Amos Tutuola, een rasechte verteller uit Donker Afrika KEES PRONK: verantwoordelijkheid Tien eeuwen Chinese schilderkunst EEN AVONTUURLIJK SPROOKJE H! H D' We ZATERDAG 30 JANUARI 1960 PROVINCIALE- ZEEUWSE GORANT 9 Bewerking van „Simbi op de Saiyr van de donkere wildernis" Tot nu toe is er uit de grote schat aan negerliteratuur niet veel tot ons gekomen. Een kwart miljoen verhalen is het zwarte continent naar schatting rijk, waarvan maar een gering percentage is opgetekend. De rest is mondeling van geslacht op geslacht doorgegeven stam- en volksbezit. De verhalen worden verteld door beroepsvertellers of door hek gewone 'volk. Het is zo'n bekend beeld dat men schroomt het weer op te roepen: de avondlijke dorpsbijeenkomsten van de negers, waar de tijd o.m. wordt gekort met het vertellen van verhalen. Ook op de omslag van het boek van deze week, „Simbi en de Satyr van de donkere wildernis" staat weer eens nadrukkelijk Vermeld, dat de schrij ver daarvan, Amos Tutuola, zijn boeken schrijft „precies op de manier waarop hij gewend was zijn verhalen in een kring van vrienden in zijn dorp op een maanlichte avond te vertellen". Amos Tutuola, thans veertig jaar oud, komt uit de Yoroeba- stam in W.-Nigerië. Zijn voor naam wijst er al op, dat vreem de invloeden infiltreerden. Hij is dan ook o.m. op een anglicaanse school geweest in zijn geboorte dorp. Zijn vader was een welge steld man, die vereerd werd als een held. Hij was jager en boer en hij had vele vrouwen, kinde ren, slaven en goden. Deze man stierf plotseling in 1937, en toen moest Amos zijn studie opge ven. Hij werd smid, en nam dienst bij de Royal Air Force. letterkundige kroniek door HANS WARREN Later is hij begonnen de verhalen, die hij vroeger hoorde en vertelde, op te schrijven. Met één daarvan, „The Palmwine Drunkard", werd hij in Europa bekend. Het boek is geschre ven in een tamelijk rudimentair En gels en het pakt door zijn fantasie en het ongewone ervan. Europa is nu eenmaal rijp voor injecties met aller lei uitheemse kunstuitingen. Het on gewone wordt ook wel eens spoedig overschat. Op dit boek volgden an dere. „Simbi en de Satyr van de don kere wildernis" werd ten onzent ver taald en ingeleid door Margrit de Sablonière die zoveel doet om de negerliteratuur in ons land een wat breder bekendheid te geven. Natuurlijk is dit „authentiek" werk. Men ontmoet hier een rasechte ne- f:erverteller. Maar het werk is, he- aas, besmet. Zogoed als de negers tegenwoor dig in hun primitieve hutten uit bonte plastieken bekertjes drin ken, zogoed als hun prachtige na- tuurkralen vervangen werden door bazaarrommel, hun metaalglanzende vogelpluimentooi door in anilineverf gedrenkte kippeveren, hun geweven en geverfde stoffen door opzichtige, bedrukte katoentjes uit westerse fa brieken, zogoed raken hun verhalen besmet met storende en ontkrachten de insluipsels uit het westen. Er is een groot verschil, bij alle verwant schap, tussen een bundel negerverha- len, honderd jaar geleden opgetekend door een ethnoloog en dit „Simbi". „Simbi" is nolens volens geadapteerd aan de westerse smaak, men mist er het diepe, nutuurlijke verband en de zuivere afgerondheid die de beste, echte volksverhalen kenmerken. We denken dan niet eens in de eerste plaats aan de onbeholpen vreemde ontleningen die Amos Tutuola hier verkeerd gebruikt, als de „Siamese tweelingen", de „Phoenix" en derge lijke. Het geheel heeft iets hybridisch fekregen. Dit neemt niet weg, dat et uitermate boeiend is, van het werk van deze schrijver uit een zo geheel andere wereld kennis te ne-, men. „Simbi" heeft in zijn lang-uit- gesponnenheid iets gekregen van een middeleeuwse avonturenroman, met dit verschil dat de hoofdpersoon hier een mooi, jong meisje is. Simbi is de enige dochter van een rijke dorpsvrouw. Zij heeft nooit iets anders dan weelde en fjlezier gekend. Doch als haar twee iefste vriendinnen ontvoerd worden is haar levensvreugde geknakt. Zij gaat verlangen naar „Armoede" en „Kastijding". Haar moeder is ont steld, en alle mensen trachten haar dit dwaze voornemen uit het hoofd te praten. Niets helpt. Armoede en Kastijding blijven voorlopig gehei men voor haar. Dan gaat zij naar een waarzegger (tovenaar) die haar aanwijzingen geeft, hoe te offeren en te handelen. Prompt na deze offers wordt zij gegrepen door dezelfde ro ver die haar vriendinnen heeft ont voerd. en dan begint een jarenlange dooltocht en lijdensweg langs het Pad des Doods, door de oerwouden, door vijandige steden, waarbij Simbi armoe en kastijding leert kennen in een mate die voor een ieder, honderd maal dodelijk zou zijn, als zij hiet even zovele malen weer op wonder baarlijke (sprookjes-)wijze werd ge red. Zij deelt haar lot met vele an dere ontvoerde meisjes. Er is haast geen kwelling die zij niet leert ken nen: zij wordt op allerlei manieren gemarteld, als slavin verkocht en mishandeld, in een doodkist in een rivier geworpen, door een arend meegevoerd, aan, een rots vastge klonken; haar kinderen worden ge offerd, etc. etc. De hevigste strijd die zij te voeren heeft is tegen de „satyr" of the black jungle, een drie meter hoog gedrocht in menselijke gedaante dat haar wil verslinden, doch dat zij uiteindelijk weet te overwinnen. Met haar liefste vrien din (alle anderen zijn omgekomen) keert zij na jaren bij haar moeder terug. Hoewel geenszins een literair mees terwerk, gunt het; boek ons een. aar dige blik in een ons vreemde en toch weer verwante wereld. Amos Tutuola: Simbi en de Sa tyr van de donkere wildernis; N.V. De Tijdstroom, Lochem. In New York heeft de beroemde schilder Salvador Dali zijn nieuwste schilderij van 4,25 x 3,65 meter afge leverd, dat bestemd is voor een van de grootste musea voor moderne kunst in de stad. De foto toont Dali, uitgeput van zijn scheppende arbeid, op de grond voor zijn werk, dat hij „Christoffel Colum bus ontdekt Amerika" heeft loillen noemen scAirifMAam tjeeit jm tneer, (Van een onzer redacteuren) KEES PRONK is een naam, die recht op je af komt, kort, krachtig en zon der kronkels. Wanneer een schrijver vaii streekromans een pseudoniem zou zoeken, zou hij zich bijna geen beter kunnen wensen en wat dat betreft had Kees Pronk uit Yerseke dus meteen al de wind in de zeilen, want hij hoefde helemaal geen pseudo niem te zoeken. Hij heet zo. Toch ging zijn eerste geestes kind onder een schuilnaam de wereld in, want -zoals vele lezers van de P.Z.C. zich ongetwijfeld zullen herinne ren: Kees Pronk debuteerde als schrijver in de Provincia le Zeeuwse Courant in 1952 met het feuilleton „Goud uit het water", dat hij publiceer de onder de naam Kees Heemskerk. Het speelde in Yerseke, in de oesterwereld, en al spoedig werd er in het oesterdorp druk gegist naar de ware identiteit van de schrijver. Ook Pronk werd erop „aangekeken" en...: „Om het te blijven ontken nen, moest ik zo liegen, dat ik m'n ziel eraan zou hebben bezondigd", verklaart hij nu. Hij heeft toen maar „bekend" en de eerstvolgende penne- vrucht verscheen onder zijn eigen naam. „Die schuilnaam had toch geen zin meer eri bo vendien had ik na dat debuut een beetje meer lef gekregen", is zijn huidig openhartig commentaar. et is daarna vrij snel gegaan met de boekenproduiïtie. Pronk is er nu, wanneer hij op verzoek even een overzichtje geeft van zijn tot dusver versche- nenwerk, zelf een beetje ver baasd over. Met Zeeland en voor al Zuid-Beveland als lévend decor voor zijn verhalen verschenen bij de N.V. Gebr. Zomer 'Keunings Ditgeversmij te Wageningen achtereenvolgens „Huis van alle winden" (1954); „Het zwaar ge tij" (1955): „De zoon en zijn moeder" (1957) en als vervolg daarop „De bestemming" (1959). In 1958 kwam bij J. N. Voorhoeve in Den Haag nog uit „De Geld schieter" en intussen publiceerde hij in het weekblad „De Spiegel" nog twee (niet in Zeeland spelen de) feuilletons. Een veelschrijver, Kees Pronk? Een letterfabrikant Men moet met deze uit .Vlaardin- gen geboortige veertiger kennis hebben gemaakt ont het ongerijm de van een dergelijke veronder stelling ten volle te kunnen besef fen. ten aanzien van zijn lezers oplegt. Kees Pronk schrijft zijn streek romans vanuit een positief chris telijke levensopvatting, die men in zijn werk voortdurend terug vindt. „Dat is ongetwijfeld ook een drang tot getuigen", beaamt hij op een desbetreffende vraag en voor hem is dat volkomen van zelfsprekend. Zoals hij ook voor die verantwoordelijkheid ten op zichte van de lezers een in zijn eenvoud bijzonder heldere formu lering heeft: „Wanneer je schrijft. KEES PRONK klare taal eeuwew Als tweede na L. W. de Bree uit Vlissingen in de veertiendaagse rubriek „Schrijvende Zeeuwen" sprak een onzer redacteuren- met Kees Pronk in Yerseke, au teur van een aantal in Zeeland spelende streekromans. Want Pronk neemt het schrijver schap ernstig, heel ernstig, zónder zich overigens auteur te voelen. Hij beschouwt het schrijven lou ter als een hobby, een ontspan ning, maar erkent daarnaast de grote verantwoordelijkheid, die het bedrijven van die hobby hein at is duidelijke, ongecompli ceerde taal. Dezelfde klare taal, die Pronk ook in zijn boeken spreekt een taal, door- trokken van de zilte zuiverheid van de zeekant, zoals ze dat in Yerseke noemen. De zeekant, die hij sinds zijn eerste kennismaking met Zeeland in 1939 (als mili tair), zijn verblijf op Walcheren in de oorlogsjaren en vooral sinds zijn uit de evacuatie van Walche ren in 1944 voortgevloeide vesti ging in Yerseke, zo intens heeft leren waarderen. Na zijn huwelijk met een Walcherse, is hij ih Yer seke gebleven, in de oester branche. Thans is de heer Pronk directeur van een oesterbedrijf. Zakenman dus. En in zijn vrije tijd... schrijver! Of dat te com bineren valt? Zelf zegt hij er dit van: „Schrijven en zakendoen liggen natuurlijk hemelsbreed uit elk aar. Je hebt in het zakenleven Gezicht op de Tijgerheuvel, albumblad van Shen Chou. Jn (\et stfaaqse gemeentemuseum (Van onze redacteur beeldende kunsten) Zie een tentoonstelling als „De vitaliteit in de kunst" in bet Stedelijk Museum te Amsterdam, en verbaas U erover, dat om zo weinig artistieke wol zo bard wordt geschreeuwd. Zie in datzelfde museum bet recente werk van de Amsterdammer geworden Fries Gerrit Benner en betreur het, dat deze gevoelige, persoonlijke volksschilder in zo weinig jaren zo pijnlijk ver- groofde in zijn uitingen. In wat voor tijd leven wij eigenlijk, dat dit mogelijk is? Hoe lang zullen onze kunstenaars voortgaan zich te forceren tot steeds origineler werk en daarbij in feite steeds minder te zeggen hebben? De vraag rijst vaker, maar nu,' in bet zicht van deze collecties, toch wel met bijzondere klem. rassingen. Het belangrijkst is daar bij niet de gemakkelijk herkenbare voorstelling. Want in wezen is daar mee op zichzelf weinig gezegd. Wat veel meer spreekt, is het vermogen, om met zo weinig middelen zo veel uit te drukken de begaafdheid,- om met een enkele veeg zwarte inkt op papier of zijde een hele kosmos te suggereren. Nu zijn deze honderdvijf tig bladen bepaald niet de toppresta ties van enkelingen, al behoren zij wel tot de mooiste die men bijeen kon brengen. De vitaliteit van deze kunst is, dat zij tien eeuwen lang met traditionele vormen werkt dat de latere meesters zich voortdu rend inspireren op hun voorgangers maar dat de schilderingen toch steeds levend blijven, doorleefd zijn en een natuurlijke distinctie verto nen. Hier geen luide klanken, maar een verstild dromen, een naar bin nen gekeerd filosoferen, een intellec tueel genot. Tien eeuwen kunst: men had die pe riode met nog enkele eeuwen kunnen verlengen men had werk van nog meer meesters kunnen vertonen. Want niet alleen de kunstenaars -van Vitaliteit is nu eenmaal geen zaak van barbaarse kleuren of interes sante verfstructuren. Wij vragen van onze kunstenaars niet, dat zij decoraties ontwerpen, maar dat zij ons de Intensiteit van het leven laten ervaren. In kleur of struc tuur op zichzelf openbaart zich geen innerlijke kracht, geen beel dend vermogen. Men kan op een bepaald moment in dergelijke dingen exploderen maar daar mee doet men niemand anders dan zichzelf een dienst. Deze kunste naars bieden ons stenen voor brood. Dat dreigt zelfs bij een Benner, op wiens volkse expressio nisme het stadse epateren een al te hinderlijke invloed blijkt te heb ben. Dit alles is eerder een uiting 'van hopeloosheid en machteloosheid dan van vitaliteit. Hiertegen over doet het werk van Chinese kun stenaars bepaald als een verademing aan. Wie de tentoonstelling „Duizend jaar Chinese schilderkunst" (tót 27 maart in het Haagse Gemeentemu seum) ziet, staat voor een reeks veiv de grote stad die van het hof en de onafhaukelijken daar omheen hebben werk van belang gemaakt. Ook de provinciale kuust is van grote waarde. Zij mag dan soms grover van vorm zijn dan de groot steedse, zij ontspringt aan dezelfde bronnen. elke zijn die bronnen? Daar is aan de ene kant het Chinese schrift, de fraaie, met het penseel gemaakte karakters, waarvan het neerzetten zelfs een aparte abstracte kunstvorm wei'd, die men met overgave, beoefende. Overi gens werd hier de kunstenaar toch altijd in zijn uitingen beperkt door de eis van leesbaarheid van het schrift. Maar dit was toch aan de andere kant een voortreffelijke oefe- Want datzelfde instrumentje, dat zelfde mengsel van roet en lijm, dienden de schilder als werktuigen voor zijn kunst. Vandaar, dat de be langrijkste Chinese kunstenaars stammen uit diezelfde intellectuele elite, waaruit ook de ambtenaren door middel van een streng examen stelsel werden aangeworven. De andere bron van de Chinese kunst is aanvankelijk de goden- en geesten wereld, naderhand de mens en zijn omgeving, tenslotte het landschap, zoals dat door de kunstenaar werd verstaan. Nu heeft men vaak ver ondersteld, dat de Chinees het land schap schilderde, om daarin uitdruk king te geven aan een diep religieus beleven, een kosmisch besef: al het geschapene zou op een bepaalde ma nier in een orde zijn ondergebracht, waarvan ook de mens een onderdeel was. Die ordening zou in het schil derij moeten worden geopenbaard. Nu gaat dat slechts op voor die schilders, die tot de mystieke orde van het Zen-boedhlsme behoorden. Maar er zijn stellig niet minder schilderingen te danken aan het verlangen der Chinese elite, om „liggende te reizen". Aan het ge schilderde landschap wilde men de emoties beleven, die de aanschou wing van de majestueuze vrije na tuur bij de mens oproept. Men kocht dus van een schilder een „rolschildering" een lange strook papier, waarop een land schap was gecomponeerd en ge noot daarvan, door haar stukje bij beetje af te rollen en te bekijken, zoals men thans een beeldverhaal leest. V' verscheidene mensen, die niet voor 100, maar voor 150 of zelfs 200 zakenman zijn. Die nooit los komen van hun „branche". Ik vind het gewoon leuk om ook eens iets anders te doen om er eens helemaal uit te zijn". En dan schrijft Pronk. Met grote regelmaat, zoals uit zijn „produk- tie" blijkt. Die „schrijfperiode" valt gemeenlijk zo tussen april en september, wanneer het in de oes ters slap is. „Beslist, dan heb ik het niet moeilijk, hoor", licht de zakenman-schrijver zakelijk toe. „Het werk gaat natuurlijk wel door, maar de handel ligt dan grotendeels stil. In de drukke pe riode, van september tot maart, ja, wat dan het zwaarst is, moet ook het zwaarst wegen". En dat zijn dan: de oesters... et komt wel eens voor, dat je net in een drukke periode de indruk krijgt: „Als ik nou de tijd had, dan zou ik iets foeds kunnen schrijven". Maar at zal wel suggestie zijn. Want andersom heb ik het ook wel,, dat ik een hele vrije middag heb. maar totaal geen zin in schrijven. Dat zal wel luiheid zijn", vertelt Pronx. die zich in dit gesprek ook een vlot causeur toont. „Luiheid zegt hij peinzend „luiheid, of misschien is dan „de geest niet vaardig", zoals een kennis eens veronderstelde. Wanneer de geest wél vaardig is, ontstaan dus de streekromans, waarin de Kalcebeekes, Sinkes en Wabekes de hoofdrollen vervullen. „In een streekroman moeten ook de namen met de streek overeen stemmen", meent Pronk, die over de aard vanzijn boeken verder no| verklaart: „Ik schrijf het liefst over gewone mensen en over gewone dingen. Uit Zeeland, want dat ken ik. Het lijkt me moeilijk om te schrijven over iets, wat je niet kent. Of de mensen zich wel eens identificeren met de figuren in mijn boeken? Een enkele maal is het wel eens gebeurd, maar bij dóórlezen komen ze dan al gauw tot de conclusie: „Néé, dat kan niet. Die man bestaat hier niet..." Zo spreekt Kees Pronk, de zaken man. over zijn boeken, zijn schrij verschap. In nuchtere bewoor dingen, zonder ophef. En wanneer er een plaatje moet worden ge maakt, wil hij haastig zijn pijp wegleggen. „Anders is het zo echt de schrijver met zijn onafscheide lijke pijn", meent hij. Maar hij stond er al op. Mét pijp DE INTERNATIONALE Gustav Mahler Gesellschaft heeft Willem, Otterloo benoemd tot erelid van het gezelschap op grond van zijn ver diensten in binnen- en buitenland voor het werk van Mahler, in vele uitvoeringen betoond. DE NEDERLANDSE film „SIran ding" zal op 5 februari in Amster dam, Rotterdam en Den Haag in pre- rniêre gaan. Uitgangspunt voor deze thriller van Louis van Gasteren was de stranding van het Zweedse m.s. Ecuadorin de nacht van 29 fe bruari 1956 bij Terschelling. aak hebben latere meesters veel aan hun voorgangers ontleend. Soms probeerden zij zelfs, in hun stijl te werken; een blijk van grote verering en bewondering, dat de herkenning van een werk wel'eens bemoeilijkt. Het feit echter, dat de Chinezen over vrijwel niets zoveel hebben geschreven als over schilders en schilderkunst, biedt de kunsthisto rici thans steun, maar het bewijst tevens, hoezeer men deze kunstvorm boven alle andere waardeerde. Al had Wat moet men hier overigens in het men er aanzienlijk minder respect westen onbekende namen noemen" voor de beroepskunstenaar met zijn Re verleiding is groot, omdat hijvoor- vaak traditionele stijl dan voor de beeld een Shen Chou en een Shih-t'no onafhankelijke 't zij ambtenaar, zulke prachtige, kleine schetsen heb- 't zij honger lijdende bohémien. ben gemaakt omdat een Kuo Hsi. een Chao Meng Fu, een Ru An iii Overigens is een periode van tien de grotere rolschilderingen zo bek eeuwen slechts een vrij willekeurige ben uitgeblonken. Maar zij belicha- moot uit een ontwikkeling, die zeker men met vele anderen een stuk gees- de dubbele tijd beslaat en waarvan telijke vitaliteit: dwars door de stor- het begin voorlopig wordt gemar- men van hun tijd en hun omgeving keerd door tekeningen uit de vierde heen hebben al deze meesters een eeuw voor Chr., die in een grottempel groot goed aan geestelijke en artis- zijn gevonden. Het merkwaardige tieke waarden weten te bewaren en van deze gehele periode is, dat de uit te dragen. Het is waar, dat sinds kunst al die tijd op een hoog niveau het einde van de achttiende eeuw de- heeft gestaan en zeker vernieuwin- ze kunst ernstig in verval is geraakt gen vertoonde. Maar die werden samen met de elite, waaruit ziï haast tersluiks ingevoerd,' en hebben voortkwam. Maar waarom zou zij het wezen van tast. e kunst nooit f zich niet nog eens kunnen vernieu wen?.

Krantenbank Zeeland

Provinciale Zeeuwse Courant | 1960 | | pagina 5