K. van het Reve speelt kostelijk
literair spel in speurdersroman
Andrew Marton: specialist in stuntscènes
Letterkundige kroniek
door HANS ff ARREN
E
„Keerpunten" tussen twee Parijzenaars
Expositie in Groningen
roept vraagtekens op
OOK VOOR BEN HURBELANGRIJK WERK VERRICHT
ZATERDAG 5 MAART 1960
PROVINCIALE ZEEUWSE COURANT
„TWEE MINUTEN STILTE
Mengeling van spot en ernst,
zakelijkheid en geheimzinnigheid
Twee minuten stilte", het boek van Karei van het Reve, is
méér dan een gewone speurdersroman. De hartstochtelijke
consumenten van de detective zullen, wat de „plot" betreft, mo
gelijk niet zonder kritiek zijn. We zullen ons op dit punt van een
oordeel onthouden, daar we te zelden een detectiveroman lezen
om een maatstaf te kunnen aanleggen. We vonden het boek on
derhoudend, spannend zelfs, doch de ontknoping leek ons wat
tam, net of er ineens geen achtergrond meer was, of zich een spel
in de leegte had afgespeeld. Mogelijk is dit de bedoeling van de
auteur geweest: het spelelement in de detective is bij de sclirij-
ver zowel als lezer immers groot, en het getuigt misschien van
wijsheid als men, zodra het spel voorbij is, alles laat verdampen
in het vage.
Ontdaan van het spanningselement
behoudt „Twee minuten stilte"
echter literaire waaide. De ver
teltrant is droog, zakelijk, haast on
geïnteresseerd, en gekruid met een
flinke dosis ironie, spot en kritiek.
Het gegeven van de roman wordt
extra geheimzinnig gemaakt doordat
de uitgever een brief van de schrij
ver aan hem heeft bijgevoegd, waar
in gesuggereerd wordt dat de roman
op „waarheid" berust. Voorts heeft
de schrijver ervoor gezorgd dat zijn
werk inderdaad in allerlei opzichten
op een sleutelroman lijkt.
Men meent figuren, namen, instellin
gen en gebeurtenissen te herkennen,
en dit is opzettelijk zo bedoeld- Ook
in dit opzicht speelt Van het Reve
dus een kostelijk spel. Vermoedelijk
zullen degenen die hem en zijn om
geving kennen, het meest genieten
van al die (quasi) dubbele bodempjes.
Doch wie het, zoals de meeste lezers
en wij zelf, met het verhaal „sec"
moet doen, houdt nog genoeg te gis
sen en te vermoeden over, en dit
vleugje geheimzinnigheid is een char
me, hoe overtuigd men er ook van
blijft dat die trekjes met opzet en
met wat spotlust aangebracht zijn.
Prins, de hoofdfiguur uit het. verhaal,
is bibliothecaris van het „Instituut
voor Oosteuropese Cultuurgeschiede
nis der Universiteit van Amster
dam." Wanneer hij na een jaar in
Amerika on op kosten van de „Che-
vrolet-stichting" (ge ziet het, de aan
duidingen zijn dubbelzinnig!) door-
gebracht te hebben, in Amsterdam
terugkeert, verneemt hij dat zijn
chef, prof. Van Bever door een my
sterieuze bomaanslag om het leven is
gekomen en dat er ongeveer gelijk
tijdig een aantal uiterst belangrijke
brieven van de „Slobodistische" lei
der Ujin uit de safe van het Insti
tuut verdwenen blijken.
De dood van Van Bever, precies
na de twee minuten stilte op een
vierde mei, is niet opgelost, de
brieven blijven zoek. Met zijn
wetenschappelijke medewerkers
Peter en August, en de secreta
resse Dora speelt Prins een vin
nig spel: wie van hen heeft de
bom gewornen, waar zijn de aan
stichters, wie hielp mee?
Weldra komt hij er achter dat de
regering van „Groot-Slobodië"
om bepaalde redenen er belang
bij had, dat lljlns brieven verdwenen,
en hij ontraadselt door toeval ook snel
'n vernuftig codesysteem dat op acti
viteit binnen 't „Instituut" zelf wijst.
Spannend is deze speurtocht, gekruid
met de droogste humor en zotste za
kelijkheid, knap het element van
„suspense": de promotie van Peter
Struve, een onbarmhartige, satirische
schets van grote kwaliteiten. Tot het
schot en de daarop volgende bezwij
ming van de auteur (eveneens knap
geplaatst) is men werkelijk „thril
led." De ontknoping liet ons persoon
lijk daarna wat onbevredigd.
Behalve van de ironische verhaaltrant
en de laconieke objectiviteit van de
verteller Prins, hebben wc het mees
te genoten van de kritiek die de
schrijver uitoefent op een financieel
beleid dat een afgestudeerd, gepro
moveerd wctensclmppelijk ambtenaar
maandelijks met 344,78 naar huis
stuurt, en het „Instituut" (als zove
le andere instellingen) gehuisvest
doet zijn in een ouderwets pand dat
daar totaal ongeschikt voor is, zodat
honderden werkuren van de weten
schappelijke ambtenaren jaarlijks
verloren gaan met heen en weer lo
pen door lange gangen en het beklim
men van trappen.
ulturele
'avalcade
DIE LOCKERE ODETTE" van Of
fenbach zal op 37 maart in (le stads-
scliouwburg te Maastricht, in premiè
re yuan bij de Zuidnederlandse Ope
ra, die de alleenopvoeringsrechten
van dit merk voor Nederland ver
wierf. De opera Samson et. DeliUv'
van Camille Saint Saens heeft de
Zuidnederlandse Opera op huur pro
gramma gezet voor begin mei in de
stadsschouwburg van Sittard. In juni
verwacht het gezélschap zijn eerste
uitvoering te kunnen geven van „La
Traviata' van Giuseppe Verdi.
BEIAARDIERS zullen zich van 27
juni tlm 1 juli a.s. ie Hilversum
met. elkaar meten. De jury voor dit
tweede internationale beiaardcon
cours bestaat uit mr. Romke de
Waard voorzitterJos de Klerk en
Jef Rot tiers.
Men leze de beschrijving van de an
tieke huistelefoon of van de geluids
installatie in de aula van de Amster
damse Universiteit. Niet minder ver
makelijk is het onbarmhartige beeld
van de „Einzug der Gladiatoren", de
In de grote zaal van Arti et Amici-
tiae te Amsterdam heeft Paul Brandt
deze week de nalatenschap geveild
van de onlangs op 8Jf-jarige leeftijd
overleden prinses der schilderessen"
Lizzy Ansinghdie in de rij der
Amsterdamse Jofferen" een eerste
plaats innam. Op de foto: Veiling
meester Brandt (met brilachter de
tafel) brengt een familieportret van
de schilderes onder de hamer. Er
heerste op de veiling een huiselijke
sfeer. Tot de véle belangstellenden
behoorden familieleden, kennissen en
kunstzusters en -broeders van de
poppen-, portret- en dierstukken-
schüderes.
binnenkomst van het korps der Am
sterdamse hooglearen bij een promo
tie:
en van mijn vrienden heeft 't cor
tege der hoogleraren, zoals 't ook
nu weer de aula binnenkwam,
eens een „stoet morsige kerstman
nen" genoenid. Wat de morsigheid
betreft was zijn vergelijking juist.
Vele toga's zijn in geen halve eeuw
gestoomd of chemisch gereinigd. De
pakken die onder die toga's gedragen
worden behoren zwart te zijn, en het
beste is als de broekspijpen grijs
gestreept zijn het nee plus ultra
der zwartheid bij wijze van spreken.
Menig hoogleraar is echter te lui om
dat zwarte pak aan te doen en zo ziet
men soms een verscheidenheid van
daagse, met as en pindakaas be
smeurde broekspijpen onder de ook al
weinig frisse toga's uitkomen. De wit
te bef die onder die toga gedragen
wordt het best vergelijkbaar met
wat oudere lieden een „vals frontje"
noemen is bij velen wat kaal en
kreukelig, omdat ze het ding niet op
tijd naar de wasserij brengen. Slechts
weinige dragers van dit kostuum zijn
in staat er zich op eigen kracht in
te steken zonder enige wezenlijke
fout te maken. Het gemiddelde cor-
tège telt altijd 'n stuk of wat heren
bij wie dat valse frontje als een baard
alle hoofdbewegingen meemaakt en
uit de toga springend naar voren
gaat steken, telkens teruggeduwd
door de bezitter" en er volgt
meer in deze trant.
algt nog
De mengeling van spot en ernst, spel
en felle kritiek, zakelijkheid en ge
heimzinnigheid, maken deze ongewo
ne detectiveroman tot zeer prettige
lectuur.
Karei van het Reve: Twee minuten
stilte.
G. A. van Oorschot, Amsterdam.
Overschatting van
na oorlogse periode
Keerpunten in de Neder
landse schilderkunst.
Dat is de naam van de grote
overzichtstentoonstelling, die
tot 26 maart in het Groning
se museum is te zien, nadat
ze in het Eindhovense Van
Abbe-museum is te zien ge
weest. Een benaming is het,
die grote verwachtingen
wekt, ook als men weet, dat
bedoeld wordt een overzicht
te geven van veertig jaar Ne
derlandse schilderkunst. On
ze persoonlijke verwachtin
gen zijn niet geheel uitgeko
men. Het is ongetwijfeld een
tentoonstelling die verrassin
gen biedt, maar die zijn dan
niet altijd van aangename
aard. Die verrassingen lagen
in het weerzien-van schilde
rijen, die inderdaad hoogte
punten zijn geweest, maar
evenzeer in de overschatting
van de na-oorlogse periode,
waarin we blijkbaar elke per
soonlijke nuance in de non-
figuratieve schilderkunst on
middellijk moeten aanzien
voor een „keerpunt", een
mijlpaal in de kunstgeschie
denis.
Naar de tijd gezien vallen de
tentoongestelde schilderijen
tussen twee polen. Het
vroegste werk dat hier wordt ge
toond is van Kees van Dongen,
het laatste is van Karei Appel.
Het zijn schilders van Nederland
se afkomst, doch ze wonen en wer
ken heiden in Parijs.
Van Dongen heeft sinds meer dan
een halve eeuw ons land de rug
toegekeerd en is ecu Fransman
geworden. Behoort zijn werk tot.
de Nederlandse schilderkunst?
Karei Appel woont In Parijs, viert
daar in een bepaalde kring triom
fen, maar wordt in 'n bepaalde
Nederlandse kring eveneens ge
fêteerd en over het paar getild, al
is het maar over het stokpaardje
van Nederlandse keuzecommissies
en museumdirecteuren onder lei
ding van Sandberg, die preten
deert, dat het een appel is, die
van zijn stam is komen vallen.
„Second unit-director''
blijft soms onvermeld...
(Van onze filmmedewerker).
Steeds opnieuw hoort men verzekeren dat de
dagen van de filmsterren met het accent op
„sterren", dat iets van bovenaardse orde sug
gereert voorbij zijn. Het publiek zou niet
meer uitsluitend worden aangetrokken door de ac
teur of actrice. Het werd een goede gewoonte
om op de.regisseur te letten die immers de ware
schepper is die zijn acteurs en actrices kneedt en
vormt naar zijn artistieke inzicht. Misschien is de
tijd rijp om te wijzen op de verschillende plaatsen
die Hollywood-regisseurs en om een voorbeeld
te noemen de meeste Franse regisseurs in liet
filmproduktïeproces innemen: in Amerika is de
produktieleider niet zelden een belangrijker figuur
dan de regisseur, die door de producer wordt ge
kozen omdat deze hem de geschikte man lijkt om
een bepaald scenario te realiseren. De regisseur
is in zeer vele gevallen de verantwoordelijke man
voor het „in-beeld-brengen", waarbij liij de aan
wijzingen volgt die het draaiboek hem geeft. Dit
draaiboek is niet noodzakelijkerwijze met zijn
medewerking tot stand gekomen.
Met ingehouden adem
Een recente film „They came to Cordura" zou
een aanknopingspunt kunnen zijn om een
ander misverstand uit de weg te ruimen. Vrij
algemeen was de opinie dat de film van regisseur
Robert Rossen een middelmatig, zelfs vervelend
werkstuk was, een laatste kans voor een op-leef
tijd-geraakte Cary Cooper om zonder al te veel
fysieke inspanning toch nog een heldenrol te ver
vullen. Maar de toeschouwer dacht nog wel met
ingehouden adem terug aan het fragment dat zich
op een slagveld voltrok. We hebben het in talrijke
films gezien, en telkens weer wagen we ons af
hoe het mogelijk is dat paarden struikelen, ruiters
in het zand bijten, alles ten pleziere van de bios
coopbezoekers. En velen zullen geneigd zijn Ro
bert Rossen tenminste voor de veldslag een pluim
op de hoed te steken.
Maar is werkelijk Robert Rossen de man die de
complimentjes verdient De film „Ben Hur" is
hier nog niet eens in omloop en toch kijken
velen reeds reikhalzend uit naar de wagenrace
die een ongezien schouwspel moet zijn. William
Wyler is de regisseur van de film en op zijn
hoofd dalen waarschijnlijk straks de bloemen
neer. Toch lieet de man die de spannende mi
nuten in de arena op z'n geweten heeft An
drew Marton. Wie goed leest vindt hem in de
titels van „Ben Hur" genoemd, naast nog twee
andere „second-unit-directors".
Marton was bijzonder teleurgesteld over deze ge
ringe waardering voor het uitzonderlijk aandeel
dat hij tot het suces van de film had bijgedragen.
Herinneringen
Misschien zijn er nog filmenthousiasten, die
zich herinneren dat de eerste „Ben Hur" van
regisseur Fred Niblo was, maar dat ze zou
den weten dat de wagenrace werd gemaakt door
B. Reeves Eason, bijgenaamd „Breezy" Eason,
lijkt heel onwaarschijnlijk. Hij was een van de
eerste en oudste zogenaamde „second-unit-direc
tors", specialisten als het ging om het realiseren
van bewogen actiescènes. Men is liet vrijwel eens
dat een van de grote kwaliteiten van de Ameri
kaanse film zijn dynamiek is, en daarom is het
niet overbodig de mensen in het voetlicht te plaat
sen die in 9 van 10 gevallen voor deze spectacu
laire hoogtepunten aansprakelijk zijn.
Misschien herinnert U zich de gevechten uit „Duel
in the Sun" die eveneens het werk waren van
Eason, bijgestaan door Otto Brower. De catastro
fe in „San Francisco", de aardbeving, kreeg ge
stalte door zekere James Basevi, het prachtige
toernooi in „„Ivanhoe" kwam onder leiding van
Yakima Canuit tot stand. „Gone with the Wind"
blijft voor veel bioscoopbezoekers een onvergete
lijk schouwspel door de massascènes zoals ze maar
zelden worden gerealiseerd. Men vertelt dat de
regisseur Victor Fleming heeft geprotesteerd te
gen de vermelding van de talloze second-unit-di
rectors. De maatschappij zal wel een minder of
meer aanvaardbare reden hebben bedacht om ze
helemaal niet te noemen. De grote Cecil B. de
Mille werkte meer dan 20 jaren zeer nauw met
Andrew Marton samen.
Toen wijlen Sam Zimbalist Andrew Marton ver
zocht de wagenrace in „Ben Hur" voor zijn reke
ning te nemen, aarzelde liij. Want de 2nd-unit-
director had nog een onaangename herinnering
aan „A Farewell to Arms". Ook voor de film van
Charles Vidor (producer Selznick) had Marton de
oorlogstonelen tussen Oostenrijkers en Italianen
gemaakt, maar in de titels stond vrij neutraal
„many thanks to Andrew Marton for his valuable
contribution", alsof het publiek niet mocht weten
waar die medewerking uit bestond.
Maar tenslotte nam Marton de opdracht aan.
Zimbalist gaf hem nog de volgende aanwijzing:
niet alleen een spectaculaire race, maar een
race op leven en dood tussen Beu Hur en Messala
die voor de laatste noodlottig afloopt". Maar de
acteurs .Charles Heston en William Boyd mocht
niets overkomen, dat was voorwaarde voor de hele
onderneming.
In 1958 begon de Metro Goldwyn Mayer met de
bouw van de arena in de Cinecitta-studio in Rome.
In de tussentijd gingen Marton en zijn helpers op
zoek naar geschikte paarden. In totaal zouden
negen, elk met vier paarden bespannen wagens
aan de race deelnemen, maar omdat men riet-
als bij menselijke acteurs moest oefenen, hield
men rekening met „understudies", waar nog bij
kwam dat dezelfde paaiden zeker niet telkens op
nieuw aan de start zouden kunnen komen als
straks de opnamen meermalen moesten worden
overgedaan. Men koos 82 paarden van Joego-Sla-
vische nationaliteit, boerenpaarden die door Glenn
Randall voor hun taak geschikt werden gemaakt.
Voor wagenrenners liet men de beste rodeo-rijders
uit Amerika naar Rome komen, aangevuld met
enkele Italianen. Zij begonnen in februari met hun
training, enkele maanden voor de opnamen, die in
mei en juni zouden plaatsvinden.
Acteurs menden zelf
art on begon met de overzlehtopnamen. Want
de baan was nog onbeschadigd, en zo doende
kon hij het aantal opnamedagen, waarbij hij
een volledig bezet stadion nodig had hetgeen
op 6000 figuranten kwam te staan zo veel
mogelijk beperken.
Heston en Boyd hebben zelf hun wagens gemend,
op twee levensgevaarlijke stunts na. Heston, die
gewend was met paarden om te gaan, kon zich
vrij gemakkelijk aanpassen. Boyd moest enkele
repetitiedagen worden geëxcuseerd, omdat zijn
handpalmen helemaal open waren getrokken door
de leidsels. IMaar hij schrok overigens voor geen
enkele hindernis terug. Boyd in de rol van
Messala moest achter de wagen over de grond
worden gesleept dramatisch incident dat met
een pop werd geoefend. Moet dat mij voorstel
len? vroeg Boyd.
Maar hij stond er op bij de opname zelf de plaats
van de pop in te nemen, al werden er wel enkele
voorzorgsmaatregelen getroffen. Dat neemt niet
weg dat hij na gedane arbeid onder de bulten en
sclirammen zat.
Charlton Heston vertelde hoe de spanning van
de figuranten, die als publiek op de tribune za
ten, zich na de laatste opname ontlaadde. Ze
sprongen in de arena, tilden Heston op en droe
gen hem op de schouders rond. Het stond niet
in het draaiboek, maar Marton gaf onmiddel
lijk opdracht aan de cameralieden, om rustig
door de filmen. Toen Wyler de opnamen zag
was hij verrukt. Hij heeft deze beelden in
„Ben Hur" inderdaad gebruikt
De „Varkensdoder" van Her
man Kruyder, kan men los
zien van alle keerpunten in
de Nederandse schilderkunst,
omdat Kruyder een volkomen
éénling was. Toch geeft hij
niet alleen vorm aan wat in
zijn eigen geest leefde, maar
ook aan wat anderen in zijn
tijd bezighield. Dit werk heeft
„ondergrondse" verbindingen
zowel met het vroegere expres
sionisme als met de late na
bloei daarvan in onze dagen,
zowel naar de vorm met
het cubisme, als met magisch
symbolische kunst. Daardoor is
het in hoge mate een werk
van deze eeuw, waarin de schil-
derkunst overladen lijkt van
zowel psychische als picturale
problemen.
We schatten Van Dongens
werk hoger dan dat van Karei
Appel, maar het leven van de
eerste kunnen we dan ook
overzien en we mogen van de
laatste niet vergen dat zijn
beste werk al gemaakt zou
zijn. We willen Appel echter
ook niet onderschatten, want
inderdaad zijn er schilderijen
van* hem een enkel ook op
deze tentoonstelling die een
sterk sprekend talent verra
den.
Van Dongen en Karei Appel mo
gen we hier inderdaad zien als
keerpunten in de schilderkunst.
Van Van Dongen hangt hier bij
voorbeeld het beroemde portret
van comtesse de Noailles om dat
in volle glorie te bewijzen, want
we zien er een van de beste por
tretten van deze eeuw in.
Natuurlijk hangt hier iets van
Leo Gestel om de Bergense school
tc vertegenwoordigen. Het is lang
niet zijn beste werk. Veel lrëter
komt hier Jan Sluyters uit met
o.R- zijn bekende „Staphorster
boerenfamilie" uit 1917, dat een
indringende visie verraadt.
Als „school" verschijnt hier
„De Stijl" en dan natuurlijk
belichaamd in Mondriaan en
Van der Leek, van wie men
nooit kan zeggen, of ze hier,
dan wel ergens anders op hun
best zijn vertegenwoordigd.
Het expressionisme is vertegen
woordigd door Chabot, doch
niet op zijn best, door Her
man Kruyder met o.a. zijn prach
tige Laan, maar ook zijn zwak
ker „Laatste landschap", door
Jan Wiegers natuurlijk, als vroe
ge expressionist en Gerrit Ben-
ner als laatste der mohikanen van
de Groningse groep „De Ploeg".
Vreemde voorkeuren
Met een grote sprong stap
pen we nog even over naar
de na-oorlogse kunst,
eigenlijk even onvolledig als deze
expositie zelf op dit punt ook is,
welke onvolledigheid vooral treft
in de na-oorlogse afdeling, die bij
na uitsluitend non-figuratief werk
laat zien met als laatste gunste
ling in het realisme de Haarlem
se schilder Verweïj. Deze mag wél
meedoen hoewel er zonder twij
fel nog altijd veel meer uitste
kende figuratieven zijn, die zul
len blijven schilderen op hun wij
ze ondanks het feit, dat de prij-
zen-toekennende commissies hen
hebben dood verklaard. Gelukkig
is Venveij zelf er niet minder om.
Het exposeren van een werk
als „Peau do vieux bateau",
bestaande uit geteerde en op
linnen geplakte jute zakken
van J. Wagemaker, zien we als
een koppige misvatting van
museumdirecties die het zelf
niet meer weten.
De zo omstreden Ouborg
van „Vader en zoon" komt ons
hier echter wel als belangrijk te
gemoet. omdat zijn „tekens" voor
ons wel de functie van onderbe
wuste symbolen hebben, die bij
ons „aanslaan". Doen ze het bij 'n
ander niet, dan kunnen we ons
dat voorstellen, mits die ander
dan wel oog gelieve te hebben
voor het feit, dat Ouborg weet
wat hij met kleur en vorm kan
doen, wat slechts van een enkele
non-figuratieve schilder van de
laatste jaren kan worden gezegd
en waarmee tevens is verklaard,
dat het ons een raadsel is, waar
om zovelen van hen hier als
„keerpunten" worden opgediend.