BEGROTING MET EEN GUNSTIG PERSPECTIEF
Tekort (951 miljoen) aanzienlijk
minder dan verleden jaar
Verlenging tijdelijke
belastingmaatregelen
Vrijgezellenbelasting wordt verlaagd
REGERim PROBEERT INFLATIE TE VOORKOMEN;
„EERDER VOORZICHTIG DAN OPTIMISTISCH"
ECONOMISCHE EXPANSIE
NADERT TOELAATBARE GRENS
STIJGENDE CONSUMPTIE
VERWACHT IN 1960
WOENSDAG 16 SEPTEMBER 1959
PROVINCIALE ZEEUW SE COURANT
18
(Van onze parlementaire redacteur)
De rijksbegroting voor 1960, die naar de woor
den van de minister van financiën in de bege
leidende miljoenennota meer een geest van voor
zichtigheid dan van optimisme ademt, sluit met
een nadelig saldo van 951 miljoen gulden. Te
genover het voor 1959 geraamde tekort van
1600 miljoen is dat een verheugende verbete
ring. Vergelijkt men het met het tekort dat het
dienstjaar 1959 in werkelijkheid zal opleveren,
dan is het zelfs 900 miljoen minder.
De oorzaak van dit gunstiger begrotingsbeeld
moet gezocht worden in enerzijds enkele toeval
lige hoge uitgaven in 1959, verband houdende
met de liquidatie van de Europese Betalings
Unie en de verhoogde deelneming in het Inter
nationale Monetaire Fonds en anderzijds in een
hogere belastingopbrengst van 400 a 500 mil
joen gulden.
De regering heeft de economische wind mee. Er valt een duide
lijke opleving te constateren. Die opleving demonstreert zich
onder meer in een snelle naar de regering vreest te snelle
stijging van de bestedingen, waardoor de economische expansie
spoedig haar toelaatbare grens, die gevormd wordt door de pro-
duktiecapaciteit, zal hebben bereikt, tenzij bepaalde maatregelen
tegen een nieuwe overbesteding worden getroffen. Bewust heeft
de regering de begroting voor 1960 dienstbaar gemaakt aan een
beperking vap de bestedingen, zulks om inflatie te voorkomen.
Zij wil waken voor de waardevastheid van de munt en voor een
evenwichtige structuur van de volkshuishouding.
De overheid geeft zelf het voorbeeld door het uitgavenpeil zoveel mogelijk
te beperken. Voor verschillende takken van overheidszorg wordt minder
uitgegeven dan voorheen en het aantal ambtenaren is, ondanks de toe
neming van de bevolking, verminderd.
Streven naar vermindering
van belastingdruk
Op het gebied van de belastin
gen gaat de regering niet ver
der dan een verlaging van de
vrijgezellenbelasting, vooral
voor de lagere en middelbare in
komens en een fiscale verge
makkelijking van de fusie van
vennootschappen. De tijdelijke
belastingverhogingen worden
met een jaar verlengd.
Niettemin is ook de regering van
oordeel, dat de belastingen, waarvan
de opbrengst voor 1960 geraamd is op
8730 miljoen, omlaag moeten. Zij
streeft ernaar om in de toekomst
ruimte voor een vermindering van de
belastingdruk te vinden. Daarbij
denkt zij vooral aan de directe belas
tingen, omdat deze met hun sterke
progressie relatief zwaar op de bevol
king drukken.
Maatregelen voor
probleemgebied en
Het woningbouwprogram vermeldt
voor 1960 80.000 woningen, waaronder
87.500 woningwetwoningen. Voor
voorzieningen in de probleemgebieden
en met name voor betere verkeerswe
gen in het noorden is 31 miljoen aan
gevraagd.
De regering-De Quay is evenmin als
de vorige kabinetten te vinden voor
het afkappen van bepaalde staatsta
ken. Wel acht zij het nodig de uitga
ven ervoor kritisch te bezien en te
rughoudendheid te tonen bij het aan
vaarden van nieuwe staatstaken.
Het tekort op het huishoudboekje van
de staat bedraagt voor 1960, zoals ge
zegd, 951 miljoen gulden. In totaal
zal aan financieringsmiddelen moeten
worden gevonden ter dekking van het
tekort een bedrag van 1025 miljoen.
De regering verwacht, dat op de
voorinschrijvingsrekening een bedrag
van 400 miljoen beschikbaar komt en
dat de rest of 625 miljoen op de open
markt geleend kan worden. Dat
brengt naar het oordeel van minister
Zijlstra geen spanning op de kapitaal
markt. Het zal met andere woorden
het beroep van particulieren en de
gemeenten op de kapitaalmarkt niet
in de weg staan.
De begroting voor 1960 raamt
de uitgaven op 9062 miljoen en
de inkomsten op 8280 miljoen.
Het nadelig saldo van 782 mil
joen moet verhoogd worden met
169 miljoen tot 951 miljoen we
gens het treffen van een aantal
voorzieningen in 1960, die nog
wettelijk goedgekeurd moeten
worden en dus niet in de begro
ting konden worden verwerkt.
Daarmee zijn de volgende uitga
ven gemoeid civiele uitgaven uit
hoofde van in vorige jaren niet
opgenomen geldsbedragen 56 mil
joen; sanering van het Algemeen
Burgerlijk Pensioenfonds en het
Spoorwegpensioenfonds 236 mil
joen; de verhoging van de uitke
ringen ingevolge de wet buitenge
woon pensioen 1940-*45 en de al-
femene oorlogsongevallenregeling
miljoen en de verhoging van de
toeslagen op pensioenen en uitke
ringen wegens sociale verzekerin
gen in verband met een te ver
wachten looncompensatie 42 mil
joen. Deze bittere pil heeft een
zoet suikerlaagje, want als voor
deeltjes voor 1960 kunnen geno
teerd worden: inbouw van de Al
gemene Ouderdomswet en de Al
gemene Weduwen- en Wezenverze-
kerino; in de pensioenen: 36 mil
joen; beperking van de pensioenen
in verband met de Algemene We
duwen- en Wezenverzekering: 20
miljoen; het vervallen van de bij
drage in het tekort op de zieken
fondsverzekering van bejaarden:
29 miljoen; de verlaging van de
woningbouwsubsidies in verband
met de aanstaande huurverho
ging: 50 miljoen en verhoging van
de grondbelasting: 38 miljoen.
Lagere ramingen
Voor twaalf onderwerpen van staats
zorg liggen de uitgaven, uitgedrukt
in percentages van het nationale in
komen, lager dan de vermoedelijke
uitkomsten voor 1959. Ook in abso
lute cijfers liggen de uitgaven voor
een aantal tukken van overheidszorg
o.a. handel en nijverheid, huursub
sidies, agrarische subsidies, sociale
voorzieningen, emigratie en volksge
zondheid en herstel van oorlogsscha
de voor 1960 lager dan voor 1959.
De tendens tot daling van het uitga
venpeil sinds 1956 in verschillende
sectoren heeft zich voor 1960 voort
gezet. Het burgerlijk rijksapparaat is
weer ingekrompen. Behalve onder
wijs, kunsten en wetenschappen
(waarvoor de uitgaven in de periode
van 1955 tot 1960 zijn verdubbeld zo
dat ze nu ongeveer 1400 miljoen zal
bedragen).
Er is dus een neiging tot daling van
de uitgaven voor de verschillende
takken van staatszorg. Daar staat te
genover dat er ook uitgaven zijn, die
een stijging te zien geven, zoals on
derwijs en waterstaat. De verstrek
king van woningvoorschptten vergt
in I960 eveneens meer en wel 716,5
miljoen gulden. De budgettaire las
ten ten aanzien van Indonesië zijn ge
raamd op 276 miljoen.
Afschaffing subsidies
levert 148.5 miljoen op
De minister van financiën, prof. Zijl
stra, heeft in zijn Miljoenennota be
cijferd, dat de voorgenomen voorzie
ningen inzake de huurverhoging, de
afschaffing van het consumentensub
sidie op melk en de looncompensatie,
alsmede de te treffen fiscale maat
regelen voor de rijksbegroting van
1960 een verlichting zullen brengen
van 148,5 miljoen gulden.
Daarbij is erop gerekend, dat de ver
mindering van de huursubsidies de
staat 50 miljoen gulden zal opleveren
en van het melksubsidie 59 miljoen.
Staat is niet
zo'n verkwister
Dat de staat niet de verkwister ts
waarvoor men hem houdt blijkt uit
de cijfers, die de miljoenennota dien
aangaande vermeldt. Het peil van de
totale netto-rijksuitgaven schommel
de van 1950 tot 1956 rondom 25 pro
cent van het nationale inkomen. In
1957 begon een daling en thans is
het percentage ruim 21.
Zowel in de periode 1952-1956 als in
de periode 1956-1960 steeg het na
tionale inkomen fors met 46, res
pectievelijk 26 procent. De rijksuit
gaven van 1952 op 1956 stegen met
ruim' 40 procent, van 1956 op 1969
met ongeveer 10 procent.
HOE DE STAAT
EEN GULDEN ONTVANGT
Andere ontvongsttnf jomiet-
|belot(in9|;
WEER VOOR ÉÉN JAAR
Wetsontwerp
ingediend
De regering is van mening, dat
het onder de huidige financieel-
economische omstandigheden
wenselijk is, de bestaande tijde
lijke belastingmaatregelen met
één jaar te verlengen. Niet-ver-
lenging zou het rijk een verlies
opleveren, dat voor 1960 zou
zijn te stellen op netto 171 mil
joen gulden en voor 1961 op
netto 104 miljoen' gulden. Een
desbetref end wetsontwerp is
dinsdag bij de Tweede Kamer
ingediend. Deze maatregelen be
treffen: verhoging van het ta
rief van de vennootschapsbelas
ting van 40-43 procent tot 44-47
procent en verhoging van de
vermogensbelasting van 5 tot 6
promille.
Verder gaat het hierbij om handha
ving van de verhoging van het bij
zonder invoerrecht op benzine en van
de motorrijtuigenbelasting voor die-
VOORAL VAN BELANG VOOR LAGERE EN MIDDELBARE INKOMENS
Rijk laat 85 miljoen schieten
selauto's etc., verhoging van het tus-
sentarief van de omzetbelasting van
8 tot 10 procent en van het weelde-
tarief van 15 tot 18 procent, alsmede
verhoging van de omzetbelasting van
enkele bijzondere goederen.
Voorts handhaving van de verhoging
van de omzetbelasting op sigaretten
van 5 tot 7 procent, op televisietoe
stellen van 10 tot 18 procent, van de
omzetbelasting op personenauto's,
motorrijwielen en banden voor deze
rijtuigen en tenslotte de handhaving
van de vrijstelling van omzetbelas
ting voor sigaren.
Het voorstel om de vrijstelling van
omzetbelasting voor sigaren met
één jaar te verlengen ligt in de
lijn van het regeringsvoorstel. De
l egering is van mening, dat ook in
de huidige belastingdruk op siga
ren geen wijziging moet worden
gebracht.
HOE DE STAAT
EEN GULDEN UITGEEFT
De regering is van oordeel, dat
een verlaging van het belasting
tarief voor ongehuwden niet
langer mag worden uitgesteld.
De aan ongehuwden opgelegde
fiscale lasten zijn onevenredig
zwaar, vergeleken met die van
de gehuwden. Daarom acht de
regering voor een herziening
van het ongehuwdentarief een
budgettair offer van 85 miljoen
gulden per jaar verantwoord.
De regering verwacht, dat de consumptie in de particuliere sector,
in 1960 de gevolgen van de gedifferentieerde loonvorming nog
buiten beschouwing gelaten met circa 1,4 miljard gulden, dat is
met 3 procent zal stijgen. Iedere verdere stijging van de gemiddelde
loonvoet met 1 procent uit hoofde van de vrijere loonvorming zou
het volume van de consumptie globaal genomen met 0,5 procent
extra doen toenemen. Het centraal planbureau raamt, dat de inves
teringen in vaste bedrijfsactiva in 1960 met tenminste 10 procent
zullen stijgen.
De voorgestelde vermindering van de
ongehuwdenbelasting is in het bij
zonder voor de lagere en middelbare
inkomens belangrijk. Bij een inko
men van 3000 gulden bedraagt de
vermindering 17 /2 procent, bij het
inkomen van 4500 gulden bijna 18,
bij een inkomen van 9000 gulden
ruim 14 procent en bij een inkomen
van 18000 gulden nog ruim 13 pro
cent. Aldus blijkt uit een bij de
Tweede Kamer ingediend wetsont
werp tot verlaging"met ingang van
1960 van de inkomsten- en loonbelas
ting voor ongehuwden.
Bij de opzet van "net nieuwe onge
huwdentarief is niet alleen rekening
gehouden met het feit, dat bij gelijke
inkomens de draagkracht van een
ongehuwde in het algemeen groter is
dan die van gehuwden, die gezamen
lijk van het inkomen moeten leven,
maar ook met het feit. dat er voor
gehuwden omstandigheden zijn, die
hun draagkracht ten opzichte van
ongehuwden vergroten. Zo zal bij
voorbeeld het gezamenlijk voeren
van een huishouding voor de gehuw
den tot een besparing op verschil
lende uitgaven leiden. De waardering
van deze tegengestelde invloeden op
de financiële draagkracht van onge
huwden, vergeleken met die van ge
huwden, meent de regering het best
te kunnen uitdrukken in een bepaald
variabel inkomensbedrag, dat afge
trokken moet worden van een gege
ven inkomen van gehuwden om het
inkomen van een ongehuwde te be
rekenen, waarbij eenzelfde belasting
bedrag moet worden betaald. De be
oogde toebuiging van het ongehuw
dentarief naar dat van de gehuwden
kan naar de mening Van de rege.
ring het best bereikt worden door j
een verkleining van de inkomensaf-
trekken, welke de huidige tariefsver- i
houding doet zie"n.
Wat de vrijgezel straks minder be
taalt:
Voor een aantal inkomens geeft
het hieronder opgenomen overzicht
de bijbehorende belastingbedragen,
mede uitgedrukt in percentages
van het inkomen, volgens het thans
geldende en volgens het voorgestel
de ongehuwdentarief, zomede de
in het laatst bedoelde tarief ver
vatte belastingvermindering. De
cijfers bevestigen, dat deze ver
mindering, uitgedrukt in een per
centage van het gelcjende tarief, in
het bijzonder voor de lagere en
middelbare inkomens van beteke
nis zijn.
zuiver
belasting
in pree. van
vermind.
verm, in perc
inkomen
in guldens
zuiver ink.
in guldens
tarief 1956
1.500
22
1.5
2
8.33
3.000
265
8.8
56
17.45
4.500
589
13.1
128.
17.85
6.000
976
16.3
189
16.22
7.200
1.322
18.4 -
239
15.31
9.000
1.900
21.1
319
14.37
12.000
3.007
25.1
186
13.91
15.000
4.302
28.7
678
13.61
18.000
5.755
32
883
13.30
21.000
7.333
34.9
1.078
12.82
24.000
9.002
37.5
1.252
32.21
27.000
10.738
39.8
1.405
11.57
30.000
12.531
41.8
1.560
11.07
45.000
22.059
49
2.279
9.36
60.000
32.176
53.6
2.910
8.29
Het geldende ongehuwdentarief eist J In het nieuwe tarief bedraagt dit ma-
van de vrijgezel maximaal rond 12'/2 Iximum, liggende bij inkomens tussen
procent van het inkomen meer op j 24.000 en 30.000 gulden, rond 7 pro-
dan van de gehuwde belastingplich- cent. De belastingverlaging loopt dus
tlge. Dit maximum wordt bereikt bij op tot 5' pet. van het inkomen,
een inkomen van ruim 26.000 gulden. I
llllllllllllllllllllllllllllllllllllllllllllllllllllllllllllllllllllllllliilillllllllllliljll
Onderwijs:
holle bolle Gijs j
De staatshuishouding van een §f
g land met een sterk toenemen-
H de bevolking gaat uiteraard
M steeds meer kosten. De miljoe-
s nennota geeft daarover frap- M
g pante cijfers. g
H Wanneer men de liegroting.s- g
H cijfers in drie groepen splitst,
H dan is voor de periode 1955- g
g 1960 de volgende ontwikkeling lf
g waar te nemen. De uitgaven g
voor defensie zijn ongeveer ge-
g lijk gebleven, die voor onder- g
g wijs zijn met circa 700 miljoen g
H gestegen tot een niveau van
ongeveer 1,4 miljnrd gulden, g
dit is een toeneming met 100 §1
g procent. De overige civiele uit- g
g gaven zijn met circa 20 pro- g
g cent toegenomen en wel van g
f: 4,3 miljard tot ongeveer 5,3 g
miljard gulden.
Illllllllllllllllllllllllllllllllllllll
IIIIIIIIUIIIIIIIIII