TEKKO TAKS en de Atoompantoffels Vijf december erklaas maalzie een dode rif ZATERDAG 5 DECEMBER 1959 PROVINCIALE ZEEUW BB COURANT 13 Maar voor hij haar ving, zag hij ook iets anders: midden op de plas was een lichtje. Nee, geen ster, wat het van ver misschien mocht lijken. „Merkwaar dig", dacht sinterklaas, „op deze avond, op deze plek een lichtje? Wie kan dat zijn?" Opeens merkte hij aan het schommelen van de boot dat ook de schimmel was inge stapt; toen sinterklaas zich omdraaide zag hij dat de schimmel net als Grijsje met grote ernstige ogen naar het verre lichtje tuur de. „Er is iets mee", ging het plotseling door het hoofd van sinterklaas, „die twee dieren weten iets wat ik niet weet". Hij dacht niet langer na, maar pakte de riemen en roeide met zijn oude armen op de avond van zijn ver jaardag over het donkere water, recht op het lichtje af. En nog voor hij daar was, wist hij dat hij goed gezien had; de wind bracht een stemmetje naar hem toe: een klein hoog stem metje, vast van een meisje en het zong: „Sinterklaas, kapoentje, gooi wat in mijn schoentje". Nog sneller roeide de jarige sint en even later lag de roeiboot langszij een grote baggermolen, waarop ook een huisje gebouwd was. Uit de raampjes van dat huisje kwam het licht en het stemmetje was van Lotje, het kleine meisje dat met haar vader en moeder en vijf grijze poesjes op die baggermolen woonde. Ze kon haast geen woord uitbrengen, want al zo vaak had ze haar liedje gezongen, elk jaar weer, dat ze bijna niet geloven kon dat sinter klaas zelf over het water naar haar kwam toege- roeid. „Ja", knikte ze, „dat klopt sint. Grijsje komt hier vandaan. Gisteren heeft een visser haar meegenomen voor een pieterbaas die een grijs poesje wilde hebben. En ik was zo blij dat ik U een plezier kon doen en bovendien hebben we al zo veel poesjes! „Ooo... en nu komt U zelf! O, sint, o, sint!" „Ze was blij, dat ze mij een plezier kon doen", dacht sin terklaas, „mij, die nog nooit van Lotje gehoord had! En dan te bedenken, dat ik niets helemaal niets bij me heb om haar te geven". Maar dat was niet waar; de schimmel aaide met zijn neus langs de fluwelen man tel van sinterklaas; sinter klaas keek op en kijk, toen zag hij de extra pakjes voor Anneke Overmars, die pie terbaas had klaargelegd voor als er eens geen klein grijs poesje te vinden zou zijn. En toen die lange, lange vijfde december voorbij was, toen overal in het land de lichten doofden, was er nergens meer een wolkje aan de lucht; Lotje van de baggermolen was het ge lukkigste meisje van het land, Anneke Overmars was meteen dol op haar kleine Grijsje. Grijsje zelf lag als een balletje opgerold en was tevreden. 8interklaas ver telde aan zijn knechten bij een kop hete chocola over het vergeten meisje op het water en zijn dolle rit daar naar toe. ledereen lachte en boven alls uit hinnikte de schimmel, zo hard dat zijn extra portie havermout, die hij van sinterklaas gekre gen had, als een zwerm wit te mugjes door de kamer vloog. MIES BOUHUYS. oorde ik daar stippestappen? Boven, op het donkre dak? En die bons, was dat de wind weer of een volle pakjeszak? Met mijn neus plat voor de ruiten, kijk ik of ik iets kan zien: daar, die schaduw, was dat Piet niet, of gewoon een poes misschien? Alle huizen zijn vol lichtjes, overal staan stoelen klaar, overal zingen de kindren 't zelfde liedje met elkaar: „Zou de goede Sint wel komen? Zou de Sint ons huis wel zien?" Hoor, de wind waait door de bomen: Wel... niet... wel... misschien... misschien Mies Bouhuys iiiiiiiiiiiiiiiniiiiiiiiiiiiiiiiiiiiiiiiiiiiiiiiiiiiiiiiiiiiiiitiiiiiiiiiiiiiiiiiiiiiiiiiiiiiiiiiiiiiiiiiiiiiiiiiM iiiiiiiiiiiiiiiiiiiiiiiiiiniiiiiiiiiiiiiiiiiiii Advertentie Natuurlijk hadden de vrien den gerekend op de netelige situatie waarin zij zich op eens bevonden en daarom gingen zij meteen tot de aanval over, „Ja!" hoorden de inbrekers een stem uit één der wapenrustingen op klinken en op hetzelfde ogenblik gebeurde er iets wat zij in de verste verte zelfs niet hadden durven dromen. Onder een hels la waai schoten de drie har nassen de lucht in en ter wijl venijnige vuurstralen uit de ijzeren voeten spoten, doken de drie vrienden met grillige bogen op de ontstelde inbrekers af. Verschrikte kreten die als één gil door de grote ruimte snerpten, klonken op en als de weerlicht kozen de rovers het hazenpad. „Dc marsmannen!" was het laatste wat de vrien den hoorden, dan daalden zij langzaam en statig neer naast de buit die de boeven in de haast hadden achtergelaten. Neen! „Mars mannen!" was toch niet het laatste wat zij ge hoord hadden. Twee van de inbrekers sprongen tegelijk door het open raam naai' buiten, maar de derde, de reus, sprong pardoes door een dicht glas-in-lood raam de vrijheid tege moet- Maar met dit kabaal was het dan ook gebeurd. „Jawel sinterklaas", knikte de pieterbaas en snel zocht hij de verlanglijst van An neke Overmars, waar bo venaan het grijze poesje stond. „Dat wordt haasten", zei hij nog tegen één van de andere pieterbazen. „Het lijkt wel of dit de drukste vijf december is die we ooit hebben meegemaakt. En het wordt nu al donker". En op dat moment, toen ze beiden door de hoge ruiten waarachter de grijze mid dag stond, naar huiten ke ken, zagen ze de pieterbaas aankomen die al twee dagen op zoek was naar een klein grijs poesje voor Anneke Overmars. „Sint", riepen ze tegelijk, „daar is-ie!" Van top tot teen vol mod der, zijn schoenen met ges pen doorweekt en de veer van zijn mooie baret ge knakt, stoned pieterbaas op de drempel. Maar... op zijn schouder zat een allerliefst klein grijs poesje. „Prach tig!" riep sinterklaas, „dat was het laatste cadeau voor dit jaar, dat we nog niet hadden. Nu is alles er! Tsjonge Piet, mijn compli menten. Waar heb je dat kleine grijsje vandaan?" „O, sint, dat is een heel me morgen dat hele ver haal. Morgen hebben we eindelijk de tijd weer!" De pieterbaas verdween vlug om zijn mooie pak aan te gaan trekken. Een ande re pieterbaas nam het klei ne Grijsje van hem over- „Zeg sint", vroeg hij. „hoe doen we het? We kunnen haar toch niet inpakken? En mandjes hebben we niet meer". „Misschien", zei sinterklaas, „kun je het gewoon op je arm houden. Het lijkt me een heel lief verstandig poesje. Dat loopt vast niet weg. Of nee, ik weet nog iets beters: ze mag bij mij voor op het paard zitten, tenminste als ze lief is". „Dat is ze, sint, kijkt U maar eens", zei de knecht en hij wees op Grijsje, die zoet zat te spinnen op de witte handschoenen van sinterklaas. En zo gebeurde het: met grote gouden ogen keek het poesje naar alles om zich heen; toen de stoet van pieterbazen vertrok met de grote zakken cadeautjes voor kinderen van overal, liet ze zich heel zoet opne men en voor op het paard zetten, dat sinterklaas even later besteeg. De schimmel het kolenboeren?" De schimmel brieste van het lachen. „O, jij klein dom dier", zei hij, „heb je dan nog nooit van sinter klaas gehoord die op vijf december aan alle kinderen iets brengt?" „Oooomauwde het poesje„oooo, is dit nu sin terklaas? Ja, ik heb vaak over hem horen praten, ook over zijn knechten, en lied jes ik ken een heleboel liedjes over hem. Maar... ehwat je daar zei over die kinderen, schimmel, dat is niet waar!" „Wat zei ik dan over kin deren, klein Grijsje?" „Je zei", mauwde het poes je, „dat sinterklaas alle kinderen vandaag iets brengt. Maar dat heb je mis, hoor". „Haha", brieste de schim mel, die er net zo trots op was als sinterklaas en zijn knechten dat ze nooit iemand vergaten, „haha, hoor je dat kleine Grijsje? Ik heb het mis, zegt zij". „Waar heb jij zo'n pret om schimmel?" vroeg sinter klaas die zijn paard hoorde briesen. Maar op hetzelfde ogenblik brieste de schim mel niet meer en ook sint hield met een ruk de teu den dan kinderen die altijd wat krijgen. En daarom luisterde hij op deze don kere sinterklaasavond één keer niet naar zijn meester. Dravend door straten en steegjes volgde hij het poes je dat voor hem uit rende en af en toe haar kopje om draaide en dan met haar gouden oogjes, die net twee lichtjes waren, keek of de schimmel nog wel volgde. „Paard! Paard, sta toch stil", riep sinterklaas weer toen de schimmel de laatste huizen van de stad achter zich liet. „Je zult de sinter klaasavond helemaal beder ven! Wat heb je toch, schimmel? Laat dat poes je!" „Het is alsof dat paard be hekst is", zuchtte de sint, maar er was niemand die hem hoorde, behalve do schimmel zelf, die als ant woord mot zijn manen schudde: „Nee, sint, laat me toch. U zult me gelijk ge ven, als het waar is wat Grijsje zegt". De weg werd nog smaller; dwars door weilanden kron kelde hij; bovenop houten brugjes wenkten de gouden oogjes van Grijsje. En de schimmel volgde- De maan kwam op en meren. Even was de schim mel haar kwijt, toen zag hij de gouden lichtjes terug, vlak bij het water. „Wat ga je doen, paard? Wat ga je doen, schim mel?" vroeg de sint, want hij voelde dat de grond on der de hoeven van zijn paard zacht en drassig was. Aan de rand van het water stond de schimmel naast het kleine Grijsje dat voor zich uit tuurde over de plas. Sinterklaas steeg af, te be droefd over de ondeugend heid van zijn paard om nog een woord te zeggen. Hij bukte om het kleine poesje dat de schuld van alles was op te rapen. Maar voor hij zijn hand in de witte hand schoen naar haar uitstrek te, was ze weer weggeglipt, dit keer in een platte roei boot, die aan de kant lag gemeerd. „Nou heb ik jc", zei sinterklaas, „daar kom je niet meer uit!" Voorzichtig stapte hij in de wiebelende boot en zocht in het donker naar de gouden oogjes. Hij zag ze niet, dat kwam omdat het poesje met haar rug naar de sint, op nieuw over het water zat te turen. Sint zag haar einde lijk zitten op het uiterste puntje van 'de voorplecht. gels in. „Grijsje, klein Grijs je! Kom hier!" riep sinter klaas. Alle pieterbazen zet ten hun zak neer en renden achter het watervlugge grij ze poesje aan. Ook de schimmel zette het op een lopen, harder dan iemand anders, zo hard dat sinter klaas zijn mijter bijna ver loor. „Waarom die schimmel zo hard liep Nee, niet om het poesje te vangen. Wel om het in te halen, want de schimmel was de enige die gehoord had wat het poesje met haar hoge stemmetje geroepen had. „Kom maar eens mee, dan zal ik je een kind wijzen dat nog nooit iets gehad heeft op vijf de cember!" Sinterklaas rukte aan de teugels; „sta stil, schimmel, sta stil. Voor een zo'n klein poesje kunnen we niet alle andere kinderen laten wachten. En we hebben toch nog cadeautjes voor Anneke Overmars, waar ze heel blij mee zal zijn". Nee, de schimmel kon zijn meester niet uitleggen waarom het poesje was weggerend, maar hij be greep dat ook sint één kind, dat nog nooit iets gekregen had, belangrijker zou vin- scheen over de grote plas sen, waarin kleine eilandjes lagen, waar zomers vrolijke boten met witte zeilen over het water scheerden, maar waar het nu doodstil en ver laten was. Opeens ritselde het kleine Grijsje weg tussen het riet langs de oever van één der s hij er nog niet?" vroeg sinterklaas, even opkij- kend van zijn grote boek, aan de pieterbaas tegen over hem. De knecht be greep meteen wat hij be doelde. „Nee, sint, nog niet". Sinterklaas keek op de klok boven zijn schrijftafel. „Ik ben bang, dat we het dan op zullen moeten geven, Piet. Zoek maar vast een ander cadeautje voor die Anneke Overmars. Misschien wil ze ook nog wel iets anders graag hebben dan een klein grijs poesje". verhaal", begon de pieter baas, „wat me dat een moeite heeft gekost. Maar ik heb haar gekregen en de mensen van wie Grijsje was, vonden het heerlijk om U een plezier te doen". „Mooi, mooi", zei sinter klaas, die eigenlijk maar half geluisterd had nu de tijd zo verschrikkelijk be gon to dringen, „ga je gauw verkleden, Piet. Laat Grijsje maar hier en vertel was meteen goede maatjes met Grijsje; ze kroop in zijn manen weg als in een warm nestje, vlakbij het witte oor van de schimmel. Maar haar grote gouden ogen keken tussen de manen door, heel wijs en heel verwonderd om alles wat ze zag. „Wat doen ze toch?" vroeg ze in het zachte oor bij haar bekje. „Wie zijn al die zwarte mannen en wat zit er in al die zakken? Zijn

Krantenbank Zeeland

Provinciale Zeeuwse Courant | 1959 | | pagina 9