De Senn op de Alp
In een duistere ruimte de vreemdste
en reusachtigste waskaars die wij
ooit hebben gezien...
\l J e hadden die hele morgen geklommen
de mensen voorbij, de huizen voorbij en
de boerenhutten voorbij, en hier woonde nie
mand meer. Rondom ons troonden hoog de
bergen, met witte en grauwe toppen, en de
sneeuw was al te zien, ook de boomgrens.
Donkergroen was het daaronder, met uitlo
pers van dunne struiken en wat bos, kaal en
sinister daarboven.
We klauterden een rots over en zagen toen
voor ons uit toch tekenen van leven: op een
modderige open plek een aantal houten hut
ten. Er klonk geloei van koeien en geschui
fel van nog meer dieren achter houten schot
ten. Eén man was maar te zien. hij stond on
werkelijk in deze stilte en hakte hout.
„Die daar is de Senn", zei de man, wijzend
op een donkere figuur die langzaam uit een
van de stallen kwam. „Ik ben maar zo, hier".
Hij mompelde een onduidelijk woord en hief
zijn bijl weer.
Achter ons kuchte de Senn; hij schuifelde
met zijn voeten alsof hij deze inbreuk op zijn
terrein eigenlijk niet wenste te aanvaarden
maar tegelijkertijd ook niet onbeleefd wilde
zijn. Toch kwam hij op enkele vragen lang
zamerhand wat los en niet onvriendelijk
vertelde hij van de Sennerei die hier was. Hij
stond in de deur en wees naar boven, waar
ver en vreemd dichtbij dreigend en bescher
mend de Drei Türme stonden.
Overal het zilveren gebel
r\ p de alpenweiden rondom de Sennenhüt-
te grazen de koeien. Je ziet ze niet, maar
duidelijk is overal en aan alle kanten het
zacht en zilveren bellen te horen, zich ver
plaatsend, dan hier, dan daar, een geluid dat
ons de hele dag al begeleidde. Het is geen
sieraad maar, die koebel. Het maakt dat de
boer zijn koeien weervindt met zijn oor
Een
belevenis
in
Oostenrijk
door
Gertie
Evenhuis
en boter ook. Een paar knechten helpen hem,
„kein Frauenzimmer", zegt hij kort op vra
gen. „Zij daar", een knik naar de kaastobbe,
„komt alleen af en toe boven om het werk
te doen. Kaasmaken dan."
Pilaar van boter
D en koffiedrinker aan de tafel zegt iets te-
gen de Senn in zijn volledig onverstaan
baar Oostenrijks dialect. De Senn bromt bin
nensmonds, en wenkt ons mee, een hoek om,
voorbij palen, en binnen een alkoofachtige
duistere ruimte. Daar staat, pas langzaam
te ontwaren bij dit licht, de vreemdste en
reusachtigste waskaars die we ooit gezien
Niemand zei iets
T"\ e Senn kwam dichterbij en keek wat wan-
trouwend naar ons. Hij was tenger en
klein, ongeschoren en met donkere, opletten
de ogen. „Ja, als U mee naar binnen wilt..."
We keken naar onze bemodderde bergschoe
nen, maar hij maakte een vaag gebaar en
duwde de lage planken deur open.
Daarbinnen was het donker en na een paar
seconden onderscheidden onze onwennige
ogen de aarden vloer en de planken wanden,
en een zoldering van balken. In een hoek
stond een enorme ronde pot van wat wel ko
per leek. Een vrouw stond er met een lange
houten spaan in te roeren. Een romige mas
sa verspreidde een zurige geur, die zich ver
mengde met de rook en de houtlucht van een
open vuurtje aan de kant. Tegenover de in
gang stond aan de wand een ruw houten ta
fel, drie houten schemels waren bijgescho
ven. Een paar zwijgende mannen aten hun
brood en oogden naar ons over de rand van
de kop waaruit ze af en toe koffie slurpten.
Niemand zei iets en zelfs de vrouw maakte
alleen maar een toestemmend gebaar toen we
haar vroegen iets te vertellen van wat ze
aan het doen was.
„Kase", was alles wat ze zei, ze glimlachte
verlegen en mompelde iets. Al die tijd roerde
ze onverstoorbaar, met langzame, overwogen
bewegingen.
...Op de alpenweiden rondom de
SttmenHüfte grazen de koeien-»**
als hij ze niet meer met het oog kan zien.
Want bruin met oker zijn de koeien als de
bergweiden en de rotsen zelf.
Maar in de zomer stuurt de boer ze de alp op
om gras te zoeken. Zelf kan hij ze dan niet
meer dagelijks melken, het zou een tocht
van uren zijn. Zijn buren kunnen 't ook niet:
alle koeien lopen door elkaar, tien- en hon
derdtallen. Maar bovenop de alp woont de
Senn, de hele lange zomer, al duurt die maar
drie maanden. Hij melkt de koeien en ver
zorgt ze in zijn stallen. Hij verzamelt de
melk en roomt ze af. In grote houten kuipen
staat ze achter hem, witte ronde vlekken in
de schemer-van de-hu t* Daan maakt hij-kaas
hebben, en ze zijn er toch in dit land van
allerlei en van zeer kloek formaat. Even
hoog als wijzelf in deze en wijder van om
vang dan vier van ons. De Senn zegt niets
en wrijft raspend over zijn kin. Op de duur
vraagt iemand wat dit is.
„Boter", zegt hij. Hij glimlacht opeens, zijn
ogen blinken in het donker. „Vijfentwintig
kilo heb ik er vandaag bijgedaan", zegt hij
liefkozend. „Gisteren 43, morgen wordt het
wel weer 35." Langzaam begint het ons te
dagen dat hij elke dag de boter die gekarnd
wordt bovenop dit kunstwerk strijkt, zodat
de pilaar steeds groeit, en als een boterkoel-
buis dient.
rondom ons troonden hoog de
bergen, met witte en grauwe toppen
Duister en kil
Ts dit duurzaam zo?" „Ja, want het is hier
zo koel." Dat is waar. Duister niet al
leen, ook kil als in het hart van de berg.
MaarVan tijd tot tijd komt hier een boer
of boerin boven," licht de Senn toe. „Die
neemt een paar kilo boter mee, al naar hij
nodig heeft, en met kaas doet hij het evenzo,
die neemt er drie, die vier of één. Ieder heeft
zijn eigen kaaskommen, ik weet dat precies.
En ik teken alles hier aan."
„Maar U haalt het er van boven af" aarzel
ik, „hoe is het dan met het onderste daar?"
„Dat is precies gelijk," zegt de Senn beslist.
Het blijft allemaal weken goed." Hij klopt
nog eens op de schermerwitte boterpilaar en
gaat ons voor, „zijn silhouet opeens zwart
tegen de deuropening, langs kommen melk
en emmers waarin klonten boter drijven.
„Dat komt er straks weer op" mompelt hij
in het voorbijgaan.
Eigen sierrandje
"p\ e vrouw roert in het stremsel. Maar ach
ter haar zijn de kaasvormen waar de
zachte en roomwitte kaas in glanst, elke
met zijn eigen sierrandje. Aan de balken bo
ven ons hangen nog veel meer houten kom
men. „En U weet precies van wie die ka
zen zijn?"
„Ja. Ik vergis me daar nooit in. Ik ken toch
alle koeien? Ik weet hoeveel ze geven". Op
deze administratie is niets aan te merken.
Achter de planken tafel kijken ons nu vier
figuren aan, hun handen om een kom koffie
waarvan de geur krachtig de ruimte vervult.
De vrouw lacht een beetje, een kleine jongen
aan haar schoot, met geel haar en een leren
broek aan, trekt zijn wijsvinger door een
plasje melk.
„We kunnen hier ook boter kopen," zegt de
Senn opeens. Toeristen bestellen het wel
vaker. Hij zal het dan brengen als we ver
trekken. Maar bij het horen van de prijs la
ten de meesten het maar zo.
Hij wil niet anders
"NT ee, hij komt de zomermaanden niet bene
den. Af en toe brengt men hem wat hij
nodig heeft, af en toe komt de werkster hel
pen. Met zijn helpers slaapt hij hier. Koud
zijn de nachten vaak, stil is het hier ook. Hij
wil het niet anders. In de winter gaan ze
naar beneden, de koeien zijn dan in het dal,
hier komt dan de sneeuw en de hutten sneeu
wen onder.
Nee, de Alpenhoorn wordt niet veel meer ge
blazen. Zeker, hij kent hem wel, een middel
van verstandhouding tussen de verschillende
Sennen die Alpen ver van elkaar af zaten. Jo
delen doe ze nog wel, soms...
We staan in de deur, een hand boven het
oog. Starblauw is de lucht. Snijdend scherp
steken de drie geduchte toppen hun be
sneeuwde kammen er doorheen. De gletscher
blinkt verblindend en langzaam zweeft een
roofvogel als een dreigend klein silhouet er
over, heen en weer.
Zwijgend klimmen we, en rondom is de stilte.
Straks ligt de Sennenhütte beneden ons, een
groepje kleine houten hutten. Af en toe
klinken zilveren bellen.
En zo is het hie£ eeuwen gegaan.