Het zondvloedverhaal in een
reeks van verhalende essays
Vlaams schrijver van een uniek oeuvre
KLEINE MEESTERS der 17 e eeuw
NA „EVA EN DE DICHTERS
„De Spiegel der Minnen'
18 juni in „Toorenvliedt"
3{oll
(ZoUeciie-3\e[t{Yiwq in
\A\vecl\\.
s museum
ZATERDAG 4 JUNI 1960
PROVINCIALE ZEEÜWSE COURANT
„Hei schip dai gij bouwen zult":
boeiend boek van Anthonie Donker
T11 gelijke uitvoering en van gelijke opzet als „Eva en de Dïch-
ters", dat een overzicht gaf van het verhaal van de zondeval
in de loop der tijden, gevolgd door een bloemlezing uit de wereld
literatuur, verschenen onlangs eveneens van Anthonie Donker
„Het schip dat gij bouwen zult", waarin het thema van de zond
vloed wordt behandeld. Het is een even ongedwongen, vrije
reeks van verhalende essays geworden, een kennelijk met ge
noegen gemaakt boek, dat men eveneens met genoegen leest.
Het woord „zondvloed" is specifiek-bijbels, en in onze gedach
ten direct verbonden aan de zondvloed uit Genesis, aan Noach
en de ark. Doch zoals algemeen bekend is, bestaan er vele
vloedsagen over de gehele wereld, waarvan, na het Genesis-ver-
liaal, wel de episode uit het Gilgamesj-epos het beroemdst ge
worden is.
Tussen de episode uit het epos
en het Genesisverhaal bestaan
inderdaad treffende overeen
komsten. „Daaraan valt wel be
lang te hechten" zegt Donker,
„maar toch niet meer dan aan
de verschillen ermee. Dat heeft
Letterkundige kroniek
door 1IASS ÏÏARREJI
men vaak en langdurig over het
hoofd gezien".
Ook de held uit het Babyloni
sche epos wordt gered in een
ark, landt op een berg, zendt
vogels uit:
Toen nu de zevende dag aanbrak,
liet ik een duif uitvliegen.
De duif vloog weg,
[maar kwam straks weerom:
er was nog geen rustpunt,
[dus keerde zijn om.
Toemliet ik een zwaluw uitvliegen
De zwaluw vloog weg,
[maar kwam straks weerom:
er was nog geen rustpunt,
[dus keétde zij om.
Toen liet ik de raaf uitvliegen.
De raaf vloog weg,
merkte het aflopen van het water
pikt voedsel op, woelt,
[mest en keert niet weerom.
Toen deed ik hen uitgaan
[naar de vier winden;
ik bracht er een offer,
bereidde een'reukoffer op de
[hoogste top van de berg.
(elfde zang, vert. Böhl)
Dit is inderdaad een meer dan toe
vallige overeenkomst met het Gene
sisverhaal. Jammer is, dat Donker
geen resumé heeft gegeven van dc
hypothetische verklaringen der over
eenkomsten, en van het historische
verband ertussen, temeer daar hij
wel uitvoerig op de intrinsieke ver
schillen tussen de beide vloedverha-
len ingaat. Weliswaar lag het slechts
in zijn bedoeling de bewerkingen van
het bijbelverhaal en de veranderingen
daarin onder de loep te nemen, doch
daar hij tamelijk lang bij de andere
overleveringen, speciaal bij het Gil
gamesj-epos, verwijlt, en zelfs wel
eens in herhalingen en weinig ter za
ke doende uitweidingen vervalt, was
er in deze nergens strakke opstellen
ook nog wel plaats geweest voor dit
beknopte resumé.
Donker begint met een hoofdstuk,
gewijd aan Michel Angelo's op
vatting van de zondvloed. Mi
chel Angelo had belangstelling voor
de mens in die catastrofe. Het bij
belverhaal is uiterst streng. Cen
traal staat de straf op de zonde, de
redding van den rechtvaardigen
Noach en de zijnen en om het lot
van de ten ondergaanden bekommert
men zich in het verhaal nauwelijks
meer. Ook in de latere literatuur be
paalt men zich hoofdzakelijk tot de
straf en het beschrijven van de vre
selijke ramp.
Donker wijst er op dat Michel Ange
lo als een der eereten, zij het dan in
de beeldende kunst, grote aandacht
toont voor de nood van de mens, de
enkeling, in die verschrikkingen. Het
is een spontaan hoofdstukje, uit be
wondering na het bezoeken van de
Sixtijnse kapel onstaan, maar aange
zien, behalve op de plaatjes waarmee
het boek geïllustreerd, de ark in de
beeldende kunst niet meer behandeld
wordt, staat liet wel wat losjes voor
op!
Daarna behandelt de schrijver in en
kele boeiende hoofdstukken, door
spekt met citaten, de vloedgeschiede-
rjis uit het Gilgamesj-epos. „Als het
inderdaad door de Israëlieten uit
Mesopotamië, uit het land Ur hunner
voorzaten in Zuid-Babylonië, naar
Kanaan is meegebracht, dan is het
zoals wij hét als bijbelverhaal heb
ben leren kennen daar naar 's lands
gelegenheid gewijzigd en aangepast.
En niet alleen werd het in geest en
strekking een vroom, op één God ge
richt en op een strenge zedewet ge
bouwde historie, ook in de bijzonder
heden vertoont het verschillen die in
een andere plaatselijke gesteldheid
en andere gebruiken hun verklaring
moeten vinden", aldus Donker (pag.
37) en later zegt hij (pag. 49). „De
overeenkomsten in bijzonderheden
tussen bijbel en epos wijzen onmis-
oweel ew Muyeh Ju
„I)E SPIEGEL der Minnen" is de
titel van „het spel der zinnen", een
middeleeuws stuk van de Vlaming
Colijn van Rijsele, dat zaterdagavond
18 juni in het openluchttheater
„Toorenvliedt" te Middelburg zal
worden opgevoerd door de Kon. Ned.
Schouwburg (Nationaal Toneel van
België) uit Antwerpen.
Op dc foto ziet men een fragment
uit dit spel, dat sinds het in 1561
in Haarlem gedrukt werd heel lang
in het vergeetboek is geraakt. Het
kreeg eerst waardering nadat mej.
1VL W. Immink het in 1913 in een
wetenschappelijke herdruk als proef
schrift verdedigde aan de Utrechtse
universiteit. Terecht, wanneer men
Anton van Duinkerken mag geloven,
die in het programmaboekje van de
K.N.S. o.m. schreef: de Spleg-
bel der Minnen" is werkelijk iets
heel bijzonders. Terwijl alle andere
ernstige toneelstukken van rederij
kers ons figuren te zien geven uit de
wereld van mythologie, bijbel, heili
genlegenden of hoge adelstand, heb
ben we hier te maken met de uit
beelding van alledaagse tijdgenoten".
Dit 16e eeuwse drama speelt af
wisselend jn Middelburg en Dor
drecht; het omvat de hopeloze,
tragisch verlopende liefdesge
schiedenis tussen een rijke koop
manszoon en een eenvoudig lin
nennaaistertje - „een drama van
de ongelijke liefde en van de
noodlottige hoogmoed, de valse
schaamte en de ontoereikende
wil", zo schreef de Vlaming Eug.
De Bock.
In een uitwisselingsvoorstelling
burg en publiek en pers waren toen
enthousiast. De voorstelling in Mid
delburg wordt gegeven in het kader
van het Holland-Festival en mede
onder auspiciën van de Z.V.U., in sa
menwerking met de gemeente Mid
delburg.
Eveneens als onderdeel van het
Holland-Festival treedt vrijdag 24
juni in dë Middelburgse Burgerzaal
het Italiaanse Kamerorkest. „I
Musici" op. Er zullen werken ten
gehore worden gebracht van Per_
golesi, Bonporti, Giordani, Vival
di en Mozart.
kenbaar op verband, dat daarom ech
ter nog geen directe afhankelijkheid
van het eerste ten opzichte van het
laatste betekent".
Dan komt de Griekse vloedsage
van Deukalion en Pyrrha ter
sprake, die eveneens ouder is dan
het bijbelverhaal over Noach. Via
de antieken en Atlantis komen we
dan in de Middeleeuwen, waarin
men zich het hoofd brak met vra
gen als: „Van welk hout was de
ark gebouwd? Hoe lang heeft de
bouw ervan geduurd? In welk
tempo rezen de wateren van de
zondvloed? Wat aten Noach en de
zijnen tijdens de vaart? Waarmee
werden de dieren gevoederd? Ver
scheen de regenboog voor het
eerst na de zondvloed? Geen
vraag die men maar kan opwer
pen, of de middeleeuwse bijbel-
commentatoren hebben deze ge
steld. Petrarea heeft er al van ge
zegd. dat zij de haren wilden tel
len in de manen van den leeuw en
de veren in de staart van den
valk".
Hoewel bedoeld om twijfel weg te
nemen en het geloof te steunen, is de
uitwerking vaak tegengesteld ge
weest: het verhaal werd door al dat
pluizen ondermijnd „the story of the
Flood fell to pieces" schreef Don
Cameron Allen, en Donker vervolgt:
„Het streven tot waarmaken van al
wat maar onwaarschijnlijk daaraan
kon lijken maakte het verhaal van
de ark juist minder waterdicht".
Men voegde er ook allerlei uitbrei
dingen aan toe (heel komisch is de
beschrijving van het dagelijkse le
ven in de ark door Alfonso Tostado,
geciteerd op pp. 82-83) ,.en met de
legendarische en „folkloristische" toe
voegingen raakte het bijbelverhaal
al meer uit zijn voegen en was de
weg voor de ontwikkeling naar de
latere vrije bewerkingen openge
legd".
Het bewondering schrijft Donker
dan over de poëzie van de
vroeg 6e-eeuwse Latijnse dich
ter bisschop Avitus, doch helaas is
van deze auteur niets opgenomen in
de tekst, enkel omschreven, dit in
tegenstelling tot het boek „Eva en
de dichters". Vondel en Milton pas
seren de revue (bij Vondel is de
vrouw de wortel van alle kwaad), en
dan, met de achttiende eeuw, neemt
de belangstelling voor het zondvloed
verhaal af. Of wel men gaat details
in het middelpunt plaatsen. „Voor
Vondel en Milton was de afwijking
nog illustratie van het onaangetaste
geheel, voor de romantici wordt het
de illustratie van een persoonlijke
gemoedstoestand" merkt de schrijver
op. Na het geheel het detail, na het
geloof het gemoed. Typisch is in dit
opzicht „Ein Gemahld aus der Slind-
fluth" van Gessner (in oorspronkelij
ke spelling in de bloemlezing opge
nomen), een samenspraak tussen
twee jonge gelieven alvorens ze wor
den meegesleurd in de kolken. Dit
tafereel heeft de charme van een
oude prent, we lezen het met afstand,
maar zonder kwaliteiten is zo'n dooi
en door romantisch stuk toch geens
zins. In deze eeuw heeft het zond
vloedverhaal weer een kans gekre
gen met het expressionisme. „De
nood in de ark is zielenood. De ark,
voor de middeleeuwse en ook latere
commentatoren liefst nog zulk een
welonderhouden en welgeorganiseer-
de reddingsboot of hospitaalschip,
als het ware, is hier een duister en
stinkend hol" (Naar aanleiding van
Max Brod's „Die Arche Noachs").
Zo wordt, ook al „taalt naar liet
zondvloedverhaal in zijn geheel nau
welijks meer een dichter of schrij
ver" het thema tot op heden gevolgd.
Een viertalige bloemlezing sluit het
geheel af, en wanneer het interesse
zeer gewekt is, en dat zal stellig bij
vele lezers het geval zijn, kan men
verder dank zij een goede bibliogra
fie.
Het boek. dat een waardige pendant
is van „Eva en de Dichters" werd
geïllustreerd met ark-verbeeldingen
uit alle eeuwen, vanaf de Catacom
ben tot de film „Green Pastures".
Uitgave: Querido, Amsterdam.
(Van onze redacteur beeldende
kunsten).
TAe heer J. C. Heldring te Oos
terbeek begon veertig Jaar
geleden met het bijeenbrengen van
schilderijen. Aanvankelijk ging zijn
belangstelling vooral uit naar de
meesters uit de negentiende eeuw,
later verlegde hij zijn interesse naar
onze Gouden Eeuw. Door koop, ver
koop en ruiling verkreeg hij in die
lange tijd een kleine, mooi afge
ronde verzameling. Ze is niet bij
zonder groot ongeveer veertig
werken van merendeels klein for
maat maar wel zeer mooi van
kwaliteit en bovenal zeer persoon
lijk van karakter.
Bovenal: deze stukken behoren
tot de dagelijkse omgeving van de
familie Heldring. Zij hangen in
hun woonvertrekkenvoortdu
rend is er onder het steeds wisse
lende licht van de dag het innige
contact tussen mens en kunst
werk. Het is dat zelfde innige sa
menleven, dat eenmaal D. G. van
Beuningen ertoe bracht, elke dag
heel vroeg te ontbijten, omdat
dan Van Eycks „Drie vrouwen aan
het graf" het mooist te zien was...
Nu is de verzameling-Heldrink
aanzienlijk minder kostbaar dan
de collectie-Van Beuningen, maar
zij is, bij alle beperkingen, in haar
gehalte weinig minder belangrijk.
Zij verraadt bovendien verrassende
voorkeuren. Verrassend is het, te
ontdekken dat van de veertig stuk
ken er niet minder dan zeven van
de hand van Adriaan Brouwer zijn.
De uitgesproken sympathie voor de
ze meesters is toch echt niet afdoende
verklaard met de verwijzing naar
het anekdotische of naar zijn mooie,
rulle, schilderwijze. Want daarvoor
is het contrast met die andere sym
pathie, het kleine landschap, veel te
diepgaand.
Men kan zeggen, dat Heldring liefde
heeft voor het geschilderde land
schap, omdat het uitzicht van zijn
huis over het Rijndal bij Arnhem zo
bijzonder mooi is. Inderdaad zou dat
de belangstelling voor meesters als
Hercules Seghers en Philip de Ko-
ninck kunnen stimuleren. Het land
schap in de omgeving van Arnhem
heeft inderdaad iets dramatisch: wat
een wonder, zo gezien, dat een kleine
waterval van Seghers in de verzame
ling is opgenomen, wat een wonder,
dat een landschap van Van Goyen er
in voorkomt.
Maar er zijn meer kostelijke
stukken: vier kleine „seizoe
nen" van de laat-zestjende-
eeuwse Vlaming Abel .Grimmer, iet
wat Bruegheliaans van sfeer, 'n pit
tig wintergezicht van Hendrick-Aver
camp. een heel fijn zeegezichtje van
Van de Capelle, een kostelijk maan
landschap van Aert van der Neer en
twee bijzonder mooie stukjes van Ja
cob van Ruisdael. Dat in dit gezel
schap Rembrandt met 'n kleine vroe
ge schets vertegenwoordigd is, be
wijst alleen maar, dat het Heldring
inderdaad meer om mooie dingen
dan om grote namen te doen is ge
weest, vooral, omdat in de groep ar
chitectuur Saenredam en Emmanuel
de Witte op goede wijze worden ge
toond. En wat te zeggen van net
kostelijke kleine keukenstuk van
Willem -Kalf? Het is misschien min
der groots" dan de latere stukken
van deze meester, maar het is zeker
niet minder intens van waarneming
en liefdevol van schildering.
Maar met dat al is nog steeds de
wonderlijke voorliefde voor Adri-
aen Brouwer niet verklaard.
Want het zevental Brouwers, dat
op de tentoonstelling van de col
lectie in het Centraal Museum te
Utrecht (tot 24 juli) wordt ge
toond, is allerminst zo lieflijk of
zo dramatisch als deze andere
stukken. Zo beminnelijk was de
kijk van Brouwer op zijn mede
mensen niet; integendeel. Soms is
hij van 'n Bruegheliaanse boertig
heid, bijna grof in de manier,
waarop hij de mens in zijn verlie
derlijking en zijn primitief-sensu
eel vermaak laat zien.
10
1H
d\{
setjoew
De toneelgroep „Studio" zal in
het toneelseizoen 1960-1961 drie
nieuwe stukken ten tonele
brengen. De groep is uitgebreid tot
dertien acteurs en actrices. Eduard
Palmers en Emmy van Swol zullen
in het komende seizoen geen deel
meer uitmaken van dit. spreidingsto
neelgezelschap. Als nieuwe krachten
zijn geëngageerd Cockï Boonstra
(pas afgestudeerd van. de toneel
school in Arnhem); Ingeborg Uijt-
denbogaard (zij was reeds eerder
aan „studio" verbonden); Ad van
Gessel (van de Haagse Comedie) en
Ad Noyons (van Ensemble). Behal
ve deze vier nieuwelingen zal de vas
te kern van het gezelschap in het
nieuwe seizoen bestaan uit Benita
Groenier, Dore Smit. Jaap Hoogstra,
Anselm van Melis. Erik Plooyer, Ste
fan Felsenthal, Frans Zuidinga, Pe
per van Rooij en Han Surink (tevens
directeur).
De nieuwe stukken die nog foor het
begin van het nieuwe toneelseizoen in
première gaan, zijn het blijspel
„Martine" van Jean Jacques Bernard
(regie Johan Walhaïn), het blijspel
„Spel van liefde en toeval" van Ma-
rivaux (regie Peter Oosthoek) en
„Voor negers geen toegang" van
Robert Yale Libott, naar de Zuid-
Afrikaanse roman „Too late the pha-
larope" van Alan Paton. De regie
van dit laatste stuk, dat handelt
over het negerprobleem in Zuid-Afri-
ka, is in handen van Stefan Fel
senthal, die sinds twee jaar als as
sistent-regisseur aan „Studio" is
verbonden.
„De kluis" van Agatha Christie,
„Majoor Frans" in een bewerking
van Eline Verkade, „Een meisje om
te stelen" van Jack Popplewel,
„Droom der gevangenen" van Chris
topher Fry, „Oranjehotel" van Ed
Veterman en „Philoktetes" van So-
phokles blijven op het repertoire ge
handhaafd. Voorts zal nog een keuze
worden gemaakt uit „De familie
Conway" van J. B. Priestly, „Les
trois coups de minuit" van Adre
Obey. „Een simpel feit" van Wyny-
ard Browne en „Ten minute alibi"
van Anthony Armstrong.
Een fraai kerkinterieur van Emma
nuel de Witte, behorende tot de ver
zameling-Heldring.
Maar wanneer hij nog dieper boort
en zijn medemens vólkomen gaat
ontleden, komt hij in de buurt van
Jeroen Bosch, worden zijn typen
bijna weerzinwekkende verbeeldin
gen van 's mensen ondeugden. Maar
altijd is zijn schilderwijze van een
hoog gehalte: een zeer verfijnde
kleur wordt in een zeer directe, al-
'tijd rake toets neergezet. Is het toch
overwegend het fraaie schilderen,
dat Heldring heeft geboeid? Men zou
het haast zeggen, vooral wanneer
men maar even denkt aan die ande
re verrassing: het prachtige schil
derijtje van twee Braziliaanse schild
padden van een onbekende meester,
vermoedelijk Albert Eckliout.
Utrecht mag de heer Heldring bij
zonder dankbaar zijn voor de gele
genheid, om deze collectie gedurende
twee maanden te tonen.
Arbeiders in een gieterij bij
i Pistoia in Italië werken hier
I aan een negen meter hoog
standbeeld van Leonardo du
i Vinei, dat naar een model van
I de in Rome wonende Bulgaarse
i beeldhouwer Assen Peikov in s
I broiis is gegoten. Het beeld zal
op een drie meter hoog voet-
stuk een plaats krijgen op het
I nieuwe naar Da Vinei genoem- §j
i de vliegveld van Rome te Fiu-
micino, dat op Sl juni in ge-
bruïk zal worden genomen.
iiiiiiiiiiiiiiiiiiiiM
V2i j de d ood van
S^isscbo t
1(Van een onzer redacteuren)
n het huis in de Lemméstraat te Ant
werpen kwam zoals gemeld vrij
onverwacht een einde aan het leven
van de zakenman Alfons de Kidder, die
zich als de schrijver Willem Elsschot
grote bekendheid verwierf in dc lage
landen.
Vlaming in hart en nieren, geboren in een bak
keregezin aan de Keyzerlei, bonden toch ook
tal van banden hem mot Nederland. Daar ont
stond omstreeks 1910 zijn eerste bock. Wer
kend als chef-correspondent op een Schiedam-
se scheepswerf, schreef hij tevoren in Parijs
opgedane ervaringen neer in de wat ironisch
getitelde roman „Villa des Roses", waarmee
Elsschot een zeer opvallend debuut maakte.
Een andere band met het noorden: nadat hem
in zijn vaderland reeds een aantal literaire
prijzen was toegekend eerde Nederland hem in
1951 met de belangrijke Constantijn Huygens-
prijs. Een jaar later, op zijn zeventigste, volg
de een officieel huldebetoon, waarop Martinus
Nijhoff als afgezant van de Nederlandse rege
ring een magistrale rede hield. En in 1957 was
het de Nederlandse uitgever P. N. van Kam
pen, die Elsschot op zijn 75ste verjaardag
eerde door het uitgeven van diens verzameld
werk in een deel van 750 pagina's.
Alfons de Ridder, heengegaan juist na zijn
78ste verjaardag, kon terugzien op een boei
end en als zakenman in het reclamevak ge
slaagd leven. In 1908 trad de jonge Alfons
in het huwelijk. Het werd een zeer gelukkig
huwelijk. Geluk kende De Ridder ook in za
ken. Reeds in 1931 had hij een éigen bedrijf
met kantoren in Brussel en Antwei-pen.
Het schrijven werd zijn liefde en zijn hob
by. Hij werd geen veelschrijver en zweeg
soms lange, tijd, maar zijn belevenissen
in de zakenwereld, de onbarmhartigheid van
de maatschappelijke strijd daaraan verbonden,
gaven hem rijke stof tot verhalen. Zijn oeuvre
stond door de uniekheid van stijl en de zuiver
heid van zijn proza op hoog, Europees peil.
Onder de Vlaamse schrijvers vormt Elsschot
een klasse apart. Vergeleken met een Stijn
Streuvels, Herman Teirlinck of Lode Baekel-
mans vloeide uit zijn pen ltlaaider, nuchter
proza, hanteerde hij in feite het Vlaams-van-
morgen. Ook in die zin kon zijn wieg eerder
hebben gestaan in het killere Noorden dan in
de warmbloediger Sinjorenstad.
Elsschot beschreef de nietigheid van de kleine
burgerman en diens schamelheid, zijn moeiza
me strijd om het bestaan in het oerwoud der
georganiseerde samenleving. Hij hield zich
steeds bezig met de enkeling, de eenzame.
Daarbij aanduidend ho© macht en geluk onver
enigbaar zijn en opmerkend, dat men die klei
ne man derhalve toch ook niet al te zeer moet
beklagen. Zo kent Elsschot ook weer voor deze
mens liefdevolle belangstelling en zelfs mede
dogen, al gaat deze dan weer vaak schuil ach
ter een scherpzinnige humor. Daarbij toonde
hij zich een virtuoos van het cynisme.
TVJa „Villa des Roses" verschenen met grote
i» tussenpozen o.m. de plattelandsroman „De
verlossing", de huiveringwekkende vertelling
„Een ontgoocheling" en het verhaal „Lijmen".
Fascinerend en scherp is het boek „Kaas",
waarin Elsschot toch iets minder hard tegen
over zijn figuren staat. Zo nu en dan. vooral
in het slot komt iets door van begrijpen en
medegevoel met de maatschappelijke misluk
keling, dat ook in zijn latere werk doordringt
en het aanzienlijk milder maakt.
Zo is de in de zomer van 1941 verschenen no
velle „Het tankschip", het verhaal van een
man. die „kosteloos" een tanker koopt om de
eigenaar te beschermen tegen de fiscus, eeu
stuk proza geworden, waarin men Elsschot
glimlachend meemaakt. In 1946 tenslotte ver
scheen nog de zeer zuivere en boeiende novel
le „Het dwaallicht".
Zijn vele lezers hoopten op meer, maar Els
schot was gaan rentenieren en liet ook zijn
pen rusten. Nu zwijgt hij voorgoed, maar in
zijn in 1957 verschenen compleet verzameld
werk schiep iiij zich een bijzonder monument,
waarin deze bijzondere Antwerpenaar zal blij
ven voortleven.
t