GOGOL in Van Oorschots „Russische Bibliotheek" RAAD VOOR DE KUNST DIENT EEN LEVEND BEGRIP TE WORDEN IN ONS LAND I Filmfestival Poolse Ac/iffrem" stüomt in Venetië Opvoeringen in Middelburg en Vlissingen Haagsche Comedie komt met „De dag van Talavera" Laatste werk van O'Neill Prijsvraag voor jonge grafici en tekenaars ZATERDAG 5 SEPTEMBER 1959 PROVINCIALE ZEEUWSE COURANT 9 Hans Leerink zorgde voor een goede vertaling N DE „RUSSISCHE BIBLIOTHEEK" van Van Oorschot, de werkelijk onvolprezen serie meesterwerken uit de grote Rus sische periode, is het eerste deel van de Verzamelde Werken van Nikolaj Gogol (1809—1852) verschenen, bevattende de ver halenbundels „Avonden op een dorp bij Dikanka" en „Mirgo- rod", respectievelijk van 1831-32 en 1835; de bundels die de Oekrainse landjonker op slag bekend hebben gemaakt. Hoewel men in menig literatuuroverzicht lezen kan dat dit eerste werk zo vrolijk en humoristisch van aard is, kunnen we deze opinie geenszins delen! Ook in deze jeugdverhalen is de kiem van waan zin aanwezig die Gogol ontijdig te gronde heeft gericht, en juist dit maakt zijn werk van het begin af aan zo beklemmend. Zon der enige twijfel is Gogol een der allergrootste Russische schrij vers, en reeds deze vroege verhalen verraden zijn genialiteit ten volle. Het is de tijd van de volle romantiek, en de vroege Gogol, hoezeer ook een figuur apart, een schrijver die slechts uit zich zelf putten kon, komt ons heden voor als een eerste klas roman ticus. Hij putte uit de schat aan Oekrainse volksverhalen, die wemelen van duivels en heksen en ander hels gebroed, en hij geloofde daar zelf in. Juist dat maakt zijn verhalen zo griezelig: door er over te schrijven, bande hij de angsten even bniten zich zelf, maar deze bleven sidderen in de creaties en komen zo de lezer vaak op het lijf. De vier verhalen uit het eerste deel van „Avonden op een dorp bij Dikanka" zijn stuk voor stuk duivelverhalen. Meestal wordt hier de duivel gebruikt als tussenpersoon om twee (geliefden aan wie iets in de weg wordt gelegd bij elkander te brengen. Daarbij gebeuren de verschrikkelijk ste dingen, en de afloop is dan ook soms, zoals in „De avond voor Sint Jan" wel erg somber. Typisch uit het volksgeloof en -ver haal stamt de gewoonte om de dui vel en zijn trawanten met het kruis teken te lijf te gaan. Gogol gebruikt dit vaak (op opvallende wijze b.v. op pag. 113 en 153) en niet altijd even gelukkig; het werkt een enkele maal wel eens op de lachspieren (zo als het dat ook in volksverhalen wel doen kan) zonder dat dit direct zo gewild ls. Pas later in het gruwelij ke verhaal „Wi" uit het tweede deel van „Mirgorod" worden deze exor- cismen aangrijpend. Daar wordt ver haald hoe een jong filosoof gedwon- Letterkundige kroniek door MS WARREN gen wordt drie nachten biddend door te brengen bij het stoffelijk over schot van een heks dat in een kerk staat opgebaard. Deze heks was een prachtige jonge vrouw. De eerste nacht in de kerk is al vreselijk, de tweede zó dat de jonge filosoof wit te haren gekregen heeft en een wrak dreigt te worden, en de derde over leeft hij niet meer. Alle duivelse hel legedrochten en verschijningen vullen het gebouw dat in ruïnes valt, en de exorcismen van de jonge man wiens geloof en kracht worden aangetast, schieten te kort als de heks de vre selijke Wi, een product van de Oe krainse volksverbeelding, te hulp roept. Het is beslist geen verhaal om voor het slapen gaan te lezen, en dit geldt voor menig van deze vertellingen. „Vreselijke Wraak" b.v., een echte gruwelhistorie, waarin schimmen worden opgeroepen en gekweld, lij ken aan andere lijken knagen en Gogols lugubere en morbide fantasie zo ver gaat dat men het pathologi sche duidelijk merkt, ook al wemelt het in de wereldliteratuur van dat tijdvak van dergelijke dingen. (Uit dit verhaal noteerden we o.a. een wondermooie regel: „je weet geen tiende van wat je ziel weet" pag. 193). Hoe graag leest mèn niettemin deze historiën, het vergaat ons niet beter dan de meisjes en jon ge vrouwen waar Gogol de spot mee drijft: „Hè toe, alsjeblieft, 'n Siezelverhaal! Hè vooruit nou!"... ra-ta-ta, ta-ta-ta en ze zeuren en zeuren maar doorVertel len, welja, waarom niet, maar moet je eens zien wat er met ze gebeurt als ze in bed liggen. Ik weet toch zeker wel dat ze alle maal liggen te rillen onder de deken alsof ze koorts hebben, en wat graag met hoofd en al onder hun schapevachtje zouden krui pen..Als een rat tegen de pot krabbelt, of als ze zelf bij onge luk even met hun voet tegen de kachelpook stoten, godbeware meteen slaat de schrik om het hart. Maar de dag daarop komen ze, alsof er niets aan het hand je is geweest, etc." (pag. 103). Door dit gelóóf waarmee Gogol schreef, bereikte hij ook die eigen aardige vermenging van sprookje met werkelijkheid, als in „Kerst nacht", waarin realistische trekjes en wonderbaarlijkheden (ook hier is een duivel weer bemiddelaar tussen geliefden) door elkaar gevlochten zijn zonder de éénheid van sfeer te ver breken. „Kerstnacht" is het eerste verhaal van het tweede deel; daarop volgt het vermelde griezelverhaal „Vreselijke wraak", en het dan vol gende „Iwan Fjodorowitsj Sjponka en zijn Tante" is het eerste echte „Gogol-verhaal." Hier voor het eerst ontplooit Gogol al zijn krachten. Al vorens het begint, wordt verhaald hoe de helft ervan verloren is gegaan doordat een vrouwtje dat niet lezen kon de laatste bladzijden had losge trokken om er pasteitjes op te bak ken. Gogol vertelt dan met veel ver ve, wekt echte spanning, en, juist op een moment als men heel graag we ten wil hoe het aflopen zal, leest men: „Inmiddels was een heel nieuw plan in tante's brein gerijpt, waar over U meer zult horen in het vol gende hoofdstuk." Verlangend slaat men de bladzij om enherinnert zich opeens de pasteitjes bakkende oude vrouw! Want de rest is dood leuk zoek, en een ander verhaal vangt aan. Zulke unieke belevenissen zijn het zout der vertelkunst! De verhalen uit Mirgorod" zijn reeds rijper, voor zover men bij een geniaal schrijver als Gogol deze term gebruiken kan. Het be gint met „Ouderwetse landeige naars", een gevoelige, haast no- stalgieke uitbeelding van het le ven in een afgelegen dorp in de Oekraine, geschilderd rondom twee goede oude mensen: „zij hadden nooit kinderen gehad, en zodoende had al hun genegenheid zich op elkaar geconcentreerd". In verband met dit dierbare leven in de Oekraine mag nog even ge releveerd worden dat niemand als Gogol zo prachtig zijn liefde voor dit land heeft uitgezongen; de dag en de nacht in alle jaargetij den over de Oekrainse velden en steppen, de rivieren, heuvels en akkers, telkens weer duiken die lyrische, verrukkelijke natuur impressies op als een verkwik kend tegenwicht voor alle gruwe len. Hierop volgt het bekende meester werk, de kozakkenroman „Taras Boelba" met figuren van bovenmen selijke grootte (en eenzijdigheid) als de ijzerharde vechtersbaas Taras, die eigenhandig zijn ene zoon Andri, die uit liefde verraad heeft gepleegd, doodschiet, de terechtstelling van zijn andere oogappel, Ostap, bij woont, en zelf tenslotte na vreselijk wraak te hebben genomen op de Po len groots en gruwelijk ten onder gaat. Men vraagt zich af hoe Gogol in staat geweest is een dergelijk ka rakter en een dergelijk leven zo krachtig uit te beelden. De hier ver taalde lezing is de door Gogol om gewerkte en verbeterde van 1839 1842. Daarop volgen dan nog het reeds vermelde „Wi" en het kluchtige kostelijke „Verhaal" over een door futiele redenen ontstane onverzoen lijke vete tussen twee burenwrien- den, Iwan Iwanowitsj en Iwan Niki- forowitsj, eindigend met de beroemde uitspraak: „Het is maar triest ge steld op deze wereld, heren!" Dit eerste deel van de Verzamelde Werken is een prachtboek; met ver langen ziet men naar de twee delen nit die deze uitgave van Gogols oeuvre zullen completeren. Bijzonde re waardering nog voor de vertaling van Hans Leerink. Hij heeft de kunst verstaan Gogol over te brengen in een springlevend, sappig Nederlands, waarin de subtielste humoristische schakeringen uitstekend tot hun recht komen. Gogol: Verzamelde Werken deel I. G. A. van Oorschot, Amsterdam. op yMAiw ae pr\fóen Het beste werk, dat tot dnsver op het Veneziaanse filmfestival werd vertoond is de Poolse film „Poccag" (De nachttrein) van de 37-jarige regisseur Jerzy Kowalerowicz, die pas enkele filmwerken op zijn naam heeft staan. In het eenvoudige verhaal treden vele verschillende figuren op en om dat verhaal, zich afspelend in een nacht trein, zijn allerlei kleine geschiede- nisjes gebouwd: van een verloving die verbroken wordt, van een chi rurg die zich schuldig voelt, omdat een operatie mislukt is, wellicht als gevolg van zijn haast om de trein te halen, van vrouwen die op processie gaan, enz. De geschiedenisjes zijn al lemaal heel simpel en heel menselijk en zo voegt deze film, die in haar hoofdthema nu en dan aan het werk van Hitchcock doet denken, een nieuw bewijs toe aan de vele die er al zijn voor de stelling, dat het ge wone leven dikwijls de beste filmstof levert. Het hoofdthema en al die kleine geschiedenisje worden met zorg verteld, heel zuiver, met aandacht voor allerlei typerende details en met bijzonder fijn gevoel voor beeldcompositie tal van opna men zijn ware juweeltjes. Het tem po van de film is bovendien uit stekend, mede door een soms flit sende montage. Natuurlijk is een rijdende trein altijd een dankbaar milieu voor een film, maar van de daardoor geboden mogelijkheden heeft men dan ook wel ten volle VOLGENDE WEEK geeft de „Haag sche Comedie" iu Zeeland een twee tal voorstellingen van Eugene O' Neills „De dag van Talavera" (A touch of the Poet). Het gaat hier om een stuk, dat in 1954 gevonden werd in de nalatenschap van O'Neill. Er wordt aangenomen, dat deze aan vankelijk een cyclus wilde schrijven over de opeenvolgende generaties van een Amerikaans geslacht, waar bij dan dit stuk als „ouverture" zou hebben gefungeerd. O'Neill behoort tot de belangrijkste toneelschrijvers van Amerika. Zijn eerste stuk schreef hij in 1912, toen een ziekte hem dwong tot rustperio de. Hij creëerde toen een één-acter, die later met nog enkele andere stukken werden gebundeld. Het eer ste werk van hem, dat gespeeld werd is „Bound East for Cardiff" uit 1916, evenmin een avondvullend spel. Dat volgt pas in 1920 „Beyond the Horizon", waarmee hij tevens een nieuwe periode begint, sterk beïn vloed door Strindberg. Voor de oorlog werden enkele stuk ken van hem door Nederlandse ge zelschappen vertoond, doch pas na de oorlog werd zijn schrijverschap hier pas op de volle waarde ge schat. De Nederlandse Comedie ver toonde „Vreemd Tussenspel" (uit 1928 daterend) en de Haagsche Co medie „Rouw past Electra" (uit 1931). Het Rotterdams Toneel speelde „Ah Wilderness!" uit 1933 in 1949 onder de titel „Liefde in 1906", Toneelgroep Theater kwam vorig jaar met „The leeman Cometh" uit 1940. Verdere opvoeringen waren: „Tocht naar het duister" en „Een maan voor mis- deelden." De Haagsche Comedie speelt dus nu met „A Touch of the Poet", dat drie jaar na de dood van de auteur zijn wereldpremière in Stockholm beleefde. Dinsdag gaat dit stuk in Middelburg en woens- dag in Vlissingen. O'Neill was van Ierse afkomst. Zijn voorouders gingen naar de Nieuwe Wereld in een tijd toen Ierse immi granten daar nog niet zeer welkom waren. Later kwamen, in de grote smeltkroes der volkeren die Amerika werd, juist de positieve eigenschap pen der Ieren bovendrijven en ver anderde deze gezindheid volkomen. Maar in het begin van de negentien de eeuw heersten er, vooral in de om geving waar dit stuk speelt, nog sterke vooroordelen tegen hen. De elite van Boston zag neer op immi granten, ook als deze betere dagen hadden gekend. In dit milieu vestigde zich de Ierse boerenzoon Cornelius Melody, die als officier onder Wel lington was onderscheiden maar na een lichtzinnig avontuur, dat uitliep op een duel, het leger moest verla ten. Hij wijkt uit naar het toenmalige land van belofte, verteert de rest van zijn bezit, steekt diep in de.schulden en houdt zich tegen de harde werke lijkheid alleen staande door verder te leven in een luchtkasteel: hoog verheven boven zijn povere omgeving maar ook boven de „Yankees" die hij, vergeleken met de Britse land adel waartoe hij zich zelf rekent, als parvenu's beschouwt. Hiernaast tekent O'Neill de taaie gebruik gemaakt. Het lijkt geens zins uitgesloten, dat deze „nacht trein" snel opstoomt naar een der festivalprijzen! Voorts heeft dit festival in de eerste week een nieuwe ontdekking opgele verd: de charmante jeugdige actrice Carla Gravina. Zij speelt de titelrol in de eerste van de drie films waar mee Italië zelf in de wedstrijd te Ve netië is vertegenwoordigd: Esterina. De jonge, naar mijn schatting onge veer zeventien- of achttienjarige Car la is al eerder in 'n film opgetreden, zelfs met Vittorio de Sica en Gino Cervi, maar die film is niet in festi vals vertoond en heeft ons land nooit bereikt. Esterina nu, een film van Carlo Lizzani, werd blijkbaar waar dig geacht, op het doek van het Pa- lazo del Cinema te verschijnen. Ik heb me er geen moment bij verveeld, maar ik heb mij wel steeds afge vraagd, waarom een selectiecommis sie, die zulke strenge maatstaven voor vertoning in de Venetiaanse ma nifestatie heeft aangelegd, dit pre tentieloze geval heeft toegelaten, een vraag die zich te sterker opdringt, nu er van Italië ook nog twee andere films in vertoning komen. Misschien geeft het veroverende-frisse optreden van Carla het antwoord op die vraag. Ze speelt in deze film de rol van een onbedorven jong meisje, dat twee vrachtautochauffeurs helpt aan de dertigduizend lires, waarom die zit ten te springen, maar dat dan ook het recht neemt, met hen half Italië door te reizen. Ze beleeft allerlei avonturen zoals het gewone leven ze dagelijks biedt en die zijn met hu mor weergegeven, waarbij een aan tal heel amusante volkstafereeltjes werd ingelast. Regisseur Carlo Liz zani, die ook op het festival is, noem de in dit verband zelfs zijn film een „neo-realistisch werk". Het spreekt vanzelf, dat Lizziani enthousiast was over Carla Gravina, die na Esterina wel meer film-aanbiedingen zal krij gen. Hij had zich met hetzelfde en- thouisasme kunnen uitlaten over Car- la's tegenspelers: Geoffrey Horne en Domenico Modugno. Men kent Mo- dugno als de chansonnier, die met zijn liedje Volare de wereld heeft veroverd en dat zelf zong op het vorige jaar te Hilversum gehouden drang tot zelfbehoud door liefde in de gestalte van Nora Melody; en afgesplitst van deze twee figuren de dochter Sara, in wier gevoelens voor Simon hun beider eigenschap pen tot botsing komen. Nederlandse prijswinnaars in tekenwedstrijd Ter gelegenheid van het 150-jarig be staan van het Schotse Bijbelgenoot schap is een tekenwedstrijd georga niseerd, waaraan deelnemers uit o.a, Ghana, Amerika, Oost- en West- Duitsland, Frankrijk, India, Zwitser land, Engeland, Schotland en Neder land hebben meegedaan. Mej. Ria Exel uit Den Haag won de eerste prijs 50) In de groep: zwart/wit tekening Bijbeltekst. De heer Willem van den Berg (Amsterdam) was de tweede prijswinnaar 25) in de groep gekleurde tekening van een ijbeltekst en de heer J. Haffmans uit Ede moest met een ontwerp van een raambiljet een tweede prijs delen met een andera deelnemer. (Van een medewerker) Hoeveel Nederlanders zouden weten dat we sinds 1956 een wettelijk inge stelde „Raad voor de Kunst" hebben? En hoeveel van de weinigen, die dit wis ten, zouden weten wat dit onmisbaar instituut doet en bedoelt? Toch omvat de Raad voor de Kunst merendeels per sonen, die bij name aan het grote pu bliek bekend zijn, en vaak zelfs zéér bekend. De raad voor de Kunst is bij wijze van spreken de spreekbuis van het Neder landse volk op artistiek terrein. Spreek buis in algemene zin is uiteraard ons parlement. Maar daarin plegen slechts weinig volksvertegenwoordigers te zit ten, die deskundig zijn op cultureel ge bied. Begrijpelijk: kunstenaars hebben noch het temperament noch de tijd of lust om parlementslid te worden. Het gebrek aan deskundig oordeel of advies ls door de regering nu ondervangen in die Raad voor de Kunst, samengesteld uit deskundigen, buiten de ambtelijke sfeer vergaderend, en als adviescollege dienend voor de regering en voor de minister van Onderwijs, Kunst en Weten schap in het bijzonder. De adviezen van de Raad zijn „vrijblijvend"; ze verplichten de regering tot niets, ze zijn slechts een oordeel van ter zake kundige geïnteresseerden, Maar in de praktijk hebben ze grote waarde, omdat de minister, zelf amper deskundig op zovele terreinen van kpnst, ze veelal als richtsnoer gebruikt voor zijn subsidiestelsel en cultuur politiek. Die adviezen van de Raad voor de Kunst zijn niet geheim. Dezer dagen is opnieuw het ge drukt jaarverslag verschenen, waarin alle on derafdelingen zoals letteren, toneel, film, beel dende kunst of muziek hun uitgebrachte ad viezen en meningen beknopt samenvatten. Uiterst beknopt, en daardoor tamelijk droog. Dat is jammer, want kunst is een levende en meestal zeer levendige zaak, die bij het pu bliek juist belangstelling vindt door zijn le vendheid. Een van de belangrijkste taken, die de Raad voor Kunst heeft, is het medewerken aan al wat dé publieke belangstelling voor de kunsL kan aanwakkeren. De Nederlandse televisie zou een grote en dankbare rol in dit aanwak keren kunnen spelen, indien zij zou meehel pen om het begrip „Raad voor de Kunst" tot een levend instituut te maken. Dat zou kun nen door regelmatig, in het kader van wat voor soort rubrieken ook, kleine discussies voor de camera te brengen tussen enkele ter zake kundige interviewers en enkele leden van een onderafdeling van de Raad voor de Kunst. Juist in dit geval immers ligt de kwaliteit van de uitzending voo het grijpen. In welke af deling men ook de betrokken leden bij elkaar zet, het zijn bijna altijd kunstenaars die ge wend zijn in het publiek te werken, ten den ken, te discussiëren. Vanuit TV-standpunt zijn het dus geen amateurs, met alle risico van een vervelende uitzending,maar mensen als Ben Groenier, Jonkheec Sandberg, Garmt Stuive ling, Jan Mul, Haanstra, Sonia Gaskell en Paul Steenbergen. Figuren derhalve, die de geest, het temperament en de routine hebben om een goed figuur voor de lenzen te slaan, en die door luchtige discussies de problemen, waarmee zij te maken hebben als Raad voor de Kunst, midden in de belangstelling zouden plaatsen van dat Nederlandse volk, dat zij in dit opzicht tot spreekbuis dienen. Op die wijze zou de Raad voor de Kunst een levend begrip worden, maar zou te vens liet kunstbeleid en kunstleven iets worden waarbij de belastingbetaler zich niet slechts met zijn beurs betrokken voelt, maar ook geestelijk. En dat nu zou dan weer een voortreffelijke voe dingsbodem vormen om die belasting betaler te maken tot wat 't ideaal is van de minister, van de Raad en van alle kunstenaars: een actief belangstellende en belanghebbende bij het grote goed, dat ons levend cultuurbezit is. De enor me populariteit van de radioserie Open baar Kunstbezit heeft de weg gewezen die nu de gezamenlijke televisie en de leden van de Raad voor de Kunst kun nen gaan: besprekingen en discussies, „geïllustreerd" door inlassen van beel den uit de kunstsector, die ter sprake is in de uitzending. Welke omroep gaat voor? C Nicolai. James Steicart in de hoofdrol van de Amerikaanse film lfAnatomy of a Murder" van de regisseur Otto Preminger. Deze film ontrafelt een moord' zaak. Eurovisie-Songfestival. In deze film neuriet hij alleen maar 'n beetje. Hij blijkt een voortreffelijk acteur. Zou den misschien alle Italianen geboren acteurs zijn? Het wachten op het festival Is ech ter nog op het „meesterwerk". Zal Anatomy of a Murder (Ontleding van een moord) dat zijn, de film van Otto Preminger, de man die Porgy and Bes3 verfilmde, waarvan men het resultaat op dit festival niet in beeld maar wel in het (prachtige) geluid te horen krijgt? Of misschien La grande Guerra (De grote oorlog), de film die Monicelli wijdde aan een ge schiedenis uit de eerste wereldoor log? De komende dagen zullen het leren. Het festival duurt nog tot en met zondagavond. Dan zullen we we ten of het festival aan zijn doel be antwoord heeft en wat de jury van de films denkt. Een nieuwe ontdekking van de Italiaanse cinematografie is de jeugdige Carla Gravina. Men ziet haar hier in de titelrol van ,JSsterina". J De stichting „Kunst en Bedrijf" te Amsterdam heeft in samenwerking met een chemische fabriek een prijs vraag uitgeschreven voor jonge gra fici en tekenaars in Nederland, die in de jaren 1957, 1958 of 1959 hun stu dies hebben voltooid op een der aca demies voor beeldende kunsten of wel op een middelbare kunstnijver heidsschool. Het doel is jonge krach ten in contact te brengen met geïn teresseerden en deze door middel van de prijsvraag een beeld te geven van het kunnen van de nieuwe „aan was". De jury bestaat uit prof. W. van den Berg, oud-hoogleraar-directeur van de rijksacademie van beeldende kun sten te Amsterdam, prof. Kuno Brinks, hoogleraar aan deze rijks academie, mej. C. J. Gïschler, direc trice van de stichting „Kunst en Be drijf" en de heer A. Koningsveld, di recteur van een clichéfabriek. De zes beste inzendingen worden in druk uitgevoerd en als inlegvel inge stoken bij de vaktijdschriften. Aan de achterzijde worden bijzonderhe den vermeld omtrent de kunstenaar. Van elk der tekeningen verschijnt er een per maand als reproduktie in de vakbladen. Aan de prijsuitreiking is een tentoonstelling (een selectie uit Ingezonden warkeni verbonden.

Krantenbank Zeeland

Provinciale Zeeuwse Courant | 1959 | | pagina 5