Zeeuwse verlangens Haagse toezeggingen
Begroting biedt gunstige perspectieven
voor regionale industrialisatie
Alweer VAAGHEDEN
over
oesterproef
Verkeer en Waterstaat: een
begroting voor 1960
TEKENENDE"
MAAR REGERING ZWIJGT OVER
SLOEPLAN EN KREEKRAKPLAN
OP DEZE PAGINA ïs een aantal beschouwingen
opgenomen over Zeeland en de deze week ver
schenen rijksbegroting. Nagegaan wordt in hoe
verre de algemeen bekende Zeeuwse verlangens
ook terug zijn te vinden in deze regeringsstukken.
Daarbij kan het volgende geconcludeerd worden:
INDUSTRIALISATIE. De rijksbegroting biedt
gunstige perspectieven voor Zeeland als pro-
bleemgebied, waarin vier van de vierenveertig
industriekernen zijn gelegen. In totaal is op
diverse begrotingen van onderscheiden minis
teries voor dit beleid ƒ66 miljoen te vinden!
ZEEHAVENGEBIEDEN. Het zal de taak van
Zeeland zijn te blijven wijzen op de belang
rijke rol, die deze provincie in het zeehaven
gebied kan spelen. In de huidige begroting
wordt in dit verband slechts aandacht aan
Rotterdam en Amsterdam besteed.
DELTAPLAN. De temporisering van de dijk
verhogingen zal er toe leiden dat in 1978 Zee
land nog géén „Deltaveiligheid" heeft. Voorts
bestaat onzekerheid over schaderegelingen,
bij dragen wetten en de oesterproef. Over al
deze punten zal meer klaarheid moeten
komen.
VEERDIENSTEN. Met geen woord wordt er
in de rijksbegroting gerept over de onderhan
delingen tussen Zeelands provinciaal bestuur
en de minister van Verkeer en Waterstaat
over de veertarieven. Bovendien wordt niet
meer gesproken over de destijds aangenomen
moties inzake vrijdom voor voetgangers en
fietsers. Ook hierover dient meer bekend te
worden.
ZEELAND HEEFT het in de afgelopen jaren
nooit verzwegen: het eist een deel op van
Nederlands economische ontwikkeling. En het
bracht in de discussie daarover argumenten
naar voren over het Westen en overig Neder
land, het kwam met plannen over de ontwikke
ling van het Westerscheldebekken en het vor
derde op gezette tijden van Den Haag op dit
alles nu maar eens een duidelijk antwoord te
geven.
Soms kwam dat antwoord. Doch men moet toe
geven: het was niet altijd hoopgevend. En nu
de regering in Troonrede en Miljoenennota eige
ner beweging de verhouding van het Westen en
overig Nederland om het maar zo vaag mo
gelijk aan te duiden ter sprake heeft ge
bracht, rijst vanzelfsprekend de vraag: wat mag
Zeeland uit deze Haagse mededelingen afleiden?
Er waren twee opmerkelijke punten. In de eer
ste plaats werd nadrukkelijk gewezen op de
plannen van de regering om door middel van een
regionaal welvaartsbeleid de industriespreiding
met kracht te bevorderen. En in de tweede
plaats werd daaraan vastgeknoopt een beschou
wing over de noodzakelijkheid het havenareaal
in Nederland te verbeteren.
Voor beide zaken is Zeeland „in-de-markt". Het
is aangewezen als probleemgebied en kreeg vier
kernen, waar aan vestigende industrieën belang
rijke faciliteiten worden verleend. En voorts
acht het zich zeehavengebied bij uitnemendheid:
Sloe, Kanaalzone, Kreekrakplan, ziedaar een
staalkaart van mogelijkheden.
Hoe verhouden zich nu Zeeuwse verlangens en
Haagse toezeggingen?
Wij geloven te mogen stellen, dat die verhouding ten aanzien van
het regionale welvaartsbeleid hoopgevend is. Op de begroting van
Economische Zaken is voor deze stimuleringspolitiek voor het ge
hele land negen miljoen uitgetrokken, terwijl ook andere departementen
meedoen. Bijvoorbeeld met ministerie van Maatschappelijk Werk: „voor
de begeleiding van de Industralisatie", zoals dat in de terminologie van
maatschappelijke werkers heet. Voorts zijn er op de rijksbegroting aan
zienlijke bedragen uitgetrokken voor de verbetering van wegen en open
bare nutsvoorzieningen de „infrastructuur" noemt men dat tegen
woordig terwijl ook de mogelijkheid aanwezig is rijkssteun te verle
nen aan lagere overheden voor het treffen van toeristische voorzienin
gen. Uit deze potten en potjes kan Zeeland en kunnen in het bijzonder
de dit jaar aangewezen kernen Goes, Terneuzen, St. Maartensdijk en
Zierikzee meedelen.
daar vaak eens een goed onthaal.
Vindt men hier wellicht iets over
Sloeplan en Kreekrakplan?
In deze begroting nu vindt men
het volgende:
„De vraagstukken op het gebied
van de nationale ruimtelijke or
dening concentreren zich om de
voortgaande sterke groei van de
Randstad Holland en, als keerzijde
daarvan, om de ontwikkelingsmo
gelijkheden voor de landstreken
buiten het westen. In dit opzicht
blijft het streven gericht op het
bevorderen van oplossingen in
het belang van Nederland als ge
heel. Hiertoe behoort enerzijds
een doeltreffende toerusting van
het westen voor deze ontwikke
lingen, die op het juist daargebo-
den milieu aangewezen zijn; an
derzijds het stimuleren van activi
teiten in de overige landsdelen,
waardoor tot versterking van de
positie van die gebieden en daar
door tot een betere spreiding van
de bevolking over het land kan
worden bijgedragen."
Helaas: niets concreets.
De conclusie van dit alles? Het
Sloeplan is in Den Haag nog
allerminst een zaak van hoge
prioriteit. Daarom moet Zeeland bij
voortduring verder gaan met het pro-
nogal uiteen. Er zijn wel verlan- ,UUIU1U,,II6 v<-. uc.
gens, maar (in deze stukken al- pageren van dit project,
thans) géén toezeggingen.
Een laatste redmiddel voor de be
langstellende lezer van deze staats
stukken is in zo'n geval de begroting
van de minister van Volkshuisvesting
en Bouwnijverheid. Onder zijn depar
tement ressorteert de ruimtelijke or
dening en allerlei plannen vinden
Het woord „hoopgevend" lijkt ons
derhalve niet misplaatst. Maar het
houdt tevens in, dat in Zeeland zélf
grote energie moet worden opge
bracht. Er kan niet worden afgewacht
totdat er-es-wat-komt, maar men zal
met plannen voor de draad moeten
komen, plannen tot verbetering van
de infrastructuur. En daarnaast dient
te worden gewerkt aan de werving
van industrieën.
Het is overigens moedgevend, dat
op beide gebieden de afgelopen
maanden twee succesjes werden
bereikt: Terneuzen met de wer
ken voor de oostelijke rijkswater
leiding en Kapelle met de vesti
ging van een fruitverwerkende in
dustrie.
Het tweede punt van de voor Zee
land belangrijke mededelingen was de
uitbreiding van het havenareaal. De
troonrede sprak niet alleen over ver
groting daarvan, doch ook over de
verbetering van de toegang uit zee
en de verbindingen met het achter
land. En bij het lezen daarvan vraagt
men zich onmiddellijk af: wordt
daarmee soms ook het Sloeplan be
doeld
De troonrede liet zich er niet over
uit, maar de miljoenennota ging
verder in het preciseren van de
vage definitie,, havenareaaF'. Doch
het stuk spreekt daarbij alleen
over Rotterdam en Amsterdam:
de verbinding van de Europoort
met het achterland (4.6 miljoen),
de verbetering van het Noordzee
kanaal en het AmsterdamRijn
kanaal (3.5 miljoen) en de verbe
tering van de havenmond te IJ-
muiden (10 miljoen). Géén Sloe
plan dus.
Wie dit enigszins teleurgesteld
heeft vastgesteld, grijpt haastig
naar de begroting van Verkeer en
Waterstaat: misschien dat daarin 'n
zin is te vinden, waarin de Wester-
schelde nog een kans krijgt als Ne
derlands zeehavengebiedDoch
bij lezing van die begroting levert
(op dit punt althans) eveneens te
leurstelling op.
Minister Korthals spreekt weliswaar
duidelijk over de „versteviging van
de zeehavenpositie, die Nederland in
West-Europa inneemt", maar zegt
daarbij onmiddellijk: „Gedacht moet
hier onder andere worden aan het
Waterwegcomplex en het Noordzee-
lcanaalcomplex met hun verbindingen
met het Rijngebied." Wie hij dan
met die „andere" bedoelt? Hij zwijgt
er overAlleen zegt hij later nog
eens nadrukkelijk, dat verwezenlij
king van zijn doelstelling in concreto
betekent: aanpassing van de toegan
gen van Rotterdam en Amsterdam
op korte termijn aan de afmetingen
van zeeschepen, die „in toenemende
mate voor het massale vervoer van
olieën en ertsen wórden gebezigd."
De beroemde suner-tankers dus.
Niets over het Sloeplan? Jawel, één
regel. De mededeling namelijk, dat
de onderzeese oever bij hefc Sloe moet;
worden- verdedigd. Men weet dat
deze werken thans worden onder
zocht in een model in het Noordoost
polder-laboratorium. Maar dat be
veiligen van die oever moet tóch ge
beuren, afgezien van de vraag of er
ooit een Sloehaven zal komen of niet.
Vandaar, dat de bewuste mededeling
is opgenomen onder het hoofd „kust
verdediging."
De Zeeuwse verlangens en de
Haagse toezeggingen ten aanzien
A an zeehavens lopen dus zo
mag men toch wel vaststellen
ook minister Klompé doei mee...
De vraag moet zelfs worden ge
steld, of het niet wenselijk is
dat Zeeland nog actiever dan tot
dusver aan het „van de grond
krijgen" van dit plan moet mee
werken. Het is voorlopig op pa
pier gezet door rijkswaterstaat,
terwijl ook de uitvoering in han
den van deze dienst is. Zou het
niet beter zijn om een soort
„openbaar lichaam" te creëren,
dat het beheer van dit zeehaven
gebied op zich neemt? Een der
gelijke instelling kan trachten
alle gronden in eigendom of erf
pacht te verwerven. Dan be
hoeft er ook geen discussie te
ontstaan over de vraag of de
gronden achter de te leggen af
sluitdijk voorlopig wel of niet
ils landbouwgrond in gebruik
moeten worden genomen. Het is
aen zaak, die nu vooral!
ie moeite van bestudering dub
bel en dwars waard is.
MINISTER MARLJNEN, de
nieuwe bewindsman van Land
bouw, Visserij en Voedselvoor
ziening, heeft in zijn begroting
de oesterproef ter sprake ge
bracht. Maar Iiij blijkt daarbij
een voorzichtig man:,, Men kan
oesters kweken in een afgeslo
ten bassin" zo geeft hij toe,
maar hij zegt helaas niet: „Dus
znllen we nu maar beginnen aan
de uitvoering van de proeven in
het Veerse Gat voor dit doel".
Neen, de minister lioudt een
grote slag om de ministeriële
arm. Dit betoogt hij namelijk:
„Indien het wenselijk geoor
deeld wordt de technische eisen
alsmede de economische aspec
ten van een oestercultuur in een
daartoe speciaal in gereedheid
te brengen bassin nader te doen
vaststellen, dan zullen proefne
mingen op technische schaal
nodig zijn".
Hoera voor Colijnsplaat...
Voor de aanleg van de haven M
van Colijnsplaat nodig voor f§
de vissers, die uit Veere wor-
den verdreven is thans an- s
p derhalf miljoen uitgetrokken, p
H Een verheugend bericht. Maar
het merkwaardige is, dat tot
dusver nog nooit van rege- p
p ringszijde de definitieve toe-
zegging is gedaan, dat Co- H
f= lijnsplaat inderdaad als nieu- p
p we haven was aangewezen. Er p
was enige malen gezegd, dat
77 het wel in deze richting zou P
p gaan, maar de mededeling: p
„Het wordt Colijnsplaat", bleef
tot dusver uit. p
p De mededeling is er dus nu. Zij p
p het langs een omweg: een post
7 op de begroting van Verkeer en p
Waterstaat van anderhalf mil- p
p joen. 77
IlllillllllllllliilllHIlilllllllllllllllllllliiilllllllllllllllllllliillllllllllillililllf
nnEKENEN IS de kunst van het weglaten, zo wordt wel ge-
I zegd. Daarom kan men de pas verschenen begroting v an
verkeer en waterstaat een „tekenend stuk" noemen: er ïs
nogal wat weggelaten, tenminste wanneer men deze begro
ting beschouwt als een beleidsprogramma en niet alleen als
een stuk met cijfers, die van een toelichting zijn voorzien.
ER ZIJN drie punten met name, waarover men niets of
uiterst weinig in deze begroting van minister Korthals kan
vinden. Namelijk:
SCHADEREGELING,
BIJDRAGENWETTEN,
VEERTARIEVEN.
DAT NU is opvallend! In deze beschouwing willen wij daar
om uiteenzetten, waarom men in Zeeland moet betreuren, dat
over deze drie punten niets of (te) weinig is gezegd.
missie met grote belangstelling
volgen. Deze hele schadekwcstic
trouwens trekt hier de aandacht,
vooral met het oog op de toekomst
als er reële schade optreedt bij
oester- en mosselcultuur. Zal hier
een soepel beleid worden gevolgd
Vanuit dit licht bezien is het
dus wel opmerkelijk, dat er
over deze hele zaak met geen
woord wordt gerept in de begro
ting van Verkeer en Waterstaat.
Men zal ons wellicht nu tegen
werpen, dat deze kwestie thans
nog niet aan de orde is omdat
immers nog geen bedragen be
hoeven te worden uitgetrokken.
Doch een dergelijke argumenta
tie gaat voorbij aan overwegin
gen van psychologische aard.
Het ware derhalve zonder enige
twijfel juist geweest, wanneer
minister Korthals bij deze begro.
ting eens een duidelijke niteen-
TEN EERSTE DE SCHADE
REGELING. De Deltawet
kent een artikel (artikel 8),
waarin wordt vastgesteld dat de
door afsluiting van de zeegaten
ontstane sehado „voor visserij en
aanverwante bedrijven en voor an
dere daarvoor in aanmerking ko
menden" bij afzonderlijke wet zal
worden geregeld. Er is daartoe
een commissie ingesteld, die thans
nauwkeurig onderzoekt hoe groot
de schade is, welke wordt of zal
worden geleden.
Deze commissie is de laatste tijd
ln Zeeland niet onbekend geble
ven. Het provinciaal bestuur heeft
haar enige rapporten doen toe
komen, waarin schadevergoedings-
voorstellen zijn gedaan. Het is
duidelijk, dat de belanghebbenden
wij denken aan de Veerse mid
denstand en de garnalenvissers
da verrichtingen van dez9 com-
zetting zou hebben gegeven van
de stand van zaken rond de com
missie-artikel 8 Deltawet. Hoo
staat het met de voorbereidingen
rond de in dit artikel voorgeschre
ven schadewet? Koste wat kost
moet toch de indruk worden ver
meden, dat Nederland wél mil
jarden kan investeren aan gigan
tische waterstaatswerken, doch
zich onvoldoende bekommert over
hen, die daarbij schade lijden. De
Zuiderzeewerken zijn in dit op
zicht helaas een onplezierig voor
beeld.
Wanneer men dus stelt, dat een
begrotingstoelichting tevens een
beleidsprogramma behoort te
zijn, dan zou men kunnen zeg
gen, dat op dit punt de minister
in gebreke is gebleven. Maar
dan is het tevens duidelijk, dat
de Kamerleden bij de behande
ling van deze begroting hem
zullen verzoeken de hier ontbre
kende „lijn" in de „begrotings-
tekening" alsnog te trekken.
TEN TWEEDE DE BIJDRA
GENWETTEN. Reeds jaren
lang staan deze beide wetten
op stapel: een algemene bijdragen-
wet voor de polder en waterschap
pen, die de financiële verhouding
tussen rijk en de polders zal rege
len, en voorts een bijdragenwet
Deltawerken, waarin moet wor
den geregeld hoeveel het rijk zal
bijdragen aan die deltawerken
(b.v. dijksverhogingen), die voor
rekening van de polders komen.
Beide wetten zijn voor de
Zeeuwse polders van het groot
ste belang: zij zullen precies
aangeven waar de waterschap
pen financieel aan toe zijn. Er
is met dit alles een complex van
factoren gemoeid, zoals polder
concentratie, aanpassing van dc
waterhuishouding, de water
schapslasten enz. enz. Tot dus
ver echter zijn de beide wets
ontwerpen uitgebleven, zodat er
Minister Korthals„tekenend"
grote ongerustheid en ontevre
denheid Is ontstaan in kringen
van de waterschappen. Enige
weken geleden nog zond de
Zeeuwse Pokterbond een duide
lijk telegram aan minister liort-
hais: „Waar blijven de wetten?"
Men had dus mogen verwachten,
dat over een dergelijke belangrij
ke zaak de minister in zijn me
morie wel enige mededelingen zou
doen. Het heeft niet zo mogen zijn.
Ook op dit punt zal de Kamer
zonder enige twijfel de bewinds
man om opheldering verzoeken.
Tenslotte de veerta
rieven. Daarover worden
wél enkele mededelingen ge
daan, die echter één belangrijk
punt bulten beschouwing laten.
Namelijk: wat is cr enige maan
den geleden tussen minister en
Gedeputeerde Staten van Zeeland
over deze zaak besproken?
Ook deze kwestie heeft een ge-
Dat is niets nieuws! Sinds jaar en
dag wordt in Zeeland hetzelfde be
toogd, maar er wordt daarbij tevens
gevraagd om daarom een bassin ach
ter de dijk in het Veerse Gat in ge
reedheid te brengen. Minister Mans-
holt heeft destijds zonder meer toe
gezegd, dat dit zou gebeuren. Sinds
dien is er evenwel een „terugkrabbel-
politiek" gevoerd, waaraan blijkbaar
niet alleen verkeer en waterstaat
meedoet, maar nu ook nog landbouw
en visserij.
Want minister Marïjnen zegt vervol
gens in zijn begroting: „De hiervoor
benodigde installaties zullen in de
naaste toekomst enige investeringen
vergen".
Ook dat is immers bekend.
De vraag evenwel is: zal tot deze in
vesteringen worden besloten. Het zal
heus geen gering bedrag zijn, want
minister Manshoit heeft destijds tien
miljoen berekend, nodig tussen 1960
en 1968. Maar hij voegde er aan toe:
„De regering heeft besloten na ampel
beraad deze proefnemingen in het
Veerse Gat te doen uitvoeren". Hij
zei dat op 31 oktober 1957 in de
Tweede Kamer. Nu is het 1960, maar
in plaats van een bedrag op de be
groting, zegt de minister: „Het zal
geld kosten...."
Een teleurstellende gang van zaken.
Toch temporisering
Er is dc laatste maanden geen
woord zo vaak op de Zeeuwse „be-
leids"-lippen geweest als: tempori
satie. Het ging hier om het af
remmen van de dijksverhogings-
werken, omdat zoals het ge
rucht ging daarvoor geen gelden
voldoende beschikbaar zouden ko
men. Vandaar dat de begroting
van Verkeer en Waterstaat dit
jaar met meer dan gewone belang
stelling werd afgewacht. Wat zou
die temporisatie precies inhouden?
Het antwoord van minister Korthals
luidt: „In 1960 kan het tempo van
de dijkverhogingen niet zodanig
worden opgevoerd, dat zij te zijner
tijd gelijk met de afsluiting van de
zeegaten gereed zullen komen."
Met andere woorden: in 1978 zullen
naar men althans verwacht
de zeegaten wél afgesloten zijn,
maar zal de verhoging van de dij
ken buiten deze afsluitingen nog
niet klaar zijn. Het is dus inder
daad wat werd verwacht. Of lie
ver gezegd: werd gevreesd. Daar
om willen wij herinneren aan het
geen onlangs de heer P. J. J. Dek
ker, dijkgraaf van de Brede Wa
tering en voorzitter van de Zeeuw
se Polderbond, te Hulst heeft ver
klaard.
Zonder dat dit als een verwijt was
bedoeld, constateerde de heer Dek
ker, dat volgens het tijdschema
Deltawerken in 1968 het Haring
vliet en het Volkerak zullen zijn
afgesloten, waarmee het noordelij
ke deltagebied door „delta-veilig
heid" heeft verkregen. Zeeland
evenwel gebied dat tijdens dc
ramp zwaar heeft geleden zal
eerst door de afsluiting in 1978
zijn beveiligd.
Wanneer nu de dijkverhogingen
worden getemporiseerd dan wordt
die veiligheid in Zeeland langs de
Westerschelde zelfs in 1978 nog
niet eens bereikt. En daarom con
cludeerde de heer Dekker dat de
werken buiten de afsluitdammen
in geen geval mogen worden ge
temporiseerd. Een conclusie, waar
mee geheel Zeeland het van harte
eens zal zijn!
schiedenis, een vermaarde geschie
denis mag men wel zeggen, die
een climax bereikte bij de behan
deling van de interpellatie-Ver
kerk in de Tweede Kamer tijdens
het bewind van minister Algera.
Er werden toen twee moties aan
genomen, die behelsden dat het
vervoer van voetgangers, fietsers
en bromfietsers vrij behoorde te
zijn, dat de verhoging van augus
tus 19.59 ais maximum moest wor
den beschouwd en bovendien
slechts van tijdelijke aard in ver
band met de toestand van *s lands
financiën.
De regering legde de moties
naast zich neer, onder meer om
dat in april 1959 opnieuw met
Ged. Staten zou worden over
legd over het vervolg van de
„verenpoiitlek". Dat overleg
uitgesteld door de kabinetsfor
matie is in juli gehouden.
De vraag rijst dus: wat gaat er
nu gebeuren met die tarieven?
Wat is er met Ged. Staten van
Zeeland afgesproken? De minis
ter zwijgt er in alle talen over. De
Kamer zal er naar moeten vra
gen....