Van Dalsnm: 50 jaar gewetensvol toneel Tussen groteske en ernst: zeven verhalen van Til Brugman VAN GOGH in Drente" SPIEGEL EN LACHSPIEGEL" ZATERDAG 21 NOVEMBER 1959 PROVINCIALF. ZEEUWSE COURANT 17 (Van een bijzondere medewerker) Vandaag gaat in de Haagse Ko ninklijke Schouwburg de pre mière van Abel Herzbergs SAULS DOOD. Op 21 november 1909 ging in Amsterdam onder regie van dr. Willem Royaards de première van „Adam in Ballingschap". Hoe vreemd het ook klinken mag, er bestaat verband tussen die twee feiten. Want in het stuk van Von del werd de rol van de aartsengel Gabriël vertolkt door een onbeken de 20-jarige acteur en de titelrol in Sauls Dood wordt vertolkt door diezelfde acteur, nu één van onze markantste toneelpersoonlijkhe den: ALBERT VAN DALSUM. Daar liggen vijftig jaar tussen. Vijftig jaar gewetensvol toneel. Want er is bij onze heden daagse acteurs waarschijnlijk niemand te vin den die zo bezeten is van het centraal stellen van het geweten in zijn rol of dat nu „Hing Lear" is, of Mozes in Fry's „De Eerstgebore ne" of de bejaarde nozem in „Biedermann en de brandstichters" van Frisch dan juist Al- bert van Dalsum. Vijftig jaar lang heeft hij als acteur, regis seur en decorontwerper zeer actief en zeer gewetensvol deelgenomen aan het toneelle ven in Nederland. En al evenzeer hoeft hij er daarbij altijd naar gestreefd de kunst tot een levend element in het maatschappelijk gebeuren te maken. Zijn mede-directeurschap aan het Oost Nederlands Toneel en de Amsterdamse Toneel Vereniging, beide zo rond de dertiger jaren, ging dan uit gesproken die richting in. Van hem is de leuze „Wij spelen het levend toneel van onze tijd". Van Dalsum is altijd bereid geweest zich als het moest de keel schor te schreeuwen om de boodschap die hij brengen wilde verstaanbaar te maken. Het is typerend voor hem dat hij in 1935 als aanklacht tegen het nazi-dom de „Beul" speelde van Per Lagerkvist. Dat kostte de Amsterdamse Toneel Vereniging het optreden in de Stadsschouwburg, want tijdens die prachtige voorstelling moest in de zaal tien tallen malen het licht op om de politie gele genheid te geven de knokploegen van de N.S. B. te verwijderen! Daarom ook ontbond hij Het is bijna ondoenlijk alle rollen op te noe men die hij in de loop van de vijftig jaar op de planken gestalte heeft gegeven. Maar welke rol hij ook speelde, hij speelde altijd van bin nenuit, gedragen door zijn geloof in de per- Gevarieerde staalkaart van een groot talent In de vrouwelijke sector van onze moderne letteren was Til Brugman, die vorige zomer overleed, een formidabele figuur. Wie haar persoonlijk gekend heeft getuigt van haar energieke wil en van de kracht die er van haar uitging. Ook haar werk spreekt daarvan. Haar proza is, even als haar karakter en haar uiterlijke verschijning, haast onvrouwelijk. Het heeft iets kordaats, weerbaars, verstandelijks. Het gevoel speelt de tweede viool, is ondergeschikt aan het scherpe intellect dat haar bij het schrijven evenzeer als in het leven moet hebben geregeerd. Zij heeft nogal wat werk nagelaten, waarvan veel niet persklaar was. In de bundel „Spiegel en lachspiegel" is een zevental novellen van haar bijeengebracht, waarvan zes nieuwe, die een gevarieerd staal geven van haar kunnen. De eerste twee vrij uitvoerige novellen, „Schuld zonder schuld" en „Vereffening" dateren uit haar laatste jaren, en behoren, eerlijk gezegd, niet tot haar sterkste werk. zig is, die hem eerst eens flink de les leest over de wending die het slot dreigt te nemen, en hem dan in eigen persoon het verhaal af- vertelt. Voor wie, zoals wij, niet zo klakkeloos in jeugdtrauma's gelooft, is de motivering van dit slot niet al te sterk. Als schakel tussen deze realistische verhalen en het viertal grotesken, is „De houten Christus" herdrukt, een juweel van vertelkunst, dat als af zonderlijke uitgave tien jaar geleden verscheen. Dit verhaal toont Til Brugman op haar best. Zij bereikt hier een interessant peil. De houten Christus is een met genegenheid in de middeleeuwen gesneden crucifix beeld, dat in een in verval en verge telheid geraakt kerkje hangt. Er heeft zich een legende omheen gespannen dat deze Christsus zich zou ontfermen over levensmoeden. Maar te langen leste wordt de Chris tus algeheel vergeten, enkel een armzalig vrouwtje dat de retirade van een station bewaakt komt elke dag even aan zijn voeten uitrusten om wat met hem te babbelen, te soe zen en verstolen haar boterhammetje op te eten. En terwille van dit dutsje voltrekt zich het wonderHet is Alfred Kossmann, die, dit boek prettig inleidt, merkt op dat de ze schrijfster op eigen manier een realiste was, en inderdaad, dit is de sfeer van de oude, typisch-Hol- landse realistische verhalen in een wat moderner verpakking, maar: even moeilijk verteerbaar en zwaar op de hand, kleur: grauw. „Schuld zonder schuld" maakt daarbij boven dien hier en daar de indruk toch niet geheel persklaar te zijn; het Terhaal is op enkel plaatsen wat incoherent letterkundige kroniek door HANS WARREN en we kunnen niet aannemen dat dit opzettelijk zo bedoeld is, het is in dat geval althans beslist niet geslaagd. Het slot lijkt ook wat geforceerd, het is niet komisch genoeg voor een openlijke satire en lijkt nu wat dra kerig. Het tweede verhaal: „Vereffe ning", is origineel van opzet. Men zou het in de rubriek Kerstverha len kunnen onderbrengen, in welk genre het dan wel een echte uit blinker is. Was in het eerste ver haal een beeldend kunstenaar de hoofdpersoon, thans is het een schrijver, die op kerstdag de laat ste hand wil leggen aan zijn ro- ren zal. Hij krijgt dan opeens een onaangekondigd bezoek van een man die hem vaag bekend voor komt. Het blijkt de hoofdfiguur te zijn uit de roman waar hij aan be- een diepzinnig, wijs verhaal, poëtisch en reëel tegelijk. Ook de vier grotesken zijn meester lijk. „Remelspeculatie" verhaalt over een schatrijke vrouw die. om zo veel mogelijk zekerheid te hebben dat het haar ook na de dood goed zal gaan, alle denkbare en ondenkbare gods diensten gaat belijden, tegelijkertijd wel te verstaan. Zij doet aan alle kerken en instellingen rijke schenkin gen, en na haar dood ontstaat een ware wedijver om haar stoffelijke resten de laatste eer te bewijzen. De vrouw blijkt dan schijndood (zelfs voor een groteske is dat een nogal goedkoop trucje, dat evenwel tot vele verwikkelingen aanleiding geeft) en is dan natuurlijk een van vermogen - beroofde en door het geloof uitgesto tene die maar het beste in een in richting opgesloten kan worden „Liefde op het laatste gezicht" toont ons een vrouw die na de dood van de man met wien zij een kijvend leven had geleid, opeens veel, ja alles in de ontslapene gaat waarderen, en zijn schim vertroe telt zoals hij in zijn leven gaarne vertroeteld had willen worden. Dit wordt natuurlijk tot in het absur de doorgevoerd en het eindigt haast tragisch maar evenals in alle soties van Til Brugman voelt men overal een wijsgerige achter grond. De grotesken zijn vaak ware satires, zoals „Schijnge hakt", waarin zij het vegetarisme op de hak neemt. Ingenieus, speels, overrompelend en nog steeds ver der gaand als men vermoedt dat nu de grens van die bizarre fanta sie toen wel is bereikt. „Opgeruimd staat netjes" brengt ons aan het sterfbed van een redderende huisvrouw die alle verzamelde fami lieleden een soort examen afneemt en hen daarmee tot wanhoop brengt. Ook in dit verhaal komen weer de gekste si'.uaties voor die een dubbele bodem blijken te hebben. Deze uitgave doet er te meer naar verlangen dat Til Brugmans nagela ten werk nog eens in zijn geheel uit gegeven zal worden. Til Brugman: Spiegel en lachspiegel. Querido, Amsterdam. -prix goncourt voor A ndré &cl\njarj De 31-jarige Frahse auteur van „Le derniers des juster", André Schwarz- Bart, heeft voor dit, tot dusver zijn enige werkstuk de Prix Goncourt ge kregen. De „Academie Goncourt", de groep litteratoren die elk jaar de prijs toekent, was drie weken eerder n dan in de voorgaande jaren bijeenge komen. De eerste maandag in decem ber valt dit jaar op de 7e, en het bekroonde boek maakt daardoor wat minder goede kansen in de verkoop- golf die Kerstmis voorafgaat. Mei* besloot daarom de prijs eerder toe te kennen. De eigenlijke uitreiking blijft echter vastgesteld op 7 december- DE FRANSE minister van staat voor cultuur, Malraux, heeft de grote nationale prijs voor kunst en letteren toegekend aan de schrijver Saint John Perse. Perse is het pseudoniem van Alexis Leger, de vroegere secre taris-generaal van het Franse minis terie van buitenlandse zaken. Aanstaand voorjaar be staat „Scapino, ballet groep voor de jeugd" vijftien jaar en is nog steeds uniek, zonder evenbeeld in geheel Europa. Vijftien jaar, met een paar duizend voorstellin gen, met bij elkaar waar schijnlijk een drie miljoen jonge Nederlandertjes, die er hun eerste en meestal on vergetelijke theaterervaring aan beleefden Jammer dat op dit jubileum al bij voorbaat dezelfde schaduw drukt die op de vijftien harde ja ren van pionierswerk heeft gele gen geldgebrek. Een geldgebrek, dat voor de optredenden telkens weer pijnlijke consequenties heeft gehad, maar dat vooral in artis tiek opzicht fnuikend heeft ge werkt. Ja, dat ondanks gestegen subsidies zich nu heviger mani festeert dan weleer omdat onder tussen de ballctwereld in Neder land een ander aanzien heeft ge kregen. Scapino is opgericht als „ballet groep". Op zichzelf toe te juichen, niet alleen door dansminnaars. maar door ieder die beseft dat juist de danskunst woordeloos appeleert aan het gevoel voor be weging, voor muziek, voor ritme, kleur en situatie, dat bij jonge kinderen zo sterk aanwezig is. In zoverre is ballet misschien wel een ideale introductie tot dc kunst, méér dan muziek of toneel, mu- seumbezoek of zelfwerkzaamheid: ballet komt tegemoet aan de be wegingsvreugde van het kind. en laat groter ruimte voor de eigen fantasie tijdens het kijken. Enkele schetsen uit de „Drentse periode" van Vincent van Gogh. Over deze periode (van september 1883 tot begin december van dat jaar) was tot dusver weinig bekend- Thans is bij de uitgeverij „Do Torenlaan" in Assen echter een boek verschenen van dr. Mark Edo Tralbaut, onder de titel „Vin cent van Gogh in Drenthe", waarin een uitvoerige overzicht wordt gegeven van deze, tot dusver nauwelijks beschreven periode. Éen belangrijk deel van de gegevens voor dit boek werd verzameld door de heer H. Clewits uit Assen. Hij voerde gesprekken met enkele bejaarde mensen, die zich de figuur van Vincent van Gogh nog goed herinnerden. De brieven, die Vincent ook vanuit Drente schreaf aan zijn broer Theo. wor den beschouwd als een betekenisvol document over het Drente uit de jaren tachtig van de vorige eeuw. I voor een val van een meter of drie. Van Dal sum onderbreekt zelfs zijn claus niet, zo zit hij „erin", dat hij niet eens merkt hard op weg te zijn geweest naar een bericht in de krant. En er zijn spelers en regisseurs die aan repetities met hem herinneringen bewa ren aan artistieke topprestaties, waarbij hij, zonder requisieten, gewoon in zijn colbert, in eens in een kale zaal een wonder gebeuren lietals hij speelde, nee was wie hij uit beelden wou. En zo herinner ik me hem ook het liefst, in colbert, gewoon op een stijve, on gemakkelijke stoel, zo'n soort notarisstoel Dat was in 1945, in een kleine zaal van een oud klooster in Maastricht. De avond van de 4e mei. Gedurende de oorlog had Van Dalsum ondergedoken gezeten in het Brabantse en Limburgse land. Nu het bevrijde Zuiden weer wat op dreef begon te komen zou hij een reeks voordrachten met Vondels Gijsbrecht van Amstel beginnen. Ik was nog jong toen. Dt had hem eenmaal in een schoolvoorstelling gezien als Yuang Sing in het „Chinese landhuis", een wat drakerig stuk, dat door zijn bezielend spel toch op een hoger plan gebracht was. In zijn colbert zat Van Dalsum heel alleen op het toneel en gaf gestalte aan Vosmaer, aan Badeloch, aan Gijs brecht en aan Diederich. Toen, midden in het tweede bedrijf, loeide een sirene, eerst één, andere posten namen het geluid over tot het loeiend geluid over heel de stad lag. De man op het toneel zweeg. De zaal hield de adem in. Het geloei hield plotseling op. Het bleef doodstil in de zaal, tot het op en neer gaande gekerm opnieuw begon. We keken elkaar aan. Dit kon het teken zijn. Want drie maal achtereen zou het signaal „alles veilig" gegeven worden, als Duitsland had gecapitu leerd en heel ons land vrij zou zijn. En driemaal loeiden de sirens. Op het toneel lei Van Dalsum zijn brede, zware handen op de leuning van de stoel en bracht zichzelf moeizaam overeind. Kaars- •echt stond hij, de handen over de borst ge kruist als een priester. Zijn bronzen stém klonk door de zaal, die als één man oprees. Mijn schildt ende betrouwen, Zijt Gij O, God, Mijn Heer Het klonk als een gebed. Er was niemand die meezong. Er was niemand die daarna, toen hij weer ging zitten, opstond om naar buiten te rennen en te zien hoe het rood, wit en blauw bezit zou nemen van de stadhoe de vreugde op zou laaien er was niemand die wilde. Nie mand die er behoefte aan had, omdat hij, Al- bert van Dalsum, het wonder der bevrijding ineens op een volmaakte manier, gestalte had gegeven. Hij heeft zijn voordracht afgemaakt. Gewe tensvol, zoals hij al die jaren door gewetena vol het toneel had gediend. Ballet echter is een moeilijk vak, en kinderen zijn in hun onbevan genheid veelal kritischer dan ou deren- Om ballet dus als technisch verantwoorde kunst aan de jeugd te brengen, moet men kunnen be schikken over volwaardige krach ten en over zeer knappe choreo grafen. Dat was het ideaal van Hans Snoek toen ze Scapino op richtte. en dat is het nog. Maar dit ideaal wordt doorkruist door de financiële werkelijkheid, die tegenover veel en hard werken slechts een geringe beloning kan stellen, fecapino krijgt subsidie, inderdaad. Maar Scapino heeft de ze ook meer nodig dan volwassen balletgroepen. Want die kunnen toegangsprijzen van enkele gul dens vragen, en Scapino vraagt van de jeugd meestal enkele dub beltjes, om begrijpelijke en goede reden. Nu de balletwereld in Nederland gesaneerd is en we twee grote, goed gesubsidieerde groepen heb ben, is dus de kans voor Scapino nog weer geringer geworden bij het werven van goede dansers En dit op zijn beurt moet zich wreken op de voorstellingen en choreografieën. Immers, als de choreograaf zich bewust is dat hij in hoofdzaak werken moet met beginnelingen of half-geschoolden, moet hij" ook de bewegingen, waarin hij zijn ballet ontwerpt, beperken tot het simpelste ABC van het dansyocabulaire. Als hij hoger grijpt, haar moeilijker maar expressiever danstaal, lóópt hij teveel kans dat zijn dansers open lijk tekort zullen schieten. Nu is er van oudsher een hulp middel in de dans, dat ingeroepen wordt als de dansbeweging zélf tekort schietde pantomime. In zoverre is het dus begrijpelijk dat er in de balletten bij Scapino tel kens weer een grote hoeveelheid Het Scapino-ballet met „De won- derfluit", waarin Marian Sarstddt (links) en Kathy Gosschalk als „paarden" fungeren en met (mid den) Nico Keumers als circusdi recteur en Toos Waldman als paardrijdster. pantomime wordt gebruikt om het gedanst verhaal beeldend en be grijpelijk te maken. Danskunstig is dat een stap terug, maar de praktijk der laatste jaren mag de vraag doen rijzen of dit, binnen het kader van Scapino's werk, wel zo erg is. Of we dus, met name, niet teveel vast zitten aan het idee „ballet" omdat Scapino zichzelf nu eenmaal „balletgroep" gedoopt had Immers, als we niet de eis en dus ook niet de vorm van dans-kunst stellen, dan blijven er vele andere kunstnormen over waaraan Sca pino ruimschoots voldoet. De be- wegings-soort, ergens tussen dans, acteren en pantomime in, is op zichzelf volstrekt verantwoord en bovendien verfijnd van smaak. De gekozen verhalen, de meestal grandioze aankleding, de gebruik te muziek, geheel de omgang met het kind vanuit het begrip „thea ter", dit alles is zowel' artistiek als pedagogisch verantwoord en van het beste niveau. Vijftien jaar lang heeft Hans Snoek voor haar idealen gevoch ten. Het heeft haar niet mogen lakken om van Scapino een echte balletgroep te maken. Maar in de lange praktijk heeft zij een nieu we „theatervorm" gecreëerd die aan het doel en eigenlijk ook aan haar ideaal beantwoordt. Laten we dus voortaan Scapino slechts ..jeugdtheater" noemen, en dan hopen dat nog weer eens honderd duizend kinderen. voorgegaan door ouders en leerkrachten, deze unieke kennismaking met levende kunst mogen ondergaan. 80onlijke relatie van de Mens tegenover God. in 1942 zijn groep „Studio" want voor de kui tuurkamer voelde hij niets. Hij is op kantoor begonnen: op de afdeling controle van de Hollandse Spoorweg Maat schappij, maar hij is al vroeg overgegaan naar het toneel. Misschien is invloed van schoolvriendjes als Cor Ruys en Adolf Bouw meester daar niet helemaal vreemd aan ge weest. Als regisseur heeft hij zich een bijna onaan tastbaar gezag verworven door de strenge, artistieke norm die hij aanlegt en die van geen schipperen weten wil. In 1932 last hij, drie uur voor de voorstelling zal beginnen, de première van Von Unruh's „Phaea" af, om dat het hem nog niet bevalt. Het stuk haalt later, als het lopen gaat meer dan 200 voor stellingen. En de generale van Dreyers „Eind examen" repeteert hij nog terwijl de eerste be zoekers de zaal al binnenkomen. Tijdens een repetitie leunt hij tegen een zet stuk, dat nog niet is geschoord en dat zijn omvangrijk gewicht niet houden kan. Een col lega kan hem nog net grijpen en behoeden ALBERT VAN DALSUM

Krantenbank Zeeland

Provinciale Zeeuwse Courant | 1959 | | pagina 9