GOGOL in Van Oorschots
„Russische Bibliotheek"
RAAD VOOR DE KUNST DIENT EEN LEVEND
BEGRIP TE WORDEN IN ONS LAND
I
Filmfestival Poolse Ac/iffrem" stüomt
in Venetië
Opvoeringen in Middelburg en Vlissingen
Haagsche Comedie komt met
„De dag van Talavera"
Laatste werk
van O'Neill
Prijsvraag voor jonge
grafici en tekenaars
ZATERDAG 5 SEPTEMBER 1959
PROVINCIALE ZEEUWSE COURANT
9
Hans Leerink zorgde voor
een goede vertaling
N DE „RUSSISCHE BIBLIOTHEEK" van Van Oorschot, de
werkelijk onvolprezen serie meesterwerken uit de grote Rus
sische periode, is het eerste deel van de Verzamelde Werken
van Nikolaj Gogol (1809—1852) verschenen, bevattende de ver
halenbundels „Avonden op een dorp bij Dikanka" en „Mirgo-
rod", respectievelijk van 1831-32 en 1835; de bundels die de
Oekrainse landjonker op slag bekend hebben gemaakt. Hoewel
men in menig literatuuroverzicht lezen kan dat dit eerste werk
zo vrolijk en humoristisch van aard is, kunnen we deze opinie
geenszins delen! Ook in deze jeugdverhalen is de kiem van waan
zin aanwezig die Gogol ontijdig te gronde heeft gericht, en juist
dit maakt zijn werk van het begin af aan zo beklemmend. Zon
der enige twijfel is Gogol een der allergrootste Russische schrij
vers, en reeds deze vroege verhalen verraden zijn genialiteit ten
volle. Het is de tijd van de volle romantiek, en de vroege Gogol,
hoezeer ook een figuur apart, een schrijver die slechts uit zich
zelf putten kon, komt ons heden voor als een eerste klas roman
ticus. Hij putte uit de schat aan Oekrainse volksverhalen, die
wemelen van duivels en heksen en ander hels gebroed, en hij
geloofde daar zelf in. Juist dat maakt zijn verhalen zo griezelig:
door er over te schrijven, bande hij de angsten even bniten zich
zelf, maar deze bleven sidderen in de creaties en komen zo de
lezer vaak op het lijf.
De vier verhalen uit het eerste deel
van „Avonden op een dorp bij
Dikanka" zijn stuk voor stuk
duivelverhalen. Meestal wordt hier de
duivel gebruikt als tussenpersoon om
twee (geliefden aan wie iets in de weg
wordt gelegd bij elkander te brengen.
Daarbij gebeuren de verschrikkelijk
ste dingen, en de afloop is dan ook
soms, zoals in „De avond voor Sint
Jan" wel erg somber.
Typisch uit het volksgeloof en -ver
haal stamt de gewoonte om de dui
vel en zijn trawanten met het kruis
teken te lijf te gaan. Gogol gebruikt
dit vaak (op opvallende wijze b.v.
op pag. 113 en 153) en niet altijd
even gelukkig; het werkt een enkele
maal wel eens op de lachspieren (zo
als het dat ook in volksverhalen wel
doen kan) zonder dat dit direct zo
gewild ls. Pas later in het gruwelij
ke verhaal „Wi" uit het tweede deel
van „Mirgorod" worden deze exor-
cismen aangrijpend. Daar wordt ver
haald hoe een jong filosoof gedwon-
Letterkundige kroniek
door MS WARREN
gen wordt drie nachten biddend door
te brengen bij het stoffelijk over
schot van een heks dat in een kerk
staat opgebaard. Deze heks was een
prachtige jonge vrouw. De eerste
nacht in de kerk is al vreselijk, de
tweede zó dat de jonge filosoof wit
te haren gekregen heeft en een wrak
dreigt te worden, en de derde over
leeft hij niet meer. Alle duivelse hel
legedrochten en verschijningen vullen
het gebouw dat in ruïnes valt, en de
exorcismen van de jonge man wiens
geloof en kracht worden aangetast,
schieten te kort als de heks de vre
selijke Wi, een product van de Oe
krainse volksverbeelding, te hulp
roept.
Het is beslist geen verhaal om voor
het slapen gaan te lezen, en dit geldt
voor menig van deze vertellingen.
„Vreselijke Wraak" b.v., een echte
gruwelhistorie, waarin schimmen
worden opgeroepen en gekweld, lij
ken aan andere lijken knagen en
Gogols lugubere en morbide fantasie
zo ver gaat dat men het pathologi
sche duidelijk merkt, ook al wemelt
het in de wereldliteratuur van dat
tijdvak van dergelijke dingen. (Uit
dit verhaal noteerden we o.a. een
wondermooie regel: „je weet geen
tiende van wat je ziel weet" pag.
193).
Hoe graag leest mèn niettemin
deze historiën, het vergaat ons
niet beter dan de meisjes en jon
ge vrouwen waar Gogol de spot
mee drijft: „Hè toe, alsjeblieft, 'n
Siezelverhaal! Hè vooruit nou!"...
ra-ta-ta, ta-ta-ta en ze zeuren
en zeuren maar doorVertel
len, welja, waarom niet, maar
moet je eens zien wat er met ze
gebeurt als ze in bed liggen. Ik
weet toch zeker wel dat ze alle
maal liggen te rillen onder de
deken alsof ze koorts hebben, en
wat graag met hoofd en al onder
hun schapevachtje zouden krui
pen..Als een rat tegen de pot
krabbelt, of als ze zelf bij onge
luk even met hun voet tegen de
kachelpook stoten, godbeware
meteen slaat de schrik om het
hart. Maar de dag daarop komen
ze, alsof er niets aan het hand
je is geweest, etc." (pag. 103).
Door dit gelóóf waarmee Gogol
schreef, bereikte hij ook die eigen
aardige vermenging van sprookje
met werkelijkheid, als in „Kerst
nacht", waarin realistische trekjes
en wonderbaarlijkheden (ook hier is
een duivel weer bemiddelaar tussen
geliefden) door elkaar gevlochten zijn
zonder de éénheid van sfeer te ver
breken. „Kerstnacht" is het eerste
verhaal van het tweede deel; daarop
volgt het vermelde griezelverhaal
„Vreselijke wraak", en het dan vol
gende „Iwan Fjodorowitsj Sjponka
en zijn Tante" is het eerste echte
„Gogol-verhaal." Hier voor het eerst
ontplooit Gogol al zijn krachten. Al
vorens het begint, wordt verhaald
hoe de helft ervan verloren is gegaan
doordat een vrouwtje dat niet lezen
kon de laatste bladzijden had losge
trokken om er pasteitjes op te bak
ken. Gogol vertelt dan met veel ver
ve, wekt echte spanning, en, juist op
een moment als men heel graag we
ten wil hoe het aflopen zal, leest
men: „Inmiddels was een heel nieuw
plan in tante's brein gerijpt, waar
over U meer zult horen in het vol
gende hoofdstuk." Verlangend slaat
men de bladzij om enherinnert
zich opeens de pasteitjes bakkende
oude vrouw! Want de rest is dood
leuk zoek, en een ander verhaal vangt
aan. Zulke unieke belevenissen zijn
het zout der vertelkunst!
De verhalen uit Mirgorod" zijn
reeds rijper, voor zover men bij
een geniaal schrijver als Gogol
deze term gebruiken kan. Het be
gint met „Ouderwetse landeige
naars", een gevoelige, haast no-
stalgieke uitbeelding van het le
ven in een afgelegen dorp in de
Oekraine, geschilderd rondom
twee goede oude mensen: „zij
hadden nooit kinderen gehad, en
zodoende had al hun genegenheid
zich op elkaar geconcentreerd".
In verband met dit dierbare leven
in de Oekraine mag nog even ge
releveerd worden dat niemand als
Gogol zo prachtig zijn liefde voor
dit land heeft uitgezongen; de
dag en de nacht in alle jaargetij
den over de Oekrainse velden en
steppen, de rivieren, heuvels en
akkers, telkens weer duiken die
lyrische, verrukkelijke natuur
impressies op als een verkwik
kend tegenwicht voor alle gruwe
len.
Hierop volgt het bekende meester
werk, de kozakkenroman „Taras
Boelba" met figuren van bovenmen
selijke grootte (en eenzijdigheid) als
de ijzerharde vechtersbaas Taras, die
eigenhandig zijn ene zoon Andri, die
uit liefde verraad heeft gepleegd,
doodschiet, de terechtstelling van
zijn andere oogappel, Ostap, bij
woont, en zelf tenslotte na vreselijk
wraak te hebben genomen op de Po
len groots en gruwelijk ten onder
gaat. Men vraagt zich af hoe Gogol
in staat geweest is een dergelijk ka
rakter en een dergelijk leven zo
krachtig uit te beelden. De hier ver
taalde lezing is de door Gogol om
gewerkte en verbeterde van 1839
1842. Daarop volgen dan nog het
reeds vermelde „Wi" en het kluchtige
kostelijke „Verhaal" over een door
futiele redenen ontstane onverzoen
lijke vete tussen twee burenwrien-
den, Iwan Iwanowitsj en Iwan Niki-
forowitsj, eindigend met de beroemde
uitspraak: „Het is maar triest ge
steld op deze wereld, heren!"
Dit eerste deel van de Verzamelde
Werken is een prachtboek; met ver
langen ziet men naar de twee delen
nit die deze uitgave van Gogols
oeuvre zullen completeren. Bijzonde
re waardering nog voor de vertaling
van Hans Leerink. Hij heeft de kunst
verstaan Gogol over te brengen in
een springlevend, sappig Nederlands,
waarin de subtielste humoristische
schakeringen uitstekend tot hun recht
komen.
Gogol: Verzamelde Werken deel I.
G. A. van Oorschot, Amsterdam.
op yMAiw ae pr\fóen
Het beste werk, dat tot dnsver
op het Veneziaanse filmfestival
werd vertoond is de Poolse film
„Poccag" (De nachttrein) van
de 37-jarige regisseur Jerzy
Kowalerowicz, die pas enkele
filmwerken op zijn naam heeft
staan.
In het eenvoudige verhaal treden vele
verschillende figuren op en om dat
verhaal, zich afspelend in een nacht
trein, zijn allerlei kleine geschiede-
nisjes gebouwd: van een verloving
die verbroken wordt, van een chi
rurg die zich schuldig voelt, omdat
een operatie mislukt is, wellicht als
gevolg van zijn haast om de trein te
halen, van vrouwen die op processie
gaan, enz. De geschiedenisjes zijn al
lemaal heel simpel en heel menselijk
en zo voegt deze film, die in haar
hoofdthema nu en dan aan het werk
van Hitchcock doet denken, een
nieuw bewijs toe aan de vele die er
al zijn voor de stelling, dat het ge
wone leven dikwijls de beste filmstof
levert.
Het hoofdthema en al die kleine
geschiedenisje worden met zorg
verteld, heel zuiver, met aandacht
voor allerlei typerende details en
met bijzonder fijn gevoel voor
beeldcompositie tal van opna
men zijn ware juweeltjes. Het tem
po van de film is bovendien uit
stekend, mede door een soms flit
sende montage. Natuurlijk is een
rijdende trein altijd een dankbaar
milieu voor een film, maar van de
daardoor geboden mogelijkheden
heeft men dan ook wel ten volle
VOLGENDE WEEK geeft de „Haag
sche Comedie" iu Zeeland een twee
tal voorstellingen van Eugene O'
Neills „De dag van Talavera" (A
touch of the Poet). Het gaat hier
om een stuk, dat in 1954 gevonden
werd in de nalatenschap van O'Neill.
Er wordt aangenomen, dat deze aan
vankelijk een cyclus wilde schrijven
over de opeenvolgende generaties
van een Amerikaans geslacht, waar
bij dan dit stuk als „ouverture" zou
hebben gefungeerd.
O'Neill behoort tot de belangrijkste
toneelschrijvers van Amerika. Zijn
eerste stuk schreef hij in 1912, toen
een ziekte hem dwong tot rustperio
de. Hij creëerde toen een één-acter,
die later met nog enkele andere
stukken werden gebundeld. Het eer
ste werk van hem, dat gespeeld
werd is „Bound East for Cardiff" uit
1916, evenmin een avondvullend spel.
Dat volgt pas in 1920 „Beyond the
Horizon", waarmee hij tevens een
nieuwe periode begint, sterk beïn
vloed door Strindberg.
Voor de oorlog werden enkele stuk
ken van hem door Nederlandse ge
zelschappen vertoond, doch pas na
de oorlog werd zijn schrijverschap
hier pas op de volle waarde ge
schat. De Nederlandse Comedie ver
toonde „Vreemd Tussenspel" (uit
1928 daterend) en de Haagsche Co
medie „Rouw past Electra" (uit
1931).
Het Rotterdams Toneel speelde „Ah
Wilderness!" uit 1933 in 1949 onder
de titel „Liefde in 1906", Toneelgroep
Theater kwam vorig jaar met „The
leeman Cometh" uit 1940. Verdere
opvoeringen waren: „Tocht naar het
duister" en „Een maan voor mis-
deelden."
De Haagsche Comedie speelt dus
nu met „A Touch of the Poet",
dat drie jaar na de dood van de
auteur zijn wereldpremière in
Stockholm beleefde. Dinsdag gaat
dit stuk in Middelburg en woens-
dag in Vlissingen.
O'Neill was van Ierse afkomst. Zijn
voorouders gingen naar de Nieuwe
Wereld in een tijd toen Ierse immi
granten daar nog niet zeer welkom
waren. Later kwamen, in de grote
smeltkroes der volkeren die Amerika
werd, juist de positieve eigenschap
pen der Ieren bovendrijven en ver
anderde deze gezindheid volkomen.
Maar in het begin van de negentien
de eeuw heersten er, vooral in de om
geving waar dit stuk speelt, nog
sterke vooroordelen tegen hen. De
elite van Boston zag neer op immi
granten, ook als deze betere dagen
hadden gekend. In dit milieu vestigde
zich de Ierse boerenzoon Cornelius
Melody, die als officier onder Wel
lington was onderscheiden maar na
een lichtzinnig avontuur, dat uitliep
op een duel, het leger moest verla
ten.
Hij wijkt uit naar het toenmalige
land van belofte, verteert de rest van
zijn bezit, steekt diep in de.schulden
en houdt zich tegen de harde werke
lijkheid alleen staande door verder
te leven in een luchtkasteel: hoog
verheven boven zijn povere omgeving
maar ook boven de „Yankees" die
hij, vergeleken met de Britse land
adel waartoe hij zich zelf rekent,
als parvenu's beschouwt.
Hiernaast tekent O'Neill de taaie
gebruik gemaakt. Het lijkt geens
zins uitgesloten, dat deze „nacht
trein" snel opstoomt naar een der
festivalprijzen!
Voorts heeft dit festival in de eerste
week een nieuwe ontdekking opgele
verd: de charmante jeugdige actrice
Carla Gravina. Zij speelt de titelrol
in de eerste van de drie films waar
mee Italië zelf in de wedstrijd te Ve
netië is vertegenwoordigd: Esterina.
De jonge, naar mijn schatting onge
veer zeventien- of achttienjarige Car
la is al eerder in 'n film opgetreden,
zelfs met Vittorio de Sica en Gino
Cervi, maar die film is niet in festi
vals vertoond en heeft ons land nooit
bereikt. Esterina nu, een film van
Carlo Lizzani, werd blijkbaar waar
dig geacht, op het doek van het Pa-
lazo del Cinema te verschijnen. Ik
heb me er geen moment bij verveeld,
maar ik heb mij wel steeds afge
vraagd, waarom een selectiecommis
sie, die zulke strenge maatstaven
voor vertoning in de Venetiaanse ma
nifestatie heeft aangelegd, dit pre
tentieloze geval heeft toegelaten, een
vraag die zich te sterker opdringt, nu
er van Italië ook nog twee andere
films in vertoning komen. Misschien
geeft het veroverende-frisse optreden
van Carla het antwoord op die vraag.
Ze speelt in deze film de rol van een
onbedorven jong meisje, dat twee
vrachtautochauffeurs helpt aan de
dertigduizend lires, waarom die zit
ten te springen, maar dat dan ook
het recht neemt, met hen half Italië
door te reizen. Ze beleeft allerlei
avonturen zoals het gewone leven ze
dagelijks biedt en die zijn met hu
mor weergegeven, waarbij een aan
tal heel amusante volkstafereeltjes
werd ingelast. Regisseur Carlo Liz
zani, die ook op het festival is, noem
de in dit verband zelfs zijn film een
„neo-realistisch werk". Het spreekt
vanzelf, dat Lizziani enthousiast was
over Carla Gravina, die na Esterina
wel meer film-aanbiedingen zal krij
gen. Hij had zich met hetzelfde en-
thouisasme kunnen uitlaten over Car-
la's tegenspelers: Geoffrey Horne en
Domenico Modugno. Men kent Mo-
dugno als de chansonnier, die met
zijn liedje Volare de wereld heeft
veroverd en dat zelf zong op het
vorige jaar te Hilversum gehouden
drang tot zelfbehoud door liefde in
de gestalte van Nora Melody; en
afgesplitst van deze twee figuren
de dochter Sara, in wier gevoelens
voor Simon hun beider eigenschap
pen tot botsing komen.
Nederlandse prijswinnaars
in tekenwedstrijd
Ter gelegenheid van het 150-jarig be
staan van het Schotse Bijbelgenoot
schap is een tekenwedstrijd georga
niseerd, waaraan deelnemers uit o.a,
Ghana, Amerika, Oost- en West-
Duitsland, Frankrijk, India, Zwitser
land, Engeland, Schotland en Neder
land hebben meegedaan. Mej. Ria
Exel uit Den Haag won de eerste
prijs 50) In de groep: zwart/wit
tekening Bijbeltekst. De heer Willem
van den Berg (Amsterdam) was de
tweede prijswinnaar 25) in de
groep gekleurde tekening van een
ijbeltekst en de heer J. Haffmans
uit Ede moest met een ontwerp van
een raambiljet een tweede prijs delen
met een andera deelnemer.
(Van een medewerker)
Hoeveel Nederlanders zouden weten
dat we sinds 1956 een wettelijk inge
stelde „Raad voor de Kunst" hebben?
En hoeveel van de weinigen, die dit wis
ten, zouden weten wat dit onmisbaar
instituut doet en bedoelt? Toch omvat
de Raad voor de Kunst merendeels per
sonen, die bij name aan het grote pu
bliek bekend zijn, en vaak zelfs zéér
bekend.
De raad voor de Kunst is bij wijze van
spreken de spreekbuis van het Neder
landse volk op artistiek terrein. Spreek
buis in algemene zin is uiteraard ons
parlement. Maar daarin plegen slechts
weinig volksvertegenwoordigers te zit
ten, die deskundig zijn op cultureel ge
bied. Begrijpelijk: kunstenaars hebben
noch het temperament noch de tijd of
lust om parlementslid te worden.
Het gebrek aan deskundig oordeel of advies ls
door de regering nu ondervangen in die Raad
voor de Kunst, samengesteld uit deskundigen,
buiten de ambtelijke sfeer vergaderend, en als
adviescollege dienend voor de regering en voor
de minister van Onderwijs, Kunst en Weten
schap in het bijzonder. De adviezen van de
Raad zijn „vrijblijvend"; ze verplichten de
regering tot niets, ze zijn slechts een oordeel
van ter zake kundige geïnteresseerden, Maar
in de praktijk hebben ze grote waarde, omdat
de minister, zelf amper deskundig op zovele
terreinen van kpnst, ze veelal als richtsnoer
gebruikt voor zijn subsidiestelsel en cultuur
politiek.
Die adviezen van de Raad voor de Kunst zijn
niet geheim. Dezer dagen is opnieuw het ge
drukt jaarverslag verschenen, waarin alle on
derafdelingen zoals letteren, toneel, film, beel
dende kunst of muziek hun uitgebrachte ad
viezen en meningen beknopt samenvatten.
Uiterst beknopt, en daardoor tamelijk droog.
Dat is jammer, want kunst is een levende en
meestal zeer levendige zaak, die bij het pu
bliek juist belangstelling vindt door zijn le
vendheid.
Een van de belangrijkste taken, die de Raad
voor Kunst heeft, is het medewerken aan al
wat dé publieke belangstelling voor de kunsL
kan aanwakkeren. De Nederlandse televisie
zou een grote en dankbare rol in dit aanwak
keren kunnen spelen, indien zij zou meehel
pen om het begrip „Raad voor de Kunst" tot
een levend instituut te maken. Dat zou kun
nen door regelmatig, in het kader van wat
voor soort rubrieken ook, kleine discussies
voor de camera te brengen tussen enkele ter
zake kundige interviewers en enkele leden van
een onderafdeling van de Raad voor de Kunst.
Juist in dit geval immers ligt de kwaliteit van
de uitzending voo het grijpen. In welke af
deling men ook de betrokken leden bij elkaar
zet, het zijn bijna altijd kunstenaars die ge
wend zijn in het publiek te werken, ten den
ken, te discussiëren. Vanuit TV-standpunt zijn
het dus geen amateurs, met alle risico van een
vervelende uitzending,maar mensen als Ben
Groenier, Jonkheec Sandberg, Garmt Stuive
ling, Jan Mul, Haanstra, Sonia Gaskell en
Paul Steenbergen. Figuren derhalve, die de
geest, het temperament en de routine hebben
om een goed figuur voor de lenzen te slaan,
en die door luchtige discussies de problemen,
waarmee zij te maken hebben als Raad voor
de Kunst, midden in de belangstelling zouden
plaatsen van dat Nederlandse volk, dat zij in
dit opzicht tot spreekbuis dienen.
Op die wijze zou de Raad voor de Kunst
een levend begrip worden, maar zou te
vens liet kunstbeleid en kunstleven iets
worden waarbij de belastingbetaler zich
niet slechts met zijn beurs betrokken
voelt, maar ook geestelijk. En dat nu
zou dan weer een voortreffelijke voe
dingsbodem vormen om die belasting
betaler te maken tot wat 't ideaal is van
de minister, van de Raad en van alle
kunstenaars: een actief belangstellende
en belanghebbende bij het grote goed,
dat ons levend cultuurbezit is. De enor
me populariteit van de radioserie Open
baar Kunstbezit heeft de weg gewezen
die nu de gezamenlijke televisie en de
leden van de Raad voor de Kunst kun
nen gaan: besprekingen en discussies,
„geïllustreerd" door inlassen van beel
den uit de kunstsector, die ter sprake
is in de uitzending. Welke omroep gaat
voor?
C Nicolai.
James Steicart in de hoofdrol
van de Amerikaanse film
lfAnatomy of a Murder" van
de regisseur Otto Preminger.
Deze film ontrafelt een moord'
zaak.
Eurovisie-Songfestival. In deze film
neuriet hij alleen maar 'n beetje. Hij
blijkt een voortreffelijk acteur. Zou
den misschien alle Italianen geboren
acteurs zijn?
Het wachten op het festival Is ech
ter nog op het „meesterwerk". Zal
Anatomy of a Murder (Ontleding van
een moord) dat zijn, de film van Otto
Preminger, de man die Porgy and
Bes3 verfilmde, waarvan men het
resultaat op dit festival niet in beeld
maar wel in het (prachtige) geluid
te horen krijgt? Of misschien La
grande Guerra (De grote oorlog), de
film die Monicelli wijdde aan een ge
schiedenis uit de eerste wereldoor
log? De komende dagen zullen het
leren. Het festival duurt nog tot en
met zondagavond. Dan zullen we we
ten of het festival aan zijn doel be
antwoord heeft en wat de jury van
de films denkt.
Een nieuwe ontdekking van de
Italiaanse cinematografie is de
jeugdige Carla Gravina. Men
ziet haar hier in de titelrol van
,JSsterina".
J
De stichting „Kunst en Bedrijf" te
Amsterdam heeft in samenwerking
met een chemische fabriek een prijs
vraag uitgeschreven voor jonge gra
fici en tekenaars in Nederland, die in
de jaren 1957, 1958 of 1959 hun stu
dies hebben voltooid op een der aca
demies voor beeldende kunsten of
wel op een middelbare kunstnijver
heidsschool. Het doel is jonge krach
ten in contact te brengen met geïn
teresseerden en deze door middel van
de prijsvraag een beeld te geven van
het kunnen van de nieuwe „aan
was".
De jury bestaat uit prof. W. van den
Berg, oud-hoogleraar-directeur van
de rijksacademie van beeldende kun
sten te Amsterdam, prof. Kuno
Brinks, hoogleraar aan deze rijks
academie, mej. C. J. Gïschler, direc
trice van de stichting „Kunst en Be
drijf" en de heer A. Koningsveld, di
recteur van een clichéfabriek.
De zes beste inzendingen worden in
druk uitgevoerd en als inlegvel inge
stoken bij de vaktijdschriften. Aan
de achterzijde worden bijzonderhe
den vermeld omtrent de kunstenaar.
Van elk der tekeningen verschijnt
er een per maand als reproduktie in
de vakbladen. Aan de prijsuitreiking
is een tentoonstelling (een selectie
uit Ingezonden warkeni verbonden.