Eerste Boekenweekgeschenk (1932) was een waar curiosum Diderot's „De neef van Rameau": dialoog met een modderziel| Wie jonger dan iwaalf is mag niet „op de pointes" KLEINE BALLERINA'S HEBBEN BEVOEGDE LEIDING NODIG ZATERDAG 26 MAART 1960 PROVINCIAL^ AREU W 8 COURANT 17 EEN ACHTTIENDE-EEUWSE SATIRE Sprankelend koek met tewogeu Aistorie belaas ponder toeficAtihg I T 1 OT DE MEEST bewonderde en nog steeds graag gelezen werken van Diderot behoort „Le Neveu de Rameau", dat in de reeks Literaire Pockets van de Bezige Bij verscheen onder de titel „De Neef van Rameau". Dit boekje, dat Diderot, hoewel het hem na aan het hart lag, nimmer gepubliceerd heeft en dat slechts in handschrift onder vrienden circuleerde, heeft een bewogen geschiedenis gehad. Zoals zo vaak bij deze filosoof - schrijver, blijft men gissen waarom hij het niet uitgaf, en het laatste woord is hier zeker nog lang niet gesproken. De bekende veronderstelling dat hij het in portefeuille hield omdat het boek hem mogelijk (opnieuw!) in de gevangenis zou hebben gebracht door de gewaagde theorieën die er in verkondigd worden, is mogelijk toch wel juist. Of vreesde Diderot, die een buitenge woon sympatiek man moet zijn gweest, de vele bekende figuren uit zijn tijd, die in dit werkje gehekeld worden, ruw te kwetsen? Er wordt verondersteld, dat Dide rot er met onderbrekingen van 1761 tot 1774 aan gewerkt heeft; een andere veronderstelling is dat hij het in Den Haag schreef tijdens zijn geruchtmakende reis naar zijn verre beschermvrouwe, Catharina II van Rusland, de grote Catharina die hij zo familiaar in de schone knietjes kneep tijdens de levendige conver satie,zodat zij zich tenslotte genood zaakt zag een tafeltje tussen zich zelf en de gesticulerende filosoof te laten plaatsen. Na zijn dood, in 1784, werd „De neef van Rameau" niet in zijn verzamelde werken opgenomen (wat nu niet zoveel zegt, want ge durende de 19de eeuw doken er nog telkens belangrijke manus cripten van Diderot op, en zijn magnifieke „Correspondentie" verschijnt pas dezer jaren!), maar Goethe kende het, en bewonderde het blijkbaar in die mate (om redenen die ons thans wat naïef lijken) dat hij er in 1804 een ver taling van maakte, die in 1805 verscheen. Deze Duitse versie is in 1821 weer terugvertaald in het Frans. Af en toe kwam er nog eens een min of meer verknoeide Franse kopie van het werk te voorschijn, maar het duurde tot 1890 eer Georges Monval een authentiek handschrift van Dide rot van „Le Neveu de Rameau" ontdekte, dat meegebonden was in een verzameling toneelstukken. Plaats: de Quai Voltaire, in Pa rijs, in een doos van een „bou- quiniste". Monval verzorgde een uitgave naar dit liandschift, en zo kent de wereld sinds 1891 het oorspronkelijke werk van Diderot, waarnaar ook deze vertaling is gemaakt. Dö uitgever heeft blijkbaar ge meend dat dit boekje nog wel voldoende voor zichzelf spreekt, en er is geen inleiding, geen aanteke ning, en slechts één voetnoot, die zeer zeker niet overbodig is, maar wel heel verbaasd alleen staat. Wij vin den dit jammer, want hoe magistraal en hoe levendig ook: dit werk heeft juist wél enig commentaar van node, en dit had zonder zwaarwichtigheid of schade voor de typografie achter in een plaats kunnen krijgen. Een pocketuitgave als deze richt zich toch in de eerste plaats tot een breed pu bliek. Men mag aannemen dat dit weet, wie Diderot en wie Rameau waren, maar men mag niet verwach ten dat de hedendaagse Nederlandse lezer op de hoogte is van de ver wikkelingen rondom de .Encyclopédie' waarbij Diderot natuurlijk ten nauw ste betrokken was, of van de „Querel- le des Bouffons", waarin Diderot aan de zijde stond van de „nieuwe" Ita liaanse muziek en dus een tegenstan der was van Rameau. De talloze toespelingen hierop en op personen uit de tijd krijgen diepte en worden levendiger als men iets van hen afweet, en ook is het bij voorbeeld toch aardig om te weten dat er werkelijk een „neef van Ra meau" heeft bestaan, een bohémien muziekleraar, componist ook, een man met een bewogen leven, die el lendig geëindigd is als straatmuzi kant en die, naar men aanneemt, slechts enkele trekken geleend heeft aan Diderots onvergetelijk person- nage. De man die Diderot in zijn dialoog tekent (het werk is vrijwel ge heel in de voor Diderot en voor het tijdperk zo karakteristieke dia loogvorm geschreven) is een parasiet een gewetenloze tafelschuimer en een verachtelijk sujet, maar tevens ook een man van grenzeloze oprecht heid en zelfkennis, met een grote passie voor de muziek en de kunst. De tegenstander in het gesprek, de „ik", is de Filosoof, maar men zou er verkeerd aan doen, deze „ik" als Diderot te beschouwen, en „hij" (de neef) enkel als de ander. Veeleer heeft Diderot zich hier in tweeën ge splitst, zich weinig bekommerd om de persoon van' de „echte" neef van Rameau. Hij gebruikt zijn schepping slechts om hem allerlei eigen, Dide- rot'se ideeën in de mond te leggen. Beiden hebben dan ook gelijkelijke aandacht, enbeiden hebben ge lijk. Dat de neef de zwakste van de twee lijkt komt niet zozeer door de berispingen die hij van de „ik" moet incasseren, dan wel door het feit dat DENIS DIDEROT (1713-1784) hij ongelukkig is in zijn staat van Ïiarasiet en hielenlikker, hij, die een evensgenieter zou willen zijn. De „ik" werd de verkondiger van een wat burgerlijke moraal en fatsoen, zeer ruimdenkend overi gens, de „neef" die van immorali teit en anarchisme. De neef heeft maling aan vaderland en plicht, eer en „verheven" gevoelens, hij is zedeloos, kortom een „ame de boue", een modderziel zoals hij er gens genoemd wordt. Door deze instelling tegenover leven en maatschappij kon Diderot hem allerlei scherpe uitspraken laten doen die evenvele maskers af trekken en zo werd dit literaire pamflet bovenal een aanval op de vele misstanden in de samenle ving in Diderots dagen. De neef van Rameau had echter ook de ziel van een echte kunstenaar, van een musicus, die haakt naar het scheppen van een goed werk, naar erkenning en roem. Vooral als hij over muziek praat, vergeet men de klaplo per, en wekt hij grote sympathie. Hij vertoont die éénheid van karakter die Diderot lief was. Wat is goed, wat slecht, zelfs al zijn er geen wetten? Dit bock is zo sprankelend veel zijdig dat het onmogelijk is, er een résumé van te geven, en dat men, aan het eind gelcomen, hoogst ver baasd is dat dit alles zich in enkele kwartieren op een namiddag heeft afgespeeld in een Parijs' café. De vertaling, van C. N. Lijsen, is levendig en kan in de herdrukken die we dit prachtige boekje toewen sen, mogelijk hier en daar nog wat worden bijgeschaafd. Diderot: De neef van Rameau. Bezige Bij, Amsterdam. %\erkk( uis voor Qoudse. tekeningen In de St. Janskerk te Gouda zal een kluis worden aangebracht, waarin de werktekeningen die in de jaren 1555 tot 1603 hebben gediend tot de' vervaardiging van de beroemde Goudse glazen, zullen worden opge borgen. De tekeningen die zestig tot tachtig centimeter breed en tezamen ongeveer 2,5 km. lang zijn, waren tot dusverre verpakt in zinken kokers, in een banksafe ondergebracht. De onderbrenging in een kluis in de kerk zelf, zal de mogelijkheid openen de tekeningen ter beschikking te stellen voor studie en van tijd tot tijd te exposeren. Voor het bouwen van de kluis in de kerk en het vervaardigen van meer zinken kokers, waarin de tekeningen „ruimer" kunnen worden opgeborgen, is een bedrag von f 15.000,nodig. Puur goud op het Waterlooplein Letterkundigen gaven hun mening over „moderne iijd" (Van één onzer redacteuren) Wij prijzen de dag, waarop wij snuffelend in een zwaar beladen boekenstal op het goede Amsterdamse Waterloo plein de Geschenken vonden uit het zeer prille bestaan van de nu zilveren Boekenweek. Zeker, de deeltjes, die de Boeken week-heren ons in de vijftiger jaren cadeau deden (als Pres- sers terugblik op de jodenvervolging in „De nacht der Giron dijnen" en het wat bizarre maar kleurige verhaal „Het ge hucht" van A. Defresne) zouden wij niet graag op onze plank missen. Maar heel erg gelukkig voelden wij ons met het éérste Geschenk anno 1932 én met dat van 1933. Het was echt een vondst, want exemplaren uit die jaren zijn nauwe lijks meer te bemachtigen en de liefhebber telt er graag enige zilverlingen voor neer. Wij hadden zeker niet verwacht tussen de stapels oude damesbladen, de lijvige stukgelezen delen van „De aarde en hare volkeren", de doffe uniform gekafte ro mans van een opgedoekte uitleenbibliotheek dit voor de boe kenvriend werkelijk „goud" te zullen vinden. Voor twee kwartjes per stuk waren ze ons. De man achter de stal had eens moeten weten, dat hij zijn pure goud zo maar ruilde voor ons simpele nikkel... door een grimmige menschenlief- de, waarom ik oorlog en milita risme haat". jan Greshoff wond er (óók I in 1932 ai) geen doekjes I om, eerlijk biechtend zijn eerste „magere" bundel gedich ten van geen enkele waarde te beschouwen. Het was „knudde." al drukte criticus Maurits Uyl- dert zich in gelijke zin maar iets verhevener uit. Kenmer kend voor Greshoff was zijn Geschenk-1932, ingeleid door C. J. Kelk, is een waar curio sum. Er komen niet minder dan 33 schrijfsters en schrijvers aan het woord, figuren, die 28 jaar terug in onze vaderlandse letteren de toon aangaven. Hen werden vijf vragen voorgelegd, beginnend met „Hoe kwaamt ge tot het schrijven van uw eerste boek?" eindigend met „Hoe denkt U over onzen modernen tijd?" K. J. L. Alberdingk Thijm (Lod. v. Deyssel) opent de reeks en antwoordt in november 1931 vanuit zijn veste in Haarlem op vraag vijf: „Ik geloof niet in een modernen tijd in zoo verre als ik meen, dat de dingen die, naar mijn idee, de beste be standdelen van een tijd zijn, in alle tijden dezelfde zijn. Ik zie wel, dat men nu vliegt, nu spreekt met den tegenvoeter alsof hij in dezelfde kamer wa re, nu in autonjobielen rijdt, en zoo voort, maar ik acht dit alles bijzaken in vergelijking met de, altijd dezelfde, bewegingen van den menschengeest en van het menschengemoed: politiek, di plomatie, philosophie, schoone kunsten, liefde, vriendschap". A. den Doolaard, toen nog nau welijks dertig jaar en op dat mo ment getuigend van zijn voorlief de voor zijn „Druivenplukkers"' (verschenen in 1931), was al de aartszwerver, die hij gans zijn le ven zou blijven. Hij blijkt zijn vi sie op de moderne tijd altijd trouw te zijn gebleven, getuige zijn antwoord in '32: „Ik ken slechts één wet: Eerbied voor het leven, want ik voel mij bezeten C. J. KELK ...inleider eerste Boekenweekgeschenk. Moeiteloos op de teenpunt... het ideaal van alle jeugdige ballet leerlingen, het symbool van zwevende schoonheid. Spit^ cm kunnen voor kindervoeten een catastrofe 31JM Het Nederlandse Ballet Verbond heeft een be roep gedaan op de minister van sociale zaken om de im port, aanmaak en verkoop te verbieden van kindermaten van de speciale balletschoen tjes, die dienen om „op de pointes", op de teenpunten, te dansen. Het Ballet Verbond waarin een aantal ballet-pae- dagogen verenigd is, schaart zich hiermee in de rij van de danscritici, die de laatste zes jaren in toenemende mate hebben .gewaarschuwd tegen slechte ballet-les en de gevol gen daarvan. De moeilijkheid echter is, dat de vraag naar balletles derma te stormachtig is gegroeid, dat het aanbod van bevoegde leer krachten geen gelijke tred heeft kunnen houden. De stu dio's zijn als paddestoelen uit de grond verrezen en worden al te vaak geleid door lieden, die een blauwe maandag bal letles hebben gevolgd, maar die noch technisch noch pae- dagogisch als bevoegd kunnen gelden. En juist bij déze stu dio's komt men, uit onbegrip of terwille van de populariteit, grif tegemoet aan het ideaal van de kleuters (en van hun trotse moeders dans de pointes. Op een kwartje Dans op de teenpunten, het „symbool" van klassiek bal let, is voor kinderen beneden de twaalf jaar uit den boze. Slechts wie dagelijks minstens twee uur traint, en dit al enkele jaren achtereen deed, kan jon ger op de pointes. Maar ook in een befaamde beroepsschool als die van het Bolsjoi in Moskou, komen de kindei en pas met hun tiende op de pointes. Kleuters, die al met hun zevende of acht ste jaar de pointe-schoentjes aan trekken en zich op de teenpunten verheffen, lopen grote kans op kwetsuur en blijvende vervorming. De menselijke voet is erop be rekend, het lichaamsgewicht over de volle voetlengte te verdelen. De vele kleine been tjes, waaruit het voet-skelet is opgebouwd, vormen tezamen een veerkrachtige boog van 't soort, waarmee onze bruggen de grote rivieren overspannen. Bij dans op de pointes komt echter het volle lichaamsge wicht te rusten op een „toren tje" van recht op elkaar staan de beentjes, en drukt het gehe le gewicht op een oppervlak zo groot als een kwartje. Aan deze onnatuurlijke drukver- deling kan de voet slechts zeer langzaam wennen. Belangrijker echter is, dat bij kinderen beneden Een röntgenopname tijdens de dans op de pointe toont, hoe alle voetbeentjes als een wan kel torentje recht op elkaar zijn gestapeld op een grond vlak, niet groter dan een kwartje. de tien jaar het beendergestel nog niet geheel verhard is. dat met name het kraakbeen zeer kwets baar is en dat de banden en pezen nog zwakke aanhechtingen vormen met het beendergestel. Bij dans op de pointes moeten de spieren en bijbehorende banden het li chaamsgewicht in wankel even wicht houden rondom dat recht opstaande „torentje" van beentjes. Overbelasting, gevolgd door het losscheuren van aanhechtingen van banden en pezen komt dan zeer vaak voor en is op die leef tijd moeilijk te genezen. Veel gevaarlijker is, wat er met het kraakbeen gebeurt. Dit kraak been omgeeft de uiteinden van de beentjes en fungeert als smeer middel tussen de kootjes en ge wrichten Een nog „vloeibaar" smeermiddel, dat bij overbelasting tussen de gewrichten en hechtin gen wordt weggeperst, met tot gevolg blijvende vervorming. Bo vendien zitten er in de uiteinden van de beenderdelen cellen, die een regelende functie hebben bij de groei. Wordt dus het gehele been overbelast door dans op de voetpunt, dan bestaat grote kans dat de groeicellen worden ge kwetst, en dat dus het lichaam onvolkomen zal uitgroeien. Pas na het tiende, en bij onregelmatige harde training; na het twaalfde jaar is het beendergestel voldoen de gehard en gerijpt om aan der gelijke overbelasting te wennen. Een plezier doen Alle reden dus om de trotse ma ma's te doordringen van het gevaar als hun kleuters vroegtijdig op de pointes gaan. Maar die moeders, en hun kroost nog minder, zijn slechts zelden van dit gevaar op de hoogte. Een bevoegd leraar zal het hun voor houden en zal weigeren om een onrijp lichaam op de pointes te doen gaan. De talrijke ondeskun dige leerkrachten echter moedigen de pointes juist aan, omdat zij Op diverse manieren tracht men nu dit grote gevaar te ke ren. Door de Staatsexamens voor de Dans, die dit jaar door de minister zijn ingesteld opdat er een diploma kome, dat ga rantie biedt voor bevoegdheid. Wie dit diploma behaalt, moet voldoende van anatomie weten om het jonge lichaam geen ge weld aan te doen, en wordt trouwens door een soort ere code verplicht om kinderen be neden de tien niet op de poin tes te brengen. Zolang echter de gediplomeerde balletpaedagogen nog slechts een gering percentage vormen van al wie een studio exploiteren, zijn er ook andere maatregelen nodig. Daarop doelt het Ballet Verbond, dat het dus onmogelijk wil maken om voor kinderen beneden de tien jaar de pointe-schoentjes met ver sterkte neuzen te bemachtigen, die onmisbaar zijn voor teenpun- ten-dans. Of deze maatregel af doende zal zijn, valt te betwijfe len: vele studio's importeren de begeerde schoentjes zelf en vaak clandestien. Belangrijker is dat de ouders van het gevaar worden doordrongen. Wie bemerkt dat zijn kind vroegtijdig op de poin tes mag, kan daaruit zonder meer concluderen dat de betrokken le rares of leraar niet deskundig is en derhalve een gevaar vormt voor het kind. C. Nicolai. A. DEN DOOLAARD ...slechts één wet... knappe antwoord inzake „de modernen tijd": „Zoowel het Verleden (wat leefden wij ge lukkig voor 1914) als de Toe komst lijken mij verkieselijk boven het Heden. Maar toen het verleden heden was, was het ook leelijk en hinderlijk en als het toekomende het tegen woordige wordt, zal het alweer een sinistere geschiedenis zijn. Wie tevreden is met wat hij is en met hetgeen hij heeft is een mossel. Alleen de Ontevrede nen leiden een menschwaardig bestaan. En de eenige staat, waarin een kunstenaar iets behoorlijks kan produceren is: de Onrust. Wie goed denkt over dezen tijd, wie het be staande accepteeert, is rijp voor het Oudemannenhuis. Ik hoop er nog een paar jaar bui ten te blijven". Greshoff is daarin ons inziens uitnemend geslaagd en zijn huidige droombungalow bij Kaapstad blijkt ook nu nog verre de be huizing van een „overjarig" man te zijn. Rose buurt Verder bladerend in dit Ge schenk-1932 lezen we een kostelijk verhaal van M. J. Brusse, vader van Paris-vous- parle-Jan. Brusse schreef als li terator- journalist in feuilleton vorm in de N.R.C. zijn befaamde rubriek „Onder de menschen" en verhaalde daarin o.a. over de Rot terdamse rose buurt de Zand straat, over Daatje-in-de-korte- rokjes, Toos-met-de-tanden, de er schilderende Kees van Dongen en het werk van de stadsevangelis- ten. Van Looy zou de verhalen uitgeven in een bundel getiteld: „Godsdienst in de Zandstraat". Een voorwoord van een persoon met een klinkende naam zou goed staan en de jeugdige schrijver be sloot daartoe een verzoek te doen aan dr. Abraham Kuyper. Brusse, zenuwachtig om het benaderen van de grote a.r.-staatsman- hoogleraar en prediker, vergiste zich. Het pakket, dat hij naar Den Haag zond, bevatte niet de bewus te bundel, maar een andere serie „Achter de coulissen", pikant en vrijmoedig het leven beschrijvend in de tingeltangels, kleedkamers, artistenfoyers en avondlijke thee tuinen van de Maasstad. „In mijn oprechte bewondering voor den zoo rijk begaafde, vond ik 't éér lijk afschuwelijk. Want hoe zou ik ooit den schijn kunnen wegne men alsof ik een laf grapje had bedoeld?", zo schrijft Brusse. „Doch binnen een paar dagen al kreeg ik een guitig kort briefje, op 't Torentje van de premier ge schreven. Mijn onhandigheid bleek zijn zin voor humor nog wel te hebben vermaakt. Zelfs volgden een paar prijzende woorden en... een uitnodiging eens thuis met hem te komen praten. Over twee weken had hij op Zondagmiddag voor 't eerst een uurtje vrij"... Document Een kostelijk hoekje, dat eerste Geschenk, een werkelijk tijd- doeument, waaruit het ver leidelijk is nog meer te citeren, zoals het verhaal van Anton Coolen over zijn vertellende moe der, de bekentenissen van Top Naeff over haar onvergetelijke „School-Idyllen", of om wat na te filosoferen over Victor van Vriesland, die beweerde over de moderne tijd niet na te deken, „omdat men tot zoiets in onzen modernen tijd geen tijd vindt". Het tweede Boekenweek-Ge schenk (1933) is in feite van nog groter waarde. Het bevat de geschreven portretten van 25 niet meer in leven zijnde schrijvers door tijdgenoten en geeft daarmede een brok lite ratuurgeschiedenis over Jac. van Loov. Cvriel Buysse. Van Eeden. Louis Souoerus. Her man Hevernians. Herman Gor ter in optima forma. Deze eerste twee vormen ware kleinoden. Later werden novellen of essays als Geschenk uitgereikt doch ons hart gaat bijzonder uit naar uitgaven als deze eerste twee. die na de oorlog enigermate werden benaderd door Clare Len- narts „Op schrijversvoeten door Nederland" (1955) en „Ontmoe tingen met schrijvers" van dr. P. H. Ritter jr. (1956). Moge in de toekomst ook deze Geschenk-traditie nog eens een herhaling krijgen. Velen zullen er de Boekenweek-lieren zeer dankbaar om zijn.

Krantenbank Zeeland

Provinciale Zeeuwse Courant | 1960 | | pagina 9