Teleurstellend prozadebuut van de
moderne dichter Hans Andreus
Oc
Annie Salomons 75 jaar
„DE LAATSTEN DER IMPRESARIO'S"
Gedrukt in Nederland
ZATERDAG 25 JUNI 1960
PROVINCIALE ZEEUWSE COURANT
13
NOVELLEN VAN DEBUTANTEN
Margaretha Ferguson en Bastet:
twee auieurs met talent
TTans Andreus, een der bekendste en wellicht de boeiendste
■CA van de moderne Nederlandse dichters, debuteert met „Be
zoek" op niet erg gelukkige wijze in proza. Het is een keurig
gebonden boekje in wat men een „linnen" band pleegt te noe
men, met gouden lettertjes op de rug, en 'n dergelijke uitvoe
ring (prijs navenant uiteraard) voor een novelle van nog geen
60 bladzijden heeft enige pretentie. Nu hoeft een belangwek
kend dichter niet automatisch ook een interessant prozaïst
te zijn (daar zijn meer voorbeelden van) evenmin als men van
een groot prozaïst eist dat hij tevens een dichter van formaat
zal zijn. Wat men nog wèl mag verwachten is dat een dichter
van 34 jaar die een naam te verspelen heeft, zich goed reken
schap geeft van de kwaliteit van zijn proza alvorens hij het,
al dan niet gesteund door enkele juïchers, aan de openbaarheid
prijs geeft.
Dat „Bezoek" zo'n verschrikke
lijk armoedige indruk maakt, is
ten dele ongetwijfeld gewild.
Het lijkt wel of Andreus, de
lyricus en denker, zich gefor
ceerd heeft zo karig mogelijk
te zijn met woord en emotie,
met kennis, wijsheid en erva
ring. Het is' wel mogelijk op
deze wijze te schrijven, mits
men niet verzuimt de dimensie
te suggereren die de banaliteit
tot een zekere boven-werkelijk-
heid maakt. Om een voorbeeld
uit onze hedendaagse letteren
te noemen; in zijn laatste ro
man „Ballade van de oude
stad" weet Albert van der
Hoogte de afgezaagste visite
conversatie te transformeren
tot kostelijk proza. Doch in
deze novelle van Hans An
dreus blijft men met de neus
op de feiten, alles is grauw,
troosteloos en onbeduidend.
Aannemende dat ook dit door
de schrijver zo gewild is, zou
den we een dergelijke proeve
van proza hoogstens kunnen
waarderen als experiment, als
onderdeel van een grote bun
del verhalen die ook nog van
andere kwaliteiten getuigden.
Afzonderlijk, en dus met pre
tentie. uitgegeven, wijzen we
het af.
Letterkundige kroniek
door HANS ÏÏARREN
De verteller uit het verhaal woont
in eên souterrain en krijgt zo eens
in de acht a tien maanden (de dag
weet hij op onverklaarbare wijze
van te voren) al zijn kennissen,
vrienden en familie op bezoek. Een
zo'n dag wordt beschreven met een
landerigheid die van het Reve naar
de kroon steekt. De een na de ander
komt, krijgt speculaas, chocolade
brokjes en sigaretten en vertrekt
weer. 's Avonds komen ze allemaal
nog eens terug voor een partijtje.
Het zijn hoofdzakelijk artiesten,
mannelijke en vrouwelijke, met aan
hang.
Van wat de gastheer doet en denkt
en van de gesprekken met de gasten
wordt ons weinig bespaard. De kwa
liteit van de speculaas b.v. wordt in
alle toonaarden geprezen.
Het is van een gewilde banaliteit,
zonder vleugje esprit, en helaas
ontbreekt de „dubbele bodem" ten
enenmale. Soms lijkt er iets aar
digs in te komen (als Charles de
Russische regisseur nabootst, of
wanneer Alex zijn manuscript
gaat voorlezen) en ontegenzeg
lijk wordt het verhaal naar het
slot toe breder en boeiender, maar
het verzandt zoals het begon. Het
is niet onmogelijk op grond van
,^Vmsfer<^uns \7oUzs\oneei
met (Vlederi&nds merk
De onlangs opgerichte stichting „Het
Amsterdams Volkstoneel", beoogt
voorstellingen te geven van typisch
volkstoneel en bij voorkeur van stuk
ken van Nederlandse auteurs. Zij
wenst in deze voort te gaan op de
weg, die mevrouw Beppie Nooy met
hel door haar in 1957 opgerichte ge
zelschap „Het Amsterdams Volksto
neel" is ingeslagen.
Het bestuur is van mening, dat juist
op het gebied van volkstoneel de
Nederlandse toneelschrijvers vaak op
merkelijk verdienstelijk werk hebben
verricht en dat daarom liet bestaan
van een gezond Nederlands volksto
neel ook voor de toneelschrijvers van
groot belang is.
Zaterdag 23 juli a.s. zal het gezel
schap de premiere geven van „Het
kind van ae buurvrouw" naar de ro-
man van Johan Elsensohn en door
Herman Boubor voor het toneel be
werkt. In oktober a.s. begint men met
de opvoering van een nieuw Neder
lands stuk „De horizon" van mr. H.
A. Keuls. Volgend jaar zal, ter gele
genheid van de 90ste vei-jaardag van
de ere-voorzitter Jan Fabricius, een
stuk van zijn hand op het repertoire
worden genomen.
dit verhaal iets over de kwalitei
ten van Hans Andreus als pro
zaïst te zeggen: hij moet veel en
veel beter kunnen.
Margaretha Ferguson debuteert in
„De Boekvink" met een verha
lenbundel „Anna en haar va
der" die van een rijk gevarieerd ta
lent getuigt. Hoewel we niets van
deze schrijfster afweten, vermoeden
wij dat zij niet meer zo piepjong is.
Haar verhalen getuigen van veel le
venservaring en van een grote fanta
sie. Het twaalftal novellen, in om
vang lopend van twee tot tien pagi
na's, brengt ons in contact met al
lerlei millieus in Nederland en Indië
en met mensen van allerlei slag. Het
lijkt of de schrijfster met zeer ver
schillende technieken en kleuren
werkt als om te proberen waar haar
grootste kracht ligt. Zij beschikt
over een grote opmerkingsgave en
een sterk inlevingsvermogen, zij is
hypersensitief en weet bovendien
originele verwikkelingen te beden
ken (zoals in „Het Tuinfeest", ove
rigens lang niet het beste- verhaal).
Ook hior een originele opzet: een
jong officier met een donkere bril
die op een tram staat te wachten,
wordt door een viertal onbekende
mensen, twee mannen en twee vrou
wen, gadegeslagen vanuit een stil
staande wagon. In twee pagina's le
ven die vier mensen en hun slacht
offer voor ons. In nog een paar blad
zijden krijgt men een blik in het le
ven van die jonge officier, getekend
met een luciditeit en een precisie, die
veel van deze schrijfster doen ver
wachten.
ok F. L. Bastet, die eveneens in
De Boekvink debuteert, met
„De aardbeving", lijkt ons een
schrijver met talent. Dit verhaal
speelt op Kreta, en is voor een gr,oot
gedeelte reisbeschrijving, maar dan
van een gevoelig, intelligent, supe
rieur soort. Kreta gaat voor ons le
ven, niet alleen in het heden, maar
ook in het verleden, want de hoofd
persoon er in, een jong archaeoloog
die assisteert bij opgravingen van
een Minoïsch paleis, heeft boeiende
dromen, waarin het verleden her
leeft. Was hij, duizenden jaren her,
de dienaar geweest van de leliën-
prins? (Zelfs in werkelijkheid over
valt hem die droom, als hij het tevo
ren reeds zo vertrouwde paleis te
Knossos bezoekt: „Als in een droom
liep ik op en neer door het vertrek
waar hij zich zojuist gebaad had.
Waren dit de kamers van een konin
gin? Ik geloofde het niet. De prins
had er gewoond"). Door dit intuïtieve
aanvoelen worden verleden en heden
dooreengevlochten. De aardbeving
die het paleis van Knossos verwoest
te, kondigt zich opnieuw aan en her
haalt zich. De vriendschap die zich
begon te ontwikkelen tussen de ik
figuur en diens landgenoot-archaeo-
loog Erik wordt door de dood van
laatstgenoemde bij de ramp verbro
ken.
Helemaal overtuigend is dit verhaal
niet. De doorccnvlechting van verle
den en heden doet wel eens wat op
zettelijk aan, en het slot van het
verhaal is ook niet werkelijk tra
gisch. De rijkdom aan mogelijkhe
den die het echter verraadt doet ons
met belangstelling naar nieuw werk
van deze auteur, die inmiddels ook
als dichter met interessante verzen
heeft gedebuteerd, uitzien.
Hans Andreus: Bezoek Holland, Am
sterdam. Margaretha Ferguson: An
na en haar vader; Arbeiderspers,
Amsterdam (Boekvink). F. L. Bas
tet: De Aardbeving idem.
„Maatstaf' geeft
liber amicorum
Morgen, 26 Juni, wordt de schrijf
ster Annie Salomons 75 jaar. Zij
debuteerde in 1905 met gedich
ten, in 1907 met proza en werd om
streeks het einde van de Eerste We
reldoorlog zeer bekend (zij publicerde
toen ook onder het pseudoniem Ada
Gerlo)
In de laatste jaren is Annie Salomons
vooral beroemd geworden door haar
„Herinneringen uit den ouden tijd",
die in twee deeltjes (pockets) versche
nen en een ongekenue weerklank von
den.
Hedenmiddag wordt de schrijfster
gehuldigd in Pulchri Studio in Den
Haag. Haar „Herinneringen uit den
ouden tijd" verschenen eerst in het
letterkundige tijdschrift „Maatstaf",
en ter ere van het jubileum is het juni-
nummer van „Maatstaf" geheel aan
Annie Salomons gewijd en een soort
liber amicorum, een boeket rozen ge
worden. Overtuigend spreekt hieruit
hoeveel genegen vrienden zij heeft.
Een grafisch roosje droeg de typo
graaf Helmut Salden bij. A. Roland
Holst schreef voor haar dit kwatrijn:
Mild bleef de stem, die beeld na
beeld opriep
van menig vriend die jaren her
ontsliep;
de milde stem van wie, nog bij
haar leven,
de haven van de stilte
binnenliep.
Dan volgt onder de titel „U zegt zelf,
dat ik een bizonder temperament heb"
een kleine bloemlezing brieven van
Annie Salomons, aaneengeregen door
Gerrit Borgers. Anton van Duinker
ken, Ben van Eysselsteijn, P. H. Rit-
ter Jr., Adriaan van der Veen, S.
Carmiggelt en Henriette de Beaufort
geven beschouwingen over de schrijf
ster en haaf werk; Evert Straat
schrijft' een aardig essay'tje, Ina
Boudier-Bakker een lieve brief, Kitty
de Josselin-de Jong haalt herinnerin
gen op. E. Elias geeft een literair
iloempje en Jo de Wit een vriendelijk,
bewonderend vers.
Doch veruit het aardigst en het
warmst is de bijdrage van A. Viruly:
„Vivre sans rêve, qu'est-ce?, waarin
hij heel persoonlijk van zijn levens
lange adoratie voor Annie Salomons,
zijn Princesse Lointaine, getuigt. De
jongste van het gezelschap, Mischa.
de Vreede, bedoelt het ook best, al
valt haar stukje wat uit de toon.
Een volledige bibliografie en een acht
tal bladzijden foto's completeren deze
aflevering.
Wie zich in het werk van Annie
Salomons wil verdiepen, verwijzen
we allereerst naar de „Herinnerin
gen uit den ouden tijd", voorts
naar „Heilige Stenen" (ook een
pocket) en aan naar „De ongerep
te Droom" (bloemlezing gedich
ten), „Verhalen uit het Verre Oos
ten" en „Het Huis in de hitte".
Ongetwijfeld heeft men dan de
smaak te pakken en zal men ande
re boeken van haar in huis halen,
want haar werk houdt door de ja
ren heen stand. H.W.
Maatstaf: juni-aflevering Daamen
N.V. Den Haag.
Historie van het
boek in beeld
(Van onze redacteur
I beeldende kunsten.)
n twee platen kan men de
hele ontwikkeling van het
drukken samenvatten. Aan
de ene kant staat de pagina
uit een vijftiende-eeuws
geestelijk boek met zijn pri
mitieve houtsnede en zijn
nog amper aan het hand
schrift ontwassen letter-
beeld. Aan de andere kant
zien wij het moderne affiche
met zijn vrije, van verre om
aandacht vragende tekening,
in massa afgedrukt in een
technisch welhaast volmaak
te reproduktiemethode.
Daartussen ligt een uiterma
te boeiend panorama van
steeds nieuwe vindingen,
soms bij toeval ontdekt,
maar toch wel overwegend
in moeizaam speurwerk
verkregen.
Juist, omdat het veld zo breed
is, kan men, als men de histo
rie van het boek wil schrijven,
vele kanten uit. Men kan zich
bij uitsluiting bezighouden met
de technische ontwikkeling. Dat
betekent, dat men laat zien, hoe
zich de hulpmiddelen hebben ont
wikkeld. Dan ziet men, na de
kostbare handschriften der mon
nikenateliers, het eerste blok
boek, waarbij tekst en illustra
tie in één plank zijn gesneden
en gezamenlijk worden afge
drukt. Daarop volgen de eerste
losse letters, aanvankelijk de go
tische, later de romeinse en de
cursieve bewijzen, dat de
drukker niet meer „mechanisch
schrijft", maar zijn scheppingen
zelfstandig heeft doen worden.
De illustratie vertoont haar ei
gen groei: van houtsnede via
gravure en ets tot langs chemi
sche weg verkregen fotorepro
ductie, van simpele lijnenfiguur
tot toondruk in vele kleuren.
Met dat alles is er in feite dan
nog maar een enkel facet ge
toond. Men kan ook laten zien,
hoe de uitwisseling van 't nieuws
groeide. Eerst is er de ge
schreven nieuwstijding, ontleend
aan de correspondentie der koop
lieden, nadien de gedrukte perio
diek die nog louter informatie
wil geven; tenslotte, in politiek
meer bewuste tijden, het schot
schrift en de uitgesproken staat
kundig gerichte krant.
Dat zijn twee kanten. Dat de
krant haar eigen technische
en journalistieke ontwikke
ling heeft doorgemaakt, is hier
bij nog niet eens ter sprake ge
komen. Wat de lezer nu onder
ogen heeft, komt met de zeven
tiende eeuwse krant slechts in
dit opzicht overeen, dat zij door
mensen geschreven en met appa
raten vermenigvuldigd is. Maar
de journalist van toen zou bij ons
tempo zenuwziek worden, de
drukker van toen zou uit angst
voor onze ingewikkelde en mach
tige apparatuur waarschijnlijk in
een hoek kruipen. De mensen
groeien nu eenmaal met de din
gen, zoals de dingen in hun wor
den op zichzelf weer uitingen van
die groei zijn. Er is in vier
eeuwen een technische ontwikke
ling, maar er is een culturele,
economische en sociale groei, die
daarmee hand in hand gaat. Zij
stimuleren elkaar, omdat de mens,
n
ii
als dier met keuzemogelijkheden,
nooit bij het bestaande belieft te
verwijlen, maar steeds op weg
is naar nieuwe einders.
Maar ook het boek zelf heeft in
de loop van de eeuwen een an
dere functie gekregen. De eerste
gedrukte boeken waren slechts
vermenigvuldigingen van oude
handschriften, meestal godsdien
stige verhandelingen. Naarmate
echter de lezer het boelc als bron
van kennis ontdekte en de uitge
verij steeds meer een zelfstandig
commercieel bedrijf werd, groeide
de belangstelling voor het nuch
tere weten: het natuurkundige of
historische feit, de vreemde taal
en dat leidde weer tot een
steeds veelzijdiger boekenproduk-
tie. Schrijvers schreven hun
teksten rechtstreeks voor de druk
pers en niet meer voor het hand
schriftenatelier.
Maar dat bevorderde een
scheiding tussen schepping en
techniek, die er voordien in
veel minder scherpe mate was
geweest. Nog bewaart een
klein miniatuur van een ge
leerde, die op een wastafel
zit te schrijven naast de
man, die zijn tekst in fraaie
fracturen op het perkament
tekent, de herinnering aan de
tijd, waarin schrijver en copi-
ist letterlijk samenwerkten
aan de totstandkoming van 't
boek.
ANNIE SALOMONS
r yeel bewonderaars*.
M'
eïjer Hamel is 65 jaar geworden en tevens 40 jaar in
het theatervak. Een jubileum als zovelen? Nee. Om
dat in de eerste plaats de mens Meijer Hamel een aparte
huldiging verdient. En omdat dit jubileum de aandaeht ves
tigt op het ouder worden van een generatie van theateron
dernemers, die niet door een jongere wordt opgevolgd. Want
in Nederland sterven de echte impresario's uit.
Bij het jubileum van
Meijer Hamel
Ondernemers in de theaterwereld
zijn er vele, en veelsoortig. De
meest voorkomende is de „agent":
de man dus, die voor een binnèn-
of buitenlands artiest of ensem
ble contracten afsluit met schouw
burgen en daar zijn provisie zon
der risico aan verdient. Een im
presario is een ondernemer, die
zelf artistieke zaken op poten zet,
er het volle risico voor neemt, en
er bovendien vaak een zeer eigen
smaak mee belijdt. De befaamde
Diaghilef van de Ballets Russes
was zo'n impresario. Wijlen
Ernst Krauss in Nederland was
er een. Meijer Hamel is er ook
een.
Artistiek zijn dit soort figuren
eigenlijk onmisbaar. Het zijn za
kenlieden, jazeker, en vaak kei
hard. Maar het zijn óók mensen
met een onblusbare liefde voor de
kunst, met een eigen visie en
voorkeur. Een zo grote voorkeur,
dat ze vaak waardevolle kunste
naars of kunstvormen aan liet pu
bliek proberen te verkopen in de
wetenschap dat ze er zakelijk
verlies mee zullen lijden. Dat kun
nen ze niet laten, en die verliezen
maken ze dan met andere voor
stellingen wel weer goed. Zonder
Krauss zou Nederland nimmer de
balletsmank te pakken gekregen
hebben. Zonder Meijer Hamel zou
bijvoorbeeld de „Weense" operet
te uitgestorven zijn. Hier, en in
Wenen
De „Hoofdstad Operette",
voortzetting van de naar
Nederland uitgeweken Fritz
Hirscli-operette, is slechts één
van dc meer bekende zaken, waar
achter Meijer Hamei stond. Een
zaak, die juist „in de provincie"
in de afgelopen 15 jaar vele mil
joenen bezoekers een gelukkige
avond heeft bezorgd. Op ander
gebied, vooral in het buitenland,
deed dat de Weense IJsrevue of
de Italiaanse Opera. In show is
Meijer Hamel altijd sterk ge
weest, sinds hij als 25-jarige de
diamantslijperij vaarwel zei en
revues ging brengen. Eeigen re
vue's. waarin groot geworden ar
tiesten als Heintje Davids, Poons,
Louis Davids, Fien de la Mar,
Louis de Bree of Corrie Vonk
hun kansen kregen.
Die zelf.geschreven en geprodu
ceerde revues zijn door de thea
ter-ontwikkeling na de oorlog
achterhaald. Import van Franse
revues kwam er bij Hamel voor
in de plaats. En daarnaast de in
troductie van ensembles als Co-
ros y Danzas, Antonio en zijn
Spaans Ballet, de onvergetelijke
Escudero, negergroepen als die
van Pasuka, ensembles van ach
ter IJzeren en Bamboe-gordijnen
zoals uit Peking, Warschau of
Berjoska en nu het Moskouer Va
riété. Maar ook, in samenwerking
met anderen, toppunten van in.
ternationale ballet- of toneelkunst.
Toppunten, waarop vaak een ka
pitaal werd verloren, maar die
een volgend jaar opnieuw aan het
publiek werden „aangepraat",
totdat ze succes hadden.
Mensen als Meijer Hamel
worden nu zeldzaam: za
kenlieden èn kunstmin
naars tegelijk. In ons land, met
zijn door subsidies kunstmatig
laag gehouden toegangsprijzen,
wordt het steeds onmogelijker om
het risico te dragen van een on
gesubsidieerde onderneming zoals
MEIJER HAMEL
gardist
bijvoorbeeld het tonnen.kostende
Porgy and Bess was. De import
van theatermanifestaties wordt
meer en meer een kwestie van
„boekings-agenten", die zonder
eigen voorkeur hun provisietje
verdienen aan wat ze toevallig in
Nederland geplaatst kunnen krij
gen.
Eigen wil en eigen „spel" zit er
niet meer bij, en daardoor gaat
de import zich voornamelijk rich
ten op de meest gemiddelde
smaak, op manifestaties die
„bomvrij" zijn, wat wil zeggen
dat er vrijwel geen risico meer
aan vast zit.
Nee, de kunstondernemers met
een eigen smaalt en liefde, groter
dan hun zakelijke belangstelling,
sterven uit. Bob Peters en Meijer
Hamel zijn twee van de laatste
gardisten. Ze geven zich niet
over. En jnist daarom verdient
zo'n jubilenm van Meijer Hamel
een aparte en dankbare belang
stelling. Waarvan akte.
Een modern af/iche, in 19-}6 ont
worpen door Dick Elffers en in
fotolitho offet gedrukt.
Het was ook wel eens anders.
Wanneer de schrijver in hau
taine minachting voor het
handwerk, vrijwel onleesbare ko
pij naar de zetterij zond en zich
van de wederwaardigheden van
zijn gedrukte geesteskind verder
niets aantrok. Zo handelde on
der andere Hooft en zijn druk
ker heeft het er moeilijk genoeg
mee gehad. Zelfs heeft een zetter
geworsteld met het handschrift
van een geleerde, die zo zeer uit
sluitend voor eigen genoegen
scheen te werken, dat hij geen
ontraadselbare tekst meer ver
mocht samen te stellen. Het boek
is nooit verschenen. Er was voor
een zinnig mens niet uit te komen.
Huygens deed het al anders; hij
corrigeerde zelf zijn drukproeven.
En een geleerde als Heinsius was
zelfs boos, wanneer hij de proe
ven van zijn werk niet te zien
kreeg. Er zou een ander uiterste
te tonen zijn geweest: dat van de
moderne litterator, die op de proef
zijn werk vrijwel geheel her
schrijft
Er blijft tenslotte de esthetische
ontwikkeling van het boek: van
de primitieve wiegedrnk uit liet
einde van de vijftiende eemv over
tie vaak bijzonder verzorgde druk
werken uit de zestiende en de ze
ventiende eeuw en het geesteloze,
vervelende produkt van de negen
tiende. Maar tegen het einde van
deze eeuw komt, onder meer on
der invloed van Engelse arties
ten als William Morris, de reac
tie: eerst in de richting van de
herleving van het kunstambacht,
later in die van de „industriële
vormgeving" als uiting van
bet besef, dat het massaprodukt
weliswaar zijn eigen eisen stelt,
maar daarom niet beslist ontoon
baar behoeft te "zijn.
Namen als Berlage, Nieuwenhuis,
Wijdeveld, vallen hier. Hun baan
brekende activiteit verdient in elk
gïval gememoreerd te worden,
en ogenblik schijnt de tegenstel
ling tussen het goede drukwerk
en het massaprodukt zeer scherp
te zullen worden. Maar dan komt
een nieuwe generatie van grafi
sche kunstenaars op, voor wie 't
drukwerk altijd een goed ver
zorgd produkt kan zijn wan
neer men slechts rekening houdt
met de eisen, die er aan worden
gesteld.
t-y o heeft Nederland, na tie
faam die zijn drukkers in de
zeventiende eeuw internatio
naal hadden, opnieuw een goede
naam in Europa wegens zijn
fraaie drukwerk.
Dit laatste zinnetje schijnt een
reclameslagzin. Misschien is het
niet helemaal zonder commerciële
oogmerken, dat de /Nederlandse
drukkerswereld samen met het
Rijksmuseum in Amsterdam voor
deze zomer de tentoonstelling
„Gedrukt in Nederland" opzette.
Want deze geeft ontegenzeggelijk
een zeer veelzijdig historisch over
zicht in het voorgaande slechts
in enkele vluchtige notities sa
mengevat dat bepaaldelijk de
esthetische en de culturele kant
van het geval niet verwaarloost,
maar zij maakt ons aan de hand
van vele recente voorbeelden ook
duidelijk, hoe voortreffelijk het
Nederlandse grafische produkt op
het ogenblik is. Men kan daarin
reclame zien men kan ook iets
ruimer denken en spreken van 'l
visitekaartje van een van onze
belangrijkste bedrijfstakken, dat
met gepaste trots wordt getoond.
Het is voor de liefhebbers een
boeiende tentoonstelling, zeker in
de eerste zalen, waar de kostbaar
heid en de zeldzaamheid van het
materiaal tot beperking dwong.
Daar waar het overzicht betrek
king heeft op latere tijden, wordt
de steeds stijgende overvloed al
gauw verwarrend en vermoeiend.
Een scherpere selectie zou hier «ie
duidelijkheid van het beeld heb
ben yergroot*