Voor lezende kijker valt veel te leren
uit prentenboek over Greshoff
0r heerst m dus {enu{
DrfccsfmMSici
een nijpen*
Teun Gijssen: zwervende schilder
van landschappen
fehort
ZATERDAG 16 APRIL 1960
PROVINCIALE ZEEUWSE COURANT
,,lk erken maar één richting: de Averechtsche"
Monument' voor Carry van Bruggen
door haar zuster Mies de Haan
Schrijversprentenboek nummer 3 is gewijd aan J. Greshoff
(geboren 1888) Bij het verschijnen van de nummers 1 en 2
hebben we onze mening over dit soort publikaties over nog
levende auteurs duidelijk gemaakt: we houden er niet van, en
dat standpunt is uiteraard onveranderd. Accepteert men deze
plaatsjesboeken echter zoals ze zijn, dan valt er kijkend heel wat
uit te leren en ook nog een en ander in te lezen. Inleiding en
biografie (de inleiding is van Greshoffs jongere vriend Pierre
H. Dubois) zijn hier in drieën gesplitst, en zij worden vooraf
gegaan door dit veelzeggende citaat, dat men wel het motto
van Greshoffs levenshouding kan noemen: „Ik ken en erken
maar één richting: de Averechtsche. En deze volkomen natuur
lijk, zonder een zweem van vooropgezetheid. Ik ben altijd zoo ge
weest. Zoodra anderen ook willen wat ik wil, wil ik het niet
meer. Deze houding lijkt mij de eenig juiste".
Gereproduceerd werden allerlei fo
to's (Greshoff getuigt zelf dat
hij zich graag laat fotograferen
en afbeelden, is het waar? is het
pose?) waaronder vele aardige, pre
tentieloze kiekjes, zoals het buiten
gewoon aardige prentje met Jan van
Nijlen, op pag. 15. Heel mooi is ook
de foto van het college bij Karei van
de YVoestijne. Voorts werden afbeel
dingen opgenomen van boekomsla
gen, pagina's, brieven en andere do
cumenten, waaronder het curieuze
„Feest-Programma" uit 1900 en een
ets (orchideeën voorstellende) van
Greshoffs hand. Het grote portret
door de fotografe Edith Visser geeft
Greshoff weer zoals Pierre Dubois
hem in de inleiding tot de bundel „De
laatste dingen" tekent: „Die ogen
maken hem weerloos, omdat zij een
blik tonen, even droef als kinderlijk,
een oud kind eigenlijk, veel meer dan
zijn vriend Jan van Nijlen, die een
van zijn bundels zo noemde Was
hij (Greshoffs blik) eertijds olijk,
spottend, sarcastisch, met de jaren
is die blik eerder verwonderd ge
worden, met iets van teleurstelling
erin, een zachte, verbaasde droefheid,
alsof hij van de wereld om hem heen
minder begrijpt".
Dit Schrijvers-Prentenboek is royaal
uitgevoerd, van een volledige biblio
grafie voorzien, uitgegeven door het
Nederlands Letterkundig Museum te
Den Haag en in de handel gebracht
door „De Bezige Bij" te Amsterdam.
Enige tijd geleden verschenen
er van Greshoff ook twee
nieuwe werkjes: „Pluis en
niet pluis", de zes en zeven kruis
jes (Uitg, Heijnis, Zaandijk) en
cle gedichtenbundel „De laatste
dingen" (A. A. M. Stols, Den
Haag). „Pluis en niet pluis" bevat
twee buitengewoon openhartige,
sympathieke „open brieven", een
soort zelfportretten, waarin Gres
hoff recht van het hart spreekt
over wat hem zint en niet zint;
over letteren, vriendschap, esthe
tiek, over zichzelf. Oprecht, eigen
zinnig, zich niet uitvlakkend en
toch werkelijk bescheiden, ara
besken trekkend, ernstig, schert
send, ja wat niet. Zelden ontmoet
men een mens die zich zo bloot
geeft en toch zo weerbaar en onge
naakbaar weet te blijven.
In de brief op zijn zestigste (aan
zijn oudere vriend, de thans gestor
ven Maurits Esser (Gerard van
Eclteren) gericht, betoogt hij hoofd
zakelijk dat hij lang niet zo'n weer
haan is als men wel van hem be
weert, eerder een „saaie voetbijstuk-
houder". Kostelijk is zijn belijdenis
over weerstand, luiheid én traagheid
op de pagina's 14 en 15.
De tweede brief, aan Pierre Dubois
gericht op zijn 70ste, is ern
stiger, pessimistischer van toon,
en heeft soms ontroerende en aan
grijpende accenten. Beide brieven
worden door een korte inleiding, de
persoon waaraan zij gericht zijn be
treffende, voorafgegaan.
Letterkundige kroniek
door HANS WARREN
De verzenbundel „De laatste din
gen" bevat het werk van een wijs,
oud man, nog springlevend van geest
en gezond van lichaam, doch die zich
doorlopend helder bezint op de over
gang in het andere zijn die elk mo
ment plaats kan hebben. Hij maakt
telkens de balans op, goochelend met
tekorten en overschotten. Greshoff
is stoïsch, haast nuchter. Hij gaat
niet te keer. er is geen opstandige,
hartstochtelijke uitval zoals soms bij
Roland Holst. Met 'n benijdenswaar
dige rust en helderheid doorziet hij
de situaties. Hij zou geen dichter zijn
wanneer dit toch niet tot aangrijpen
de verzen leidde, met name het
grootse liefdeslied „Uitnodiging tot
de reis", veel te lang om te citeren.
Merkwaardig zijn in deze bundel de
reeks „Monostïcha", aandoende als
treffende „eerste regels" van nimmer
voltooide verzen, maar toch een af
gerond geheel vormend met hun ti
tel. We schrijven hier een der „Voor
studies" uit deze mooie bundel over:
O Hemel aarde en oceanen
Waar wij ons heerlijk één mee wanen
Ons wcrklijk en verbeeld gebied
Ons zwijgen en ons banglijk lied
Ons juichen en ons wel en wee
't Is al weerspiegeling van iets
Dat niet bestaat
En gij en ik, alleen wij twee
In onze lichte onthechte staat
Zullen misschien nog even zijn
Een erg sympathiek en piëteitvol
boekje wijdde de inmiddels ge
storven Mies de Haan aan haar
zuster, Carry van Bruggen (De
Beuk, Amsterdam). Na „Jacob Is
raël de Haan, mijn broer" is dit
„Carry van Bruggen, mijn zuster"
een tweede, intieme schildering van I
het gezin van de joodse chazzan uit
Zaandam. Mies de Haan. de jongste
uit dit gezin, schrijft zeer goed; de:
grote genegenheid die zij voor haar
beroemde zuster heeft gekoesterd
kreeg hier gestalte in een lvlein, ont
roerend monumentje. Carry van
Bruggen wordt er gekarakteriseerd
als mens, als zuster, vrouw, moeder,
niet als schrijfster. Het is een wel
kome aanvulling op het beeld dat
men zich reeds van haar had kunnen
vormen.
Er staan ook alleraardigste anekdo
tes in, zoals deze: „Carry kon de
gekste dingen bedenken. Zo hebben
zij en Joop eens een vreselijke rel
veroorzaakt door een bordje voor on
ze (dat wil zeggen van hun ouders)
voorkamerruit te hangen, waarop ze
geschreven hadden: „Hier leert men
snel en grondig Chimpanchees en Fi-
lestijns, 5 cent per les. schrift en
potlood meebrengen". Daar het va
kantie was, kwam er een hele troep
grotere jongens en meisjes, zelfs een
paar volwassenen, gewapend met de
vereiste attributen, en belden aan.
Joop en Carry, die zo'n succes niet
hadden verwacht, zaten achter het
zolderraam de leergierigen uit te
lachen".
Of de volgende: „Ze had een Jid
disch meisje in de klas, dat de wel
riekende naam Roosje droeg, maar
weinig in overeenstemming was
met deze naam. In overleg met het
schoolhoofd schreef Carry een
tactvol briefje: „Of de moeder het
kind eens wilde wassen". Ze kreeg
een strookje papier terug waarop
geschreven was: „Juffrouw, Roos
je is om aan te leren en niet om
aan te ruiken".
Tenslotte noemen we nog een
nieuwe bijdrage tot de kennis
van Marsman, en wel „Mars
man en het expressionisme" van de
hand van Arthur Lehning, een uit
gave van Boucher. Den Haag, ver
lucht met reprodukties naar veelal
ongepubliceerd materiaal. Lehning
gaat onder meer de invloed na die
Van Doesburgs tijdschrift „De Stijl"
en Van Doesburgs eigen „cubis-
tische" verzen eh „klankbeelden"
(onder het pseudoniem van I. K.
Bonset) en Marsman hebben gehad,
en later het werk van Paul van
Ostayen. Interessant is dat in dit
werkje ook de „schilder van de astra
le wereld" Adriaan de Wilde eens
ten tonele verschijnt, en onder ande
ren ook Georg Trakl, de „blauwe"
dichter die ongetwijfeld grote invloed
op Marsman heeft uitgeoefend. Ler-
ning wijst erop dat het expressionis
me voor Marsman identiek was met
het nieuwe „vitaal dynamische le
vensbesef" in zekere zin dus met
het „vitalisme". Van het expressio
nisme. speciaal in Duitsland, geeft
de schrijver een heldere uiteenzet
ting, terwijl het boekje als geheel ze
ker verhelderend genoemd moet wor
den voor Marsmans vroegere (en ons
inziens meest boeiende) poëtische
produktie. Zij worden erdoor ge
plaatst in een internationaal tijds
verband.
Vooral gebrek
r
aan strijkers
De besturen van de twaalf
gesubsidieerde Nederland
se symfonieorkesten, inclusief
de N.R.U., waarvan er enige
zich mogen uitbreiden van 56
tot 72 musici, zitten met de han
den in het haar, want het tekort
aan orkestmusici begint steeds
nijpender te worden. Men ver
wacht, dat op 1 september 1962
dit tekort 140 musici zal bedra
gen op een totaal van 950. Daar
bij is de sterfte-factor nog niet
eens inbegrepen. Het is trou
wens een internationaal pro
bleem. In Duitsland bijvoorbeeld
is er op een totaal aantal van
5200 musici een tekort van 750.
Alleen reeds door pensionering
zal dit aantal aldaar tot 1963
met 370 zijn vermeerderd.
Vervelende huisgenoten
In één annonce worden soms 10 ver
schillende functies tegelijk aange
boden, Men probeert het tekort
aan te vullen met buitenlandse musi
ci, maar behalve, liet feit dat die er
niet genoeg zijn veroorzaakt dat ook
moeilijkheden in verband met werk
vergunningen enzovoort.
Het grootste tekort in ons land be
staat er aan strijkers, namelijk
violisten (43), alten (16). celli (14)
en contrabassen (16). Daartegen
over staat een enorm aanbod aan
Sianisten. Een der factoren van
et tekort aan musici is dc huidige
woningbouw.
Door de slechte Isolatie van de vooral
in flatgebouwen meestal zeer dunne
muren wordt muziekstudie niet al
leen een plaag voor de huisgenoten,
maar ook .voor de buren.
Slechte salariëring
Een andere factor is de slechte sa
lariëring van orkestmusici in het
verleden. Het beroep heeft na
melijk nog steeds de naam slecht
betaald te worden en eigenlijk is dit
nu nog zo, ondanks de verbeteringen,
die er reeds hebben plaatsgevonden.
De salarissen, die bij do diverse or
kesten al naar gelang de standplauts
en de artisticiteit verschillen, bewe
gen zich tussen f4500 en f 11.000
per jaar. Dit laatste salaris wordt
slechts aan één man betaald. De
grote massa komt echter niet boven
de f 6000.
Een van de oorzaken van de lage
salariëring is dc kwestie van de lage
entree-prijzen. Voor gemiddeld f 1,501
Rustig, maar fel
en bewogen
"n ustig lijkt hij en onbewo-
geil. Met slechts enkele
woorden voert hij een geheel
gesprek, dat gaat over zijn
werk en zijn leven. Maar ach
ter die woorden verbergen
zich een grote gespannenheid
en een mateloze werkdrift.
Waarom hij steeds wordt
voortgedreven en waarom hij
steeds weer naar penseel en
verf grijpt om de landschap
pen, die hij overal ziet, uit te
beelden, weet bij niet. Daar
op kan hij geen antwoord
geven.
„Ik weet niet of ik wat men
noemt, een geslaagd artiest ben",
zegt Teun Gijssen. „Ik weet niet
of men dat ooit van zich zelf kan
zeggen. Ik weet ook niet of men
dat is als je werk bij het publiek
in de smaak valt en er vele schil
derijen worden verkocht. Ik ge
loof het niet. En wat doet het er
verder toe of men ingedeeld wordt
in een of ander genre van schil
deren.
AAM
krijgt men al een plaats hij de volks
concerten. De abonnementsconcerten
zijn een gulden duurder voor de
goedkoopste plaats. Overal in het
buitenland worden veel hogere en
treeprijzen gevraagd.
Een andere factor van het tekort
is de verafgoding van de piano,
hoewel dit geen orkestinstrument
is. Circa 80 procent van alle mu
ziekstudenten dromen van 'n
piano-solistenbaan, die echter
maar voor enkele werkelijk be
gaafden is weggelegd.
Ruimere voorlichting
Het zou eigenlijk de taak van de
conservatoria moeten zijn om
bij hun opleidingen rekening te
houden met de orkestvacatures,
maar de opleiding aan deze muziek
instituten is niet voldoende gericht
op de orkesten, hoewel die de zeker
ste broodwinning geven.
Een afdoende oplossing zou zijn in
de eerste plaats een royale salaris-
verbetering, hetzij door middel van
hogere subsidies hetzij door middel
van entreeverhoging; vervolgens de
mogelijkheid tot het aantrekken van
voldoende buitenlandse musici, zon
der dat het rijksarbeidsbureau al te
veel moeilijlcheden In de weg legt en
tenslotte het geven van ruime voor
lichting, zowel aan het publiek als
aan de conservatoria. Dan zouden
de orkesten ook niet meer zoveel ge
desillusioneerde solisten tellen.
Moeilijke opgaven
Er komt nog iets bij in verband
met het tekort aan strijkers. Een
strijkinstrument vereist mot ge
middeld 7 jaar een langere studie
dan een blaasinstrument, clat 4 jaar
studie vraagt. Van oudsher kwamen
de strijkers mede daardoor uit een
iets beter gesitueerd milieu. Maar in
deze kringen hecht men tegenwoor
dig meer aan een opleiding, die eco
nomisch betere perspectieven biedt.
Daar komt nog bij, dat blazers er
eerder wat bij kunnen verdienen door
optreden in jazz- of amusementsor
kesten, die bovendien op zich zelf
reeds een grote aantrekkingskracht
uitoefenen op jonge muziekstudenten.
Het is dan ook een van de moeilijk
ste opgaven van de orkesten de toe
gestane uitbreiding ook inderdaad te
realiseren,
Ik heb me, geloof ik, daar nooit
veel van aangetrokken. Ik ben
mijn eigen weg gegaan al heeft
me dat dan ook de deur voor be
paalde musea gesloten. Er is een
groep mensen, die mijn schilde
rijen mooi vindt en een andere
die ze lelijk vindt. Maar moet ik
dan trachten die tweede groep
voor mij te winnen door anders
te gaan schilderen dan ik denk te
moeten doen? Nee, men heeft er
dan direct een verklaring voor en
men zegt: dat is het gevolg van
zijn Zeeuwse stijfheid. Ik meen
echter dat dit onzin is. Hij haalt
bij deze woorden even zijn schou
ders op. „Ik werk hard, ik reis
veel en als ik weer terug ben dan
werk ik weer.
Schilderijen die ik niet goed
vind omdat bijvoorbeeld de com-
Rositie niet goed is, vernietig ik.
Ion moet een grote dosis zelf-
•kritick kunnenopbrengen".
Begin
Gijssen, die vijftig jaar geleden
werd geboren in Hansweert, voert
geen strijd om de grote roem. Hij
kent niet het streven om de ge
vierde kunstenaar al of niet met
baard en snor te zijn. Hij wil zich
slechts tijd gunnen om te schil
deren.
Het begon in zijn leven zo sim
pel. Tijdens de Eerste Wereld
oorlog vluchtten vele Belgische
schilders naar Zeeland en hij
denkt daarbij aan Opsomer.
„Ik stond dikwijls bij hen te
kijken en ik was dolblij als ik
eens een schildersdoos voor lien
mocht dragen.
Maar mijn vader was niet zo in
genomen met mijn liefhebberij.
Hij vond het niks. Maar ik heb
wel veel geleerd van deze Belgen,
vooral hun gevoel voor kleur. Dat
heb ik overigens niet alleen van
de Belgen, maar ook door mijn
liefde voor de natuur en vooral
voor de bloemen. Ik meen dat
vooral de bloemen een harmonie
aan schoonheid en kleuren bieden,
zoals ik die nergens heb gezien.
Ik zou, om weer op mijn leven te
rug te komen, naar Vlissingén
gaan om lijntekenaar te worden
op een werf. Dat ging niet door.
In die tijd was een regelmatige
reis van Hansweert naar Vlissin
gén niet om te doen. Daarom
ging het plan om leerling te wor
den bij Ger Jacobs ook niet door".
Over een conflict met zijn ouders
zwijgt liij. Wél vertelt hij dan
even dat hij reeds op zestienja
rige leeftijd wegtrok naar een
klein plaatsje in Holland. Daar
mee was zijn leven van zwerven
begonnen en zijn grote strijd om
zich te ontwikkelen als artiest.
Want alles wat hij heeft bereikt,
heeft hij zelf moeten doen.
In Dordrecht, in Rotterdam, nog
enige jaren in Vlissingén, woon
de hij. Totdat hij eindelijk in
Geldrop wat grond kon huren
niet een klein huisje. Dat is nog
zijn toevluchtsoord om ergens
te kunnen werken, om ergens
zich zelf te kunnen zijn, met
zich zelf. met een hond, met de
vogels, met dc bomen, met de
lucht.
Stil
Het lawaai van een stad dringt
nog maar amper tot deze stille
omgeving door. Alleen de boeren
zijn wat wantrouwend tegenover
deze kunstenaar, die „toeli maar
in een auto rijdt en steeds niet
vakantie is". De boer die hem de
grond heeft verhuurd, vindt het
wel noodzakelijk dat hij weg
gaat. Maar Gijssen, die bij het
huisje zelf een atelier bouwde, wil
graag blijven en heeft daarom de
hulp van een advocaat moeten in
roepen.
Maar ze pesten me wel. Zelfs de
bomen vlak bij mijn huisje
(maar niet op mijn grond), zijn
weggekapt en dat vind ik verve
lend. Het is voor mij ook bijna
onmogelijk om naar een model te
schilderen. De boeren zwerven
rond mijn huis als ze denken dat
er een vrouw of een meisje is.
Ik wilde binnenkort enkele maan
den naar Italië gaan, maar dat
moet ik nu wel laten schieten,
want ik kan mijn huisje niet in
de steek laten zolang en boven
dien zou ik een jubileumtentoon
stelling moeten organiseren.
Daarmee kan ik niet veel langer
wachten".
Koppig heeft hij steeds doorge
zet. Hij ondernam tochten eerst
op een fiets, later op een brom
fiets en dat werd een scooter.
Hoog op zijn bagagedrager laad
de hij zijn schilderijen. Een kost
bare lading was het voor hem en
in zijn zak had hij wat papiertjes
zitten met aantekeningen. Wat
krabbels, voor iemand die zijn
taal niet verstaat, onbegrijpelijke
tekens. Aan de hand van die krab
bels maakt hij zijn schilderijen,
want over het algemeen maakt
hij geen schilderijen wat men
noemt zo in de vrije natuur.
De scooter is een bestelwagentje
geworden. „Dat is veel gemakke
lijker voor me en dat betekent te
vens een grote kostenbesparing.
Als ik naar het buitenland ga,
hoef ik niet meer in hotelletjes te
slapen, maar kan Ut wonen in
mijn auto".
Eenzaam
Zeeland, Brabant, Duitsland, Hol
land, ItaUë, Oostenrijk, Zwitser
land, landen waar hij gezworven
heeft, waar hij de landschappen,
de steden lieeft gezien. Hij is geen
man, die portretten schildert of de
mens. Wel voelt liij de eenzaam
heid van het individu aan, van de
mens als mens. Het worden vage
streepjes in de weidse natuur, die
hij schildert of slechts wazig aan
geduide figuren, die zich bewegen
in een straat waar zij slechts an
dere mensen passeren, maar niet
kennen.
Zeeland heeft hem echter het kij
ken naar lucht en water geleerd.
De altijd in beweging zijnde lucht,
die soms het idee vormt alsóf al
les zal worden verdelgd, maar op
een ander moment het land in een
liefelijke zonneschijn zet. Die
luchten kent hij met de aanko
mende storm, de regenbuien, het
ondergaan van de zon. Hij heeft
de schepen gezien, die tegen een
donkere achtergrond van de he
mel, die als het ware contact
heeft gemaakt met de aarde, in
't niet verdwijnen. Uit Italië heeft
hij schilderijen meegebracht die
lichter en vrolijker van toon zijn.
Maar toch voegt hij er aan toe:
„Ut ben liever in Zeeland. Daar is
het altijd anders. In Italië is het
vrijwel altijd hetzelfde. In Bra
bant heeft hij de eenzaamheid ge
zien van de heide, waar de popu
lieren omhoogschïeten als langge
rekte wezens, die vele mensen
soms doen denken aan spoken. En
uit Duitsland heeft hij schilderij
en meegebracht die voor velen ab
stract aandoen, maar voor hem
slechts een. uitbeelding zijn van de
stad met zijn flitsen van lichten
en donkere schaduwèn van huizen.
In Zwitserland heeft hij de bergen
gezien, zacht van kleur en wit
van sneeuw.
Al die ontmoetingen met de na
tuur, met het water, met de
lucht, met de techniek, met de
mensen zet hij om in kleuren,
fel en bewogen, met een gevoel
dat uit liet hart komt.
Blauw, groen en geel, zijn de
kleuren, eenvoudig zijn de aandui
dingen, die het weieens moeilijk
maken om direct zijn schilderij te
begrijpen, maar die toch in een
zodanige harmonie zijn opge
bouwd, dat rij dwingen tot kijken
en weer eens tot kijken. Het zijn
schilderijen, die kunnen ontroeren
en de mens doen kennen, die ze
gemaakt heeft: somber, gehard,
maar toch blij en vastbesloten
rijn eigen weg te gaan.
In het 's-Gravensteen van Gent wordt
dit seizoen een klank- en lichtspel
uitgevoerd, waarin een aantal nieu
we elementen is opgenomen. Het tra
ditionele klank- en lichtspel bestaat
uit een combinatie van een luisterspel
met lichteffecten, die vanuit een vas
te plaats door het publiek worden be
keken. In het Gravensteen nu wordt
evenals het dit jaar zal geschie
den in de Middelburgse Abdij een
wandeling door het gebouw gemaakt,
hetgeen dus het eerste nieuwe ele
ment is. Het tweede is de projectie
van dia's als onderdeel van het spel:
fragmenten van het befaamde Lam
Gods van de gebroeders Van Egck
en diverse miniaturen, hetgeen een
hijzonder sfeervolle indruk maakt.
Er wordt heel weinig tekst gehoord
men wil trachten de sfeer zoveel mo
gelijk door muziek op te roepen. De
ze poging echter is niet altijd ge
slaagd.
Deze week werd een persvoorstelling
georganiseerd, waarbij de hoofdza
ken van het spel werden getoond.
Het bleek verschillende indruktcek-
kende momenten te hebben, maar het
was althans tijdens de bewuste
voorstelling geen eenheid. Het
geheel maakte een ioat pompeuze in
druk, vooral door de muziek. Op be
paalde ogenblikken was er zelfs een
sterk verschil in klank en licht: de
klank bestond uit de uitvoering van
een groots Te Deurn met volledig
orkest, lcoor en orgel, het licht uit
vertoning van fragmenten uit het
Lam Gods, o.a. musicerende engelen,
een beeld dat primitieve muziek
suggereert. Indrukwekkend waren
daarentegen de stereofonische effec
ten. Ondanks véle prachtige momen
ten maakte het geheel althans tij
dens de eerste voorstelling een
sterk verbrokkelde indruk én rees de
vraag of de zo noodzakelijke eenheid
van klank, licht en gebouw wel was
bereikt. De regie is van Corneel
Mertens, de muziek van Robert
Herberigs.