ZE LA Nd! CA
Tekko Taks en de nieuwe uitvinding
TIP van BOOT/.
E
»n TIP
krekeltje
EN NU
Knollen ruilden mei
meloenen
EVEN NADENKEN
ZATERDAG 12 SEPTEMBER 1959
Pil OVINCIALE ZEEUWSE COURANT
17
per hele.fles f 6.15
en domme kleine krekel dacht
dat hij een sprietje was,
net als de sprietjes om hem heen,
een dun groen sprietje gras.
Een sprietje met een stemmetje
dat altijd zingen kon,
een sprietje dat maar sprong en sprong
in 't grasland vol met zon.
Maar toen de maand september kwam,
's nachts koud en 's morgens mist
reken maar dat dat krekeltje
al heel gauw beter wist.
„O, nee, ik ben geen sprietje gras,
die kou verdraag ik niet,
m'n mooie stemmetje wordt schor
van regen en verdriet".
Weg sprong het kleine krekeltje,
weg van de sprietjes gras,
weg van het natte groene land
waar 't eens zo heerlijk was.
Een klein warm plaatsje zoekt het nu,
hier, daar en overal.
Ik hoop maar dat het krekeltje
zo'n plekje vinden zal.
Mies Bouhuys
^MAMAAAAAAAAAAAAA>IAAAAAAAAAAAAAAA.
Horizontaal: 1. zwaar werk; 3. roei
pen; 5. pers. voornaamwoord; 7. in
sect; 8. soort onderwijs, afk.; 10.
Turks opperbevelhebber; 12. als bo
ven; 13. mijns inziens; 15. lengte
maat; 16. minderwaardig fruit; 17.
muzieknoot; 18. heilige, afk.; 20.
pers. voornaamwoord; 21. bloedver
wante; 23. waarmerk; 25. met Gods
gunst (Lat. afk.); 26. ten laatste; 28.
grap (volkstaal); 29. traag, plomp.
De Franse architect prof. Maurice Ro-
tival heeft een enorme opdracht gekre
gen. Hij moet nl. piannen ontwerpen
voor verbouwing van de Venezolaanse
hoofdstad Caracas, waar men met ver
keersproblemen te kampen heeft De ver
bouwing mag ruim vlei miljard gulden
kosten Men wil volgend Jaar reeds met
de uitvoering van het ontwerp waarvoor
Rotlval twee miljoen gulden zal krijgen,
beginnen.
13 september
Vlissingen
Temeuzen
Hansweert
Zierikzee
Wemeldinge
14 september
Vlissingen
Terneuzen
Hansweert
Zierikzee
Wemeldinge
HOOG EN LAAG WATER
11.02
11.30
11.53
12.03
12.32
1.53
1.70
1.84
1.16
1.33
-f nap
uur meter
12.05 1.75
o:08 1.91
0.33 2.05
0.44 1.38
1.08 1.56
nap
uur meter
nap
uur meter
12.33 1.91
12.59 2.03
13.13 1.24
13.42 1.44
nap
uur meter
5.00 1.34
5.26 1.50
5.53 1.64
5.26 1.29
5.55 1.50
6.09 1.46
6.37 1.62
7.07 1.76
6.41 1.39
7.10 1.61
nap
uur meter
17.42 1.62
18.08 1.78
18.35 1.92
18.07 1.45
18.38 1.87
19.07 2.05
19.38 2.17
19.09 1.59
19.33 1.85
(Advertentie)
Diep onder de grond woonden de knollemannen. Grote
knollen, kleine knollen, oude rimpelknollen, jonge
knolletjes met gladde wangetjes, wijze knollen, dom-
me knollen, vrolijk/s knollen en sombere knollen leefden
daar bij elkaar. Mensen kregen nooit meer van ze te zien
dat hun kleine groene kuifje dat boven de aarde uitstak.
Maar 's nachts als er geen nieuwsgierige mensenogen in
de buurt waren wrikten de knollen zich omhoog en keken
.met verwotuLerde steekoogjes de wereld waar ze zo weinig
van afwisten in.
Met het paard dat altijd
met open ogen stond te dro
men naast het knollenland
waren ze goede vrienden,
met de koeien die alleen
maar dom met hun koppen
knikten ook wel, maar ze
ker niet met de hazen die
's nachts wel eens stiekem
van de groene knollekuifü
kwamen eten. De knolle
die op die manier hun kuif
jes verloren waren verga
ven het de hazen nooit en
de vrouwen en kinderen
van de kale knollen ook
niet en omdat er langza
merhand een heleboel knol
len zonder kuifje waren en
de hazen steeds brutaler
werden, begon het op oor
log te lijken.
Niet een echte, maar een
schreeuwoorlog. Overdag
zaten de knollen in het don
ker te peinzen wat ze de
liazen allemaal zouden toe
roepen en de hazen in hun
leger zaten er over te den
ken wat ze antwoorden zou-
„Ze moesten jullie je snor
eens van je hoofd eten",
riep de eerste boze knol die
'8 nachts uit het knollenland
keek en de hazen alweer
zag zitten„je snor of je
oren!"
„Pas maar op!" gichelden
de hazen, „want als jullie
kuifjes op zijn beginnen we
aan jullie knollehoofd en
knollebuik. Die lusten we
ook, hoor!"
De knollen verbleekten. Zou
dat waar kunnen zijn? Zou
den de hazen zoiets ergs
durven Ze schreeuwden
die nacht niets meer, maar
fluisterden er met elkaar
over, terwijl de hazen zich
weer te goed deden aan een
paar groene knollekuifjes.
„Ik moet het weten", zei
een van de wijze knollen te
gen de mórgen, „ik moet
weten of de hazen dat wer
kelijk van plan zijn".
Hij wrikte zich verder dan
ooit een knol zich uit het
knoileland gewrikt had.
naar boven en liet zich tot
voor de stille benen van het
paard rollen.
„Paard, vriendelijk paard,
houd even op met dromen",
riep hij, „paard, zeg me
alsjeblieft of het waar is
dat de hazen ons op kunnen
eten. Lusten ze ons?"
Het paard dat wakker
schrok uit een hele fijne
droom keek een beetje boos
naar de grond, maar toen
hij daar die treurige bleke
knol zag zitten, knipperde
hij een paar maal met zijn
ogen en zei: „zeg het nog
eens".
„Of het waar Is dat de ha
zen ons op kunnen eten,
vriendelijk paard!"
Het paard dacht even na,
keek een beetje medelijdend
naar de knol en knikte
toen: „ja", zei hij, „het is
waar! Ze lusten jullie!"
Van schrik rolde de wijze
knol bij hem weg, terug
naar zijn knollenland, terug
naar zijn eigen plekje. Een
hele dag bleef hij daar zit
ten om bij te komen van de
schrik en na te denken over
wat de knollemannen te
doen stond. Tegen de avond
wist hij het. Zijn familie,
vrienden en kennissen die
de hele dag met bezorgde
gezichtjes om hem heen
hadden gezeten, zagen op-
nen die nog keihard en on
rijp waren, goed te bekij
ken, want de wijze knolle-
man had zo'n haast om
weg te komen voor de ha
zen kwamen, dat hij de
langzame knollen en de
kleintjes en oudies als voet
ballen voor zich uit rolde.
,,'t Is dus allemaal goed af
gesproken, hè?", riep hij
tegen de meloenen-hoofd
man, die net als de andere
meloenen in de lege knol-
lenkuiltjes kroop.
„Ja hoor, je kunt op ons
rekenen!", riep de meloe
nenhoofdman vrolijk, „maar
je weet het, hè: als wij jul
lie nodig hebben, ruilen we
ook".
„Best!" riep de wijze knol
en toen verdween hij in het
donker met de anderen.
Even later kwamen de ha
zen; boos gichelend ver
schenen ze in de heg rond
het knollenland met hun
kopjes vol plagerijen voor
de knollen. Maar nog voor
zij iets konden zeggen,
klonk er een stem uit het
knollenland. „Heren Haas.
wii hebben nagedacht: wij
willen geen oorlog meer.
Wij sluiten vrede en willen
eens hoe hij lachte, zich
loswrikte uit de grond en
er rollebol vandoor ging.
Toen de maan opkwam was
hij terug.
„Maar kijk non toch eens
even! Wat komt daar alle
maal achter hem aan?",
riepen de honderden knolle
mannen die naar hem lagen
uit de kijken. Rombombom.
een lange rij groene bollen
of knollen, groter dan de
knollen zelf, rolde achter de
wijze knolleman aan. „Er
uit! Kom er vlug uit!" riep
hij tegen zijn vrienden, „we
hebben ons veld geruild met
de meloenen, die boven de
grond wonen, 't Is maar
voor één nachtje".
De knollemannen hadden
niet eens tijd om de meloe-
dat een haas koning wordt
over het knollenland".
„Alsjeblieft!", dacht iedere
haas, „dat word ik!" en
meteen zette daarom ook
iedere haas liet op een lo
pen om als eerste in het
knollenland te zijn. „Hoho,
heren!", riep de stem weer,
„wij hebben besloten dat de
haas die het snelst een knol
op kan eten onze koning
wordt. Gaat uw gang he
ren!"
Nog voor hij was uitge
sproken zat iedere haas al
aan een meloen en zette
daar zijn tanden in. Maar o,
o, wat er toen een ge
schreeuw opging! De hazen
vertrokken hun snuiten, zó
zuur waren de knollen en
zo afschuioelijk, zo ver-
En ze werden zó uitgela-
chen door alles en iedereen H
dat 's nachts staat rond te
kijken, dat ze nooit meer
terug durfden komen in het
knollenland. Zelfs niet toen
de knollen weer op hun
oude plaatsjes terug waren.
Schuddebuikend vertrokken
de nog altijd zure en onrij-
pe meloenen, elk met een
klein hazehapje uit nun
bast, weer naar hun eigen
veld. Maar toen zij rijp wa-
Yen en zoet als suiker, zo-
dat hele legers vogels met
begerige snavels over hun
land scheerden, toen ruilden M
ze weer en die vogels ke- M
ken heel raar toen ze in-
plaats van in een zoete
zachte meloen in een harde
knol pikten.
Zo bleven ze allébei ge- H
spaard: het knollenvolle en
de meloenen. O, natuurlijk M
komt ook voor hen de tijd
dat ze op de kar naar de
markt gaan; maar dat vin-
den ze niet erg. Dat is nu M
eenmaal zo, als je knol of
meloen bent. Alleen kun jij
dus nu begrijpen hoe het
komt dat je soms een me-
loen met hazentandjes en
een knol tegenkomt waarin
de snavel van een vogel
staat, 't Is altijd goed om
zoiets te weten, vind je ook
niet
MIES BOUHUYS.
bespottelijk ge-
!ie krimpende en
schrikkelijk afschuwelijk
smaakten ze, dat de mees
ten er niet één hapje van
door hun keel kregen.
En wie het lukte om wèl
een hapje te nemen had on
middellijk buikpijn. Het
was zo'n b
zicht al die
snuitvertrekkende
dat de meloenen stonden té
schuddebuiken van de lach.
En nóg harder lachten de
knollen, die uit het meloe-
nenland vandaan onder de
heg doorgluurden. Wèg wa
ren de hazen, binnen vijf
minuten. En een ruzie dat
ze hadden; ze schreeuwden
tegen hnn meesters, vaders
en aanvoerders die hen al
tijd geleerd hadden dat
knollen zo heerlijk smaken.
„Wat zielig is het eigenlijk voor al
die dieren", vond Flip, „om zo op
gesloten te zitten in een ongezellig
hok". „Weet je wat", opperde Flop,
„we laten alle dieren vrij. Ze zullen
ons daar vast heel dankbaar voor
zijn". En zo gebeurde het. Flip en
Flof) hadden hun handen vol om alle
kooien open te zetten en... een paar
uur later hadden de bewakers han
den vol aan het dieren vangen.
Thuis bij de bewakers stonden alle
potjes met etep aan te branden en
mopperden hun vrouwen. Alle dieren
werden gevangen. Het was al laat.
De maan stond maar half aan de
hemel, zodat er weinig licht was.
De volgende ochtend waren vele be
zoekers verbaasd blijven staan voor
de kooien van twee bekende huis
dieren. „Die hebben ze zeker pas, is
't niet, oppasser?" vroegen ze dan.
En oh, wat vonden Flip en Flop hun
gevangenistijd vervelend.
Illl!!!l!lll!!!limillllll!llllllllllllll!lli!llllllllllllllllllllinilllllll^ llllllllllllllllllllllllllllllinillllllllllllllilinillllllllllllllllllllll
Naast enkele bekende schilders telde Zeeland
onder zijn bewoners in de gouden eeuw be-
roemde natuurkundigen. De belangrijkste
onder hen is wel Isaac Beeckman. In Johannes
Goedaert treffen toe niet alleen een kunstschilder
aan, maar tevens iemand die op het terrein der
entomologie (insectenkunde) verdiensten heeft
gehad.
n Oud-Holland, Tijdschrift voor Nederlandse Kunstgeschiedenis
T (afl. 1, 1959) sluit de heer Bol zijn bijdragen over de Middelburgse S
Brueghel-groep af met een bijdrage over Johannes Goedaert, schil
der-entomoloog. Geboren in 1617 te Middelburg overleed hij aldaar
in 1668 en werd in de Nieuwe Kerk begraven. Meertens noemt hem
een van de eerste zelfstandige waarnemers op entomologisch ge
bied. Reeds in 1635 begon hij studie te maken van het leven en in 't
bijzonder de gedaantewisselingen der insecten. Het resultaat heeft
Goedaert neergelegd In zijn driedelig boek Metamorphosis naturalis,
geïllustreerd met meer dan 150 gravures van maden, poppen, rup
sen, vlinders, vliegen en andere insecten, tevoren „zeer net" met hun
eigen kleuren naar het leven getekend. Het laatste deel van het
werk werd in 1669 door zijn weduwe uitgegeven. Het werk werd
in het Latijn, Fran3 en Engels vertaald. Men kan hem, om met
Meertens te spreken, als een pionier van de moderne beoefening
der natuurwetenschappen beschouwen, die het middeleeuwse auto-
riteitsgeloof door zelfstandig onderzoek verving. Dag in, dag uit
heeft hij zelfstandig waarnemingen gedaan. De natuur verkondigde
volgens Goedaert de lof van de Schepper en „niets van de schepselen
Godts is verachtelick", maar ze zijn „alle seer goet ende met een
onuitsprekelicke wijsheyt beschickt".
Johannes Goedaert, aldus Bol, toont zich een late humanist: een
vroom gemoed gepaard met zin voor kennis; een onafhankelijke,
bezige, speurende geest.
Hij behoefde niet ver te lopen om de natuur in te gaan, want
wonend op het Molenwater, was hij zodra hij de vest gepas-
seerd was, in het vrije veld. Zijn artistieke onderwerpen zoekt
hij in eigen omgeving en vooral het Walcherse landschap fascineert
hem. Slechts twee geschilderde landschappen zijn van hem bekend
Het landschap dat uit 1660 1665 dateert is het gezicht over Wal-
cheren vanaf de duinen achter het kasteel Westhove. Hierin bereikt
hij een gaaf geheel en evenwichtige compositie, vanaf het duin op
de voorgrond tot waar aan het gezichtseinder de torens van Mid-
delburg opduiken. Zijn pentekeningen tonen een blijmoedig man
met een rustige oplettendheid voor het mooie Walcheren. Bijzonder-
heden ontgaan hem niet. Hoe fraai is ook zijn getekend Vergezicht
over Walcheren waar het landschap het décor vormt voor het Mid-
delburg op de achtergrond. Toch ging de schilder niet in de weten-
schapsman onder getuige zijn bloemstillevens, scherp waargenomen,
„maar met een delicaat gevoel voor kleur en toon". Volgens Bol zien
we achter zijn werken zijn persoonlijkheid rijzen: „geen dromer
een waarnemer; geen bohémien-artiest een kundig penseelvoer-
der, zorgvuldig in leven en werken". Goedaerts werk staat niet op
zichzelf, maar zijn landschaps- en bloemenschildering wortelen in de
Vlaamse traditie. We weten niet zoveel van zijn leven, maar leed
bleef hem niet bespaard. Zijn zoon Jacobus raakte in Turkse sla-
vernij en de vader getroostte zich grote geldelijke offers hem vrij te
kopen. De zoon kwam eerst vrij na zijn vaders dood.
Verticaal: 1. mannetjesvis; 2. Jezuïet,
afk.; 3. deel v. h. lichaam; 4. kwab;
6. en anderen; 7. uitroep; 9. voorzet
sel; 11. geest, kabouter; 12. reeds; 14.
bijnaam Pres. Eisenhower; 15. bep.
afbeelding; 17. reeks; 19. .getijde; 20.
niet-Israëliet; 21. voegwoord; 22. ele.
ment, afk.; 24. bep. koopvaardijschip;
25. dyne; 27. laatstleden.
96. „Ik zal wel even open
doen!" zei Tekko gedienstig
en snelde naar de deur. Op
de stoep stonden recher
cheur Snuffelmans en de
inspecteur. „Ah, meneer
Taks!" knikte de politie
chef welwillend. „Wij wil
den de professor graag
even onze excuses aanbie
den!"
„Oh ehahem!" kuchte
Tekko luider dan in dit
geval nodig was. „Komt U
binnen heren!" En zenuw
achtig blikte onze vriend
achterom om te zien of de
kust veilig was. Welnu,
daar had Terry voor ge
zorgd. Niet zo gauw had hij de 'temmen van
de inspecteur en rechercheur Snuffelmans her
kend en Tekko's waarschuwend kuchje ge
hoord of hij loodste de schaterlachende dienst
maagd behendig naar de keuken.
De professor verwelkomde de heren die be
leefd hun verontschuldigingen aanbeden.
„En dus zullen we dat lachmysterie maar in
de doofpot stoppen!" besloot de inspecteur.
„Zo is het!" gierde Polly Mops, die, trouwhar
tig met koffie voor de heren weer binnen
zeilde, trillend van uitgelatenheid. „Laten wij
er maar om lachen!"
En dat deden zij. Alleen de inspecteur sloeg
de blik even hulpeloos omhoog en sloot dan
vermoeid de ogen!
EINDE.