Goede gewoonten
voorkinderen
SERVETJES
VRUDAG 11 DECEMBER 1959
PROVINCIALE ZEEUWSE COURANT
(Advertentie)
Aan allé boogschutters en steenbokken
Let opt
Als uw eerste voornaam Olga is
en als u bovendien geboren bent
onder het teken van de boog
schutter of de steenbok, doch in I
ieder geval in de maand decem
ber
schrijf dan nog heden aan
de N.V. LEIDSE
MATR^SENFABRIEKEN
Afd. 10 Postbus 16, Leiden
en u krijgt een charmante ver-
jaardagssurprisel Opgeven per
briefkaart: naam, voornamen,
geboortedatum, adres.
In een gebouw waar zowel ouders, be
roepsopvoeders als kinderen komen,
zagen we de volgende „goede gewoon
ten" voor kinderen aantrekkelijk (n.l.
op een groot bord) opgesomd:
HYGIENE: Tanden poetsen, handen
wassen, op tijd naar bed.
GOEDE MANIEREN: Tafelmanie
ren, beleefdheid, opstaan in de tram,
ouderen voor laten gaan.
ORDELIJKHEID: Jas ophangen, op
ruimen na spel, eigen kastje netjes
houden.
OP TIJD ZIJNOp school, aan tafel.
BEHULPZAAM ZIJN: Eigen taak
volbrengen, boodschappen aoen, bed
afhalen.
ZORGEN VOOR DE JONGEREN:
Voorlezen, helpen aankleden, helpen
bij huiswerk.
RIDDERLIJKHEID: Niet vechten
met jongeren
SPAREN: Voor fiets enz., „van
spaarvarken tot spaarbankboekje".
Veel kinderen zullen wel iets voor
met wijze lessen
Het Nationaal Bureau Bevordering
Hygiënische Gewoonten (Bcheve-
ningseweg 62, Den Haag) geeft pak
jes papieren servetjes uitdie behal
ve vrolijk gekleurde strepen ook een
wijze les met 'n plaatje bevatten. Op
de geel gekleurde is datGeen afge
likte lepels en vorken meteen weer
in schaal of .pan!", op groen: „Laat
huisdieren niet van uw bord eten.'",
op lila: „Was uw handen voor U
aan tafel gaat", en op blauw: be
strijdt het vliegengevaar!"
Deze behartigenswaardige leuzen
zijn door Wim Boost met veel gevoel
voor humor en plechtig gezegd, met
gevoel voor" de schoonheid-van-het-
vingerdoekje, in beeld gebracht.
Het kan natuurlijk zijn dat een be
zoeker, 'die zo'n servetje naast zijn
bord krijgt, in paniek raakt („héb
ik dan vuile handen? Zit er een
vlieg op mijn voorhoofd Heb ik hier
een keer de hond mijn bord laten
aflikken?")in het ergste géval
voélt hij zich beledigd. Daarom is
het misschien het veiligst, de servet
jes aan kinderen te geven, of aan
volwassenen met een speelse natuur.
deze opsomming voelen door haar ter
zake doende kortheid en duidelijkheid.
Schilder-gragen (is onze ervaring)
besteden er graag een vrije middag
aan om zelf zo'n groot bord te maken
of de genoemde deugden in beeld te
brengen, wat natuurlijk niet zeggen
wil dat ze ook in praktijk worden ge
bracht. Dat gaat niet in één middag.
<Yl ederiiMxdse tlamesbappers Izuwwew
m en
„op l\erl\i\[\nqsoe§eniniQ
yy;
n1'
Ij bAAROM hebben zo veel Ne-
W derlandse kappers moeite met
de MODE? Kunnen ze niet
mee of willen ze het niet?"
Absolutementde Nederlandse
vrouxo kan even charmant zijn als
de Franse, maar haar kapsel, olala!"
Maitre-créateur YVON DELABRE
uit Parijs, kampioen dameskappen
van Frankrijk, dit jaar, windt zich
een beetje op.
„Pourquoi?" vraagt hij.
Tja, waarom?
Waarom is het waar dat zo veel Ne
derlandse dameskappers moeite heb
ben met al die Franse „lignes"
Is de Nederlandse coiffeur minder
„vakman" en moet de Nederlandse
vrouw daar de dupe van worden?
ion", zegt kampioen Délabre ge
decideerd en mét hem de halve
1 Franse haute coiffure. Maar
er ontbreekt vaak iets aan de xoijze
waarop de Nederlandse kapper in
het damesvak te vjerk gaat. Tot die
conclusie zijn de Jcapprominenten
van Frankrijk gekomen toen ze sa
men met wat Nederlandse collega's
de zaak eens rustig hebben doorge
praat.
Het resultaat
,J£r moet een voorlichtingscentrum
óp kapgebied in Nederland komen",
suggereerde iemand. Toen viel het
besluit: er zou een Frans „brugge-
hoofd" voor haarmode in ons land
komen. En dat is er ml, in een stille
Haagse straat, die 's avonds met
weinig fantasie voor een rustige Pa-
rijse buitenwijk kan doorgaan.
Het maanlicht valt door eeuwenoude
bomen en in de verte knarst een
tram. Maar avond aan avond is het
bedrijvig in dit stukje Haagse Parijs.
entre d'instruction de la coif-
fure Frangaise" staat er met
een hele mondvol op de deur,
of, gewoon in het alledaags, „In
structiecentrum voor Franse haar-
modé'.
De verf ruikt nog vers en de ver
trekken van dit centrum, waar „los
se" koppen van kapmodellen een
zwijgende griezelfilm lijken te spe
len, zijn gevuld met hardwerkende
kappers en kapsters.
Sinds het Parijse centrum, dat tot
stand kwam door samenwerking van
Franse kap-sterren en de organisatie
Perma, zijn poorten opende komen
kappers en kapsters uit heel het land
naar Den-Haag.
Er zijn inmiddels ttvee cursussen be
gonnen: één voor mensen die al ja
ren in het vak zitten en een eigen
salon hebben. Bovendien wordt eefi
opleiding gegeven aan jonge, veelbe
lovende krachten in het damesvak.
Hen worden de belangrijkste begin
selen van de Haute Coiffure bijge.-
bracht. Deze cursus duurt zes maan
den, de avondcursus voor gevorder
den drie.
Wie slaagt krijgt een getuigschrift
dat méér ivaard is dan om boven
het bed gehangen te worden! De jon
gelui kunnen er namelijk mee naar
Frankrijk om droom van iedere
coiffeur! een paar jaar in een
Parijse salon te gaan werken of, als
er in de hoofdstad geen vacatures
zijn, in de buurt van de Lichtstad.
ms provincie heeft een pré", zegt
IJ men op het Franse kappers-
hoofdkwartier in Den Haag en
dat slaat op het Nederlandse platte
land. Want juist menig kapper van
het platteland en de kleinere provin
ciesteden stelt er een eer in „bij" te
blijven bij de grote stad en dat doet
hij met zoveel animo dat hij gemak
kelijk zijn collega's in Amsterdam,
Rotterdam of Den Haag voorbij
streeft.
Hoe dat precies komt is 'n vraag
die men op het instructiecentrum
voor Franse haarmode niet zonder
meer lean beantwoorden. In ieder
geval accepteert men de beroeps
ijver van kappers uit de provincie
dankbaar en deze mensen krijgen
dan ook een extra behulpzame hand
toegestoken.
Niemand minder dan de grote coif
feur ifitemationaleWolffensberger uit
Parijs komt straks persoonlijk les
geven.
Op de oefenavonden van de gevor
derden kan men in de salons een
(haar)speld horen vallen. Onder het
waakzame oog van een Nederlandse
of Franse deskundige leveren Ne
derlandse kaspecialisten een sportie
ve strijd om de topklasse te berei
ken.
j- r wordt inderdaad gezwoegd op
f» de trainingsavonden. Zó gaat
men te werk in het Instructie
centrum: een beroemde meester komt
zijn oeuvre demonstreren. „Voila",
zegt hij als het kapsel gereed is. En
dan kunnen de dames en heren cur
sisten aan de slag gaan. En de mai-
tre rust niet voordat het kapmodel
van de cursist als txoee druppels xoa-
ter lijkt op het zijne.
Het geheim van dit centrum is dan
ook de bijxia Germaanse grondigheid
van dit zuidelijk instituut. Dat het
toch echt xvel Frans is blijkt wél na
de praktijklessen, als een charmante
Franqaise een uurtje Franse les
komt geven. Ook dat is bij de oplei
ding inbegrepen.
KLEDING VOOR
POPPEN...
Haags atelier maakt
duizenden poppekleertjes
Duizenden poppekleertjes, van een
klein plastic broekje af tot een luxu
euze bontmantel toe, hangen in een
Haags atelier gereed om in grote
donkergroene dozen verpakt hun weg
te vinden naar moedertjes in het
klein. En of die nu op Curasao wo
nen, dan wel op de Veluwe, in de Bel
gische Kongo of in Goes, op een van
de Bahama eilanden of misschien wel
in uw eigen huis: ze zullen er overge
lukkig mee zijn. Maar al die poppe-
moeders vragen zich waarschijnijk
nooit af, waar de poppegarderobe
vandaan komt. „Dat hoeft ook niet",
zegt de heer T. A. de Graaff, „als ik
maar weet, dat ze er écht blij mee
zijn. Daarom maken we ook geen
rommel, want ik zou het niet over
mijn hart kunnen krijgen voor kinde
ren iets te leveren dat hen na korte
tijd teleurstelt. Als ze wat nieuws krij
gen, dat na een paar dagen min of
meer een vod is geworden, wil ik het
verdriet daarover niet op mijn ver
antwoording nemen..."
Uit de mond van een zakenman
klinkt zo'n opmerking misschien wel
erg „gevoelig". Maar als men later
gaat kijken in het atelier, waar op
snorrende naaimachines al die kleer
tjes worden gemaakt, of beneden in
het magazijn, waar alles op kleurige
plastic hangertjes voor verzending
klaar hangt, begrijpt men wat hij be
doelt. Niet voor niets heeft hij een in
de duizenden guldens lopende machi
ne aangeschaft om pietepeuterig klei
ne knoopjes zo stevig mogelijk aan te
zetten. En het apparaat, dat keurig
afgewerkte knoopsgaatjes levert, be
tekende ook een behoorlijke investe
ring. Maar de poppemoeder krijgt
iets, waarmee ze tijden kan spelen
zonder dat het knoopje losraakt of
het knoopsgat scheurt. Het „houtje
touwtje" op de duffel-coat kan ook
tegen een stootje en dat hartjeszakje
op een van die vele modellen jurkjes
zal ook niet kapot gaan als je er
iets in wilt stoppen.
Het is er natuurlijk naast de za
kelijke kant de heer De Graaff
als eigenaar van dat unieke atelier
voor poppekleding in Den Haag
vooral om begonnen, al die duizen
den kinderen (het zijn er inmiddels
al een paar miljoen geworden
niet blij te maken met „een dode
mus", maar iets goeds te geven.
Of eigenlijk op die gedachte is
zijn vrouw zo'n jaar of tien gele
den gekomen. Ze liep wat rond te
kijken in een van de Haagse wa
renhuizen, toen ze poppejurkjes
zag in onaantrekkelijke kleuren
bruin en grijs. Textiel was nog
schaars, dan moet je maar niet
over poppekleren beginnen. Toch
zat het haar dwars, ze vond het
gewoon lelijk.
En het bleef mevrouw De Graaff
een gewone huisvrouw bezig hou
den, zo bezig, dat ze naar enkele fa
brieken toeging om wat snippers en
restjes stof in fleurige tinten kleine
lapjes, waarmee de confectiefabri-
kanten toch niets meer konden begin
nen. „Wat moet je daar nou mee
doen", zei men,al die snippers en
zo". „Poppekleren maken" was het
antwoord van mevrouw De Graaff,
die echter helemaal niet zo goed kon
naaien, maar wel over de nodige fan
tasie beschikte om .er iets aardigs uit
te voorschijn te toveren. En al zijn die
kleine jurkjes van toen in de verste
verte niet te vergelijken met de pro-
dukten van nu ze waren in ieder
geval veel gezelliger dan die sombere
grijze en bruine, waarmee de poppe-
moeders zich destijds tevreden moes
ten stellen.
Die ene zak vol lapjes en snippers
werd het begin van een compleet ate
lier, waar jaarlijks duizenden en nog
eens duizenden meters stof worden
verwerkt, echt leuke stof, letterlijk en
figuurlijk geknipt voor het poppe-
kleren-doel. Dat er wis en zeker ook
een „mode"-Jijn bij deze zo aparte
„confectie-industrie" wordt gevolgd,
zie je ai zodra je tussen de rekken
met al die modelletjes in ruim tien
maten doorwandelt. Draagt „me
vrouw" zelf een anorak, voor haar
„dochter" bestaat er ook een.
Heeft ze een lange broek, de pop be
hoeft het ook niet koud te hebben, en
teddyjasjes met capuchon, gevoerd
met glanzende zijde, verpleegsters
kostuums en complete cocktailtoi
letten zijn er ook. En als de pop nog
maar een hcél klein babytje is. dan
doe je hem natuurlijk een luier om en
een plastic broekje aan.... waarhij je
niet vergeet de regenjas en het hoed
je mee te nemen voor het geval er een
bui zou komen.
Een atelier voor poppenconfectie
patroontekenen, ontwerpen, mooie
stoffen kopen, snijden en naaien...
het komt er allemaal aan te pas. De
ruim dertig meisjes, die hier dagelijks
met al die kleine kleertjes bezig zijn,
zouden niet anders willen.
,,'t Is een apart vak", zegt de heer De
Graaff als hij een plastic hangertje
laat zien ,dat door zijn buigzaamheid
niet kan breken „Steeds ben je weer
°P zoek naar iets nieuws, iets anders.
We bli jven net alle twee even boeiend
vinden".
Daardoor zal het wel komen, dat er in
vele landen duizenden meisjes hun
poppen kunnen kleden in allerlei leu
ke dingen, die ze zelf ook aardig vin
den. In dit apaite Haagse atelier
wordt er met fantasie én met liefde
aan gewerkt.
Engelse mode links een tafzijden
avondjapon van Frank Usher, liet en
semble bestaat als het ware uit een
rok en een overrok.
Midden „Dallas", een bontcreatie
van Ann Gyrsting. Als materiaal werd
Timminka gebruikt, een soort kunst
bont dat even duur en warm lijkt als
het natuurlijke produkt.
Rechts Een korte avondjapon van
Frederick Starke. Het ensemble is
van zwarte shantung met een witte
zijden chiffonnière, die vastgehouden
wordt door de brede band boven de
heup.
Jon!? vrouwe m. m. u Yi eer ^Poortuqaeix
conscrvA trice vam eer es museum
(Van onze redactrice)
Het woord „museum" en het
begrip „werkende jonge
vrouw" lijken op het eerste ge
zicht onverenigbaar. Want wel
ke jonge vrouw zou zich nu aan
getrokken voelen tot een werk
kring in de wat plechtige, tot
stilte manende sfeer van een
museum? De aanduiding „con
servatrice van een museum"
komt waarschijnlijk op geen
enkele lijst van beroepen voor
meisjes voor, en even waar
schijnlijk is op de voorlichtings
bijeenkomsten voor beroepskeu
ze '=r— zoals ze tegenwoordig
ook in onze provincië op gezet
te tijden worden gehouden
nog nooit een meisje op de ge
dachte gekomen om te informe
ren naar de mogelijkheden van
een dergelijke werkkring...
Desondanks is er in Zeeland
toch een representante van dit
men mag dus gerust zeggen,
exclusieve beroep te vinden, en
men kan haar ontmoeten in
Veere: jonkvrouwe Machteld
M. den Beer Poortugael, con
servatrice van het Veerse mu
seum „De Schotse Huisen".
Zij is dus het levende bewijs
dat de beide zojuist genoemde
begrippen in de praktijk zeer
wél verenigbaar zijn. En
eigenlijk is het niet zo'n heel
onlogische combinatie want
is een vrouw niet, eerder dan
een man, de aangewezen per
soon om de oude en vaak zeer
schone zaken, die men in een
museum aantreft, met zorg te
omringen en te behandelen?
Wanneer die vrouw bovendien
do kunst verstaat om, zoals de
conservatrice van de Schotse
Huizen, op een prettige en
ongedwongen manier met
mensen om te gaan, dan lijkt
die combinatie zelfs heel van
zelfsprekend
Sinds 1956 houdt Machteld den
Beer Poortugael in deze functie
een wakend oog op de Schotse
Huizen en hun inventaris. De ta
lenkennis die zij vóór die tijd in
het buitenland opdeed, brengt ze
nu tijdens het hoogseizoen dage
lijks in de praktijk, wanneer bui
tenlandse toeristen bij tientallen
haar museum bezoeken. En niet
alleen die talenkennis blijft op
peil in een dergelijke werkkring:
degenedie een open oog heeft
voor de mens in zijn omgeving,
kan er een grote hoeveelheid men
senkennis verzamelen. Dat laat
ste vooral is voor de conservatri
ce van de Schotse Huizen een van
de aantrekkelijke aspecten van
haar dagelijkse „museum-bezig
heden".
Die dagelijkse bezigheden zijn
overigens voornamelijk ge
bonden aan het zomerseizoen,
want in de winter is het museum
gesloten al klopt de schaarse
bezoeker die tijdens de winter
maanden voor een mu'seumbezoek
naar Veere komt, nooit vergeefs
bij de conservatrice aan. Maar
meestal ligt het museum in deze
winterdagen geheel verlaten en
het lijkt onwezenlijk dat slechts
enkele maanden geleden de nu zo
kille zalen dikwijls overvol waren
met toeristen, die uit alle delen
van Europa en Amerika naar de
kleine stad aan het water waren
gekomen om het porselein, de
oude kasten en beelden, de Zeeuw
se kostuums en sieraden te be
wonderen.
„Er waren dagen dat ik meer
dan honderd twintig bezoekers
kreeg. Op zulke hoogseizoen-
dagen krijg ik geèn kans om
rondleidingen te doen; die
moeten gereserveerd blijven
voor het voor- en naseizoen.
Heel veel buitenlanders zijn er
natuurlijk onder de bezoekers:
het afgelopen seizoen opval
lend veel Scandinaviërs, waar-
WERKENDE
VROUWEN
TM 7FFT AMnnVI
maar Zweeds spraken; soms
ook Finnen, en eenmaal zelfs
drie Laplanders die (gelukkig)
Engels spraken en verston
den
Wanneer men zo énkele seizoe
nen met museumbezoekende toe
risten omgaat, ontdekt men
gaandeweg dat de vertegenwoor
digers van diverse nationaliteiten
vaak een bepaalde voorkeur voor
bepaalde gaken aan de dag leg
gen. Duitse toeristen interesse
ren. zich dikwijls in het bijzon
der voor beelden, voor de mu
seumhuizen zélf en voor het ma
teriaal van de museumstukken;
de Amerikanen daarentegen heb
ben grote belangstelling voor de
kostuums en de sieralen en wil
len vooral weten, waar al deze
zaken te koop zijn. Schotse be
zoekers haasten zich meestal, om
hun nationaliteit te onthullen. En
de jeugd? „Kinderen vinden het
over het algemeen allemaal
préchtig", zegt Machteld den
Beer Poortugael met overtuiging.
„Dat merk ik steeds weer, wan-
neer ik schoolkinderen rondleid.
Toen ik deze zomer in een radio
jeugdprogramma een praatje
over musea had gehouden, rea
geerde een aantal schoolkinderen
prompt, door in het museum te
komen kijken!"
Soms krijgt het museum on
verwachts een extra „at
tractie" erbij: zoals die keer
dat een kunstschilder, beladen
met zijn schildersbenodigdheden,
kwam vragen of hij het bijzon
der mooie uitzicht van de zolder
verdieping der Schotse Huizen
mocht schilderen. Gezeten voor
het raam van de bovense verdie
ping, met overgave de kleuren
van land en zee vastleggend,
vormde hij op zijn beurt een be
zienswaardigheid voor de bezoe
kers van het museum...
Een groepje Thoolse vis
sers, door omstandigheden „ge
strand" in Veere, maakte eens de
overtollige tijd produktief door
het museum te bezoeken, waarbij
uiteraard lang en met veel be
langstelling werd verwijld in de
afdeling „scheepsmuseum", met
de scheepsmodellen en de oude
werktuigen die vroeger door vis
sers gebruikt werden.
Dikwijls doet de taak van de con
servatrice denken aan een varia
tie op het aloude spelletje: „U
vraagt, wij antwoorden". Want
de bezoeker die niet oni de tijd
te doden, maar uit werkelijke be
langstelling voor de schone zaken
uit het verleden een museum be
zoekt, wil meestal méér weten
over hetgeen hij ziet. En de con
servatrice vertelt: over de Zeeuw
se „Sterrenkast" (één van de
twaalf die nog in Nederland be
staan), een werkstuk uit de ze
ventiende eeuw met prachtig in
legwerk van ivoor en fraaie hout
soorten; over de staaltjes Chi
nees goudleerbehang (onversjijt-
in deze xointermaanden gesloten
maar de conservative houdt toch
voortdurend een xoakend oog op
de inhoy,d van haar museum: op
de fraaie oude tegeltjesschoüio
bijvoorbeeld, met alle mogelijke
huishoudelijke gebruiksvoorxoer-
pen die voor de moderne huis-
vrouxo definitief tot de „verleden
tijd" behoren
(Foto P.Z.C.)
baar, maar ook onbetaalbaar!);
over het oude, uit de dertiende
eeuw stammende kastje van ge
vlamd eikehout, dat wonderlijk
genoeg, gelijkenis vertoont met
de vorm van onze moderne „berg
meubels".
Over de arrestee (afkomstig uit
een oud Veers geslacht), over
„Amsterdams bont", het Chinese
porselein, dat aanvankelijk blauw
was, maar in onze contreien te
saai bevonden, en daarom in bon
té kleuren „over-gedecoreerd"
werd; en over de herkomst van
de namen „Het Lammetje" en „De
Stuis" die helehaal geen struis
vogel is, maar een uitgestorven
vogelsoort van het eiland Mauri
tius.
En tenslotte is de conservatrice
van Veere's Schotse Huizen in
de afgelopen jaren nauw be
trokken geweest bij het vereni
gingsleven van Veere, waarvan
vele hoogtepunten zich hebben
afgespeeld in de expositiezaal van
het museum bij gebrek aan een
verenigingsgebouw. Dat vereni
gingsgebouw is er inmiddels geko
men en wordt binnenkort ge
opend waarmee voor de con-
•servatrice een einde komt aan
een aantal „huiselijke beslomme
ringen", die strikt genomen dan
misschien - niet tot haar taak be
hoorden, maar daaraan toch een
bepaaldecharme hebben gegeven
die zij waarschijnlijk niet had
willen missen
matrassen V.g.g.V.!