„Notities van een norse dame" door Marie Claire Loupard J. VIJVERBERG: voqeis m proja... Het beeld in de protestantse kerken ZATERDAG 27 FEBRUARI 1960 PROVINCIALE ZEEVXVSE COURANT 18 EEN ROMAN, DIE NOOIT GESCHREVEN WERD J. A. Rispens publiceerde aforismen TV/I arie Claire Loupard, die een buitengewone vrouw moet zijn ge- weest, had op ,89-jarige leeftijd het plan opgevat, één roman te schrijven en te publiceren, en wel zodra zij vijftig jaar zou zijn gewor den. Doch zij stierf toen zij 44 jaar was, in 1953, en het boek is dus nimmer geschreven. Dat Marie Claire Loupard niettemin in onze letteren een eigen plaatsje zal blijven innemen, danken we aan E. L. Loupard, die de notities van zijn zuster heeft uitgegeven op de datum toen zij 50 jaar geworden zou zijn. Dit werkje, dat naar een uitlating van de schrijfster erin „Notities van een norse dame" getiteld werd, is een van die kleine publikatïes die onopgemerkt dreigen te blijven, maar die in wezen méér betekenis heb ben dan een kast vol doorsnee-romans. De schrijfster moet zich hiervan bewust zijn geweest. De discipline die zij zichzelf heeft opgelegd, is die van een krachtige persoonlijkheid, en spruit niet in de eerste plaats voort- uit bescheidenheid. Het lijkt ons zelfs niet onwaarschijnlijk dat deze briljante vrouw, zo zij'50 geworden ware, haar boek niet meer geschre ven had. En dat niet zozeer wegens dat ene zinnetje tussen haakjes „Ik wil nu wel een boek schrijven, maar het is een dwaasheid, er zijn al teveel boeken" als wel omdat zij mogelijk „met teveel bewustheid tegenover zichzelf in haar werk zou staan" om ongehinderd te kunnen schrijven (Zie het paragraafje: „Welke schrijver kent zichzelf?" pag. 41). Ook dit gissen is overigens zinloos: deze schrijfster die geen schrijf ster werd in eigenlijke zin, is gestorven; haar roman werd niet geschre ven en wat bleef is een verzameling notities, aanlopen, plannen, opmer kingen en aforismen die op zichzelf voldoende zijn om te maken dat men do naam Marie Claire Loupard niet vergeten zal. Bij deze vrouw doet zich het merk waardige verschijnsel voor dat zij, hoewel zij de halve wereld doorgezworven heeft, zich in de Hol landse atmosfeer het beste thuis- voelde, en vrijwel kritiekloos alles wat Hollands was aanvaardde. „Of het nu het klimaat, het ver- keersbarbarisme of de schilderkunst betrof: zij hield ervan!" zegt E. L. Loupard in zijn inleiding. Zij werd in 1909 in het drielandenpunt Moresnet geboren, woonde als kind en jong meisje in Labrador, Parahyba, Tokio en Arnhem, trouwde met een Zwitserse architect, stierf in Ameri ka, en voelde zich het beste thuis inhet genoemde Arnhem. Vele interessante mensen heeft zij ontmoet en rijk waren haar levens ervaringen. Zij luisterde en dronk in, nam in zich op. Waar een opper vlakkiger vrouw mogelijk een nele reeks boeken geschreven zou heb ben, bewaarde zij alles, verwerkte het met hart en verstand, koos, woog af, liet rijpen. Bovenal preoccupeerden haar de vrouw, de schrijver, de joodse mens (zij was zelf niet joods) en de dood. In het drietal ontwerpen voor de roman die deze publika- tie besluiten, komt dit, evenals in de losse notities, duidelijk tot uitdrukking. Deze drie ontwerpen, rijkdom aan „pittige spreuken" en geeft de schrijver zoveel stof tot vruchtbare overdenking, dat men de enkele zwakkere opmerkingen gaar ne over het hoofd ziet. De beste afo- ismen slaan ineens in, en kittelen heel vaak direct tot tegenspraak, want: „ook voor aforismen geldt Multatuli's uitspraak, dat niets geheel waar Is." Rispens si een denker die afkerig is van gewilde modernismen, een man van eruditie en evenwicht die een goed inzicht in de menselijke natuur blijkt te bezitten en bovendien me nige behartenswaardige opmerking over de literatuur en over zijn lec tuur maakt. We schrijven enkele van zijn in vallen en formuleringen over: „Distantie schept weliswaar de mogelijkheid van synthese, maar werkt ook gezichtsbedrog in de hand." „Ook thans zijn velen de Letterkundige kroniek door RASS WARREN dupe van het optisch bedrog en vooroordeel, dat in het verleden qua talis een overwonnen stand punt ziet." „Het denken strandt onherroepelijk op de paradox van het zijn". „In poëzie is kennis openbaring." Vroeger liepen de dichters op de tenen; tegenwoor dig schijnen alle verzen platvoeten te hebben." „De jeugd denkt de wereldraadselen op te lossen, de ouderdom is blij. als ze ze formu leren kan." „Het is niet de be doeling van het christendom, dat men de aarde voor de hemel zou vergeten, maar wel, dat men op aarde de hemel niet vergeten zal." Het is een verheugend verschijnsel dat in onze hedendaagse letteren behalve de novelle ook de korte no titie met resultaat wordt beoefend. Met schrijvers die zich bondig weten uit te drukken over de grote pro blemen van het leven is een litera tuur méér gebaat dan met zulke die voor elk streekprobleem een trilogie nodig hebben. Marie Claire Loupard: Notities van een norse dame L. J. C. Boucher, 's- Gravenhage. J. A. Rispens: Zonder aanzien des persoons, De Beuk, Amsterdam. VZallet ,,yZalac{e *poriueji a wes A De Zweedse choreograaf Ivo Cramér heeft bij het Nederlands Dans Thea ter het instuderen van een tweede ballet voltooid. Dit nieuwe ballet is geïnspireerd op een middeleeuws ver haal. Het wordt door het Nederlands Dans Theater uitgevoerd onder de titel: „Balade Portuguesa". Oor spronkelijk maakte Ivo Cramér een aantal jaren geleden een ballet „Ballade" voor het operaballet van Lissabon, waaiin deze stof voor het eerst werd verwerkt. Het Nederlands danstheater ontwierp echter een nieuwe versie. De muziek is van Maurice Ravel: vier delen uit „Ma mère 1' Oye". De decors en kostuums werd door de Nederlandse kunst schilder Frans Deckwits ontworpen. romans in zakformaat, doen ons goed beseffen tot welk bijzonder boek Marie Claire Loupard moge lijk gekomen was indien zij lan ger had geleefd. De ontwerpen zijn fascinerend, het zijn geniale schetsen. Ook de korte notities en de aforis men getuigen van haar sterke, oor spronkelijke geest. De verzorger heeft deze in groepen verdeeld. Het begint met „Over artsen", waarin doktoren weinig vleiends zullen vin den; Malie Claire Loupard was in dit opzicht een moderne discipel van Vol taire die al beweerd heeft: „Artsen gieten geneesmiddelen, waar ze wei nig van weten, om ziekten te gene zen waar ze nog minder van weten, in mensen, waar ze helemaal niets van weten." Haar vriendelijkste op merking is nog: „Maar natuurlijk, ik ben enige artsen dankbaar: zij heb ben mij heelkundig genezen van difterie, zenuwachtige slapeloos heid, jeuk aan de voetzolen, diverse verkoudheden en het geloof in de vol maaktheid. En de bakker heeft mij uitstekend brood geleverd, maar die was er beleefd bij." Uit de „Losse Gedachten" citeren we deze twee samenhangende opmer kingen: „Misschien omdat de mens van natu re niet vatbaar is voor cultuur kun nen wijze mensen door de eeuwen heen steeds hetzelfde, maar dan op verschillende manieren, herhalen, zonder dat het tot de mensheid door- dreigt." „Alles is al gezegd en ge dacht. De mensheid ontwikkelt zich niet, steeds zijn het alleen andere groepjes, die oude- waarheden op nieuwe wijze zeggen, want het aan tal combinaties dat men met elemen ten als Dood, Leven, Liefde, Haat, Angst, Vrijheid en Geloof kan maken is beperkt." Voorts citeren we het al even ware, zij het schokkende: „In het leven van vele mensen ster ven de ouders te laat". Zo zou men willen blijven aanhalen: of de noti ties nu één regel, zoals deze, of een paar bladzijden beslaan, het is haast alles even lezenswaardig. We besluiten met nog één citaat, en hopen dan werkelijk uw belangstel ling te hebben gewekt voor dit bij zondere boekje, dat geïllustreerd werd met een portretje van dc schrijfster en een facsimile van haar hand schrift: „Uit een gestoorde geest kun nen heel wat creatieve en waardevol le gedachten voortkomen, zoals o.a. Nietzsche, Tschaikowsky, Schumann en Van Gogh bewezen" hebben. Des te aandoenlijker hoewel niet hele maal om aan te zien is het, dat zo veel talentjes uit alle macht probe ren uit hun kerngezonde lagere- schoolhoofdje wat gekkigheid te per sen in de hoop dat de creativiteit wel mee zal komen." In „Zonder aanzien des persoons" bundelde J. A. Rispens een groot aantal aforismen. Dit zijn, Van Dale zegt het duidelijk: „Korte pit tige spreken" of „invallende gedach ten." Rispens geeft aforismen van beide soorten; een iets strengere zelfkritiek zou „invallende gedach ten" als b.v. deze: „Het nieuwe sta tion te Zutphen maakt, van dc stads- kant gezien, de indruk van een mau soleum" in portefeuille gehouden heb ben. Daartegenover staat echter zo'n Liturgisch Centrum in de Nederlands Hervormde Kerk te Ens met een wandkleed van Berend Hendriks. (Van een onzer redacteuren) NOG NIET ZO LANG ge leden verscheen er in een aflevering van het Zeeuws Tijdschrift een in fraai, beeldend proza en met grote kennis van zaken ge schreven artikel over het op Schouwen-Duiveland verlo ren gegane vogelgebied Kak kersweel. De auteur was J. Vijverberg uit Noordgouwe. „Aha, Vijverberg van de vo gels", zal menigeen opmer ken. Ja, Vijverberg van de vogels. Johannes Vijverberg, bijna tachtig jaar oud en sinds 1902, toen zijn eerste penne- vrucht gedrukt werd, een „schrijvende Zeeuw", van wiens hand sindsdien nog ve le, vele publikaties zijn ge volgd. Voor het merendeel handelende over vogels, zijn grote, hartstochtelijke lief hebberij, die hem al vroeg in contact bracht met „groten" op dit gebied als een dr. Jac. P. Thysse, Jan P. Strij- bos, ds. R. J. de Stoppelaar en een Rinke Tolman. Samen met deze en nog andere au teurs, onder wie Herman de Man, leverde de heer Vijver berg zijn bijdrage aan het in 1927 bij A. G. Schoonderbeek in Laren verschenen boek werk „De roep der velden" zwerftochten naar de bronnen van vreugde en schoonheid Johannes Vijverberg heeft meni ge tocht naar de bronnen der vreugde en schoonheid gemaakt en er zich gretig aan gelaafd. De natuur, de vogels, hij weet er al les van en hij deelde van die ken nis graag en met liefde aan an deren mede, in woord en ge schrift. Want hij schreef (en schrijft!) niet alleen, nee, hij weet er ook vlot en met geest drift over te vertellen. Nu nog. Een enkele vraag is voor de heer Vijverberg voldoende om de stel ler er van meer dan het volle pond te geven, waarbij hij zich dan realist als hij is tel kenmale onderbreekt, met de vraag of hij niet tevéél vertelt... Van dat realisme getuigt bij voorbeeld zijn opmerking na voorlezing van dit fragment uit een vroeger verschenen biografie: „Mijn eerste betrekking bracht mij in de grote stad, welker genoegens ik niet zocht. De herinneringen aan mijn ge boortegrond. dat wondere vo geloord. nam ik mee. Vaak, op regendagen alleen op mijn kamertje gezeten, dacht ik met weemoed aan het vervlogen weleer. Op een zondagnamiddag toen ik weer zo met verstrooi de blik de druppels volgde, die langs het glas biggelden, en ik door de grijze mist heen de zonovergoten weilanden met hun jubelende vogels daar ginds in de verte als voor ogen zag, greep, in mijn groeiend heimwee, mijn hand de afleve ring van „De Levende Natuur", die morgen bezorgd. Even er in gebladerd.... mijn adem stok te Hier zwijgt thans de heer Vijver berg en dan uitbrekend in een aanstekelijke schaterlach ver klaart hij: „Dat was natuurlijk overdreven. Mijn adem stokte he lemaal niet!" Schrijvende Zeeuwen In de rubriek „Schrijvende Zeeuwen" had 'n onzer redac teuren nu een vraaggesprek met de heer J. Vijverberg te Noordgouwe. Eerder sprak hij met L W. de Bree te Vlissin- gen en met Kees Pronk in Yerseke. J. VIJVERBERG ...een beetje versteld.. Goed, zijn adem mag dan in feite niet gestokt hebben bij het aanschouwen van de vo gelfoto's in „De Levende Natuur", maar dat „groeiend heimwee" was zeker niet overdreven. Na een enkel jaar als onderwijzer in Haarlem gewerkt te hebben, keerde de heer Vijverberg in 1904 terug naar Oosterland, waar hij in 1880 als zoon van een mole naar geboren was. „Ik ben er zeventien maanden gebleven, toen beweerde mijn moeder, dat ik er maar zat te verslik boeren en ze joeg me naar Rotterdam. Om mijn akte Frans te halen". Even toeft hij in het verleden, heft dan plotseling een wijsvin ger en roept, als verbaasd bij de herinnering: „In die jaren zwoe ren ze bij Frans, zie je!" Een benoeming in Rotterdam volgde, de akte Frans werd ge haald in 1907 en in 1909 zag Schouwen-Duiveland de jon- is 'Plants m {ifurgiscA geAeef echter nog niet gevonden (Van onze redacteur beeldende kunsten.) n 1566 hebben groeien woedende mensen ten dele uit geloofsijver, Iten dele uit ordinaire vernielzucht de kerken in Noord-Nederland „leeggeruimd". Het gevolg is. dat we naar Noorse en Zweedse kerken moeten reizen, als we willen zien, hoe Nederlandse kunstenaars in de 15e en 16e eeuw godshuizen versierden. Het Calvinisme, ook in dit opzicht veel rigoureuzer dan het Lutheranisme in de Noorse landen verdroeg in zijn kerkgebouwen geen afbeeldingen van het heilige. Dit is er sinds dien alleen geweest in de gedaante van het Woord. Het Woord nu komt tot de mens via het oor. Oude volkswijsheid weet te zeggen, dat het oog ook wat wil. Inderdaad kan men ook via het gezicht heel wat heils waarheden overdragen bij een deel van de mensen zelfs beter dan door het oor. Maar ja Intussen zitten we nu al bijna vier eeuwen met cle brokken. Wat resten van de oude altaren en beeldengroe pen zijn in musea bijgezet of ge nieten de eeuwie rust in particuliere verzamelingen. Maar onze protes tantse kerken zijn vaak kaal en wit, koel en nuchter zo weinig mys tiek. Men vraagt zich af, of er nu niet iets te bedenken is, waardoor het beeld, de afbeelding, het symbool in deze ontluisterde ruimten weel een plaats kan krijgen. Tegelijkertijd is er in de katholieke kerk een te genbeweging aan de gang: de over maat van versieringen van vorige generaties is omgeslagen in een haast protestantse soberheid. Alleen is nog niet duidelijk, of dit nu een zaak van beginsel dan wel van ge brek aan geld is. Maar hoogst welda dig is zulk een eenvoud na de pom peuze praal vun neo-gothiek en neo- barok toch wel! Misschien ontmoet men elkaar nog eens ergens halver wege! Want protestants Nederland vraagt zich toch wel ernstig af, hoe men het Woord weer zicht baar kan maken, om het zo zin vol in het geheel van de eredienst op te nemen. Nu gaat het er be paald niet om, de gelovige iets zichtbaars ter verering aan te bieden. Hij zou het niet aanvaar den. In dat opzicht is zijn ge hoorzaamheid aan de Tien Gebo den niet discutabel. Waarom het dan wèl gaat? Het beeld in zijn allerruimste be tekenis kan als symbool dus als zichtbaar teken van de bij belse waarheden de werking van het Woord als hoorbare verkondiging ondersteunen. Het kan op een be paald moment de illustratie, de ver luchting, van dat Woord zijn. Het kan dit van een andere kant helpen benaderen. Nu is dat „illustreren" een hachelij ke zaak. Het gaat namelijk helemaal niet om zoetelijke prentjes a la Leinweber. Bovendien: zo gemakke lijk wordt door zulk een symbolise ring één bepaald aspect, dat de kunstenaar of zijn opdrachtgever ge troffen heeft, voor de eeuwigheid vastgelegd. Wij zijn allang de tijd te boven, dat ten gerieve van de grote schare der analfabete parochianen de kern van het geloof in statue en schildering volgens een vast pro gram moest worden samengevat. Het Woord is voor elke gelovige vol ledig toegankelijk geworden. Zo krijgt nu het beeld, dit zichtbare te ken, een andere waarde: het wordt de uitdrukking van wat de verga derde gemeente verbindt en niet zel den ook de motivering van de naam van het kerkgebouw. Maar nog eens: erg goed weet men er niet mee te handelen. Het beeld heeft nog lang niet altijd een nauw keurig doordachte plaats in het ge heel dat wij „kerk" noemen. Het heeft er nog geen scherp omlijnde functie. Het is integendeel niet zelden een meer of minder geslaagd aanhang sel van het bouwwerk, een experi ment apart in het toch al vaak uit een experiment ontstaan totaal. Nog al te vaak moet men vrezen, dat architect, kerkeraad en gemeente bij het opstellen van het bouwprogram niet tot klaarheid hebben kunnen komen omtrent plaats en taak van het teken en dat punt dus maar weer aan het blinde toeval en het al dan niet voorhanden kerkelijk be sef van de kim stenaar hebben over gelaten. In dit verband verdient oprechte be wondering de architect K. L. Sij- mons Dzn. Deze heeft in diverse kerken telkens het beeld op een zeer sprekende en zinvolle manier opge nomen. In zijn Paaskerk te Zaan dam vormen Karei Appels interpre taties van het Scheppingsverhaal een stralend fries van geappliqueerd glas boven en achter de predikant, een soort van blijde melodie boven de basso ostinato van het gesproken Woord. En in zijn Adventskerk in Den Haag-Loosduinen loopt de kerk ganger als het ware toe op Ten Holts raam „De Zondeval". Aanzit tend aan het Avondmaal heeft hij daarna het volle gezicht op Hubers tegeltableau, dat de pelgrimage der mensheid naar het Nieuwe Jeruza lem voorstelt. Zo kan inderdaad het beeld ten volle tot de kerkganger spreken. Zo is het in zijn eigen ge daante en op zijn eigen plaats ver kondiging. Veel minder duidelijk is het dat in de nieuwe Opstandingskerk in Den Helder, van Joh. A. Peters. Hier is het weggedrukt op de aanzetten van kapspanten, beli chaamd in kleine, nauwelijks zichtbare symbolenparenpredi king, offer en doop voorstellendé. Men heeft er hier kennelijk geen raad mee geweten Dan heeft men de mogelijkheden in de Haagse Zorgvlietkerk beter weten te benutten. Een groot raam in de noordwand van de kerkzaal kreeg de taak, verschillende teksten over de Christus als het ware te „ver beelden". Het resultaat werd boeiend. De aandachtswand werd versierd met symbolen, waarin de prediking en de sacramenten doop en avond maal een zeer zuivere uitdrukking kregen. Jan Goeting, die voor deze schilderingen verantwoordelijk is. maakte trouwens voor de ingangs partij van deze kerk een zeer zinvol sgrafitto, veel zinvoller dan zijn ver sieringen voor de Pauluskerk van Berghoef in de Residentie. Zinvol is ook het grote wandtapijt van Berend Hendriks in de kleiue kerk te Ens (NOP). Het is als een drieluik gecomponeerd. Het midden deel achter de eenvoudige kansel is al het ware de verbinding tussen de schepping links en de voleinding rechts. Ben Guntenaar, die op de ge dachte kwam. de doopvont in Duin- tjers prachtige Kruiskerk te Amstel veen te bekronen met een voorstel ling van de vis, die Jona uitspuwt, heeft een zeer zuiver gevoel gede monstreerd voor de inhoud van de doop: met Jezus ondergaan en her boren worden. Maar dit zijn over het geheel ook wel de beste voordelen. In de Koningskerk te Amsterdam had Berend Hendriks het veel moeilijker, toen hij het beeld een plaats pro beerde te geven in twee grote glas- in-betonwanden. Op zichzelf werden deze zeer mooie maar hun relatie met de verkondiging is niet duidelijk geworden; noch St.-Joris en de Draak, noch de vier evangelisten hebben de plaats gekregen, die zij rechtens hadden mogen opeisen. Wat het tegeltableau van Both op Groenewegens Maranathakerk te Amsterdam nog voor een andere functie heeft dan het (nodeloos) bre ken van een muurvlak, blijft duister. De lezer ziet het: er moge worden gezocht, gevonden heeft men het nog allerminst, al is men na de oorlog al veel verder opgeschoten ïrt de rich ting van een goede verbinding van Woord en teken dan de man, die voor de oorlog de ramen van de Peli- kaankerk te Leeuwarden versierde met bonte plaatjes, in de veronder stelling, dat hij dusdoende „het volle leven" de kerk binnenhaalde. Het bleek naar alle kanten een misvat ting maar men zit er mee. Zo zullen er nog wel eens versierin gen ontstaan, waarmee men na ver loop van tijd „zit". Maar er wordt gezocht en dat is, vier eeuwen na de Beeldenstorm, toch een verheu gend feit. Want het bewijst, dat men niet langer de schone kunsten on waardig oordeelt, als liet er om gaat, de kerk te maken tot het Huis des Heren en het huis der gemeente te vens. ge Vijverberg terug als hoofd van de openbare lagere school in Noordgouwe. Dat is hij gebleven, tot aan zijn pensionering in sep tember 1940. In de eerder geciteerde biografie verklaarde de heer Vijverberg destijds onder meer, nadat dus zijn adem gestokt had geboeid staarde ik op de fotografiën van in 't wild broe dende vogels, van kluten, de meest elegante, zo exotisch aandoende vogels. Ze waren van Steenhuizen, dé pionier voor Nederland gesproken van de vogelfotografie. Met groeiend heimwee benijdde ik de man, wïen het gegeven was, die sport te mogen bedrijven. Spontaan voelde ik mij gegre pen, in de ban geslagen: ik zou ook vogels gaan fotogra ven" en verder op Noordgouwe neergestreken, op Schouwen, vogeldorado van vermaardheid, aarzelde ik geen dag meer. Steeds buitenman-in de-stad gebleven, voorvoelde ik, dat ik op deze standplaats blijven zou, mijn leven lang. Ik zou weer mijn jeugd bele ven, een nieuwe, een tweede jeugd". De heer Vijverberg geniet tot op op de dag van vandaag van die tweede jeugd! Tijdens het ge sprek springt hij plotseling op uit zijn stoel, loopt naar het raam en mompelt: „O, een kool mees". Dat slaat op een vogeltje, buiten op een paal gezeten, die „onder schot" staat van een een voudige camera. Binnen, op een tafeltje bij het raam, maakt een handige constructie het mogelijk om af te drukken, wanneer dit gewenst is.... De koolmees komt er niet op, het is om een andere vogel begonnen. Een kwestie van wachten, van geduld. Dat bezit de heer Vijverberg klaarblijkelijk in hoge ma te. Daarvan getuigen on omstotelijk bij voorbeeld de reeds voor de oorlog bij W. L. en J. Brusse te Rotterdam uitge geven boekjes in de serie „Vogel- Idyllen", te weten „Ranke Wie ken", „Trouwe Wachters", „Van diverse pluimage", „Van vreemde kusten" en „Blijvers en trek kers". In de oorlog raakte de op lage uitverkocht en het bleek naderhand in verband met de ho ge kosten helaas niet mogelijk om tot een heruitgave te komen. „Dan zou zo'n boekje minstens negen gulden hebben moeten kos ten", merkt de heer Vijverberg op en dan ineens weer losbrekend in die aanstekelijke schaterlach: „Je krijgt wel een heel ander ding dan van die andere schrij vers!" Intussen is hij alweer opgestaan uit zijn stoel, rommelt in een kast tussen knipsels en boek werken, krijgt zelf plezier in het graven in de herinneringen en leest soms, met milde zelfspot, hele fragmenten voor uit vroeger verschenen proza van zijn hand. Ontdekt ineens, dat hij ook nog eens twee albums heeft samen gesteld, één over vogels en één over planten, uitgegeven bij B. Koom Co. in Alkmaar. Ook over andere onderwerpen schreef de heer Vijverberg. In de krant, de P.Z.C. en later ook in de Zierikzeese Nieuwsbode. In de P.Z.C. verzorgde hij zo'n vijftien jaar geleden een rubriek, geti teld: „Dorpstypen en belevenis sen". waar hij nu nog met veel genoegen aan terugdenkt en ook met enige bezorgdheid. „Ik kwam wel eens in conflict met de nazaten van die typen" durft hij nu bekennen, maar erg onder de indruk van die conflicten kan hij gezien de ondeugende schitte ring in zijn ogen toch nooit geweest zijn Verder schreef hij veel in bladen als „Buiten", „De Levende Na tuur" en „De Natuur". En nu dan onlangs nog weer in het Zeeuwse Tijdschrift, waarin hij reeds eer der, in 1957. schreef over het Dijkwater. Over die, laatste bij dragen verklaart liij met ontwa penende eerlijkheid: Ze kwamen vlot uit de pen, er zat een beetje lyriek in en daar hou ik wel van. Eerlijk gezegd, stond ik een beet je versteld van mezelf!" Het lijkt geenszins uitgesloten, dat deze schrijvende en fotogra ferende tachtigjarige nég wel eens versteld van zichzelf zal staan. En zijn lezers, dankbaar niét hem....

Krantenbank Zeeland

Provinciale Zeeuwse Courant | 1960 | | pagina 5