Essays, gedichten en poëzie van Paul Rodenko en Lorca ,F HENRY PURCELL legde basis voor Handels triomfen ZATERDAG 5 DECEMBER 1959 PROVINCIAL Fi Z Ei Bil] W 8 E COURANT 9 „DE SPRONG VAN MUNCHHAUSEN" Y^eschotAw'mq vam Y^ert Schierbeek over l\et oe UI isme Paul Rodenko is een essayist die met kop en schouders boven zijn generatiegenoten uitsteekt. Hij paart een brede talen kennis aan een grote belezenheid, een oorspronkelijke geest aan een scherp oordeel, een aanzienlijke eruditie aan een vermogen tot synthese. En hij is speels, hij durft risico's te ne men, arabesken te trekken, dóór te slaan zelfs. Hij is een on-Ne- derlandse figuur, en dat niet alleen door afkomst en opvoeding; maar hij is niettemin een insider in ales wat de Nederlandse li teratuur betreft. JPaul Rodenko eist veel van zijn lezer. Hij schrijft niet voor geestelijke luiaards en niet voor domoren. Dat men tóch nogal eens weinig waarderende opmerkingen over hem hoort, komt meestal daaruit voort (nem neemt eenvoudig niet de moeite hem te volgen) en ook wel eens doordat hij, ook maar een mens, van zijn pen moet leven en dus vaak concessies moet doen. We doelen dan niet zo zeer op de bewerkingen van de „Duizend en-een Nacht", waarmede hij in wezen een der meesterwerken der wereldliteratuur tot kiosk- lectuur heeft gedegradeerd, als wel op het feit dat hij ook kritieken en essays op bestel ling moet leveren en dan niet te allen tijde even beslagen ten ijs komt. In plaats van dankbaar te zijn voor een kritische figuur van dit formaat, leggen velen graag wat zout op minder be langrijke slakken, met het be kende, nog onbelangrijker ge volg. Letterkundige kroniek door HANS WARREN Dat hier inderdaad een criticus en essayist van internaitonaal niveau aan het woord is, wordt bewezen door een nieuwe uitgave als „De sprong van Münchhausen", een ver zameling van essays en kritieken, geschreven tussen 1948 en 1958. Hij heeft deze, oorspronkelijk voor tijd schriften en couranten gemaakte stukken in vier groepen verdeeld, elk voorafgegaan door aardige, in elkaar grijpende' fabels. In de eerste afde ling schrijft Rodenko over algemene letterkundige problemen, zoals over de functie van het boek in onze sa menleving, over het verschijnsel „lichte lectuur", over de beeldroman en het radiofonische gedicht, terwijl de drie andere afdelingen voorname lijk boekbesprekingen en studies, ge wijd aan letterkundigen bevat. Deel n en m proza, deel IV poëzie. En kele namen: Nabokov (een stuk uit 1951, dus lang voor Pnin en Lolita), Belcampo, Hei-mans, Vestdijk, Whit man, Pound, Eliot, Dylan Thomas, Pichette, Roland Holst, en voorts enkelen der jongeren. Het geheel zó gerangschikt dat er inderdaad, mede door de tussengevoegde fabels, een zekere lijn, een perspectief, in deze geschiedschrijving der contemporai ne literatuur gekomen is. Jurriaan Schrofer maakte er ook uiterlijk een voornaam boek van. Bij dezelfde uitgever verscheen eveneens van Paul Rodenko een nieuwe, langverwachte gedich tenbundel: „Stilte, woedende trom pet". Dit is Rodenko's tweede bundel, tussen beide ligt een tijdsverloop van bijna tien jaar. En dan nog zou, zon der opdracht van de Minister van K. en W. deze bundel mogelijk lan ger uitgesteld zijn. Terecht We durven het nog niet te beoordelen. Op grond van de bundel „Gedichten" rangschikken we Paul Rodenko onder de beste moderne Nederlandse dich ters. Rodenko schreef reeds voluit „nieuwe" poëzie tijdens de oorlog, toen er van experimentele poëzie en Vijftigers nog geen sprake was. Hij was niet alleen een voorloper, maar tevens een der besten. Met meer dan de befaamde „ge spannen aandacht" hebben we dan ook naar een nieuwe bundel van hem uitgezien. Nu die ver schenen is, hebben we er moeite mede, we verhelen het niet. De kwaliteit varieert van teren op oude gegevens (banaal soms, als in „Afscheid") tot nieuwe, groot se concepties („Besneeuwd land schap") doch vóór we een oordeel over deze moeilijke bundel uit spreken willen we er eerst nog wat langer mee „omgaan". Het is duistere, niet altijd even sterke poëzie; filosofie en mystiek gaan wel eens reacties aan die de be doelingen van de dichter omsluie ren. Eén ding is echter zeker: Paul Rodenko beweegt zich ook hier op een hoogvlakte waar de meeste Nederlandse dichters geen vermoeden van hebben. Een bijzondere prestatie leverde Luc Tournier door een integrale (en hoe, zelfs de omstreden re gels aangaande Ignatius van Loyola en het vermaarde konijntje ontbre ken niet) vertaling te geven van de bundel „Poeta en Nueva York" van Federico Garcia Lorca. „Dichter in New-York" werd oorspronkelijk ge schreven in 1929-1930 toen Lorca, ongeveer 30 jaar oud, aan de Colum bia Universiteit studeerde. Het ge- dichtenboelc is aangevuld met enkele latere verzen. Het is ook uiterlijk een zeer mooie uitgave geworden, al hou den we persoonlijk helemaal niet van de illustraties van Corneille, die hier, overigens, op zijn best is. De ihlei- ree nvu en sy m ,nrre (Van een speciale verslaggever) Toen in juli 1956 voor de laatste maal het doek viel na een voor stelling van „Porgy and Bess", toen het pu bliek de acteurs een ovatie bracht en uit riep: „Ga niet weg" en de spelers, diep ont roerd beloofden „We komen terug" toen wist regisseur Robert Breen al, dat hij terug zou komen. Hij wist alleen niet wanneer en hoe. Op dat ogenblik had hij het manuscript al in zijn zak van „Free and easy", een jazz-opera van Harold Aden, een van Ameri- ka's meest begaafde song-componisten, zoon van een joodse cantor in New York, dje de blues, de „moeder"' yan de jazz. kent als geen ander. Geld had Robert Breen toen nog niet. Die laatste avond in 't Amsterdamse Carré betekende het einde van de „Porgy and Bess Company". Mar tha Flowers (Bess) en Irving Barnse (Por gy), Robert Breen en producer Stanley Cha se gingen naar huis. Irene Williams (Bess in Parijs) trouwde in Chicago met een jour nalist en ging al gauw voor haar kinderen zorgen. „Porgy and Bess" was voorbij en anderen gingen de ge lijknamige film maken. Stanley Chase en Ro bert Breen werkten echter door. Het plan voor „Free and easy" was toen al twee jaar oud. Het moest een jazz-opera worden, spelend in een wereld van negers, die alleen maar kon bestaan in de „Gay Nineties", in de periode van exube rante vreugde over de verkregen vrijheid. Pas verleden jaar kwam er voldoende geld om serieus over de produktie te gaan den ken. Stanley Chase wist 350.000 dollar bij een te krijgen voor een aanloop. Hij nam het unieke besluit om de zaak in Europa te star ten. In Carré in Am sterdam, waar de „Porgy and Bess Com pany", eindigde, pre senteert dinsdag 8 de cember de „Free and easy Company" zich aan het publiek. Op de, foto: pianist Johnson repeteert met Irene Williams. Componist van „^jonden Sonate (Van een muziekmedewerker) De geleerden zijn het er nog steeds niet over eens hoe de Engelse componist Henry Purcell, die 300 jaar geleden (in november 1659) schijnt te zijn geboren, en die op 21 november 1695 stierf, am per 36 jaar oud, aan zijn einde is gekomen. „Hij over leed aan tuberculose", nemen de Engelsen het liefst aan, en ze proberen daarmee hun vrees te verdrin gen, dat er toch iets juist is van dat andere verhaal dat hij is gestorven aan een longontsteking, die hij op een ietwat vreemde manier zou hebben opgelopen. Zijn vrouw zou hem een nacht in de bittere kou heb ben laten staan toen hij na vele uren te hebben doorgebracht „in aangenaam gezelschap met veel wijn" in beschonken toestand aan de deur had ge kloptKan er waarheid schuilen in deze historie, de enige die een tipje lijkt op te lichten van de sluier der onbekendheid, die over het gehele persoonlijke leven van Purcell ligt? Onmogelijk is een dergelijke echtelijke botsing niet; uit sporadische gegevens is gebleken, dat de componist nogal eens met vrienden in taveernes verbleef, maar dat wil nog niet zeggen dat zijn dood er een indirect gevolg van is geweest. Zo'n conflict is overigens niet af te leiden uit het testament, dat hij op j de ochtend van zijn sterfdag maakte. Daarin zegt hij onder meer: „He vermaak hierbij aan mijn liefheb bende echtgenote Frances Purcell al mijn bezit, roerende zowel als onroe rende goederen, van welke aard of soort ook, aan haar en haar rechtver krijgenden, voor altijd, en ik stel hierbij aan en wijs aan mijn liefheb bende echtgenote als de enige uitvoer ster van dit, mijn uiterste wil en be schikking, terwiH ik elk vroeger tes tament of wilsverklaring herroep." Toch een andere ziekte dus Of wijst het bestaan van vroegere testamen ten of wilsverklaringen op een min der goede echtelijke verstandhou ding? Het antwoord op deze vragen zal wel altijd in de schoot van de tijd verborgen blijven, zoals met zo vele bijzonderheden uit Purcells le ven het geval is. In ieder geval staat vast. dat hij met de grootste eer in de Westminster Abbey is begraven, aan de voet van bet orgel, dat hij vijftien jaar had bespeeld. De kranten schreven in die dagen, dat „een van de meest ge vierde meesters van de wetenschap der muziek in het Koninkrijk, die vrijwel ieder ander in Europa even aarde", was heengegaan. Merkwaardig juist was deze formu lering met betrekking tot een toch zo beroemd landgenoot. Inderdaad be naderde hij de grootheid van tijdge noten als Alessandro Scarlatti, Schütz en Lully, maar hij stak toch niet boven hen uit. Hoezeer hij ook zijn tijd vooruit was in zijn gedurf de harmonieën, hij heeft de muziek toch niet in een bepaalde, baanbre kende richting gestuwd. Wel is zijn werk van onschatbare waarde geweest voor het Engeland na de tijd van Cromwell, tijdens wiens bewind de muziek volkomen was verdord. Purcell is de componist geweest, die het Engelse muziekle ven meer heeft gegeven dan zijn voorgangers en zijn tijdgenoten. Hij heeft de basis gelegd, waarop enke le jaren later Handel zijn grote tri omfen kon gaan bouwen. Het waas der onbekendheid, dat over het grootste deel van Pur cells leven ligt, begint al bij zijn geboorte. Het is niet bekend op welke datum hij precies ter we reld is gekomen; men neemt aan op een novemberdag in 1659. Evenmin staat vast wie zijn va der is geweest: Henry Purcell of diens broer Thomas. Henry Senior is in 1664 gestorven, en men neemt aan dat Thomas daarna de. opvoeding van zijn neef Henry op zich heeft genomen. Thomas stond gunstig aangeschre ven bij het Engelse "hof, en heeft op deze manier neef Henry, die al op zeer jeugdige leeftijd met /Vieufve foilm oan -Haanslia Dezer dagen hoopt Bert Haanstra ge reed te komen met het scenario voor zijn nieuwe speelfilm. Hij schrijft dit tezamen met de auteur Jef van der Heyden. Begin april verwacht men met de opnamen te kunnen beginnen. De voorlopige titel luidt „De zaak M.P.". De film krijgt wederom het karakter van een lichte komedie. De handeling speelt zich deels in Neder land, deels in België af. Alle binnen opnamen zullen in de Cinetone-studio's worden gemaakt. Albert Mol zal een hoofdrol spelen. composities kwam aandragen, daar kunnen introduceren. Op zijn dertiende jaar werd Hen ry „beheerder, stemmer en repa rateur van orgels, virginalen en blaasinstrumenten", in 1680 werd hij organist van de Westminster Abbey en in 1683 werd hij be noemd tot koninklijk componist, waarbij twee jaar later nog zijn aanstelling tot koninklijk cemba list kwam. In die jaren schreef Henry Purcell al vele composities, o.m. zijn be roemde Gouden Sonate ,en bij tal van toneelwerken had hij toen al mu ziek geleverd. In deze sector zou nog een onafzienbare stroom composities tot stand komen, jaar op jaar, tot aan zijn dood toe. Later is gebleken, dat tussen al deze werkjes zijn mees- sterstuk zat, de kleine opera Dido en Aeneas, die hij in 1688 of '89 schreef voor een meisjesdansschool. In zijn kerkelijke werken, de An thems (waarvan er 65 bewaard zijn gebleven) volgde hij, om koning Karei H een plezier te doenr een nieu we gedragslijn: hij ruimde in deze composities een grotere plaats in voor de instrumentale gedeelten. Al deze composities waren geliefd in het Engeland op het eind van de zeventiende eeuw, evenals zijn can tates, zijn hymnen, zijn drie volle dige kerkdiensten, zijn instrumenta le muziek enzijn tientallen „cat ches", hoewel de Engelsman van te genwoordig hierover liever niet schijnt te spreken. Want catches wa ren liederen, die voor gezelschaps spelletjes, bij voorkeur aan de her bergtafel, werden gebruikt, en in spe ciale Catch Clubs. Verschillende teks ten werden dan driestemmig door elkaar heen gezongen, en die teksten waren vaak niet fijnzinnig. Ze han delden veelal over drank en vrouwen, en noemden daarbij man en paard. De Purcell Society, die zich sinds 1876 beijvert om Purcells werk aan de vergetelheid te ontrukken en voor het nageslacht te bewaren, heeft dan ook een gekuiste uitgave van de catches het licht doen zien...— ding van Tournier, wat geforceerd van taal en niet al te best van stijl, is weinig informatief, maar de verta lingen zijn werkelijk knap. Het is zeer moeilijk, Lorca's poëzie adequ aat te vertalen, en speciaal „Dichter in New-York" stelt de hoogste eisen van exactheid-in-interpretatie aan de vertaler. Niet alleen dat Tourniers werk in dit opzicht bevredigt (detail kritiek is hier onbegonnen werk) hij is er bovendien in geslaagd een Ne derlandse bundel poëzie te maken, een apocalyptisch, schitterend, nog steeds hyper-modem boek, waarbij het gros van onze eigen hedendaagse poëzie tot niets verbleekt. Tourniers zegging is, vooral naarmate hij meer op dreef raakte, wel eens iets te cryptisch en hij gebruikt ook wel eens gewestelijke taal. De vele op drachten liet hij weg, citaten ver-, taalde hij niet. Ook al geen gemakkelijke, maar wel hoogst interessante lectuur biedt „De tuinen van Zen", een indringend en origineel essay over het Zen-Boeddhisme door Bert Schïer- beek, welbekend als de man van het experimentele proza. Het is eigenlijk een normaal verschijnsel te noemen, dat in deze tijd van existentiefiloso fie en outsider-schap, nu men vrijwel overal in het dualistische denken vastgelopen is, het boeddhisme in het westen opnieuw in de belangstelling komt te staan. Zoiets „hangt in de lucht" zoals Schierbeek terecht op merkt. Het is een zeer intellectueel en intelligent „geloof". De Zen-boed dhisten zijn in het officiële boeddhis me zoiets als de mystici in het Chris tendom: rebellen. Hun vorm van me ditatie is dynamischer dan bij de boed dhisten uit India, het is een aan de praktische Chinese, en later vooral aa nde Japanse geest aangepaste vorm. (Het ontstond in de zesde eeuw in China). Meestal heeft de westerling moeite met de paradoxale inhoud van de boeddhistische „koans"; de paradox als reële weg tot de zijns benadering ligt ons van nature meest al niet. Terecht zegt Schierbeek: „Er bestaat een niet te onderschatten ge vaar, de koans als een serie moppen te gaan beschouwen". En inderdaad, het Oosten kent de „lachende den ker". Zen is overigens geen geloof en geen filosofie, maar een levenspraktijk. Het Is vreemd, maar heel aanlokke lijk voor een in het westerse denken geschoolde, de rede eens geheel uit te schakelen en te trachten de wijs heid, het hoogste doel, met irratio nele middelen te bereiken. Aanlokke lijk is het ook voor ons westerlingen, die nergens meer tijd voor hebben, weer gelegenheid tot meditatie te scheppen. Hierheen wijst Schierbeek ons een weg. Het boekje is doorspekt met koans en gedichten en heeft een uitgebreide literatuurlijst. Paul Rodenko: De sprong van Munchausen, Bert Bakker-Daamen, Den Haag; Paul Rodenko: Stilte, woedende trompet, Bert Bakker-Daa men, Den Haag; Federico Garcia Lorca: Dichter in New-York, vert. Luc. Tournier, J. Heijnis Tsz, Zaan dijk; Bert Schierbeek: De tuinen van Zen, Bezige Bij, Amsterdam. Deze beelSengroep is te zien nabij de ingang van de Autotechnische school in Apeldoorn. Het is een werkstuk van de leraar tekenen aan deze school, de heer G. Francoys (vroeger te Kruiningen woonachtig), die aan de A.T.S, (een vorm van uitgebreid technisch on derwijs) tevens les in es thetische vormgeving geeft. Hij vervaardigde dit beeld op verzoek van zijn mede-leraren, die de school een geschenk wal den aanbieden. Zo vinden do leerlingen van de scholen in dit complex de kunst dicht bij huis. Op deze Apeldoornse school leeft trouwens toch de overtuiging, dat de mens bij techniek al leen niet kan leven. Over de lessen in esthetische vormgeving vertelt de heer Francoys: „Do kern gedachte van deze lessen is er op gericht voor de leerlingen de taal van de kunst verstaanbaar te maken. Het moet blijven bij enige begripsvor ming. De bedoeling is ei genlijk om bij déze su- pertechnisch gerichte jongens enige belangstel ling en begrip voor cul tuur en esthetica te wek ken. Mijn collega's op andere scholen en ik doen het naar eigen in zichten". In de lessen wordt meer de nadruk gelegd op de beleving van kunst dan op feitenkennis. Wel worden de belangrijkste stijlen besproken, waar bij het zelfs mogelijk is om aan te knopen bij de esthetische vormgeving van bijvoorbeeld de auto. Industriële vormgeving is een tot velen sprekend begrip geworden.

Krantenbank Zeeland

Provinciale Zeeuwse Courant | 1959 | | pagina 5