rook door te la
ten waarin ze slapen op vodden van
dekens in een ellendig pijpelaatje; een
bed zonder matras onder een zolder
van aarde en takken. En altijd, overal
die moeder, die haar toch altijd als
een indringster, een vreemdelinge
blijft beschouwen, hoewel ze haar in
het begin aanvaardde".
Waarom Is ze dan niet weggegaan?''
„O, jadat wilde ze een keer. Ze
zei Nicolai, dat ze er meer dan ge
noeg van had en dat z.e naar de stad ging,
naar Calenzana. Daar was een bar, waarin
ze desnoods wilde gaan werken. Hij lachte
haar uit en zei, dat hij haar aan haar haren
zou terugsiepen naar de bergerie of dood
schieten. En geloof me, vriend, hij had het
gedaan, want zo zijn ze".
„Ze is dus ongelukkig?"
„Wat is ongelukkig! Ze kreeg wat ze heb
ben wilde, hoewel dat minder geweest zal
zijn dan ze waarschijnlijk heeft verwacht.
In elk geval heeft ze Michelle, de liefste
baby van heel Corsica. Dat is heel wat voor
een vrouw. Maarga er zelf heen,
ga zélf kijken, hoewelnogmaals
het is niet opwekkend wat je te zien krijgt.
Weet je waar ze woont?"
Ik knikte ontkennend. Hij dronk zijn glas
Over twee jonge Nederlanders
die tien jaar geleden met liun
eigen handen op Corsica een
pied-a-terre voor Nederlandse
vakantiegangers bouwdenhet
bungalowpark Corsica
Vol geuren van tijm en iiei, van droge bessen en lavendel
leeg en zei: „Zal ik het je wijzen?"
Ik dacht even na. Toen zei ik: „Nee, nu
niet. Maar ik kom terug. Zullen we dan
samen gaan?"
Hij glimlachte. „Ben je soms bang om al
leen tegenover je eigen hoofdfiguur te ko
men staan? Het is jouw schuld toch niet?"
We betaalden de wijn en langzaam liepen
we naar zijn auto terug. Hij ging naar Bas-
tia, Ik naar Francardo. Toen hij gas gaf,
stak hij nog eenmaal z'n cynische kop naar
buiten en zei: „Ze zal de laatste wel niet
zijnwat zei die Engelse dichter ook
weer? „The dreamer dies, but never dies
the dream". Adios!" En hij reed weg, de
stoffige Romeinse brug af, naar Bastia.
Ik kwam die dag niet in Francardo. Ik zat
beneden in het Golo-dal en dacht aan het
met-geschreven boek over het verdere leven
van Mary Kingma en Nicolai Mariani. Er
was geen mens te zien, die hele dag niet.
Maar ik had er ook geen enkele behoefte
aan.
EEN PAAR DAGEN later giug ik terug,
met een hart vol herinneringen aan
Kallisté de „wonder-schone". Aan Jean
Casinelli, de eenzaam voor zich uit zingende
gitarist, van wiens zingen men nooit pre
cies weet of het een gebed of een leugen is,
droom of alleen maar show. Aan toeristen
die niet terug wilden en romantisch lijken
de maar stinkend-smerige bergerieën. Aan
de wild-getatoeëerde vissers van Calvi, Ga-
lerïa en St.-Florent, aan legendarische ma-
quisards en de veranderde Tao Kirifoff bo
ven op de Citadel. Aan Mary Kingma, er
gens levend in het ruige hart van dit tege
lijk lieflijke en melancholieke eiland. Aan
dagdromers en levensgenieters, die hele
daar dromende en fantaserende cosmopoli-
tische bohème, van het continent, hierheen
gevlucht.
Het laatste wat ik zag toen de „Napoleon"
me naar dat continent terugbracht, waren
de bootjes in de baai van Calvi:... Sampiero
Madelène... St.-Antoine de Padoue..*. na
men, mooi als die der vrouwen en mannen
van dit eiland.
Vóór me lag de Middellandse Zee.
donker door de nacht die er boven
stond, en tegelijk gevuld met liet dof
fe zilver van de maan. Achter me
bleef Corsica, dat vreemde eiland van
Madonna's grafmonumenten en kleu
rige altaren. Van Romeinse dors
vloeren, Genuese torens en van olijf
bomen die al bloeiden toen de wereld
nog een stuk jonger dan vandaag
was. Een verstild, vereenzaamd eiland,
vol bergen en maquis. Vol bessen en
lavendel. Vol passiebloemen en olean
ders, geraniums, klaprozen, cyclamen
en de felle, rode vlammen van de
wilde canna's.
Het laatste, allerlaatste Corsicaanse verhaal
dat ik die avond had gehoord, op het ter
rasje van Francois en Pasqualina, was dat
van een man, een rijke Brit, die moedwillig
de motor van zijn jacht vernielde om niet
naar huis terug te kunnen gaan. Hij wilde
blijven, zoals vóór hem, lang geleden,-
Ulysses daar bleef, naar men beweert. Men
is daar snel betoverd. Of behekst
Wat zei Luciani ook weer? „The dreamer
dies, but never dies the dream".
Adieu dan, Corsica... Montague lsolée
gelukzalig eiland!