Gitaren, liefde en dood op Corsica "W1ER2IEË met CORSICA Jane Liberty en haar zuster, die Corsica verkozen boven een society-bestaan in Engeland Een bizar en vreemd verhaal van ,La Finlandaise" De arme visserman Toussaint Orsini, die met een schatrijke Engelse erfdochter trouwde WAT ZLJN CORSICANEN eigen lijk voor een soort mensen Tot welke categorie kan men ze re kenen, in welke rubriek moet men ze rangschikken, wat zijn hun typische, specifieke eigenschappen En dan waar kwamen ze eigenlijk vandaan Vragen, die me gingen interesseren toen ik voor het eerst Corsica, „Mon- tagne Isolée", een jaar of tien geleden bezocht, en waarvan ik het antwoord wilde horen van de man, die er toen al gedurende geruime tijd woonde, de Nederlander Manus Vroom. Hij wist het antwoord niet precies, maar gaf me de raad de boeken te lezen die over Corsica en de Corsicanen zijn geschreven. Ik las de bekendste „Les frères Corses" van ons aller Alexander Dumas, „La Vendetta" van de grootmeester Balzac, „Souve nirs d'un voyage en Corse" van Flambert, enkele verhalen van Pros per Mérimée en Paul Valéry's „Voya ges en Corse". Nadat ik ze gelezen had wist ik evenveel, of even weinig van de ziel van de Corsicaan als daar voor. En na tien jaar heb ik het nu definitief opgegeven er nog ooit ach ter te komen. WWAW dooi' wvwvwA Anthony van Kampen Hebben ze een ziel? Natuurlijk. Maar dau tocli wel een andere dan de doorsnee- continentale ziel. Een ziel, huizend in mannen, van wie men niet eens weet van waar ze eenmaal kwamen. Een deel uit Spanje, een deel uit Italië, een deel uit Grie kenland, een deel uit Noord-Afrika, een deel uit etcetera etcetera. De oorsprong: van de Corsicaan verliest zich in de mist der tijden. Misschien was Ulysses wel hun eer ste voorvader, wie zal het zeggen. Corsicanen: ze zijn charmant en lui, vrien delijk en kei-hard, onzakelijk en grof- materialistisch, cosmopolitiscli en tegelijk met hart en ziel aan hun grond, de aarde van Corsica, gebonden. Men kan veel goeds van hen zeggen en evenveel slechts. Ze kennen (waarschijnlijk) het verschil tus sen goed en kwaad, maar laten zich aan de scheiding ervan niet al te veel gelegen lig gen. Het zijn allemaal goede katholieken, maar ik kan me geen plaats ter wereld voorstellen, waar de pastoors zo jong al grijze haren zullen krijgen als daar. Vreemde, zonderlinge Latijnen! Het aantal maquisards dat eenmaal (en dat gebeurde bij wijze van spreken gisteren en eergiste ren pas) door Corsica reizende toeristen uitschudde was legio. Wie echter vandaag in Ajaccio of Bastia, in Porto of Calvi, z'n portemonnee verliest, zal die met honderd procent zekerheid terugkrijgen als hij door een Corsicaan wordt gevonden. Een Corsi caan steelt niet. Tel nooit uw geld na in een winkel, een bistro of waar dan ook. U krijgt eerder meer dan minder terug waar op U recht hebt. Nee, werken is door de duivel uitgevonden, beweren de Corsicanen, en daar ze op dat kardinale punt de duivel haten, werken ze zo weinig mogelijk. Daarvoor is het leven ook te kort, menen ze. Nergens wordt zó lang, zó intens, zó vurig de dag geplukt als daar. Nergens wordt be ter geslapen, nergens bemint men méér de roes van wijn en pastis dan daar, nergens droomt en soest men zo eindeloos in de lan ge siësta's, zingt men zo graag en gooit men het zo ontwapenend gewillig op een ak koordje met de Heer, als op Corsica. De stoep van de kerk van Calvi loopt over in die van de herberg Santa Maria. Tijdens de jaarlijkse processie naar de Madonna de la Sera op de rotsen bij Calvi, wordt aan de voet der Madonna niet alleen een uit- neembaar bar-tje geconstrueerd, maar te vens een roulette neergezet. Nergens is de grens tussen het profane en religieuze zo angstwekkend smal als daar, aan de voet van de Madonna. Of ze bloost, bij het zien van deze gokkende, hun pastis, eau de vie en „Marie Bressard" drinkende gelovigen? Ik denk het niet. Ze ként ze. WIE SOMS WEL blozen, dat zijn de Engelse, Nederlandse, Franse, Oos tenrijkse en Duitse vrouwen en meis jes, die niet in staat blijken, opgewassen te zijn tegen de romantische charmes van deze kinderen en kleinkinderen der vroege re bandits d'honneur. Sterke karakters zijn er wel tegen bestand. Maar de zwakken vallen, sommigen al de eerste avond dat ze „An Son des Guitarès" of „Les Pal- miers" betreden. Enkelen schijnen er om te vragen te mogen vallen. Ik bracht verscheidene avonden door In dat oude „Au Sou des Guitares". Niet vanwege de muziek, die men tenslotte niet. teveel moet horen, omdat al die honderden en hon derden Corsicaanse liedjes ztftid'er uitzonde ring alleen maar over de liefde gaan. Maar om do mensen te zien. Met name: de vrou wen van het continent. Het is er heet en klein en benauwd. Wie geluk heeft be machtigt een harde, kale stoel. Er is één gargou die bedient en men dient snel te be stellen als hij zich door de stoelen-barrïère heenperst. Ik zie een tafeltje waaromheen zes Neder landse dames zitten: ik ken ze niet. Ver moedelijk zijn het dames, wier man zich op dat ogenblik ergens anders vermaakt, verpleegsters, learessen of directrices van meisjesinternaten. Op het uiterlijk afgaand, komen ze allemaal uit een goed nest. Deze dames, die thuis, in Holland, in een café of restaurant zullen zeggen: „geeft U mij maar een glaasje witte Martini" of „breng me een jus d'orange", drinken hier pastis. Snacks zijn moeilijk verkrijgbaar op Cor sica en dus hebben de dames hun eigen kaas („La Vache qui rit") meegebracht. Ze luisteren, drinken en eten. Het beeld is ondenkbaar in Zeist, Sneek, Sehagen of Amersfoort. Hun blikken hangen aan de drie jonge gitaristen alsof het Rattenvan gers van Calvi zijn. Nee, hartenvangers. Bewust of onbewust? Ik weet het niet. in elk geval verkopen ze him muziek (die vol donkere, zwoele, gepassioneerde verleiding is) uitstekend. Er zijn andere vrouwen daar en andere meisjes: Patachou-imitaties, B.B.-typen, surrogaat Julïettes Greco. Twee vrij be jaarde Franse dames komen binnen, geperst in onwaarschijnlijk nauwe spijkerbroeken. Achter hen volgt een hoogblonde Duitse. Ze blijft staan als de muziek „Au Clair de la Lune" begint te spelen. Op het moment dat de jonge zanger gaat zingen, sluipt een straathond binnen, die naast de Duitse z'n poot tegen de stoel opsteekt. De sublime au ridicule is minder dan één tafelpoot in „Au Son des Guitares." Overwegend vrouwen: een deel zichtbaar hongerend naar romantiek, avontuur en een korte lïefdesroes. Op meer dan één gezicht staat, de honger haast ontstellend duidelijk geschreven. Honger naar wat men „leven" noemt of er voor aanziet. De ramen zijn open. Buiten staan de palmen roerloos te dromen op de kade, met daar weer achter de met maanlicht gevulde baai van Calvi. Baai en palmen, de muziek en die weke zangstem, de pastis en de warmtevoila: de rijkemansdroom en de armemansdroom. Even 'n portie tot realiteit geworden film. Na middernacht zwermen jonge Corsi canen binnen. Er wordt nog urenlang gedanst. Een warreling van kleurige petticoats, spijkerbroeken, blonde en zwarte haren, jeugd en ouderdom. Ook de Hollandse dames dansen: de ver pleegster en de lerares, de dame van het internaat en de huisvrouw-zonder-meer. Hun ogen schitteren en ze trachten het tempo van hun Corsicaanse vriendjes bij te houden. De blonde Duitse steekt een hoofd boven haar kleine Corsicaan uit. Hij praat tegen haar. Tien tegen één dat ik weet wat hij nu zegt: „Wat ben je mooihoe lief ben jezullen we straks gaan-wandelen in de ma- quis?" Oude zinnen. Bekende zinnen. Ze worden in het seizoen van Calvi zo vaak gezegd onder precies dezelfde omstan digheden, dat ze tot de WV-vocabulai- re van Corsica lijken te behoren. tLE ENCHANTÉE".... Betoverd Eiland. 1 Betovert het vooral de vrouwen die van het continent komen? Ia elk geval be toverde het Jane Liberty, ei*fdochter van de Britse Liberty-miljoenen, die een jaar of vijftien geleden met haar zuster (Calvi Faith) het vuile, dampige, sombere Lon den verliet om een vakantie op Corsica door te brengen. Daar was reden voor. Tenslotte was hun verre voorvader, wiens naam Libertad („Vrijheid") luidde, een ver maarde Corsicaanse vrijheidsstrijder, die in de Napoleontische tijd naar Engeland vluchtte. Z'n achterkleindochters wilden dat land-van-herkomst wel eens een keer zien. Ze kwamen op Calvi aan, waar het hart van de ene, van "Jane, even snel als radeloos verloren ging aan een simpele vis serman, Toussaint OrsinL Hij kon lezen noch schrijven, maar moet een groot min naar zijn geweest. Na enige tijd trouwden ze. Honderden internationale journalisten kwamen kijken wat er waar was van het sprookje-van-'t-jaar. Het was waar. Deze dingen gebeuren nog op Corsica. Haar zuster ging werken bij Tao Kirifoff in de bar op de Citadel. Men zegt dat ze van hem houdt, maar zoals ik al schreef: het vorige jaar trouwde Tao met de moe der van zijn kinderen. Calvi Faith blijft echter in de bar staan. Jane en Toussaints liefde werd gezegend met een baby: Yvonne. Ik zag haar naakt op het strand spelen. Het is de populair ste baby van Calvi. Toussaint bleef vissen, bleef toeristen naar de „Grotte des veaux marins" brengen, en veranderde niets aan z'n leven. Hij bleef die hij was: Toussaint Orsini. Nog niet zo lang geleden nam Jane hem voor het eerst mee naar Londen en in troduceerde hem in de Britse society. Tenminste, dat was haar plan. Het ging niet door, want hém werd te verstaan gegeven in het Londense Savoy-hotel, dat hij daar niet welkom was zonder das, met open shirt en alle wilde licht zinnige tatouages zichtbaar op z'n mooie zwart-bruine lijf. Toen stierf de andere. De overblijvende treurde om haar heengaan. Treurde ze zo lang en zo zwaar, dat ze een deel van haar verstand verloor? Het is niet be kend. Wel is bekend, dat ze naar Calvi bleef komen, zich daar in de bars en bis tro's een roes dronk, en vervolgens op haar witte paard weer terug reed naar haar huis bij de rotsen. Meestal niet al leen. Als gezelschap nam ze doorgaans een Corsicaan mee, die ze na enkele uren weer haar huis uitsmeet. De exotische tuin verwilderde, omdat daaraan niets meer werd gedaan. Er kwamen wél lege flessen in te liggen, restanten van eenzame, trieste drank- orchiën van „la Finlandaise" zoals ze werd genoemd. Op een dag kwam ze naar Calvi en bond haar paard vast aan de muur van Ameri can Bar „Au Son des Guitares". Wat er die avond en die nacht verder is gebeurd, wist niemand me met zekerheid te vertellen. Ze is namelijk na haar vertrek uit Calvi, (naar men zegt: naakt gezeten op het witte paard) nooit meer gezien. Ze was ineens verdwenen, maar omdat ze nu eenmaal de zonderlinge, vreemde „Finlandaise" was, zocht niemand naar haar. Totdat het ske let van haar paard in de woestenij, die haar tuin geworden was, gevonden werd. Zij zelf werd nooit gevonden, zegt men. De- Corsi canen zwijgen erover als men er hen naar vraagt. Ze halen hun schouders op. Sommi- ?5 De familie Liberty, enorm rijk en zeer gezien in Londen, vond hun komst trouwens ook maar zo zo. Ze waren niet welkom. Dat was Jane trouwens al niet, toen ze nog op kostschool ging, de benen nam, en zich aansloot bij een groep door Engeland zwervende zigeuners. Zo was altijd al een vreemde, wilde romanti sche zwalkster geweest. Ze zal dat wel blij ven, denk ik, tot de harde, droge aarde van Corsica zich boven haar sluit. Intussen maken ze zicli geen zorgen. Zo hebben Corsica, ze bezitten Yvonne met het blonde haar en de donkere ogen (van haar vader) en ze zijn niet gedoemd te leven en te sterven in een somber, mistig, verregend Londen, waar alle mensen aan het leven lijden. Waar zouden deze gipsy-queen en haar vrijheidslievende visser anders moe ten leven Of hun liefde nog net zo groot is als vijf tien jaar geleden? Ik heb ernaar geïnfor meerd, een paar weken geleden. Er werd me gezegd dat Toussaint haar in elk geval niet met andere vrouwen bedriegt. Aldus vormt Toussaint Orsini de uitzondering op de regel. Ik ben met hem naar de grot in zee geweest en heb hem eens bekeken: een goed gezicht, een beste kerel; op een be paalde manier een wijsgeer, een filosoof. Hij gelooft het allemaal wel. Hij bezit een beste motorboot (betaald door Jane), een sterk lichaam en de vrede der weinig-eisen den. VROUWEN van het continent op Corsi ca. Er zijn Andere verhalen, minder romantisch, minder betoverend dan dat van Jane Liberty en Toussaint Orsini. Verhalen van tragiek en, erger, totale on dergang. Een der bitterste, ontstellendste laat ik hier volgen. Een aantal details ont breekt, maar in grote lijnen komt dat treurspel hierop neer: Het verhaal begint al vóór de laatste oor log. Er woonden toen op Calvi twee zus ters, afkomstig uit Finland. Naar men zegt waren ze geëxalteerd en excentriek. Ze hielden van bloemen en planten en lieten, toen hun huis op de rotsen, vlak bij de zee, klaar was, een tuin aanleggen die ze lang zamerhand vulden met allerlei vreemde, exotische bloemen, bomen en planten, waarvan ze de zaden en stekken uit alle delen van de wereld lieten komen. Ze gingen enkele malen per week naar Cal vi. Niet lopend maar te paard. Een van hen bereed een wit paard. gen zeggen dat ze in het krankzinnigenge sticht van Bastia werd opgenomen, maar Bastia heeft zo'n gesticht niet. Dat klopt dus niet. Anderen (Europeanen) fluis teren over een crime passionel, aan haar begaan door een jaloerse minnaar. In die dagen sprak ik verscheidene malen met de Nederlandse schilderes Nora Stroink. Ze vertelde me, dat ze een paar keer had proberen te werken in de tuin van „la Finlandaise", maar dat ze er niet kon werken. Er was daar iets dat haar dit be lette. Wat? Ze wist het niet. In elk geval was er wat met die tuin. Ik vroeg haar of ze bereid was samen met me die tuin in te gaan. Ze wilde dat wel, maar wist niet of het mogelijk was. Enkele jaren geleden was het huis aan een baron verhuurd. Na een maand vertrok hij. Daar na nam een echtpaar er zijn intrek in. Het nam op korte termijn de benen en ging wo nen in een oud, uitgewoond, lek huis. Ze prefereerden dat verre boven dat van „la Finlandaise". Dat deugde niet. Waarom niet? Omdat het er spookte. Als ik Nora Stroink vraag, of ze aan dat soort dingen gelooft, schudt ze haar hoofd. „Nee", zegt ze, „ik geloof er niet aan, maar het is wel een zonderlinge, heel vreemde tuin. Het is er te stil. In die stilte valt al tijd iets. En het is net of de bomen en de planter groter dan normaal zijn". We spraken af samen naar de tain van >(La Finlandaise" te gaan. Of we er in zonden kunnen was de vraag, omdat het huis sinds enige tijd in het seizoen bewoond wordt door een schatrijke Zwitserse familie. Vol gens zeggen: mensen die niemand bij het hols of in de tuin wensen te zien. Een hard, zeer materialistisch soort mensen. Om de tuin werd een hoge muur geplaatst en op die muur een afrastering van prikkeldraad. Niemand kon er meer in. Maar Nora Stroink zei me een kleine in gang op de rotsen te weten. DE ZON blust in zee uit, als we op weg gaan naar de tuin van „la Finlandai- se". De weg erheen is smal, stijl" en stoffig. Er komen daar niet zo heel veel mensen, hoewel het begin van het pad op nauwelijks tien minuten afstand van het Nederlandse bungalowpark ligt. De tuin blijkt goed verschanst. Het kon de tuin van een gevangenis zijn of van een gesticht. Nergens is een kans over de muur en het prikkeldraad te komen. We vinden echter het enige hiaat in de hermetische' omheining: een klein rctsplateautje. Zo stil mogelijk dalen we in de tuin af. Het is er doodstil en schemering vult al de groene spelonken en grotten van de tuin van „la Finlandaise". Het is echter geen wildernis meer: uit alles blijkt dat tuin manshanden hier aan het werk zijn ge weest. We lopen verder, heel behoedzaam, omdat we niet weten of de Zwitsers er zijn. Nora heeft haar schetsboek en verder tekenma teriaal meegenomen als concrete bewijs stukken van de reden van onze aanwezig heid daar. Toch voelen we ons geen van beiden helemaal op ons gemak. Enorme agaven met onnatuurlijk vergroei de bladeren. Schuin omgevallen aloë's, die haast vertekend lijken. Grote cactussen, sommige in bloei: de vuurrode bloemen ma ken de indruk dat ze smeulen in het late avondlicht. Ergens kraakt ietsverder op valt wat er ritselt iets achter ons... Bij elk geluid staan we stil en kijken. Maar er is niets en er gebeurt niets. We komen aan een wonderbaarlijk mooi cypressenlaantje van een paar honderd meter lengte. En plotseling dringt het dan tot me door, dat het eigenlijk hele maal niet zo ondenkbaar zou zijn, als hier, tussen avond en schemering, in eens „la Finlandaise" zou verschijnen, gezeten op haar wite paard. In deze tuin, deze „jardin exotique", kan van alles gebeuren en i s misschien eenmaal ook van alles gebeurd. Ook al zijn de flessen dan nu opgeruimd, het skelet van het paard verdwenen, en werd er van die legendarische vrouw nooit meer iets vernomen. Jadit is een betoverde (of behekste?) tuin. Zo moet de slapen de tuin van Doornroosje zijn geweest als hij bestaan heeft; zo de tuin van „la Belle et la Béte"; en zo de tuin uit de Midsummernightsdream, waar elk ogen blik uit de bosschages Oberon, gezeten op zijn paard, verschijnen kan. Vreemde, dwaze fantasieën. Maar ze zijn er nu eenmaal op dit uur in deze vreemde tuin. Een late libel vibreert voorbij. En ver weg hoor ik de kerkklok van Calvi slaan. Het wordt snel donkerder. We gaan verder door doodstille laantjes en smalle, groene gangetjes. Onbekende, uit heemse bloemen langs de kanten. Bloemen uit andere werelddelen dan alleen Europa. Overal stekels, doornen, punten. Overal tentakels, slurven, lianen die aan vangar men doen denken. Alsof dit alles, heel die tuin, op verdediging is Ingesteld. Ergens dalen we af, in <je richting van het geluid van water. Dat water drupt uit een kraan, die zich boven een kunstmatig aangelegd vijvertje bevindt. Terug weer via liet cy pressenlaantje. Bloeiende rose oleanders woekeren over de agaven. Ze doen denken aan kleine lampen, zojuist, bij het vallen van de avond, aangestoken. Een tuin in de avond... een jardin exotique" als die van Doornroosje En dan is daar ineens het hals. De klei ne, smalle ramen zijn gesloten. Nee, de Zwitsers zijn er niet. We kunnen dus gerust zijn. We lopen om het huis heen, dat daar verloren in die halfduistere tuin verborgen ligt. Een solide, voor vele jaren gebouwd huis. Hier is het dus allemaal ge beurd, hier treurde en beminde „la Finlan daise". Hier ging ze ten onder. Of ergens tussen de agaven, aloë's en cactussen? De denr Is opvallend smal, zo smal dat je er nauwelijks door kunt. Waarom zo smal Aan de voorkant hangt een klein balkon tegen de muur: kant en klaar voor een gro te scène van Romeo en Julia. Alleen de dramatis personae ontbreken. Geraniums omranken het huis dat aan een klein fort doet denken. Ook dat huis lijkt zich te verdedigen. Maar tegen wié dan toch? In de muren zijn artistiek gekleurde borden en tegels aangebracht en naast de ingang is een stenen bank uitgespaard. Zat ze daar vaak met haar kortstondige Corsi caanse liefdes? Nog eens dwalen we door de tuin, die tege lijk trekt als een magneet en afstoot. We komen langs een klein houten huis, dat de woning van de tuinman moet zijn. Ook dat ïs verlaten. Geen levende ziel bevindt er zich in. We lopen er behoedzaam voorbij en zien dan tegelijk het gezicht. Op de boven verdieping staat een raam open en in dat raam was even, één moment, een hoofd zichtbaar. Het gezicht van een vrouw. Een verschrikt gezicht dat zich op hetzelfde moment weer terugtrekt. Nora Stroink en ik kijken elkaar aan en sneller dan we gekomen zijn zoeken we de weg terug naar de opening in de af rastering. We spreken geen woord tegen elkaar, maar waarschijnlijk denken we hetzelfde. Dat dit natuurlijk het gezicht van de tuinmansvrouw of -dochter ge weest moet zijn. Neeniét dat van „la Finlandaise". Alleen kinderen en dwazen geloven toch aan spoken? Dat alles is al meer dan twintig jaar gele den gebeurd. En niemand weet precies meer wat er is gebeurd. Dat weten (misschien) alleen die onnatuurlijk grote aloë's, de in slagorde opgestelde cypressen, en de in het laatste avondlicht onnatuurlijk groot schij nende agaven, waarvan men zegt dat ze éénmaal in de zeven jaren bloeien en dan sterven. Ik geloof niet ooit door een vreemder, be nauwender, zonderlinger tuin gedwaald te hebben dan door die van de bizarre, wilde „Finlandaise", van wie men niet weet (of zegt niet te weten) hoe haar laatste rit uit Calvi naar haar jardin exotique geëindigd is. Er schijnt, ergens in de bovenstad van Cal vi, hoog in de Citadel, een oud vrouwtje te leven dat er meer van weet. Ik hoorde ech ter te laat van haar bestaan. Ik hoop haar te spreken, de eerste maal dat Ik naar Cor sica terugkeer. Als ze dan nog leeft tfn- wlnsfe.

Krantenbank Zeeland

Provinciale Zeeuwse Courant | 1960 | | pagina 9