Beter wederzijds begrip tussen 2\wqL j£*ne collectie um m jCowdew dominees en dichters gewenst Meer aandacht van toneel voor televisie gewenst ..theater- OVERPEINZINGEN BIJ VIER DOMINOGRAFIEËN VROEGER IN IERSE HOOFDSTAD EEN LEGE ZAAL Dr. Spanjaards „spiegel" geelt eenzijdig beeld en m m Iers-Engels geschil om kunstbezit werd eindelijk opgelost Up zoek naar regels voor T.V.-slijl E1 Culiurele avalcade ZATERDAG 19 MAART 1960 PROVINCIALE ZEEUWSE COURANT 33 Onze natie blijft in hoge ma te dominocratie. Een be wijs? In één jaar tijds konden hier vier boeken over dominees, hun preken, werk en toehoor ders verschijnen. Houten broek Twintig jaar geleden verscheen de eerste bundel reportages over dominees, preken en kerk mensen onder de titel: „In de hou ten broek". Het werd een kerkelijke j bestseller en D. van der Stoep is nu opnieuw samen met de N.C.R.V.-re. porter Herman Felderliof op pad ge gaan, van Borssele tot Groningen en van Egmond aan Zee tot Almelo. Zij hebben 's zondags in de kerk geze ten tussen midden-orthodoxen en ge reformeerde bonders, synodalen en vrijgemaakten, lutheranen en oud katholieken, vrije evangelischen en oud-gereformeerden. Zij hebben kerk gangers geobserveerd, kerkgebouwen geïnspecteerd en preken genoteerd en predikanten gefotografeerd. Het bezwaar van dit boek is, dat ook de reportages zelf te veel fo tografie zijn. De beide schrijvers hebben alles met een koel-klinisch oog en oor geregistreerd. Zij zijn niet bewogen, meegesleept. Zij hebben geen grote, nieuwe dingen ervaren. Zij waren al te thuis in de kerkbank, zij waren té gerou- tineerde kerkgangers en preek- luisteraars. Er gebeurt méér in een kerkdienst i dan wat de reporters genoteerd hebben en juist van dat „meer" ervaren we in dit boek zo bitter weinig. De kerk heeft aan farizeïsme verlo ren en aan ootmoed gewonnen. Dat is het optimisme, dat beide schrij vers uit twintig kerkdiensten in den lande mee naar huis hebben geno men. Geen lachspiegel Niet van de kerkbank, maar van de moderne literatuur uit bena dert dr. S. H. Spanjaard de pre dikant. Dit geeft een heel ander ef fect dan de portretten, die van der Stoep en Fehlerhof hebben gemaakt. De spiegel, die dr. Spanjaard zijn collega's voorhoudt Is geen lachspie gel. De predikant komt er in dit domi- nologisch literatuuroverzicht, waarin de literatuur var. de laat ste zestig jaar op zijn predi kants- figuren wordt bekeken, over het algemeen niet al te best af. Geslepen huichelaars, onbetekende nietsnutten, vreemde hobbyisten en verlegen wereldvreemden treden uit de fragmenten, die dr. Span jaard heeft gekozen, naar voren; dr. Spanjaard is eenzijdig; de ne gatieve stemmen komen te veel aan het woord. De literatuur van deze eeuw biedt ook heel andere beelden van predikanten, pries ters en prelaten. Als men deze Domineesspiegel ook als een spiegel ziet van wat de mo derne literatuur weet te vertellen van godsdienst en predikant komt de kunstdhaar er even slecht af als de dominee. Er spreekt een ontstellend gebrek aan kennis van de bijbel en gemis aan begrip van godsdienst en predikanten uit. Die onkunde komt nog maar al te vaak onder de moder ne kunstenaars voor. Zij maken er soms cèn eigen soort religie van. Aan do andere kant weten de dominees vaak bitter weinig begrip op te bren gen voor wat de moderne kunst en met name de moderne literatuur beweegt. In de moderne literatuur is men gewikkeld in een worsteling om terug te keren naar het zuivere, een voudige woord. Oude clichés en vor men worden stukgeslagen. Men gaat daarbij tot het uiterste en durft in de experimenten, zelfs de chaos, aan. De ze worsteling, waarbij het gaat om de laatste en diepste betekenis van het woord en een nieuwe opbouw van de taal, moet de dienaren des Woords wel ter harte gaan. Hier en daar is iets te merken van een ritseling van een beter weder zijds begrip. Predikant-dichters als Guillaume van der Graft en Jan Wit kunnen wellicht opnieuw Vier boeken over dominees, gemeen ten, preken, kansels en kerkbanken. gaande, de slapende, de lachende, de rokende, de snoepende, de pratende de graverende, de onzichtbare, de luisterende en de offerende gemeen te. Een schat van anekdotes uit he den en verleden over deugden en on deugden van kerkgaande gemeenten en hun predikanten. Twee kerkelijke hoogleraren, tien predikanten en een leek geven in het derde boek een antwoord op de vraag: Hoe vindt U dat er ge preekt moet worden? Het opmerkelijke is, dat zij dwars door alle kerk- en preekmuren heen tot tamelijk éénsluidende conclusies over de preek komen. De preek moet eerlijk, direct en gewoon zijn. Zij moet het Evange lie verkondigen aan de mens van vandaag. Allen zijn eenparig in hun afkeer van goedkope popu lair- en-mooi-doenerij in de preek. dominees wat meer de oude schrij vers gingen lezen. Zij zouden dan de moderne dichters ook beter verstaan. Misschien zou dat dan ook die aan sluiting van de kerk aan het wereld se geven, waarnaar men zo harts tochtelijk zoekt". D. van der Stoep H. H. Felder- hof „Opnieuw in de houten broek" uitg. Bosch en Keuning N.V., Baarn. Dr. S. H. Spanjaard: „Dominees- spiegel"; uitg. Het Wereldvenster, Baarn; „Hoe vindt U dat er gepreekt moet worden?", uitg. La Rivière en Voorhoeve, Zwolle; Henk de Jong: „Kerkbank in, kerkbank uit"; Gebr. Zomer en Keunings, Uitgeversmij., Wage- ningen. bruggen slaan tussen dominees land 'en dichtersland. In beide wo nen de werkers van het woord. De journalist Henk de Jong be kijkt in zijn „Kerkbank in, kerkbank uit" de gemeente in verschillende gedaanten: de kerk- Albert Schweitzer in gepeins verzonken over een boek Professor Fritz Behn uit Miin- clien legt de laatste hand. aan dit monument, dat geheel uit Elzassisch zandsteen wordt ge houwen. Hij heeft er twee jaar aan gewerkt. (Van onze Londense correspondent) De National Gallery in Londen en de National Gallery in Dublin zijn het dan eindelijk na bijna 45 jaren strijd eens geworden over de magnifieke Hugh Lane Col lectie van 39 meest Franse impressionistische schilderij en, die een waarde vertegen woordigen van naar schat ting één miljoen pond (10 miljoen gulden) er zijn ook een paar werken van Ne derlandse schilders onder, als „Schaatsenrijden in Hol land" van Jongkind en „Meis je, dat een vogel in een kooi voert" van Jacob Maris, en een Van Gogh (Rotsland schap). De overeenkomst, die eind van het vorig jaar werd gesloten, voorziet in een regeling, waarbij de ene helft van de kunstwerken in Du blin en de andere helft in Lon den tentoongesteld zal worden, met een uitwisseling iedere vijf jaar van een gedeelte van de schil derijen, zodat in twintig jaren tijds de bezoekers in beide hoofd steden alle 39 werken zullen kun nen hebben gezien. Tot aan 1960 toe kwamen kunstminnaars, die de Nationale Gallery in Dublin bezochten, plotseling in een lege zaal. waarin alleen maar efen bus te van Sir Hugh Percy Lane stond. Die zaal was aldus „ingericht" als een protestmanifestatie van de Ieren tegen het feit, dat de Engelsen de Hugh Lane Collectie niet wilden afstaan. Fortuinlijk En daar hadden de Engelsen niet zo erg ongelijk in. Per slot van rekening ging het wel om niets anders dan een niet gecontrasigneerde formule in een testament, maar, als men de zaak op de keper beschouwt, kan men zeggen, dat Sir Hugh Lane, zoon van 'n protestantse dominee, zich in het rooms-katholieke Ierland niet thuis voelde, en daarom naar Londen verhuisde, waar hij binnen weinige jaren fortuin maakte als kunsthandelaar. Hij leefde van 1875 tot 7 mei 1915. In dat laatste jaar kwam hij bij de ramp van de „Lusitania", door de Duitsers in hun meedogenloze oorlog ge torpedeerd, om Hij was op jeugdige leeftijd naar Londen gegaan om er in een kunsthandel te werken. Hij had echter zoveel flair, dat hij al op 23-jarige leeftijd een eigen zaak kon kopen en binnen vijf jaren fortuin kon maken. Na een op zienbarende expositie van zijn be zit aan impressionistische schilde rijen van Franse meesters te heb ben gehouden meesters, die toen nog niet overal als zodanig erkend werden bood hij zijn collectie aan het nationale mu seum in Dublin aan. Hij had evenwel geen rekening gehouden met de droogstop pelgeest van de directie van dat museum. Het museum van Dublin aarzelde jaren lang om zo vriendelijk te zijn de kunst schat te aanvaarden, ten eerste, omdat het de waarde ervan niet inzag en ten tweede, omdat als eis door Hugh Lane was gesteld, dat er een aparte zaal voor moest worden ingericht. In 1913 was het geduld van de kunstbezitter uit geput en wendde hij zich tot de National Gallery in Londen, in de hoop, dat die van een minder duffe geest zou doen blijken. Maar ook daar had men van de mo derne kunst uit die tijd weinig begrip. Alle werken tentoonstellen, daar voelde men weinig voor en vooral voelde men niets voor het ophangen van het gr ootste meesterstuk van de collectie „Les parapluies" van Auguste Renoir. Trouwens meer dan 45 jaar later is het begrip van dit juweel van een schilderij nog niet goed tot de leiding van de National Gallery doorgedron gen. Het schilderij hangt na melijk in één van de twee gro te zalen, waarin een deel van de collectie is opgehangen, midden op de zijwand, waar het prachtig uitkomt, alleen... die „Paraluieszijn van boven overgoten door een hel geel indirect licht, waardoor zij, naar het schijnt, in zonne schijn baden. Gezien de belich ting hadden het dan ook beter Parasols kunnen zijn. Niette genstaande deze „artistieke museumfout" ziet men onmid dellijk, dat dit één van de prachtigste werken is van Re noir, een kwart miljoen pond waard, dus één-vierde van de waarde van de hele Hugh Lane Collectie. XT u dit geschil tussen Ierland en Engeland sedert het begin van dit jaar opgelost is, is de aandacht van het publiek in het bijzonder op deze collectie gevestigd en elke dag heeft dan ook in de National Gallery stro men bezoekers gebracht. Natuur lijk zijn er onder de minder grote schilderijen ook werken, die waard zijn haast of in gezelschap van de „Parapluies" van Renoir te hangen. Er is een overstromingsbeeld uit de omgeving van Parijs door Mo net, dat door zijn in elkander overvloeiende grijs-koude tinten een stemmingsstuk is, dat hoe lang men er ook naar kijkt, al tijd boeit. Er zijn verscheidene De National Gallery te Londen. Manets, waaronder het beroemde „La musïque aux Tuilleries", dat een veelheid van personages in een harmoniërend kleurenbeeld samenvat; „Les bains de mer" (Het zeebad) van Degas, doet in zijn lichte toets aan een Monet denken, als daar niet de figuren op de voorgrond waren, die scherp omlijnd zijn. Op de reeds genoem de Van Gogh; een rotslandschap uit de Alpilles (Zuid-Frankrijk), met een boom in het midden, op de top van de rotsen is een com positie, uitmuntend van even wicht; een kleine ngres, voorstel lend de „Bevrijding van Angelic door Ruggiero", laat weer één van die vrouwenlichamen van hem zien, smetteloos en in de vorm van een vaas; Avignon, vanuit de verte geschilderd door Corot, is een harmonie van blauw en geel, een stuk natuur uit het landschap gesneden, terwijl een geweldige sneeuwstorm van Courbet met een diligence als dramatisch middel punt de paarden worstelen zich omhoog uit de sneeuw aan toont, dat mén in de negentiende eeuw niet voor grote onderwerpen terugschrok. Nadat dus de National Gallery, zoals wij in dit artikel eerder zeiden, evenzeer geaarzeld had om „deze kunstwerken ca deau te krijgen" als de National Gallery van Dublin, voegde Sir Hugh Lane in 1914 een codicil aan zijn testament toe, waarin hij vertelaarde, dat de kunstschat na zijn dood naar Dublin moest wor den gezonden. Maar of hij zich nu niet helemaal zeker voelde wat de verandering van zijn besluit be trof, of dat hij bij ongeluk of uit vergeetachtigheid handelde, een feit is, dat hij dit codicil of toe voegsel niet door een getuige liet contrasigneren, waardoor het een wettig stuk zou zijn geworden. Zoals het er thans staat, komt naar de letter en zoals wij hebben uiteengezet ook naar de geest de kunstzinnige erfenis van Hugh Lane aan Engeland toe, aan de National Gallery Over die tekstuitleg behoeft men echter niet meer te twisten, want de eerstvolgende twintig jaren zullen zowel de bezoekers van het museum in Dublin als die van dat in Londen genieten kunnen van kunstzin en rijkdom van een man als Lane, die, niet zoals de Parij- se kunsthandelaar Vollard slapen de rijk is geworden, maar omdat hij een uitgeslapen figuur was. Hij wist niet alleen mensen grote sommen te laten betalen voor be langrijke kunstwerken, maar hij was ook zo'n groot kunstminnaar, dat hij het beste voor zichzelf be waarde. De schilderijen waren niet slechts zijn brood, maar ook zijn leven. (Van onze toneelmedewerker) R ZAL meer aandacht van, het le vend toneel moeten komen voor televisie. In omgekeerde richting is die aandacht er ruimschoots. Diverse pei lingen hebben aangetoond, dat de T.V.- spelen behoren tot de meest-genoten uitzendingen. De programma-leiders zijn hiervan doordrongen, en zouden trouwens ook uit eigen inzicht waar schijnlijk meer aandacht willen schen ken aan toneel. Aandacht van toneelspelers voor de t.v. is er ongetwijfeld. Afgezien van de zakelijke prik kel, die in deze „bijverdienste" is gelegen, lokt ook de mogelijkheid van bekendheid bij een miljoenen-publiek, groter dan men in een heel leven op de theaterplanken zou kunnen be reiken. Maar deze aandacht is nog in hoofd zaak individueel, meer gericht op de persoon lijke iuzet in de rol dan op do omgang met het medium der t.v. Toch zal juist in het huidige ontwikkelings stadium meer aandacht nodig zijn van het to neel als geheel, als kunstvorm, voor de t.v. als andersoortige kunstvorm. Een collectieve be zinning en daaruit voortvloeiende bemoeienis, voorafgegaan door de toneelleiders. Bemoeie nis in de zin, waarin Rob de Vries is voorge gaan met Toneelgroep Theater en met Ensem ble, door deze groepen als „ensemble", als werkeenheid, beschikbaar te stellen onder eigen leiders. Volstrekt individueel IN DE AFGELOPEN JA REN is, met valleu en op staan, een begin gekomen van een aparte speelstijl voor de -t.v. Die is uiter aard onmisbaar, want de intieme camera's vereisen totaal ander gebruik van de acteursgaven dan de planken, van waar af er door vergrote middelen van stem en plastiek een „pro jectie" plaatsvindt op het levend collectief van pu bliek. Die speciale t.v.-stijl moet ontstaan bij de spelers zelf. die kan niet worden onderricht door producers of regisseurs, die misschien terdege weten dat „t.v." is, maar die te weinig verbon den zijn met het scheppend milieu van de tonelist. Wat er tot nu toe aan spe cifieke t.v.-toneelstijl is ont wikkeld. is echter volstrekt individueel. De verworvenheden zijp slechts vervat in de persoonlijke aanpassing van elk der spelers, niet in een theoretische bezinning, in algemeen geldende regels, zoals die voor het levend theater bestaan en op de toneelscholen worden onderwezen. Juist in dit opzicht is het, dat hot nu hoog tijd wordt dat „het toneel" meer aandacht krijgt voor de t.v. Dat men dus de inviduele ervaringen overziet en bundelt tot een richtsnoer. Dat men, in plaats van „zich te laten gebruiken" voor de camera's, zelf het initiatief neemt en aan de tonelisten, maar ook aan Bussum leert, hoe het eigenlijk het best zou moeten gaan. Ook voor amateurs DIT VEREIST dus doelbewuste aandacht op het hoge niveau der toneelleiders, gesteund door do evenzeer welbewuste aandacht van hun spelers. Dit vereist eigenlijk, dat het Rob de Vries, als Mozes in „De Eerstgeborene", een spel van Christopher Fry dat najaar 1959 voor de televisie werd opgevoerd, Nederlands toneel als zoda nig één of meer figuren vrij maakt oin zich geheel aan deze taak tc kunnen wij den. Om dus vruchtbarend contact te onderhouden met de producers en regisseurs. Om regels en techniek te formuleren. Om spelers te „coachen" in hun omgang met het beeld-medium. En eigenlijk niet dio spelers alleen! Wat namelijk voor het op treden van tonelisten voor de camera geldt, geldt in eerste aanleg tevens voor ieder ander die iets voor de televisie doet, de nieuws lezer en de commentator, het zangeresje en evenzeer de meneer of mevrouw, die in welke hoedanigheid ook, wordt geïnterviewd. Juist voor de „amateurs" onder de cameraverschijningen zou het waarschijnlijk psychologisch bij zonder veel uitmaken indien zij bij de NTS al tijd iemand aanwezig vonden die hen kon coa- achen, die hen vertrouwd kon maken en die chen, die hen vertrouwd kon maken en die len om beter en rustiger te „werken" dan men doet. Winstsaldo ZEKER, dit zou betekenen, dat men enkele ervaren krachten zou moeten onttrekken aan het toch al te krappe areaal van to nelisten, die voor de planken en de t.v. be schikbaar zijn. Maar de winst in artistieke prestatie en in t.v.-presentatie zou over alle uitzendingen genomen zo onevenredig veel groter kunnen zijn dan het verlies door hun uitvallen uit liet spelers-areaal, dat het alles zins de overweging zou verdienen. Juist nu, nu men zich bezint op liet komende seizoen van toneel en t.v. beide. DE CHOROEGRAAF Walter Gore is te Amsterdam aangekomen om bij 't Amsterdamse ballet een nieuwe cho reografie in te studeren voor de bal letmedewerking in de opera Faust bij de Nederlandse Opera. De eerste voorstelling daarvan is vastgesteld op dinsdag 12 april in de Amster damse Stadsschouwburg. Voor zover de beschikbare tijd dit toelaat zal Walter Gore voorts een nieuw ballet van hem zelf bij het Amsterdams ballet instuderen op muziek van Cesare Franck. Verder zal hij de dansen van de Notenkraker die hij enige jaren geleden bij het Ballet instuderen bij het Amsterdams Bal- instuderen bij het Amsterdamse Bal let. OP EEN OPENBAAR CONCERT zondagavond 27 maart in de klei ne zaal van het Concertgebouw te Amsterdam zal de violiste mej. Jean- nélotte Herzberger examen afleggen voor de Prijs van Uitnemendheid. Als rijksgecommitteerde zal dr. C. L. Waltlier Boer aanwezig zijn. Mej. Herzberger behaalde in 195lt het einddiploma van het conservatorium der vereniging Muzieklyceumte Amsterdam. IN ZWITSERLAND is onlangs op gericht de ,yNieutce Europese School" waarin jonge kunstenaars zijn vere nigd, die tot de jongste strommg in de beeldende kunst behoren. De internationale jury heeft voor Nederland verkozen: Armando, Bram Bogart, Kees van Bohemen, Hende- rikse, Henk Peeters en J. Schoon hoven die reeds eerder gemeenschap pelijk exposeerden als ,Jnformele groep." De Nieuwe Europese School" zal in het komende seizoen tentoonstellen in Zwitserland, Italië, Spanje, Frankrijk, België en Duits land.

Krantenbank Zeeland

Provinciale Zeeuwse Courant | 1960 | | pagina 13